• No results found

“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug”"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de

provincie Friesland

Royla Pierre Studentnummer: 1385151 Groningen, februari 2007 Faculteit Bedrijfskunde

Afstudeerrichting: Human Resource Management Rijksuniversiteit Groningen

Email: r.i.pierre@student.rug.nl

Begeleiders Rijksuniversiteit Groningen: Drs. J van Polen

(2)

“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug”

Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de

provincie Friesland

Royla Pierre

Studentnummer: 1385151 Groningen, februari 2007 Faculteit Bedrijfskunde

Afstudeerrichting: Human Resource Management Rijksuniversiteit Groningen

Email: r.i.pierre@student.rug.nl

Begeleiders Rijksuniversiteit Groningen: Drs. J van Polen

(3)

INHOUDSOPGAVE

Pagina

VOORWOORD 4

SAMENVATTING 5

1 INLEIDING 6

1.1 Achtergrond van de studie 6

1.2 De opdracht: Herbeoordeling van WAO’ers in Friesland 6

1.3 Opbouw van de scriptie 7

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING 8

2.1 De WAO geschiedenis 8

2.2 De WAO - regeling 10

2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB 12

2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten 14

2.5 Conclusies 16

3 ONDERZOEKSOPZET 17

3.1 Doel- en probleemstelling van het onderzoek 17

3.2 Afbakening van het onderzoek 18

3.3 Maatschappelijke relevantie 18

3.4 De onderzoeksmethoden 19

4 GENDER VERSCHILLEN IN NEDERLAND 21

4.1 Gender verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO 21

4.2 Het inkomen en de financiële positie van vrouwen en mannen 28

4.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen 29

4.4 Conclusies 31

5 GENDER VERSCHILLEN IN FRIESLAND 32

5.1 De Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt 32

5.2 Daling van het aantal WAO’ ers 34

5.3 Psychische klachten 36

5.4 aSB herbeoordelingen in Friesland 37

(4)

5.6 Financiële gevolgen 38 5.7 Conclusies 40 6 CONCLUSIES EN DISCUSSIE 41 6.1 Conclusies 41 6.2 Discussie 42 Literatuurlijst 44 BIJLAGEN - Bijlage I: Tabellen

- Bijlage II: Vragenlijst UWV en CBS

(5)

VOORWOORD

Voor u ligt de onderzoeksopdracht ter afsluiting van mijn studie Bedrijfskunde, aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Het schrijven van deze scriptie was voor mij een leerzame periode geweest, waarin ik heb leren ervaren dat zelf het doen van een onderzoek zijn obstakels kan hebben. De momenten van frustraties hebben mij meer doorzettingsvermogen gegeven en vandaag kan ik met trots en blijdschap zeggen: “Mijn scriptie is klaar. Alles is voorbij, ook mijn studententijd.”

Verschillende mensen hebben aan mijn onderzoek en de totstandkoming van deze scriptie een steentje bijgedragen. Daarom wil ik hen hierbij bedanken. Allereerst wil ik Nyske van der Feen en Rieteke Otten bedanken voor de tijd die zij samen met Hinke Beukema en Jan Alles genomen hadden om mijn scriptie te lezen en de nodige feedback te geven. Verder wil ik Heliante Kuster bedanken voor het nakijken van mijn scriptie. Zonder de bijdrage van mijn begeleiders was het niet mogelijk geweest de laatste fase van mijn studie en deze scriptie tot een goed einde te brengen. Daarom wil ik de heer Hans van Polen bedanken voor zijn begeleiding, hulp en constructieve feedback. Een woord van dank gaat uit naar mijn tweede begeleidster, Elise Kamphuis, voor haar feedback en waardevolle suggesties. Een woord van dank en waardering voor mijn moeder die altijd voor mij klaar stond en met mij heeft meegeleefd. Tot slot wil ik mijn vrienden Ashmir, Carlos en Joviene bedanken voor hun steun en geduld. Iedereen van harte bedankt!

Royla Pierre

(6)

SAMENVATTING

De vraagstelling van het onderhavige onderzoek is het nagaan van de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van de vrouwelijke WAO’ers in Friesland. Verondersteld is dat de aSB herbeoordeling negatief uitpakt voor hun inkomenspositie. Om na te gaan of deze veronderstelling klopt werd ten eerste gekeken naar de arbeidsongeschiktheidswetgevingen en regelingen en vervolgens naar de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Hierna werd inzicht gegeven in de genderaspecten van arbeidsongeschikten in Nederland. Tot slot werden deze aspecten in de provincie Friesland nader bekeken. Om de gevolgen van de herbeoordelingen te kunnen achterhalen werd zowel een bureauonderzoek als een veldonderzoek gedaan. Feedback van een bijeenkomst georganiseerd, op 1 december 2006 in het van der Valk hotel Drachten door de opdrachtgevers, voor enkele vrouwelijke WAO’ers van Friesland, werd gebruikt als onderdeel van het veldonderzoek. Het blijkt dat zij veel meer beperkingen en gezondheidsklachten ervaren dan door het UWV wordt aangegeven. Uit het onderzoek bleek dat meer dan de helft van de Friese vrouwen actief is op de arbeidsmarkt. Hun netto arbeidsparticipatie (50.5%) ligt onder het landelijke gemiddelde voor vrouwen (54.1%). Vanwege drie nieuwe keuringscriteria van het aSB hadden vrouwen een grotere kans dan mannen op een verlaging van hun uitkering of een eliminatie ervan.

1. De keuringselectie op leeftijd beneden de 50 jaar; 43% van de Friese vrouwen in de WAO was beneden de 50. Dit percentage was 27% bij de mannen.

2. De verscherping van de controle op psychische klachten; 50% van de vrouwen met psychische klachten was beneden de 50 jaar en 31% van de mannen.

3. Het schatten van deeltijdwerkers op voltijdfunctie. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen in deeltijd.

(7)

1 INLEIDING

De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd in 1967 ingevoerd en is vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) welke op 1 januari 2006 in werking is getreden. Degenen die toen al een WAO-uitkering hadden, krijgen niet met de WIA te maken, voor hen blijft de WAO gelden. Deze studie heeft betrekking op de beoordeling van het recht op een WAO-uitkering volgens het aangepaste Schattingsbesluit (aSB) op basis waarvan wordt bepaald of en in welke mate iemand arbeidsongeschikt is. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk verschaft inzicht in de achtergrond van de studie. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de opdracht beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de opbouw van de scriptie.

1.1 Achtergrond van de studie

Sinds 1 oktober 2004 is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in Nederland begonnen met de herbeoordeling van WAO’ers, die na 1 juli 1954 geboren zijn, op basis van het aSB. Een WAO’er is iemand die een uitkering voor arbeidsongeschiktheid ontvangt. Deze herbeoordelingoperatie zal tot 1 juli 2007 duren, waarbij naar verwachting 340.000 arbeidsongeschikten herbeoordeeld zullen worden (van Deursen, 2006). Bij het aSB staat werken naar vermogen centraal. Het uitgangspunt is dat er gekeken wordt naar wat de werknemer, met beperkingen door ziekte of handicap, nog wel kan. Het moet ertoe bijdragen mensen te stimuleren om zo veel te werken als hun gezondheid toelaat. Bij de herbeoordeling worden anders dan voorheen ook functies met arbeid in de avonduren betrokken en wordt er géén rekening gehouden met de deeltijdfactor. De herbeoordeelden komen nu voor meer functies in aanmerking. Dat kan veelal resulteren in een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering of in het geheel vervallen van het recht hierop. In paragraaf 3 van hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op de verscherpte criteria van het aSB.

1.2 De opdracht: herbeoordeling van WAO’ers in Friesland

(8)

bijstand komt en de partner een inkomen heeft. De herbeoordeling van WAO’ers is ook van start gegaan in de provincie Friesland. Bij veel organisaties, zoals de opdrachtgevers- en patiëntenorganisaties heerst de gedachte van mogelijke negatieve emancipatie- en participatie-effecten van de aSB herbeoordelingen en dat één van de belangrijkste factoren die deze ontwikkeling beïnvloeden het feit is dat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen. Dit is ook de aanleiding voor dit onderzoek “Gendereffecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland”. De opdrachtgevers van dit onderzoek, zijnde ‘Steunpunt Vrouwen met een Uitkering in Friesland’ (SVUF)/ ‘Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden’ (FSU) en ‘Emancipatiebureau’ EQUA, willen nagaan wat de gevolgen zijn van de herbeoordeling voor vrouwen in de WAO. Hierbij komen vragen aan de orde zoals: gaan vrouwen achteruit in hun inkomen na de herbeoordeling, verliezen zij hun economische zelfstandigheid, blijven zij meer dan mannen achter in de arbeidsparticipatie en reïntegratie?

1.3 Opbouw van de scriptie

(9)

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de arbeidsongeschiktheidswetgevingen. In paragraaf 2.1 wordt de WAO geschiedenis beschreven. Daarbij komt de wetgeving rondom arbeidsongeschiktheid aan de orde. Vervolgens worden de WAO regeling beschreven en de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Daarna wordt in paragraaf 2.4 aandacht besteed aan de reïntegratie van arbeidsongeschikten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

2.1 De WAO geschiedenis

(10)

verzekerd voor de WAO. Van de WAO – premie die hiervoor moet worden betaald, betaalt de werkgever een gedifferentieerde premie (Pemba-boete), die oploopt naarmate het bedrijf meer arbeidsongeschiktheid 'veroorzaakt'. Een lage WAO - instroom wordt beloond met een lage premie. Op deze wijze hoopte de regering te bewerkstelligen dat bedrijven meer zouden gaan doen aan preventie van arbeidsongeschiktheid. Het kabinet stuurde in 1999 weer een serie maatregelen naar de kamer die de WAO - instroom moesten verkleinen, en de uitstroom moesten vergroten. Er moest vaker herkeurd worden, en arbeidsongeschikten moesten actiever worden om weer aan werk te komen. Na 13 weken ziekte moest een reïntegratieplan worden opgesteld om zieke werknemers zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Op 1 april 2002 werd de ‘Wet Verbetering Poortwachter’ (Wvp) ingevoerd. Het doel hiervan was het voorkomen van langdurig ziekteverzuim in de eerste twee ziektejaren en daarmee de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling te beperken. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan kwam volledig bij de werkgever en de werknemer te liggen. Pas wanneer het duidelijk werd dat de arbeidsongeschikte werknemer zijn werk niet meer kon hervatten, trad het UWV op als ‘poortwachter’ voor de WAO. De naam poortwachter was gekozen als beeldspraak, om zieke en/of arbeidsongeschikte werknemers weg te houden van de (toegangs)poort van de WAO. De serie wijzigingen in de WAO bleekresultaat op te leveren. Het aantal arbeidsongeschikten in de WAO begon na 2002 te dalen. Sinds 1 oktober 2004 zijn een aantal criteria verscherpt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een aanpassing in het Schattingsbesluit. Het doel van deze aanscherping was om meer mensen aan het werk te krijgen.

(11)

668700 793640 771990 745640 728700 699920 762590 787060 801490 600000 650000 700000 750000 800000 850000 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen Aantal WAO'ers

Figuur 1 Totaal aantal WAO’ers per jaar in Nederland

Bron: CBS, 13-11-2006

2.2 De WAO regeling

Een werknemer die langdurig ziek is, werd vanwege de wachttijden, in principe na acht maanden gekeurd voor de WAO. Wie voor minstens 15% arbeidsongeschikt werd verklaard, kreeg een jaar na de ziekmelding recht op een WAO-uitkering. De werkgever was door de ‘Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte’ (WULBZ) van 1996 verplicht om 70% van het loon van een zieke werknemer gedurende dat jaar van ziekte door te betalen. Na dat jaar volgde een herkeuring en vervolgens na elke vijf jaar (Laitinen – Krispijn & Bergsma, 2004).

(12)

arbeidsongeschiktheidsklasse wordt veelal aangeduid met ‘volledige arbeidsongeschiktheid’. Tabel 2.1 geeft een illustratie van de uitkeringspercentages naar mate van de arbeidsongeschiktheid. Voor het overige valt de gedeeltelijk arbeidsongeschikte onder sociale zekerheidswetten, zoals de ‘Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen’ herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI), de ‘Werkloosheidswet’ (WW) en de bijstand. De TRI duurt maximaal zes maanden. Zowel voor de WW als de bijstand worden alle inkomsten van het huishouden meegeteld bij de inkomenstoets; dus ook het inkomen van de partner. De aanvrager heeft geen recht op de uitkering als het totale inkomen boven het minimumloon uitkomt.

Tabel 2.1 Uitkeringspercentage naar mate van arbeidsongeschiktheid

Mate van arbeidsongeschiktheid Uitkeringspercentage *

< 15 % 0.00% 15 tot 25 % 14.00% 25 tot 35 % 21.00% 35 tot 45 % 28.00% 45 tot 55 % 35.00% 55 tot 65 % 42.00% 65 tot 80 % 50.75% > 80 % 70.00%

* Percentage van de uitkeringsgrondslag, zijnde het gemiddelde inkomen in de functie waaruit een persoon arbeidsongeschikt is geworden, met een maximum

Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid

(13)

Tabel 2.2 Overzicht duur van de loondervinguitkering per leeftijdscategorie

Leeftijd bij ingang WAO Duur

t/m 32 jaar geen 33 t/m 37 jaar 0.5 jaar 38 t/m 42 jaar 1 jaar 43 t/m 47 jaar 1.5 jaar 48 t/m 52 jaar 2 jaar 53 t/m 57 jaar 3 jaar 58 jaar 6 jaar

59 t/m 65 jaar tot 65ste jaar

Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid

Na de periode van de loondervinguitkering komt de arbeidsongeschikte in aanmerking voor de vervolguitkering, welke tot zijn 65ste jaar duurt en aanmerkelijk lager is dan de loondervinguitkering. Een werknemer die geen recht heeft op een loondervinguitkering, dit is in het geval dat de werknemer bij de ingang van de WAO jonger was dan 33 jaar, krijgt direct een vervolguitkering. De vervolguitkering is gebaseerd op het minimumloon met een aanvulling en kan berekend worden door voor ieder jaar dat een werknemer ouder is dan 15 jaar, 2% van het verschil tussen het vroegere loon en het minimum loon, bij het minimumloon op te tellen. Van dit berekende loon wordt het uitkeringspercentage genomen waar de WAO’er op grond van de WAO beoordeling recht op heeft. Het inkomensverschil (verlies) dat ontstaat bij de overgang van de loondervinguitkering naar de vervolguitkering is het zogenaamde 'WAO - gat', waarvoor de werknemers een WAO - gatverzekering kunnen afsluiten.

2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB

(14)

• Er is een striktere omschrijving van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren wegens psychische stoornis; er wordt strenger naar psychische klachten gekeken.

• Als er drie functies bestaan die iemand in principe kan uitoefenen, zoals: brugwachter, parkeerwacht of telefoniste, dan kan dat een reden zijn om iemand goed te keuren. Bij de vorige schattingen waren er 6000 functies aan te wijzen die de betrokkene nog zou kunnen vervullen, tegenwoordig zijn dat 9000 functies geworden. Dit heeft als gevolg dat het in theorie gemakkelijker wordt om meer functies voor de herbeoordeelden te vinden.

• Er mogen functies worden geduid waarvoor de betrokkene zich met relatief weinig moeite en binnen zes maanden kan kwalificeren (bijv. via taalcursussen of een computercursus).

• Deeltijdwerkers mogen worden geschat op voltijdfuncties tenzij er een medische urenbeperking geldt.

• Het arbeidspatroon (zoals ploegendienst) speelt geen rol meer bij het duiden van functies (uitgezonderd arbeid tussen 00.00 en 06.00 uur, tenzij de betrokkene dat al deed).

In het aSB is een vernauwing opgenomen van het begrip arbeidsongeschikt t.o.v het voorgaande schattingsbesluit. Het resultaat kan zijn dat iemand in wiens gezondheid niets is veranderd toch minder arbeidsongeschikt wordt gevonden. Er zijn drie resultaten mogelijk bij de herbeoordeling:

• Er verandert niets in de mate van arbeidsongeschiktheid van de persoon. De uitkering verandert dan niet.

• De persoon is minder arbeidsongeschikt dan voorheen en kan meer gaan verdienen door te werken. In dit geval gaat de uitkering omlaag of kan zelfs beëindigd worden. Zo’n persoon komt in veel gevallen in aanmerking voor een WW uitkering.

• De persoon is meer arbeidsongeschikt geworden en kan minder verdienen met werken, met het gevolg dat de uitkering wordt verhoogd.

(15)

De reden om het schattingsbesluit van 2000 te wijzigen was volgens de wetgevers, dat mensen vaak volledig arbeidsongeschikt werden verklaard, terwijl zij nog wel degelijk zouden kunnen werken. Wanneer een uitkeringsgerechtigde onder de criteria van het Schattingsbesluit van 1993 of 2000 gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd bevonden, is volgens de Inspectie de kans op verlaging van het WAO- percentage onder het nieuwe Schattingsbesluit groot (Inspectie Werk en Inkomen, 2005).

2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten

Het woord reïntegratie komt uit het Latijn en slaat op het maken, groeien of opnemen in een groter geheel. Arbeidsintegratie heeft tot doel ervoor te zorgen dat mensen in passend werk weer goed kunnen functioneren binnen een bedrijf of organisatie. Om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er midden jaren negentig circa 70 wetten en regelingen bedacht, de zgn. reïntegratie-instrumenten, die grotendeels te maken hebben met financiële tegemoetkomingen voor werkgevers, werk met behoud van uitkering of recht tot aanpassingen op het werk. Vanuit de Tweede Kamer zijn gedurende de jaren (1999-2003) verschillende plannen van aanpak bedacht om arbeidsongeschikten te helpen om aan een baan te komen. De belangrijkste van deze plannen zijn de volgende:

• Sinds 1999 maken werkgeversorganisaties, vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) afspraken in arbeidsovereenkomsten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en het ziekteverzuim en de WAO - instroom terug te dringen. Met de arbeidsovereenkomsten wil het kabinet de blootstelling aan arbeidsrisico’s zoals tillen, werkdruk en ‘Repetitive Strain Injury’ (RSI) verminderen. • Op 31 maart 2003 werd de ‘Commissie Het Werkend Perspectief’ geïnstalleerd voor

een periode van vier jaar. De Commissie werkt via vier projectgroepen die zich bezighouden met ‘Psychische Problematiek’, ‘Jonggehandicapten’, ‘Eerste Hulp bij Werk’ (communicatie en voorlichting) en ‘(dis)Ability Management & Design4All’. De Commissie heeft tot doel beleid en activiteiten te stimuleren die bijdragen tot het terugdringen van het ziekteverzuim, het verminderen van de WAO - instroom en het vergroten van de WAO - uitstroom.

(16)

• Op 1 december 2003 trad de ‘Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte’ (WGBH/CZ) in werking. Deze wet verbiedt om zowel direct als indirect onderscheid te maken op basis van een handicap of een chronische ziekte bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst, bij ontslag, bij arbeidsbemiddeling, bij bevordering en bijscholing.

(17)

2.5 Conclusies

(18)

3 ONDERZOEKSOPZET

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet uiteengezet. Allereerst worden de doelstelling, de probleemstelling en de aanvullende deelvragen beschreven. Daarna volgt de afbakening van het onderzoek. In paragraaf 3.3 komt de maatschappelijke relevantie van het onderzoek aan bod. Vervolgens worden de onderzoeksmethoden beschreven. Hierin wordt weergegeven hoe het onderzoek in de tijd is verlopen en welke methoden gebruikt werden om de informatie te verzamelen.

3.1 Doel- en probleemstelling van het onderzoek

De doelstelling van het onderzoek geeft het streven aan van wat er met het onderzoek bereikt zal worden. Het legt vast wat er in het onderzoek wordt gedaan en voor wie (of met wie) dat wordt gedaan, wat daar waarschijnlijk uitkomt (kennis, een model, verbeteringsvoorstellen) en waarom dat relevant is (Jonker en Pennink, 2000). Ook vormt de doelstelling de basis van de probleemstelling en stuurt aldus het proces van kennisverwerking. Dit onderzoek richt zich op de WAO - gerechtigden in Friesland die door het UWV volgens het aSB zijn herbeoordeeld. De opdrachtgevers willen te weten komen wat de gevolgen zijn van dit nieuwe herbeoordelingbeleid voor de herbeoordeelde arbeidsongeschikte vrouwen. Het gaat om wat er gebeurt met de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van de WAO - gerechtigde vrouwen die meer arbeidsgeschikt zijn verklaard.

De probleemstelling van een onderzoek bestaat uit een zorgvuldige weergave van de vragen die men door middel van dat onderzoek tracht te beantwoorden, de relevantie en de gestelde randvoorwaarden (de Leeuw, 1996). De probleemstelling van dit onderzoek wordt als volgt omschreven:

Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn?

(19)

WAO’ers in Friesland woonachtig zijn en hoeveel van deze personen met de aSB herbeoordelingen na 1 oktober 2004 te maken hebben gehad en wat de gevolgen van de herbeoordelingen voor deze mensen zijn geweest. Dit onderzoek moest cijfers opleveren omtrent de financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers vooral indien ze minder arbeidsongeschikt dan voorheen zijn verklaard. Wanneer arbeidsongeschikten minder arbeidsongeschikt worden verklaard moeten zij werk zoeken om het financiële tekort dat er ontstaat te kunnen aanvullen. Maar wat is de kans dat die groep aan het werk komt? Wil en kan die groep nog aan de slag en worden zij geholpen op het reïntegratie traject? Het is van belang te meten hoeveel van deze personen op zoek zijn naar werk en wat de resultaten hierop tot nu toe zijn geweest. Er wordt gesuggereerd dat de personen die hun WAO uitkering of een gedeelte ervan verliezen een beroep kunnen doen op de WW of bijstand. Om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering wordt naar het inkomen van de partner gekeken. Er moet onderzocht worden of de benadeelde WAO’er een partner met een inkomen heeft. Een antwoord op al deze vragen zou inzicht bieden in de gevolgen van de herbeoordelingen voor de vrouwen in Friesland.

3.2 Afbakening van het onderzoek

Om een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling werd het onderzoeksterrein afgebakend binnen de volgende de grenzen.

1. Het onderzoek beperkte zich alleen tot de situatie van personen met een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) in de provincie Friesland.

2. Het onderzoek was gericht op de resultaten van de aSB herbeoordelingen die in de periode vanaf 1oktober 2004 door het UWV in Friesland zijn gedaan.

3.3 Maatschappelijke relevantie

(20)

vrouwen. Het was voor de opdrachtgevers van belang te weten te komen in hoeverre vrouwen door de aSB herbeoordeling wel of niet benadeeld werden.

3.4 De onderzoeksmethoden

Centraal in deze paragraaf staat de manier van onderzoeken. Dit onderzoek had tot doel de gevolgen van de herbeoordelingen te achterhalen. Hiervoor werd zowel een bureauonderzoek als een veldonderzoek gedaan.

Bureauonderzoek

Een bureauonderzoek maakt uitsluitend gebruik van documenten. Het betreft literatuurstudie, analyse van beleidsstukken, onderzoek van rapporten en verslagen (de Leeuw, 2001). Vooral het eerste deel van dit onderzoek was gebaseerd op een literatuurstudie. Dit onderzoek werd gestart met een verkenning van de bestaande literatuur om inzicht te krijgen in het probleem en om te kunnen vaststellen wat al bekend was over het onderzoeksthema. Er werd voornamelijk gebruik gemaakt van Internet zoekmachines naar publicaties en eerdere scripties. Boeken, tijdschriften, rapporten en verslagen over de geschiedenis van de WAO en de WAO regeling werden gebruikt. De bestaande literatuur over de herbeoordeling volgens de verscherpte criteria van het aSB en de reïntegratie van de herbeoordeelden werd ook uitvoerig bestudeerd. Daarnaast werd gekeken naar de samenstelling en verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO, de financiële positie van de herbeoordeelden en hun arbeidsparticipatie. Het Internet website van het UWV (www.uwv.nl) werd ook uitvoerig geraadpleegd voor hun publicaties en cijfers. Voor de statistische gegevens werd gebruik gemaakt van de databank van het CBS (Statline) via hun Internet website (www.cbs.nl). Op het moment dat dit onderzoek gaande was had het UWV nog géén officiële cijfers over de resultaten van de aSB herbeoordelingen in Friesland, met als gevolg dat ze niet via de CBS databank te verkrijgen waren.

Veldonderzoek

(21)

konden de gevolgen voor de arbeidspositie, de uitkeringssituatie en de inkomenssituatie van WAO’ers na 1 oktober 2004 niet vastgesteld worden. Ook de vragen naar de doorstroom van ex -WAO’ers naar de WW of een ander vorm van Bijstand, eventuele werkhervatting konden niet door het UWV beantwoord worden. De bedoeling van deze vragen was om harde cijfers te verzamelen om de problematiek in kaart te brengen en om de deelvragen te kunnen beantwoorden. In de eindfase van het onderzoek werd de literatuur wederom geraadpleegd om te kijken in hoeverre er een aansluiting was van de resultaten van dit onderzoek met eerder gedane onderzoeken.

(22)

4 GENDER VERSCHILLEN IN NEDERLAND

Nadat in het vorige hoofdstuk de onderzoeksopzet werd besproken, zal in dit hoofdstuk inzicht worden gegeven in de genderaspecten van de arbeidsongeschikten, om de theoretische gedachtegangen die aan het onderzoek ten grondslag liggen duidelijk te maken. Er blijken verschillen te bestaan in de samenstelling van de WAO – instroom en uitstroom. Ook blijken er verschillen te zijn in de WAO – risico factoren van mannen en vrouwen. De factoren die het WAO - risico verklaren zijn in te delen naar het werk, de leeftijd, opleiding en gezondheid. De factoren die de WAO – instroom bepalen zijn ziekte diagnosis en mate van arbeidsongeschiktheid. In de eerste paragraaf zal worden ingegaan op de factoren die een rol spelen bij het verklaren van de gender verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO. Deze factoren zijn van belang voor het onderzoek in Friesland. De term gender verwijst naar de maatschappelijke, sociale en culturele verschillen die het man of vrouw zijn met zich meebrengt. Paragraaf 4.2 beschrijft de financiële positie en het inkomen van mannen en vrouwen in de WAO. In paragraaf 4.3 zal de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen beschreven worden, gevolgd door een conclusie van het hoofdstuk.

4.1 Gender verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO

(23)

50.5% 55% 43% 46% 49% 52% 55% 58% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen Instroom Percentage Mannen Vrouwen

Figuur 2: WAO - instroom percentages per geslacht per jaar in Nederland

Bron: CBS, 13-11-2006

Figuur 3 laat zien hoe het aantal vrouwelijke instromers vanaf 1998 gestadig steeg van 47.910 tot 55.460 in 2001. Vanaf 2002 daalt zowel het aantal vrouwelijke als mannelijke instromers. Het valt duidelijk te zien dat de instroom afname bij de vrouwen relatief groter is dan die van de mannen, maar desniettemin is hun instroom per jaar toch hoger gebleven dan die van de mannen. 55460 47910 0 10000 20000 30000 40000 50000 60000 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aantal Personen Mannen

Vrouwen

Figuur 3: Aantal WAO instromers per jaar in Nederland

(24)

Een overzicht van de WAO - uitstroompercentages in Nederland sinds 1998 wordt in figuur 4 gegeven. Van de uitstroom in 2002 was 44% een vrouw en 56% een man. Het percentage voor vrouwen steeg tot 45.4% in 2003 en daalde naar 38.2% in juni 2006.

38.2% 44% 45.4% 45.1% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen Uitstroom Percentages Mannen Vrouwen

Figuur 4: WAO - uitstroompercentages per geslacht ( 1998 – 2006) Bron: CBS, 14-11-2006

In figuur 5 worden de WAO uitstroom cijfers in Nederland per jaar en per geslacht geïllustreerd. De uitstroom van vrouwen bereikte een piek van 36.990 personen in 2003. Het aantal vrouwen dat uit de WAO stroomde was in de onderzochte periode lager dan het aantal mannen. 36990 0 10000 20000 30000 40000 50000 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen Aantal Personen Mannen Vrouwen

Figuur 5: Aantal - WAO uitstromers per jaar in Nederland

(25)

Het aandeel vrouwen in de WAO populatie nam toe van 39.6% in 1998 tot 46.2% in 2004 en daalde vervolgens tot 46.0% eind juni 2006. De verhoudingen per jaar worden in figuur 6 geïllustreerd. 0.0% 20.0% 40.0% 60.0% 80.0% 100.0% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aandeel WAO populatie

Mannen Vrouwen

Figuur 6: Aandeel WAO populatie per jaar in Nederland

Bron: CBS, 14-11-2006

Bedrijfssector

(26)

percentages van het totaal. Hieruit blijkt dat het grootste percentage WAO’ers gewerkt heeft in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en op de tweede plaats in de bouw (7% van alle WAO’ers).

Werkbeleving

(27)

Voltijd of deeltijd werk speelt ook een rol. Vrouwen zijn niet alleen in bepaalde branches oververtegenwoordigd, ze werken ook heel vaak in deeltijd. Mannen werken vrijwel altijd voltijd, 35 tot 40 uur per week. Volgens de cijfers van het CBS was 76% tot 77% van de beroepsbevolking in Nederland dat in deeltijd werkte, in de periode van 1998 tot en met 2005, een vrouw. Deeltijdwerk zelf is géén risicofactor voor arbeidsongeschiktheid. Het gevonden resultaat dat deeltijdwerk een risicofactor vormt voor arbeidsongeschiktheid, is te verklaren door het feit dat vrouwen een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico hebben en dat vrouwen veelal in deeltijd werken (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Tabel 3 in Bijlage I geeft een samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking.

Leeftijd

De absolute kans om in de WAO te belanden is voor zowel oudere vrouwen als oudere mannen groter dan bij de jongeren. Bij een leeftijd beneden 45 jaar is het WAO - instroompercentage van de vrouwen hoger dan dat van de mannen. Verder valt het op te merken dat het verschil in arbeidsongeschiktheid het grootst is tussen jonge vrouwen en jonge mannen. De WAO – risico is bij vrouwen beneden de 25 jaar ruim twee maal zo hoog als bij mannen (Balata & van Veenendaal, 2006). Volgens de CBS cijfers van de periode 1998 – 2005 was de verhouding van het WAO - instroompercentage van de mensen die jonger waren dan 25 jaar 69% vrouwen versus 31% mannen. Tussen de 25 en 35 jaar was de samenstelling 65% vrouwen versus 35% mannen. Voor de mensen ouder dan 55 jaar was de verhouding 64% mannen tegen 36% vrouwen. Zie Tabel 4 met de CBS cijfers in Bijlage I .

Opleidingsniveau

(28)

Gezondheid

Persoonsgebonden, persoonlijke factoren die te maken hebben met de WAO - instroom kunnen gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen verklaren. De gezondheid van mensen is de primaire determinant van arbeidsongeschiktheid. Wanneer een bepaalde gezondheidsklacht en ziekte alleen maar voorkomt bij een van de seksen kan er gesproken worden van een seksegebonden ziekte, zoals prostaatkanker en aandoeningen aan de teelballen bij mannen. Vrouwen hebben andere aandoeningen zoals klachten rondom de menstruatie, zwangerschap en bevalling en beleven het arbeidsproces op een andere manier dan mannen (de Rijk, van Lierop, Janssen, Nijhuis, 2002). Bovendien blijkt er een relatie te bestaan tussen het type arbeid en gezondheidsklachten (Bronswijk, Meester, Hosemans, Filius, 2003).

Het vermoeden dat werkende vrouwen extra druk zouden ervaren door hun verantwoordelijkheid in de zorg voor het gezin en daardoor sneller ziek worden (dubbele belasting) werd bevestigd in het onderzoek ‘Arbeidsparticipatie en Arbeidsongeschiktheid bij vrouwen’ (Thio, Halbersma, Vemer, de Jong, 2004). De aanwezigheid van een meerverdienende partner zou de WAO - risico bij de vrouw verhogen naarmate zij meer uren per week moet werken. In tegenstelling hierop hebben vrouwen die kostwinner zijn een lagere WAO – risico. Verder werd door dat onderzoek vastgesteld dat vrouwen met thuiswonende kinderen een 30% hoger WAO – risico hebben in vergelijking met gelijksoortige vrouwen (met dezelfde burgerlijke staat, leeftijd, gezondheid en kans op arbeidsdeelname) zonder kinderen.

Ziekte diagnoses

Zowel voor vrouwen als voor mannen geldt dat psychische aandoening en gedrag - stoornissen en ziekten van botspierstelsels de meest voorkomende ziekte diagnoses zijn voor arbeidsongeschiktheid. In de periode 1998 – 2005 nam het percentage vrouwen in de WAO vanwege psychische aandoeningen en botspierziekten toe terwijl het percentage mannen afnam, dus vrouwen nemen vanaf 1998 een groter aandeel in de twee meest voorkomende ziektes in (Zie Tabel 5 in Bijlage I).

(29)

vrouwen in de leeftijdscategorie 45-55 jaar, met uitzondering van het jaar 2005 hoger lag (Zie Tabel 7 in Bijlage I).

4.2 Het inkomen en de financiële positie van vrouwen en mannen

In 1990 had 74% van de vrouwen van achttien jaar en ouder een eigen inkomen, in 1998 was dit toegenomen tot 83%. Meer dan de helft van de minimumloners zijn vrouwen. Van de werkende vrouwen verdient 7% hooguit het minimum(uur)loon, bij de werkende mannen blijft dat beperkt tot 4% (Stichting FNV pers, 2002). Vrouwen verdienen aanzienlijk minder dan mannen; gemiddeld 23% minder per uur. Op zich is dat niet zo vreemd, gezien het feit dat vrouwen in sectoren werken waar de salarissen lager zijn en bovendien gemiddeld minder werken vanwege de deeltijdfuncties. Daarnaast stopt een aantal vrouwen voor kortere of langere tijd met werken, meestal vanwege de komst van kinderen. Ook dat heeft gevolgen op het inkomen. Vijfentwintig jaar geleden was dit beloningsverschil 25%; dus 2% meer. Gezien de stijging van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt is dat een minimale daling. Uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie in 2000, bleek dat vrouwen in het bedrijfsleven voor hetzelfde werk gemiddeld €10,89 per uur verdienden en mannen ongeveer €14 per uur. Dat is een beloningsverschil van 23%. Bij de overheid verdienen vrouwen een gemiddeld bruto - uurloon van circa €14,97, terwijl mannen circa €17,69 verdienen; een beloningsverschil van 15%. Na correctie voor verschillen in functie- en persoonskenmerken van mannen en vrouwen resteert een onverklaarbaar beloningsverschil van 5% in het bedrijfsleven en 3% bij de overheid. Met functie- en persoonskenmerken wordt bedoeld dat gekeken is naar bijvoorbeeld de sectoren waar mannen en vrouwen werken, het functie- en opleidingsniveau, al dan niet voltijds werken, leeftijd en werkervaring. De Arbeidsinspectie heeft ook onderzoek gedaan naar de lonen van voltijders en deeltijders in het bedrijfsleven. Kleine deeltijders verdienen per uur 11% minder dan voltijders (ongecorrigeerd: 45% minder.) Het uurloon van een grote deeltijder is 5% lager dan dat van een voltijder (ongecorrigeerd: 23% lager).

(30)

economisch zelfstandig, vergeleken met 79% van de vrouwen van 15-64 jaar zonder minderjarige kinderen (Rijk de, Lierop van, Janssen, Nijhuis, 2002).

4.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen

Sinds de jaren zeventig hebben steeds meer vrouwen in Nederland een betaalde baan. In de jaren tachtig en negentig versnelde deze groei vooral doordat veel vrouwen met jonge kinderen bleven werken, terwijl vrouwen met iets oudere kinderen als zogenaamde herintreedsters de arbeidsmarkt opnieuw betraden. Begin jaren tachtig had drie van de tien vrouwen betaald werk voor twaalf uur of meer per week, hun netto arbeidsparticipatie was slechts 30% in 1980. De netto arbeidsparticipatie geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking ook daadwerkelijk een betaalde baan heeft. Figuur 7 laat zien dat de netto arbeidsparticipatie van vrouwen een forse groei heeft gekend van 48.7% in 1998 tot 54.1% in 2005. De netto arbeidsparticipatie van mannen is van 1998 tot 2000 toegenomen van 77.8% tot 78.8%, maar is daarna gaan afnemen tot 74.8% in 2005.

77.8% 78.8% 74.8% 48.7% 54.1% 45% 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Jaartallen Arbeidsparticipatie Mannen Vrouwen

Figuur 7: Netto arbeidsparticipatie in percentages per geslacht

Bron: CBS, 16-11-2006

(31)

werk en de zorg voor jonge kinderen combineert bijvoorbeeld, is hiervoor een duidelijk bewijs. In een onderzoek verricht door Emancipatie effectrapportage Commissie Donner (2002), gaven de meeste vrouwen aan in de toekomst in deeltijd te willen (blijven) werken (47%) of (tijdelijk) met werken te willen stoppen als er kinderen zijn (43%).

(32)

4.4 Conclusies

In dit hoofdstuk werd een overzicht gegeven van een aantal onderzoeken naar het verschil in de WAO - risico tussen mannen en vrouwen in Nederland. Ondanks een flinke daling van het WAO - instroompercentage van vrouwen sinds 2002 is dit in vergelijking tot dat van mannen hoger gebleven, maar het groeit wel naar elkaar toe. Aan de andere kant is het WAO – uitstroompercentage van vrouwen in vergelijking tot dat van de mannen fors lager gebleven. Het uitstroompercentage van de vrouwen steeg in 2004 tot 45%, maar daalde daarna tot 38.2% bij eind juni 2006. Waarschijnlijk had deze stijging in 2004 te maken met de aSB herbeoordelingen van het UWV, daar de WAO -populatie onder de jongere vrouwen het grootst is en juist deze groep als eerst in aanmerking kwam voor de herbeoordelingen. Het vrouwelijke aandeel in de WAO - populatie is vanaf 1998 tot 2004 toegenomen van 39.6% tot 46.2% en is daarna gaan afnemen tot 46.0% bij eind juni 2006. Het blijkt dat vrouwen vaker dan mannen in de WAO komen vanwege psychische klachten. De zorgsector, de zakelijke dienstverlening en de detailhandel & ambachten zijn de sectoren met een hoog WAO instroompercentage voor vrouwen; voor mannen is dit de bouwsector, de metaalnijverheid en vervoer. De grootste percentages WAO’ers hebben de laatste jaren gewerkt in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en in de bouw (7% van alle WAO’ers).

(33)

5 GENDER VERSCHILLEN IN FRIESLAND

In dit hoofdstuk zullen enkele gender verschillen in Friesland gepresenteerd worden. Bij de presentatie van de onderzoeksresultaten worden, waar mogelijk, vergelijkingen gemaakt tussen de cijfers van oktober 2004 en eind juni 2006, om mogelijke gevolgen van de herbeoordelingen te kunnen bevestigen. De eerste paragraaf geeft een oriëntatie overde Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt. Hierna wordt in de tweede paragraaf de afname van het aantal WAO’ers in Frieslandbesproken. Hierbij wordt gekeken naar geslacht, leeftijd en de mate van arbeidsongeschiktheid. Vervolgens worden de resultaten omtrent de herbeoordeelden met psychische klachten behandeld. In paragraaf 5.4 worden de aSB herbeoordelingen gepresenteerd. Hierna wordt in paragraaf 5.5 gekeken naar de deeltijd arbeiders en daarna de gevolgen van de herbeoordelingen. Het hoofdstuk wordt tenslotte gesloten met een conclusie.

5.1 De Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt

Friesland telde volgens de CBS cijfers van 21 oktober 2006 642.230 inwoners, ongeveer 4% van de Nederlandse bevolking (16.334.210). Verdeeld naar sekse bestond de Friese bevolking uit 320.611 mannen en 321.619 vrouwen. Friesland telde iets meer vrouwen dan mannen.

(34)

Tabel 5.1 Samenstelling van de beroepsbevolking in Friesland

Jaar Totaal Aantal Aantal Aantal Werkloze % Werkloze

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

2002 271 164 107 6 7 46% 54% 2003 277 167 110 9 9 50% 50% 2004 279 164 115 10 10 50% 50% 2005 271 157 114 9 10 47% 53% 2006 juni * * * * * Aantal personen x 1000

*: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank

Bron: CBS, 16-11-2006

Van het jaar 2002 tot 2004 is de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces in Friesland toegenomen van 100.000 tot 105.000 maar is daarna weer gaan afnemen tot 104.000 bij eind 2005. De arbeidsparticipatie van de vrouwen in Friesland in vergelijking tot de mannen, is niet hoger geweest dan 41%. In termen van netparticipatie is zelfs veel minder dan de helft van de Friese vrouwen actief op de arbeidsmarkt. Tabel 5.2 geeft een illustratie hiervan. Tabel 5.2 Werkende beroepsbevolking in Friesland

Jaar Totaal Aantal Aantal % %

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

2002 258 158 100 61% 39% 2003 260 158 101 61% 39% 2004 259 154 105 59% 41% 2005 252 148 104 59% 41% 2006 juni * * * Aantal personen x 1000

*: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank

Bron: CBS, 16-11-2006

(35)

Tabel 5.3 Netto arbeidsparticipatiegraad

Jaar

Nederland Friesland

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

2002 75.6% 53.6% 73.1% 48.7% 2003 74.3% 53.9% 73.2% 49.1% 2004 72.9% 53.6% 71.0% 50.9% 2005 74.8% 54.1% 68.2% 50.5% 2006 juni * * *

*: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank

Bron: CBS, 16-11-2006

5.2 Daling van het aantal WAO’ers

Het aantal WAO’ers is in heel Nederland (degenen die in het buitenland wonen zijn hierbij uitgesloten) na het derde kwartaal van 2004 tot en met het tweede kwartaal van 2006 afgenomen van 744.680 naar 644.120 (-13.5%). Het aantal WAO-uitkeringen onder de mannen nam af van 397.760 naar 345.020 (-13.3%), onder de vrouwen was de afname van 346.920 naar 299.100 (-13.8%).

In de provincie Friesland was de afname van 25.400 naar 21.790 (-14.2%). Het aantal WAO’ers onder de mannen nam in deze periode af van 15.550 naar 13.440 (-13.6%) en onder de vrouwen van 9.850 naar 8.350 (-15.2%). De afname van het aantal WAO’ers in Friesland, lag zowel voor de mannen als vrouwen boven de landelijke percentages. De afname percentage van de vrouwen in Friesland was het hoogst.

(36)

Figuur 8: Afname WAO-uitkering per provincie (periode 01-10-2004 – 30-06-2006)

Bron: CBS, 24-11-2006

(37)

Tabel 5.4 Aantal WAO’ers in Friesland per leeftijdscategorie

Per 01-10-04 Per 30-06-06

Leeftijds- Aantal Aantal Totaal Aantal Aantal Totaal

categorie Mannen Vrouwen Mannen en Mannen Vrouwen Mannen en

Vrouwen Vrouwen 15-49 jaar 4190 4230 8420 2950 2900 5850 50-64 jaar 11330 5620 16950 10400 5450 15850 Onbekend 30 30 90 90 Totaal 15550 9850 25400 13440 8350 21790

Aantallen zijn afgerond op tientallen

Bron: CBS, Sociale zekerheidsstatistieken

5.3 Psychische klachten

Psychische aandoening en gedragstoornissen zijn voor zowel mannen als vrouwen een van de belangrijkste redenen van afkeuring. Op 1 oktober 2004 had Friesland 8.600 WAO’ers met psychische klachten verdeeld onder 4.740 mannen en 3.860 vrouwen (Bron: CBS). In Tabel 9 in Bijlage I worden de cijfers per leeftijdscategorie gegeven. Het aantal vrouwen (1.930) met psychische klachten beneden de 50 jaar was echter meer dan het aantal mannen (1.510). In percentages uitgedrukt zouden 50% van de vrouwen en 31% van de mannen met psychische klachten in aanmerking komen voor een herbeoordeling. De WAO afname voor personen met psychische klachten bedroeg daarom ook 640 vrouwen (1.930 – 1.290) en 380 mannen (1.510 – 1.130).

Tabel 5.5 Aantal WAO’ers met psychische klachten per geslacht (leeftijdscategorie 20 –49)

Per 01-10-04 Per 30-06-06

Geslacht Totaal Totaal

Personen Personen Man 1510 1130 Vrouw 1930 1290 Totaal 3440 2420

(38)

5.4 aSB herbeoordelingen in Friesland

Tabel 5.6 geeft het aantal herbeoordelingen dat door het UWV zijn uitgevoerd weer. Uit de tabel is op te maken dat de uitgevoerde herbeoordelingen voor de vrouwen een zwaardere uitpak heeft gehad dan voor de mannen. Van de vrouwen zijn 33.7% volledig arbeidsgeschikt gevonden tegen 24.1% van de mannen. Slechts voor 49.0% was de AO percentage gelijk gebleven voor de mannen 56.8%. Voor 3.7% van de vrouwen was de AO Percentage hoger uitgekomen terwijl dit voor de mannen 5% bedroeg.

Tabel 5.6 Herbeoordeling WAO in Friesland oktober 2004 – oktober 2006

Resultaat herbeoordeling Man Vrouw Totaal % Man % Vrouw % Totaal

<15% ao (niet ao) 779 1062 1841 24.1% 33.7% 28.8% AO % LAGER 457 428 885 14.1% 13.6% 13.9% AO % GELIJK 1835 1544 3379 56.8% 49.0% 52.9% AO % HOGER 160 118 278 5.0% 3.7% 4.4% Totaal 3231 3152 6383 100% 100% 100%

Bron: UWV, december 2006

Tabel 10 in Bijlage I illustreert het aantal WAO’ers per arbeidsongeschiktheidspercentage vóór en ná de herbeoordelingen. Vóór de herbeoordeling waren 1.908 vrouwen en 1.639 mannen volledig arbeidsongeschikt. Deze cijfers waren door de herbeoordeling gereduceerd tot 1.279 vrouwen (-629) en 1.386 mannen (-253).

5.5 Deeltijd arbeiders

(39)

Tabel 5.7 Resultaat van de herbeoordelingen per arbeidsduur en geslacht

Arbeidsduur Geslacht <15 % AO Lager Gelijk Hoger Totaal

DEELTIJD Mannen 32% 20% 40% 8% 100% VOLTIJD 31% 21% 43% 5% 100% Totaal 31% 20% 43% 5% 100% DEELTIJD Vrouwen 43% 17% 35% 4% 100% VOLTIJD 38% 20% 38% 5% 100% Totaal 41% 18% 36% 4% 100%

Bron: UWV, december 2006

5.6 Financiële gevolgen

De volledige of gedeeltelijke goedkeuring van WAO’ers heeft directe consequenties voor de inkomenspositie, omdat zij daarmee de WAO-uitkering (geheel/gedeeltelijk) kwijtraken. Het inkomensverlies kan worden opgevangen door een WW-uitkering of Bijstandsuitkering aan te vragen, of door (meer) te gaan werken. Omdat noch het UWV noch de gemeente Leeuwarden de officiële cijfers van het inkomens positie, de reïntegratie en doorstroming naar de bijstand hadden, zullen zowel de commentaren van de WAO’ers die op de bijeenkomst van 1 december aanwezig waren als die welke via e-mail ontvangen werden, gebruikt worden om een beeld te geven van hun situatie. Deze luiden als volgt:

“ De verzekeringsarts heeft weinig begrip als hij niet iets aantoonbaar kan zien. Mijn uitkering was eerst bijna gestopt, maar na meerdere brieven en uitleg van mijn kant dat ik in revalidatie was, werd een ander besluit genomen; ik heb slechts 25-40% uitkering kunnen behouden. Het UWV biedt weinig begeleiding en oplossingen.”

(40)

“Als vrouw schaam jij je ervoor dat je geen steun hebt en dat je financieel afhankelijk bent.”

“Niet alleen alleenstaande vrouwen gaan financieel achteruit, maar ook vrouwen met een partner. In de partner relatie is er heel veel druk op de partner die werkt. Men moet heel creatief worden in het bedenken van mogelijkheden om met het geld om te gaan.”

“Terug naar het werk is een grote stap, ik wil werken maar kan een “normale werkdag” niet volhouden.”

“ Waar ik vroeger niet eens over nadacht, kost me nu handen vol energie, niet alles is vanzelfsprekend.”

“ Ik kan een vast werk rooster niet aan. Op momenten dat ik me goed voel en als ik mijn eigen tijd in kan delen, kan ik inspannende bezigheden verrichten. Ik heb bijvoorbeeld de kerstboom in drie keren verdeeld over vier dagen, versierd.”

“ Het dagelijkse leven is de baas en aan de hand van de hoeveelheid energie van dat moment, bepaal ik de invulling van de dag; belastbaarheid is niet elke dag hetzelfde en dat is lastig.”

“Het is wellicht beter om aandacht te besteden aan het vinden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk als opstap naar betaald werk.”

“ Activiteiten en rustperiodes wisselen elkaar af. Soms heb ik drie of vier rustperiodes per dag nodig. Gemiddeld ben ik negen uur per dag op, meer energie is er niet. Tijd om te herstellen van een activiteit duurt langer dan de inspanning duurt.”

“ Ik blijf solliciteren, maar ik krijg de ene afwijzing na de ander. Welke werkgever wil iemand in dienst die gemaakte afspraken niet na kan komen?”

(41)

De aanwezigen waren van mening dat veel vrouwen vrijwilligerswerk doen, maar dat dit als meer vrijblijvend wordt ervaren dan betaald werk. De nadrukkelijke (verplichte) gerichtheid van reïntegratie bedrijven op het vinden van betaald werk is voor velen niet altijd een reële optie. Verder vonden zij dat vrouwen in een sociaal isolement kunnen raken en dat dit het proces van werkhervatting vaak bemoeilijkt.

5.7 Conclusies

(42)

6 CONCLUSIES EN DISCUSSIE

In dit hoofdstuk zullen op basis van de gegevens in voorgaande hoofdstukken de conclusies en discussies weergegeven worden. De deelconclusies aan het eind van de hoofdstukken zullen de argumentatie zijn voor de eindconclusie welke antwoord zal geven op de probleemstelling van dit onderzoek. In de eerste paragraaf zullen de conclusies weergegeven worden, daarna zal in de tweede paragraaf de discussie beschreven worden.

6.1 Conclusies De probleemstelling luidde:

Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn?

Nadat de resultaten van dit onderzoek grondig zijn geanalyseerd kan de volgende conclusie getrokken worden. Het aangepaste Schattingsbesluit (aSB) volgens welk het UWV de WAO’ers beneden de 50 jaar sinds 1 oktober 2004 herbeoordeelt, pakt negatief uit voor de inkomenspositie van vrouwen in de WAO. Naar uit de thans beschikbare cijfers blijkt, verliezen relatief meer vrouwen dan mannen hun WAO uitkering of een gedeelte ervan. Alleen al gebaseerd op hun leeftijd, de aard van hun ziekte en het feit dat zij vaker in deeltijd werken, hadden vrouwen een hoger risico dan mannen om uit de WAO te stromen of om een verlaging te krijgen op hun WAO uitkering. Het waarom van deze conclusie kan als volgt beredeneerd worden.

• Volgens de CBS cijfers bestond het aantal WAO’ers in Friesland per 1 oktober 2004 uit 15.550 mannen en 9.850 vrouwen. Van de 15.550 mannen kwam alleen maar 4.190 (27%) in aanmerking voor een herbeoordeling vanwege hun leeftijd. Van de 9.850 vrouwen was dit aantal 4.230 (43%).

(43)

• Het feit dat deeltijdwerkers geschat werden op voltijds functies had ook grote gevolgen voor de vrouwen. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen in deeltijd. Na de herkeuring van de vrouwelijke deeltijders moest 60% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk. 6.2 Discussie

In deze paragraaf zal een kritische blik worden geworpen op het onderzoek dat uitgevoerd is. Hieruit moeten de sterke en minder sterke kanten van het onderzoek belicht worden. Dit onderzoek heeft een duidelijke indicatie gegeven dat de vrouwelijke WAO’ers slechter uitkomen uit de herbeoordelingen dan de mannelijke WAO’ers. De resultaten van het onderzoek geven aan dat het merendeel van de vrouwelijke WAO’ers hun WAO uitkering geheel of gedeeltelijk kwijtraken, wat betekent dat zij in staat worden geacht om meer te werken.

Het was zeer moeilijk of haast onmogelijk om contacten te leggen met het UWV. E- mail en telefoontjes werden nooit beantwoord. Pas eind november 2006, na herhaaldelijke verzoeken, werd een functionaris van het UWV gevonden die bereid was om de vragen aangaande dit onderzoek te beantwoorden. Het was te betreuren en zeer teleurstellend te constateren dat na meer dan een maand wachten op de nodige cijfers van het UWV, zij niet over alle cijfers aangaande de herbeoordelingen in Friesland beschikten. Voor slechts 70% van de herbeoordeelden kon informatie verschaft worden over hun arbeidsduur. De financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers, hun reïntegratie tot de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand konden niet worden vastgesteld daar noch het UWV noch de gemeente Leeuwarden enig informaties hierover hadden.

(44)

De verhalen van deelneemsters aan de bijeenkomst van 1 december 2006 en de ontvangen commentaren per e-mail werden gebruikt om een beeld te geven van de situatie van de arbeidsongeschikte vrouwen in Friesland. Hoewel het aantal respondenten niet representatief was, kon aan de hand van hun verhalen een beeld geschetst worden van de vele problemen die een WAO’er meemaakt. Het blijkt dat vrouwen die hun uitkering kwijt zijn, het moeilijk hebben om weer een baan te krijgen, zij ervaren veel meer beperkingen en gezondheidsklachten dan door het UWV wordt aangegeven.

Een beperking van dit onderzoek is de timing ervan. Op het moment dat dit onderzoek van start ging, was het UWV nog steeds bezig met het uitvoeren van de herbeoordelingen. Hierdoor beschikte zij niet over alle resultaten van de herbeoordelingen in Friesland. Ondanks dit kan toch geconcludeerd worden dat het merendeel van de herbeoordeelde vrouwen financieel achteruit zijn gegaan. Het feit dat de werkloosheid onder de Friese vrouwen vanaf 2004 is toegenomen kan ook als een mogelijk gevolg van de herbeoordelingen beschouwd worden.

Het is aanbevolen om een vervolgonderzoek te verrichten wanneer de aSB herbeoordelingoperatie afgerond is (juli 2007) en alle betrokken instanties de tijd en gelegenheid hebben gehad om de resultaten van de herbeoordelingen te verwerken. De WAO’ers hebben dan ook de tijd gehad om zich voor te bereiden om weer tot de arbeidsmarkt toe te treden. Door de herbeoordeelden te volgen in de tijd kunnen vragen naar de financiële gevolgen, reïntegratie tot de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand beantwoord worden.

(45)

Literatuurlijst

Balata, B., vanVeenendaal, D. (2006). (De) Aandacht voor jonge vrouwen in de WAO.

Besseling, J., de Olde, C. (2002). Emancipatie – effectrapportage Commissie Donner. Emancipatie effectrapportage verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Arbeid en Van Doornehuiskes en partners.

Bronswijk, E., Meester, R., Hosemans, M., Filius, A. (2003). Voorstudie “Vrouwen in de WAO”. Platform reïntegratie.

Deursen van, C.G.L. (2006). Bureau Astri. Werken na herbeoordeling? Onderzoek onder 1783 herbeoordeelden waarvan de uitkering verlaagd of beëindigd is.

Dongen van, A., Egas, C., Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). Beoordeling arbeidsongeschiktheid. LVA/BPV&W.

Erdem, Ö., Pieters, I., Venema, P. (2002). De arbeidsmarktpositie van werknemers in 2000. Een onderzoek naar de verschillen in beloning en mobiliteit tussen mannen en vrouwen, voltijders en deeltijders, autochtonen en allochtonen. Arbeidsinspectie, Den Haag.

Europees Sociaal Fonds Equal. (2004). Bestrijding discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. Den haag.

Giezen, A.M. van der, Cuelenaere, B., Prins, R. (1998). Vrouwen vaker in de WAO?. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag.

Inspectie Werk en Inkomen. (2005). Rapport Opnieuw beoordeeld.

Jonge de, C. (2005). Meer vrouwen in de WAO. Vrouwenzorg.

Jonker, J., Pennink, B.J.W. (2000). De kern van methodologie. Assen: Van Gorcum.

(46)

Landelijk Overleg Vrouwen en arbeidsongeschiktheid. (2002). Vrouwen en arbeidsongeschiktheid.

Leeuw de, A.C.J. (1996). Bedrijfskundige methodologie, management van onderzoek. Assen: Van Gorcum.

Leeuw de, A.C.J. (2001). Bedrijfskundige methodologie. Management van onderzoek. Assen: Van Gorcum.

Lisv. (2000). Vrouwen, (werk) omstandigheden en arbeidsongeschiktheid. Amsterdam: Lisv.

Plochg – Holtman, M.S. (2004). Wie leert je werken? Een verkennend onderzoek naar jonge hoogopgeleide vrouwen die al dan niet in de WAO zitten.

Raad voor Werk en Inkomen. (juni 2005). Kwartaalanalyse arbeidsmarkt.

Raad voor Werk en Inkomen. (2006). Gehandicapten en het arbeidsproces.

Rijk de, A., Lierop van, B., Janssen, N., Nijhuis, F. (2002). Geen kwestie van motivatie maar van situatie. Een onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting gedurende het eerste jaar na ziekmelding. Universiteit Maastricht.

Stichting FNV pers. (2002). VROUWenWERK. Een analyse van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Thio, V., Halbersma, R., Vemer, P., De Jong, P. (2004). Arbeidsparticipatie en arbeidsongeschiktheid bij vrouwen. Onderzoek in opdracht van de Stichting Instituut GAK en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgevoerd door APE. Den Haag.

(47)

Verdonk, P., Peeters, M., Geurts, S. (2001). Vrouwen: arbeidsongeschikt of arbeidsondergeschikt?. Een uitgebreide literatuurstudie naar het arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. In opdracht van de FNV Vrouwenbond. Nijmegen.

Vries de, A., Rijk de, A., Verdonk, P., Klinge, I. (2006). Ik dacht een weekje uitrusten en dan weer aan het werk. Stichting WAHO gezond werken voor jonge hoger opgeleide vrouwen.

Andere bronnen:

• Website van het Central Bureau voor de Statistieken: www.cbs.nl

• Website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UVW): www.uwv.nl • Website van Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA):

www.lva-nederland.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

In de be- schouwde periode werden een aantal maatregelen genomen die tot doel hadden inactiviteitsvallen te bestrijden – zoals de introductie van de fiscale werk- bonus

De seksespecifieke evo- luties in activiteitsgraad (het aandeel actieven in de bevolking op arbeidsleeftijd) zijn een spiegelbeeld van figuur 1, met als verschil dat

Uit figuur 19.2 blijkt dat Vlaams-Brabant een sterk negatief pendelsaldo heeft: er ver- trekken veel meer Vlaams-Brabanders naar andere provincies dan dat er anderen in Vlaams-Bra-

Omdat dit idee vrouwen bladen maken vrouwen zich steeds eeuwenlang de toegang tot onderwijs meer zorgen over hun uiterlijk en zijn en maatschappelijke posities heeft ze

In het jaar 2015 betrof dit 819 gemelde slachtoffers van uitbuiting in de seksindustrie waarvan 79 procent meerderjarige vrouwen , 17 procent minderjarige vrouwen , 4

Hij zegt: ‘Proberen jullie te begrijpen wat Ik bedoel met: ‘Nog een korte tijd en dan zien jullie Me niet meer, maar daarna zien jullie Me weer terug?’ Het bete- kent dat

Door deze omstandigheden hebben vrouwen in hun werk vaker dan mannen te maken met risicofactoren voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.. Enkele veel voorkomende factoren