• No results found

University of Groningen. "Je gaat er ziek heen en komt genezen terug" Pierre, Royla

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "University of Groningen. "Je gaat er ziek heen en komt genezen terug" Pierre, Royla"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"Je gaat er ziek heen en komt genezen terug"

Pierre, Royla

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2007

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Pierre, R. (2007). "Je gaat er ziek heen en komt genezen terug": Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland. (Publicatiereeks Wetenschapswinkel Economie &

Bedrijfskunde; Nr. EC 179). Wetenschapswinkel Economie en Bedrijfskunde.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

“Je gaat er ziek heen en komt genezen

terug”

(3)
(4)

“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug”

Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland

Royla Pierre

EC 179

Groningen, 2007

Rijksuniversiteit Groningen Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde

(5)

"Je gaat er ziek heen en komt genezen terug" – Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland, Royla Pierre, Groningen:

Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde (Publicatiereeks Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde EC 179)

-Met literatuurlijst.

ISBN 978-90-5803-069-6 NUR 780

Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde RuG Onderzoeksbureau en stageloket

Begeleiding: drs. J van Polen

Begeleiding Wetenschapswinkel: drs. E. Kamphuis

Betrokken maatschappelijke organisaties: ‘Steunpunt Vrouwen met een Uitkering in Friesland’

(SVUF)/‘Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden’ (FSU) en ‘Emancipatiebureau’

EQUA Adres:

Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde Coördinatoren: drs. E. Kamphuis en drs. F.J. Sijtsma Secretariaat: H.W. Janssen

Postbus 800

9700 AV Groningen

Tel. 050-363 7182 / 3754 / 3810 Fax 050-363 3720

e-mail: ebwinkel@rug.nl internet: www.rug.nl/wewi/eb

Copyright 2007 Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen

(6)

VOORWOORD

Voorwoord

Voor u ligt de onderzoeksopdracht ter afsluiting van mijn studie Bedrijfskunde, aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Het schrijven van deze scriptie was voor mij een leerzame periode, waarin ik heb leren ervaren dat het zelf doen van een onderzoek zijn obstakels kan hebben. De momenten van frustraties hebben mij meer doorzettingsvermogen gegeven en vandaag kan ik met trots en blijdschap zeggen: “Mijn scriptie is klaar. Alles is voorbij, ook mijn studententijd.”

Verschillende mensen hebben aan mijn onderzoek en de totstandkoming van deze scriptie een steentje bijgedragen. Daarom wil ik hen hierbij bedanken. Allereerst wil ik Nyske van der Feen en Rieteke Otten bedanken voor de tijd die zij samen met Hinke Beukema en Jan Alles genomen hebben om mijn scriptie te lezen en de nodige feedback te geven. Verder wil ik Heliante Kuster bedanken voor het nakijken van mijn scriptie. Zonder de bijdrage van mijn begeleiders was het niet mogelijk geweest de laatste fase van mijn studie en deze scriptie tot een goed einde te brengen. Daarom wil ik de heer Hans van Polen bedanken voor zijn begeleiding, hulp en constructieve feedback. Een woord van dank gaat uit naar mijn tweede begeleidster, Elise Kamphuis, voor haar feedback en waardevolle suggesties. Een woord van dank en waardering voor mijn moeder die altijd voor mij klaar stond en met mij heeft meegeleefd. Tot slot wil ik mijn vrienden Ashmir, Carlos en Joviene bedanken voor hun steun en geduld. Iedereen van harte bedankt!

Royla Pierre

Groningen, februari 2007

(7)
(8)

SAMENVATTING

Samenvatting

De vraagstelling van het onderhavige onderzoek is het nagaan van de gevolgen van de aSB (aangepast Schattingsbesluit) herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidspositie van de vrouwelijke WAO’ers in Friesland. Verondersteld is dat de aSB herbeoordeling negatief uitpakt voor hun inkomenspositie. Om na te gaan of deze veronderstelling klopt is ten eerste gekeken naar de arbeidsongeschiktheidswetgevingen en regelingen en vervolgens naar de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Hierna wordt inzicht gegeven in de genderaspecten van arbeidsongeschikten in Nederland. Tot slot zijn deze aspecten in de provincie Friesland nader bekeken. Om de gevolgen van de herbeoordelingen te kunnen achterhalen is bureauonderzoek en veldonderzoek gedaan. Onderdeel van het veldonderzoek bestond uit het bijwonen van een bijeenkomst voor vrouwelijke WAO’ers in Friesland, op 1 december 2006 in het van der Valk hotel TE Drachten. Deze bijeenkomst was georganiseerd door de opdrachtgevers. Hieruit kwam naar voren dat sommige vrouwen meer beperkingen en gezondheidsklachten ervaren dan door het UWV werd aangegeven. Uit het onderzoek bleek verder dat vanwege drie nieuwe keuringscriteria van de aSB de kans voor vrouwen groter was dan voor mannen op een verlaging van hun uitkering of een eliminatie ervan.

1. De keuringselectie op leeftijd beneden de 50 jaar; in 2004 was 43% van de Friese vrouwen in de WAO beneden de 50 en 27% van de mannen.

2. De verscherping van de controle op psychische klachten; in 2004 was 50% van de Friese vrouwen met psychische klachten beneden de 50 jaar en 31% van de mannen.

3. Het schatten van deeltijdwerkers op voltijdfunctie. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen in deeltijd.

De uitgevoerde herbeoordelingen pakten inderdaad zwaarder uit voor vrouwen dan voor mannen. Naar uit de thans beschikbare cijfers blijkt, verliezen relatief meer vrouwen dan mannen hun WAO-uitkering of een gedeelte ervan. Na de herkeuring moest van de vrouwelijke deeltijders 60% en van de voltijders 58% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk, voor zowel de mannelijke deeltijders als voltijders bedroegen deze percentages 52%.

De gevolgen voor de arbeidspositie, de inkomenssituatie en de doorstroom naar de WW of een ander vorm van Bijstand en eventuele werkhervatting van de herbeoordeelden konden niet worden vastgesteld, omdat de benodigde data hiertoe niet beschikbaar waren. Er kan wel worden geconstateerd dat in de onderzochte periode het werkloosheidspercentage van vrouwen in Friesland nadat het aanvankelijk daalde naar 50% in 2002, nu met 53% bijna weer terug is op het oude niveau van 2002. Daarnaast lag de netto arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland (50.5%) onder het landelijke gemiddelde voor vrouwen (54.1%).

(9)
(10)

CONCLUSIES EN DISCUSSIE

Conclusies en discussie

Conclusies

In oktober 2004 is het UWV begonnen met de herbeoordeling van alle arbeidsongeschikten jonger dan 50 jaar. De herbeoordeling vindt plaats volgens de criteria van het aangepaste Schattingsbesluit (aSB). De vraag van dit onderzoek was: Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn?

Uit het onderzoek blijkt dat het aSB negatiever uitpakt voor de WAO-uitkeringen van vrouwen dan voor mannen. Van de herbeoordeelde WAO’ers in Friesland is 34% van de vrouwen volledig arbeidsgeschikt bevonden en 24% van de mannen. Alleen al gebaseerd op leeftijd, de aard van de ziekte en doordat zij veel vaker in deeltijd werken, was de kans voor vrouwen groter dan voor mannen om uit de WAO te stromen of om een verlaging te krijgen van hun WAO-uitkering. De oorzaken zijn:

• Het onderscheid voor de aSB herbeoordeling op grond van leeftijd is zeer ongunstig voor vrouwen. Per 1 oktober 2004 bestond het aantal WAO’ers in Friesland uit 15.550 mannen en 9.850 vrouwen. Hiervan kwamen 4.190 mannen (27%) in aanmerking voor een herbeoordeling vanwege hun leeftijd en 4.230 vrouwen (43%).

• Het Schattingsbesluit maakt onderscheid naar de aard van de ziekte die aan de arbeidsongeschiktheid, in de zin van de WAO, ten grondslag ligt. Bij de herbeoordeling werd strenger gekeken naar psychische klachten. Het merendeel van de vrouwen in de WAO heeft psychische klachten als reden van afkeuring. Per 1 oktober 2004 bedroeg het aantal vrouwen in Friesland in de WAO beneden de 50 jaar met psychische klachten 1.930 en het aantal mannen 1.510. Dit betekent dat 50% van de vrouwen en 31% van de mannen met psychische klachten in aanmerking kwam voor een herbeoordeling. De WAO-afname in Friesland voor personen met psychische klachten bedroeg in 2006 dan ook 640 vrouwen en 380 mannen.

• Het schatten van deeltijdwerkers op voltijdsfuncties bleek ook grote gevolgen te hebben voor vrouwen. Zo kan bijvoorbeeld een parttime verpleegkundige volledig arbeidsgeschikt worden verklaard als fulltime sluiswachter. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen in deeltijd. Na de herkeuring van de vrouwelijke deeltijders moest 60% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk.

Voor Friesland lijken deze oorzaken nog sterker uit te werken dan voor Nederland. Zo bedraagt de afname van het aantal vrouwelijke WAO’ers in Friesland 15,2% (afname mannen 13,6%), terwijl de afname van vrouwelijke WAO’ers landelijk 13,8% is. Bovendien is het

(11)

percentage vrouwen dat een baan heeft in Friesland, de netto arbeidsparticipatie (50,5%) lager dan de netto arbeidsparticipatiegraad van vrouwen in Nederland (54,1%).

Gezien de resultaten van de landelijke onderzoeken, de aanscherping van de regels die in het nadeel van vrouwen werken, en de toegenomen werkloosheid onder vrouwen in Friesland lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de aSB negatief uitpakt voor de inkomenspositie van (gedeeltelijk) goedgekeurde Friese vrouwen.

Discussie

In deze paragraaf zal een kritische blik worden geworpen op het onderzoek dat uitgevoerd is.

Hieruit moeten de sterke en minder sterke kanten van het onderzoek belicht worden. Dit onderzoek heeft een duidelijke indicatie gegeven dat de vrouwelijke WAO’ers ‘gezonder’ uit de herbeoordelingen komen dan de mannelijke WAO’ers; het merendeel van de vrouwelijke WAO’ers raakt de WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk kwijt. Dit heeft directe consequenties voor de inkomenspositie. Het inkomensverlies kan worden opgevangen door een WW-uitkering of Bijstandsuitkering aan te vragen, of door (meer) te gaan werken.

Dataproblemen

Het was zeer moeilijk om contacten te leggen met het UWV. E- mail en telefoontjes van de onderzoekster werden nooit beantwoord. Pas eind november 2006, na herhaaldelijke verzoeken, werd een functionaris van het UWV gevonden die bereid was om vragen aangaande dit onderzoek te beantwoorden. Het was voor de onderzoekster teleurstellend te constateren dat na meer dan een maand wachten op de nodige cijfers van het UWV, het UWV te kennen gaf niet over alle cijfers aangaande de herbeoordelingen in Friesland te beschikken.

Ook de gemeente Leeuwarden bleek niet over de gevraagde data te beschikken. De financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers, hun reïntegratie op de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand konden hierdoor niet worden vastgesteld. Wel kon het UWV voor 70% van de herbeoordeelden informatie verschaffen over de arbeidsduur.

Een beperking van dit onderzoek is de timing ervan. Op het moment dat dit onderzoek van start ging, was het UWV nog steeds bezig met het uitvoeren van de herbeoordelingen.

Hierdoor beschikte zij niet over alle resultaten van de herbeoordelingen in Friesland.

Een alternatief was geweest om met behulp van enquêtes onder de Friese herbeoordeelden een antwoord op een aantal deelvragen te krijgen. Maar deze weg is niet gevolgd, omdat de verwachting was dat de respons laag zou zijn. Deze verwachting is niet onrealistisch, gezien de zeer lage opkomst bij de bijeenkomst in Drachten op 1 december 2006, georganiseerd voor vrouwen die een herbeoordeling ASB hebben gehad of binnenkort krijgen. Daarnaast is men ook hierbij afhankelijk van de medewerking van het UWV dat over het adresgegevens beschikt van de doelgroep. Bovendien leek een dergelijke enquête in eerste instantie overbodig, omdat de verwachting was, dat het UWV over de benodigde data zou beschikken.

(12)

CONCLUSIES EN DISCUSSIE

Inkomenspositie herbeoordeelde vrouwen in Friesland verslechterd?

Ondanks de dataproblemen kan worden geconcludeerd dat de inkomenspositie van de herbeoordeelde Friese vrouwen t.o.v de herbeoordeelde is verslechterd. Allereerst is de werkloosheid onder de Friese vrouwen vanaf 2004 toegenomen. Dit kan een mogelijk gevolg zijn van de herbeoordelingen.

Ten tweede komt uit de verhalen van deelneemsters aan de bijeenkomst van 1 december 2006 en de ontvangen commentaren per e-mail een beeld naar voren dat voor herbeoordeelde vrouwen moeilijk is om weer een baan te krijgen en dat zij veel meer beperkingen en gezondheidsklachten ervaren dan door het UWV wordt aangegeven. Opgemerkt dient te worden dat hier slechts een indruk kan worden gegeven, gezien de geringe respons.

Ten derde wijzen landelijke onderzoeken uit dat een groot deel van de herbeoordeelde WAO’ers er in inkomen op zijn achteruitgaan en dat dit relatief vaker voor vrouwen geldt dan voor mannen. Uit een onderzoek op initiatief van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) onder 2000 cliënten (waarvan tweederde vrouw), blijkt dat ongeveer driekwart van alle respondenten nu een lagere uitkering heeft en dat van respondenten met een volledige uitkering nu ruim 40% volledig is goedgekeurd, terwijl er nauwelijks reïntegratieperspectief is. Ook een onderzoek van AStri in opdracht van het UWV onder 5.000 WAO’ers bevestigt dit. Uit dit onderzoek bleek dat gemiddeld 4 maanden na ontvangst van de uitslag van de herbeoordeling meer dan de helft van de respondenten het inkomen als duidelijk verslechterd ervaart ten opzichte van het inkomen tijdens de herbeoordeling, na 8 maanden was dit 40% en na 18 maanden 39%1. De inkomensverslechtering was veelal direct gevolg van het wegvallen van de WAO-uitkering. Van de herbeoordeelden die tijdens de herbeoordeling geen werk hebben, hervatte na 4 maanden 11% het werk, na 8 maanden 20% en na 18 maanden 32%

betaald werk. Onder degenen die het werk hervatte bevonden zich relatief veel hoog opgeleiden, mannen en herbeoordeelden onder de 45 jaar. Van de groep die tijdens de herbeoordeling werkte, verloor overigens 18% het werk.

Aanbeveling

Het is aanbevolen om een vervolgonderzoek te verrichten wanneer de aSB herbeoordelingoperatie afgerond is (juli 2007) en alle betrokken instanties de tijd en gelegenheid hebben gehad om de resultaten van de herbeoordelingen te verwerken. De WAO’ers hebben dan ook de tijd gehad om zich voor te bereiden om weer tot de arbeidsmarkt toe te treden. Door de herbeoordeelden te volgen in de tijd kunnen vragen naar de financiële gevolgen, reïntegratie tot de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand beantwoord worden.

1 Opgemerkt dient te worden dat bij de respons bij de groep die na 18 maanden werd ondervraagd de respons aanmerkelijk lager was. Bovendien bleken vooral werkenden te hebben gereageerd. De onderzoekers hebben dit

(13)
(14)

INHOUD

Inhoudsopgave

Voorwoord ... v Samenvatting ... vii Conclusies en discussie... ix

Conclusies ix

Discussie x

1 Inleiding... 1

1.1 Achtergrond van de studie 1

1.2 De opdracht: herbeoordeling van WAO’ers in Friesland 1

1.3 Onderzoeksopzet 2

1.3.1 Vraagstelling ... 2 1.3.2 De onderzoeksmethoden ... 3 1.3.3 Beperkingen van het onderzoek ... 4

1.4 Opbouw van de scriptie 4

2 Arbeidsongeschiktheid en regelgeving... 5

2.1 De WAO-geschiedenis 5

2.2 De WAO-regeling 7

2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB 9

2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten 10

2.5 Conclusies 12

3 Genderverschillen in Nederland... 13 3.1 Genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO 13 3.2 Het inkomen en de financiële positie van vrouwen en mannen 20

3.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen 21

3.4 Conclusies 22

4 Genderverschillen in Friesland ... 25 4.1 De Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt 25

4.2 Daling van het aantal WAO’ers 26

4.3 Psychische klachten 28

4.4 aSB herbeoordelingen in Friesland 29

4.5 Deeltijdarbeiders 29

4.6 Financiële gevolgen 30

4.7 Conclusies 32

Literatuurlijst ... 35 Bijlagen... 37

Bijlage 1 Tabellen 37

Tabel 1: Aantal arbeidsongeschikte mannen en vrouwen per bedrijfssector in Nederland ... 38 Tabel 2: WAO-uitkeringen per geslacht en bedrijfssector in Nederland (in % van het totaal) ... 39 Tabel 3: Samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking in Nederland... 40 Tabel 4: Overzicht WAO-instroom in Nederland per geslacht en leeftijdscategorie... 41 Tabel 5: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland... 42 Tabel 6: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland... 44 Tabel 7: Overzicht WAO’ers in Nederland met een psychische stoornis naar leeftijdsklasse ... 45

(15)

Tabel 8: Aantal WAO’ers per geslacht in Friesland... 46 Tabel 9: Aantal WAO’ers in Friesland met psychische klachten per geslacht en leeftijds- categorie... 47 Tabel 10: Aantal WAO’ers in Friesland per arbeidsongeschiktheidspercentage ... 48 Tabel 11: Resultaat van de herbeoordelingen, aantal personen per arbeidsduur en geslacht in Friesland ... 49

Bijlage II Vragenlijst CBS en UWV 50

Bijlage III Vrijdag 1 december 2006 52

(16)

1 INLEIDING

1 Inleiding

De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd in 1967 ingevoerd en is vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) welke op 1 januari 2006 in werking is getreden. Degenen die toen al een WAO-uitkering hadden, krijgen niet met de WIA te maken, voor hen blijft de WAO gelden. Deze studie heeft betrekking op de beoordeling van het recht op een WAO-uitkering volgens het aangepaste Schattingsbesluit (aSB) op basis waarvan wordt bepaald of en in welke mate iemand arbeidsongeschikt is. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk verschaft inzicht in de achtergrond van de studie.

Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de opdracht beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de opbouw van de scriptie.

1.1 Achtergrond van de studie

Sinds 1 oktober 2004 is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in Nederland begonnen met de herbeoordeling van WAO’ers, die na 1 juli 1954 geboren zijn, op basis van het aSB. Een WAO’er is iemand die een uitkering voor arbeidsongeschiktheid ontvangt. Deze herbeoordelingoperatie zal tot 1 juli 2007 duren, waarbij naar verwachting 340.000 arbeidsongeschikten herbeoordeeld zullen worden (van Deursen, 2006). Bij het aSB staat werken naar vermogen centraal. Het uitgangspunt is dat er gekeken wordt naar wat de werknemer, met beperkingen door ziekte of handicap, nog wel kan. Het moet ertoe bijdragen mensen te stimuleren om zo veel te werken als hun gezondheid toelaat. Bij de herbeoordeling worden anders dan voorheen ook functies met arbeid in de avonduren betrokken en wordt er géén rekening gehouden met de deeltijdfactor. De herbeoordeelden komen nu voor meer functies in aanmerking. Dat kan veelal resulteren in een lagere arbeidsongeschiktheids- uitkering of in het geheel vervallen van het recht hierop. In paragraaf 3 van hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op de verscherpte criteria van het aSB.

1.2 De opdracht: herbeoordeling van WAO’ers in Friesland

Een persoon die voorheen in deeltijd werkte wordt na de herbeoordeling volgens het aSB bij goedkeuring geacht ook fulltime banen te accepteren, ondanks een reëel aanwezige handicap.

Dit kan leiden tot een grotere uitstroom van vrouwen en mannen met een deeltijdbaan uit de WAO, of tot een totaal verlies aan zelfstandig inkomen wanneer de vrouw of man in de bijstand komt en de partner een inkomen heeft. De herbeoordeling van WAO’ers is ook van start gegaan in de provincie Friesland. Bij sommige organisaties, zoals de opdrachtgevers- en patiëntenorganisaties heerst de gedachte van mogelijke negatieve emancipatie- en participatie- effecten van de aSB herbeoordelingen en dat één van de belangrijkste factoren die deze ontwikkeling beïnvloeden het feit is dat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen. Dit is

(17)

ook de aanleiding voor dit onderzoek “Genderapecten van de aSB herbeoordelingen van de WAO in de provincie Friesland”. De opdrachtgevers van dit onderzoek, zijnde ‘Steunpunt Vrouwen met een Uitkering in Friesland’ (SVUF)/‘Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden’ (FSU) en ‘Emancipatiebureau’ EQUA, willen weten wat de gevolgen zijn van de herbeoordeling voor vrouwen in de WAO. Hierbij komen vragen aan de orde zoals, in vergelijking met mannen: gaan vrouwen relatief vaak achteruit in hun inkomen, verliezen zij vaker hun economische zelfstandigheid en verliezen zij vaker dan mannen hun WAO-uitkering na de herbeoordeling?

1.3 Onderzoeksopzet

In deze paragraaf wordt de onderzoeksopzet uiteengezet. Allereerst worden de doelstelling, de probleemstelling en de aanvullende deelvragen beschreven. Vervolgens worden de onderzoeksmethoden beschreven. Hierin wordt weergegeven hoe het onderzoek in de tijd is verlopen en welke methoden gebruikt zijn om de informatie te verzamelen. Daarna volgt de afbakening van het onderzoek.

1.3.1 Vraagstelling

Dit onderzoek richt zich op de WAO-gerechtigden in Friesland die door het UWV volgens het aSB zijn herbeoordeeld. Het doel van het onderzoek is om de gevolgen van het nieuwe herbeoordelingbeleid voor de herbeoordeelde arbeidsongeschikte vrouwen in kaart te brengen. Het gaat om wat er gebeurt met de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van de WAO- gerechtigde vrouwen die meer arbeidsgeschikt zijn verklaard.

De probleemstelling van dit onderzoek wordt als volgt omschreven:

Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn?

Om de probleemstelling te kunnen analyseren, moeten de volgende deelvragen worden beantwoord:

1. Wat is het aantal arbeidsongeschikten naar geslacht in Friesland en hoe verhoudt dit zich in vergelijking met Nederland?

2. Wat zijn de oorzaken/risico’s voor arbeidsongeschiktheid en dan specifiek voor vrouwen?

3. Welke factoren kunnen genderverschillen mbt de WAO verklaren?

4. Hoeveel van deze arbeidsongeschikten m/v hebben met de aSB herbeoordelingen na 1 oktober 2004 te maken gehad in Friesland en dit in vergelijking met Nederland?

5. Wat zijn de gevolgen van de herbeoordelingen voor deze mensen geweest in termen van volledig goedgekeurd of gedeeltelijk goedgekeurd?

(18)

1 INLEIDING

6. Wat zijn de financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers (v/m), indien ze minder arbeidsongeschikt zijn verklaard dan voorheen?

7. In hoeverre lukt het (gedeeltelijk) goedgekeurde vrouwen om toe te treden op de arbeidsmarkt?

Om een antwoord te kunnen geven op de vragen van de opdrachtgevers, moesten gegevens van het UWV aangaande aSB herbeoordelingen in Friesland geanalyseerd en geïnterpreteerd worden. Daarnaast dienden gegevens van het CBS aangaande in- en uitstroom van WAO’ers geanalyseerd te worden.

1.3.2 De onderzoeksmethoden Bureauonderzoek

Het eerste deel van dit onderzoek was met name gebaseerd op een literatuurstudie. Het onderzoek startte met een verkenning van de bestaande literatuur om inzicht te krijgen in het probleem en om te kunnen vaststellen wat al bekend was over het onderzoeksthema. Er werd voornamelijk gebruik gemaakt van Internet zoekmachines naar publicaties en eerdere scripties. Boeken, tijdschriften, rapporten en verslagen over de geschiedenis van de WAO en de WAO-regeling zijn geraadpleegd. De bestaande literatuur over de herbeoordeling volgens de verscherpte criteria van het aSB en de reïntegratie van de herbeoordeelden werd ook uitvoerig bestudeerd. Daarnaast werd gekeken naar de samenstelling en verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO, de financiële positie van de herbeoordeelden en hun arbeidsparticipatie. De Internet website van het UWV (www.uwv.nl) werd ook uitvoerig geraadpleegd voor publicaties en cijfers. Voor de statistische gegevens werd gebruik gemaakt van de databank van het CBS (Statline) via hun Internet website (www.cbs.nl).

Veldonderzoek

Naast de databank van het CBS is ook meer specifieke informatie omtrent de aSB herbeoordelingen in Friesland geprobeerd te verkrijgen door een functionaris van het CBS te benaderen, via e-mail en daarna via telefoon. Een vijftal medewerkers van het UWV zijn meerdere keren benaderd via e-mail en de telefoon. Zowel het CBS als het UWV zijn dezelfde vragen voorgelegd (voor de vragenlijst, zie Bijlage II). De bedoeling van deze vragen was om harde cijfers te verzamelen om de problematiek in kaart te brengen en om de deelvragen te kunnen beantwoorden. In de eindfase van het onderzoek werd de literatuur wederom geraadpleegd om te kijken in hoeverre er een aansluiting was van de resultaten van dit onderzoek met eerder gedane onderzoeken.

Tot het veldonderzoek behoorde ook de bijeenkomst voor herbeoordeelde vrouwen die op 1 december 2006 werd georganiseerd door FSU/SVUF en EQUA in het van der Valk hotel te Drachten. Naast het versturen van een persbericht waarin herkeurde vrouwelijke WAO’ers werden uitgenodigd, zijn 30 personen gericht uitgenodigd. De aanleiding was de grote

(19)

hoeveelheid klachten en vragen om ondersteuning bij een herbeoordeling die bij hun binnenkwamen. Het doel was om twee jaar na de start van de herbeoordelingen er achter te komen hoe herbeoordeelde vrouwen er nu voorstaan. De respons op de bijeenkomst in Drachten op 1 december 2006 was gering. Tijdens deze bijeenkomst heeft de onderzoekster gesproken met de vrouwen over hun ervaringen. De respons op deze bijeenkomst bestond uit 4 deelnemers aan de bijeenkomst en 4 reacties per email. De ervaringen van deze respondenten zijn als citaten verspreid in het rapport gepresenteerd. Een samenvatting van deze bijeenkomst is te vinden in Bijlage III.

1.3.3 Beperkingen van het onderzoek

1. Tijdens het onderzoek kon via het UWV géén officiële cijfers over de resultaten van de aSB-herbeoordelingen in Friesland verkregen worden. Volgens functionarissen van het UWV beschikte het UWV niet over gegevens met betrekking tot de arbeidspositie, de uitkeringssituatie en de inkomenssituatie van WAO’ers die na 1 oktober 2004 zijn herkeurd. Ook de vragen naar de doorstroom van ex-WAO’ers naar de WW, Bijstand, eventuele werkhervatting konden niet door het UWV of de gemeente Leeuwarden worden beantwoord. Dit betekent dat de deelvragen 6 en 7 uiteindelijk niet beantwoord zijn.

2. Het onderzoek beperkte zich alleen tot de situatie van personen met een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) in de provincie Friesland, uitgesplitst naar geslacht.

3. Het onderzoek was gericht op de resultaten van de aSB herbeoordelingen die in de periode vanaf 1 oktober 2004 door het UWV in Friesland zijn gedaan.

1.4 Opbouw van de scriptie

In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de arbeidsongeschiktheidswetgevingen en regelingen. Verder wordt een beschrijving gegeven van de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het theoretische kader beschreven dat aan het onderzoek, waarin de WAO’ers centraal staan, ten grondslag ligt.

Voor de analyse en beschrijving van de WAO-data in hoofdstuk 3 is het jaar 1998 als startjaar genomen. In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de genderverschillen in Friesland.

(20)

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING

2 Arbeidsongeschiktheid en regelgeving

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de arbeidsongeschiktheidswetgevingen. In paragraaf 2.1 wordt de WAO geschiedenis beschreven. Daarbij komt de wetgeving rondom arbeidsongeschiktheid aan de orde. Vervolgens worden de WAO regeling beschreven en de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Daarna wordt in paragraaf 2.4 aandacht besteed aan de reïntegratie van arbeidsongeschikten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

2.1 De WAO-geschiedenis

Vóór 1967 bestonden er twee wetten, de ongevallenwet (uit 1921) en de invaliditeitswet (uit 1913), voor mensen die om gezondheidsredenen niet meer aan het arbeidsproces konden meedoen. Deze twee wetten voldeden niet omdat werknemers er alleen gebruik van mochten maken als ze in hun werktijd arbeidsongeschikt waren geworden. Bovendien waren de uitkeringen laag; het was vrijwel ondoenlijk om ermee in het levensonderhoud te voorzien.

De nieuwe WAO, ingevoerd in 1967 door de toenmalige minister van Sociale Zaken, Gerard Veldkamp, hield in dat degene die langer dan een jaar arbeidsongeschikt was, tot zijn 65ste jaar een uitkering kreeg gelijk aan 80% van het laatstverdiende loon (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Omdat het aantal WAO’ers snel toenam, werd de WAO na 1967 regelmatig gewijzigd. In 1987 bepaalde de regering dat mensen die deels werkloos en deels arbeidsongeschikt waren, geen volledige WAO-uitkering meer konden krijgen. De belangrijkste wijziging was dat het uitkeringspercentage teruggeschroefd werd van 80% naar 70%. Voor het werkloze deel van de arbeidstijd diende een uitkering te worden aangevraagd.

Om misbruik van de WAO tegen te gaan, heeft de Eerste Kamer de wet ‘Terugdringing Beroep Arbeidsongeschiktheidsregelingen’ (TBA) aangenomen. De belangrijkste maatregelen in dit kader betroffen o.a. een verscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium waarmee het recht op een WAO-uitkering door middel van een keuring werd bepaald. Deze wet trad medio 1993 in werking (Plochg- Holtmann, 2004). De wet TBA benadrukt o.a. dat er een objectief verband moet zijn tussen de aandoening en de arbeidsongeschiktheid (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). De operationalisering van dit arbeidskundig deel van de keuring vond plaats door middel van het schattingsbesluit. Om de WAO-uitkeringskosten verder te kunnen drukken werd in januari 1998 de wet ‘Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid’ (Pemba) geïntroduceerd. Ieder werknemer die in dienst is, is verzekerd voor de WAO. Van de WAO-premie die hiervoor moet worden betaald, betaalt de werkgever een gedifferentieerde premie (Pemba-boete), die oploopt naarmate het bedrijf meer arbeidsongeschiktheid 'veroorzaakt'. Een lage WAO-instroom wordt beloond met een lage premie. Op deze wijze hoopte de regering te bewerkstelligen dat bedrijven meer zouden gaan

(21)

doen aan preventie van arbeidsongeschiktheid. Het kabinet stuurde in 1999 weer een serie maatregelen naar de kamer die de WAO-instroom moesten verkleinen, en de uitstroom moesten vergroten. Er moest vaker herkeurd worden, en arbeidsongeschikten moesten actiever worden om weer aan werk te komen. Na 13 weken ziekte moest een reïntegratieplan worden opgesteld om zieke werknemers zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Op 1 april 2002 werd de ‘Wet Verbetering Poortwachter’ (Wvp) ingevoerd. Het doel hiervan was het voorkomen van langdurig ziekteverzuim in de eerste twee ziektejaren en daarmee de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling te beperken. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan kwam volledig bij de werkgever en de werknemer te liggen. Pas wanneer het duidelijk werd dat de arbeidsongeschikte werknemer zijn werk niet meer kon hervatten, trad het UWV op als ‘poortwachter’ voor de WAO. De naam poortwachter was gekozen als beeldspraak, om zieke en/of arbeidsongeschikte werknemers weg te houden van de (toegangs)poort van de WAO. De serie wijzigingen in de WAO bleek resultaat op te leveren.

Het aantal arbeidsongeschikten in de WAO begon na 2002 te dalen. Sinds 1 oktober 2004 zijn een aantal criteria verscherpt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een aanpassing in het Schattingsbesluit. Het doel van deze aanscherping was om meer mensen aan het werk te krijgen.

Figuur 2.1 geeft een overzicht van het aantal arbeidsongeschikten in Nederland sinds 1998.

De figuur laat zien dat het aantal WAO’ers na het hoogtepunt in 2002, is afgenomen van 801.490 tot 668.700 bij eind juni 2006.

668700 801490

787060 762590

699920 728700

745640 771990

793640

600000 650000 700000 750000 800000 850000

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aantal WAO'ers

Figuur 2.1: Totaal aantal WAO’ers per jaar in Nederland Bron: CBS, 13-11-2006

(22)

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING

2.2 De WAO-regeling

Een werknemer die langdurig ziek is, werd vanwege de wachttijden, in principe na acht maanden gekeurd voor de WAO. Wie voor minstens 15% arbeidsongeschikt werd verklaard, kreeg een jaar na de ziekmelding recht op een WAO-uitkering. De werkgever was door de

‘Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte’ (WULBZ) van 1996 verplicht om 70% van het loon van een zieke werknemer gedurende dat jaar van ziekte door te betalen. Na dat jaar volgde een herkeuring en vervolgens na elke vijf jaar (Laitinen – Krispijn & Bergsma, 2004).

Met de nieuwe regels van het aSB vindt maar één keer een herbeoordeling door een verzekeringsarts van het UWV en door een arbeidsdeskundige plaats. De verzekeringsarts beoordeelt daarbij wat de functionele mogelijkheden zijn voor het verrichten van arbeid. De arbeidsdeskundige bepaalt conform de criteria uit het Schattingsbesluit welke functies de cliënt, gegeven deze functionele mogelijkheden, nog kan uitvoeren. Daarbij wordt niet gekeken naar het vroegere beroep of het opleidingsniveau. De WAO kent 8 arbeidsongeschiktheidsklassen, variërend van minder dan 15% tot meer dan 80%. De mate van arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in percentages, bepaalt het uitkeringsniveau en wordt bepaald door het relatieve verschil van de inkomsten die de WAO’er ondanks zijn handicap nog kan verwerven (verdiencapaciteit) met die van een soortgelijke gezonde werknemer (Maatmanloon). Het Maatmanloon is het loon wat de persoon verdiende vóór de WAO. De laatste arbeidsongeschiktheidsklasse wordt veelal aangeduid met ‘volledige arbeidsongeschiktheid’. Tabel 2.1 geeft een illustratie van de uitkeringspercentages naar mate van de arbeidsongeschiktheid. Voor het overige valt de gedeeltelijk arbeidsongeschikte onder sociale zekerheidswetten, zoals de ‘Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen’ herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI), de ‘Werkloosheidswet’ (WW) en de bijstand. De TRI duurt maximaal zes maanden. Zowel voor de WW als de bijstand worden alle inkomsten van het huishouden meegeteld bij de inkomenstoets; dus ook het inkomen van de partner. De aanvrager heeft geen recht op de uitkering als het totale inkomen boven het minimumloon uitkomt.

Tabel 2.1: Uitkeringspercentage naar mate van arbeidsongeschiktheid Mate van arbeidsongeschiktheid Uitkeringspercentage *

< 15 % 0.00%

15 tot 25 % 14.00%

25 tot 35 % 21.00%

35 tot 45 % 28.00%

45 tot 55 % 35.00%

55 tot 65 % 42.00%

65 tot 80 % 50.75%

> 80 % 70.00%

(23)

* Percentage van de uitkeringsgrondslag, zijnde het gemiddelde inkomen in de functie waaruit een persoon arbeidsongeschikt is geworden, met een maximum.

Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid.

De WAO kent twee uitkeringen sinds 1994: een loondervinguitkering en een vervolguitkering. Afhankelijk van de leeftijd op het moment dat de werknemer arbeidsongeschikt wordt komt hij in aanmerking voor een loondervinguitkering, welke gekoppeld is aan de hoogte van het laatste inkomen. De duur ervan is ook afhankelijk van de leeftijd bij de ingang van de WAO. Tabel 2.2 geeft een overzicht hiervan.

Tabel 2.2: Overzicht duur van de loondervinguitkering per leeftijdscategorie Leeftijd bij ingang WAO Duur

t/m 32 jaar geen

33 t/m 37 jaar 0.5 jaar 38 t/m 42 jaar 1 jaar 43 t/m 47 jaar 1.5 jaar 48 t/m 52 jaar 2 jaar 53 t/m 57 jaar 3 jaar

58 jaar 6 jaar

59 t/m 65 jaar tot 65ste jaar

Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid.

Na de periode van de loondervinguitkering komt de arbeidsongeschikte in aanmerking voor de vervolguitkering, welke tot zijn 65ste jaar duurt en aanmerkelijk lager is dan de loondervinguitkering. Een werknemer die geen recht heeft op een loondervinguitkering, dit is in het geval dat de werknemer bij de ingang van de WAO jonger was dan 33 jaar, krijgt direct een vervolguitkering. De vervolguitkering is gebaseerd op het minimumloon met een aanvulling en kan berekend worden door voor ieder jaar dat een werknemer ouder is dan 15 jaar, 2% van het verschil tussen het vroegere loon en het minimum loon, bij het minimumloon op te tellen. Van dit berekende loon wordt het uitkeringspercentage genomen waar de WAO’er op grond van de WAO beoordeling recht op heeft. Het inkomensverschil (verlies) dat ontstaat bij de overgang van de loondervinguitkering naar de vervolguitkering is het zogenaamde 'WAO-gat', waarvoor de werknemers een WAO-gatverzekering kunnen afsluiten.

“Als vrouw schaam jij je ervoor dat je geen steun hebt en dat je financieel afhankelijk bent.”

Bron: citaat n.a.v. bijeenkomst 1 december in Drachten.

(24)

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING

2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB

Alleen de WAO’ers die op 1 juli 2004 jonger waren dan 50 jaar, zullen volgens het aSB worden herbeoordeeld. De oproep voor een medisch en daarna een arbeidskundige onderzoek vindt plaats op volgorde van leeftijd (van jong naar oud) via een persoonlijke brief. De belangrijkste wijzigingen in het aSB volgens de reïntegratiewijzer van het Verwey-Jonker Instituut ( 2006) zijn als volgt:

• Er is een striktere omschrijving van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren wegens psychische stoornis; er wordt strenger naar psychische klachten gekeken.

• Als er drie functies bestaan die iemand in principe kan uitoefenen, zoals: brugwachter, parkeerwacht of telefoniste, dan kan dat een reden zijn om iemand goed te keuren. Bij de vorige schattingen waren er 6000 functies aan te wijzen die de betrokkene nog zou kunnen vervullen, tegenwoordig zijn dat 9000 functies geworden. Dit heeft als gevolg dat het in theorie gemakkelijker wordt om meer functies voor de herbeoordeelden te vinden.

• Er mogen functies worden geduid waarvoor de betrokkene zich met relatief weinig moeite en binnen zes maanden kan kwalificeren (bijv. via taalcursussen of een computercursus).

• Deeltijdwerkers mogen worden geschat op voltijdfuncties tenzij er een medische urenbeperking geldt. Daardoor komen er veel meer passende functies uitrollen, waarin evenveel verdiend kan worden. En dat bepaalt mede of men nog een WAO- of WIA- uitkering krijgt. Het komt bijvoorbeeld voor dat een parttime verpleegkundige volledig arbeidsgeschikt is als fulltime sluiswachter (Trouw, 30 mei 2006).

• Het arbeidspatroon (zoals ploegendienst) speelt geen rol meer bij het duiden van functies (uitgezonderd arbeid tussen 00.00 en 06.00 uur, tenzij de betrokkene dat al deed).

Dankzij deze nieuwe regels kan de arbeidsdeskundige meer geschikte functies vinden dan voorheen. Hoe hoger het loon van de functies die het arbeidskundig onderzoek oplevert, hoe lager het arbeidsongeschiktheidspercentage.

“Terug naar het werk is een grote stap, ik wil werken maar kan een “normale werkdag” niet volhouden.”

“Ik kan een vast werk rooster niet aan. Op momenten dat ik me goed voel en als ik mijn eigen tijd in kan delen, kan ik inspannende bezigheden verrichten. Ik heb bijvoorbeeld de kerstboom in drie keren verdeeld over vier dagen, versierd.”

“Het dagelijkse leven is de baas en aan de hand van de hoeveelheid energie van dat moment, bepaal ik de invulling van de dag; belastbaarheid is niet elke dag hetzelfde en dat is lastig.”

Bron: citaten n.a.v. bijeenkomst in Drachten, 1 december 2006.

In het aSB is een vernauwing opgenomen van het begrip arbeidsongeschikt t.o.v het voorgaande schattingsbesluit. Het resultaat kan zijn dat iemand in wiens gezondheid niets is

(25)

veranderd toch minder arbeidsongeschikt wordt gevonden, vergeleken met de vorige keuring.

Er zijn drie resultaten mogelijk bij de herbeoordeling:

1. Er verandert niets in de mate van arbeidsongeschiktheid van de persoon. De uitkering verandert dan niet.

2. De persoon is minder arbeidsongeschikt dan voorheen en kan meer gaan verdienen door te werken. In dit geval gaat de uitkering omlaag of kan zelfs beëindigd worden. Zo’n persoon komt in veel gevallen in aanmerking voor een WW uitkering, indien hij of zij niet meer uren kan werken in de oude baan.

3. De persoon is meer arbeidsongeschikt geworden en kan minder verdienen met werken, met het gevolg dat de uitkering wordt verhoogd.

Bij de nieuwe herbeoordelingoperatie wordt de nadruk meer dan voorheen op arbeidsgeschiktheid gelegd en minder op arbeidsongeschiktheid. Het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel is meer gericht op werk.

De reden om het schattingsbesluit van 2000 te wijzigen was volgens de wetgevers, dat mensen vaak volledig arbeidsongeschikt werden verklaard, terwijl zij nog wel degelijk zouden kunnen werken. Wanneer een uitkeringsgerechtigde onder de criteria van het Schattingsbesluit van 1993 of 2000 gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd bevonden, is volgens de Inspectie de kans op verlaging van het WAO-percentage onder het nieuwe Schattingsbesluit groot (Inspectie Werk en Inkomen, 2005).

2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten

Het woord reïntegratie komt uit het Latijn en slaat op het maken, groeien of opnemen in een groter geheel. Arbeidsintegratie heeft tot doel ervoor te zorgen dat mensen in passend werk weer goed kunnen functioneren binnen een bedrijf of organisatie. Om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er midden jaren negentig circa 70 wetten en regelingen bedacht, de zgn. reïntegratie-instrumenten, die grotendeels te maken hebben met financiële tegemoetkomingen voor werkgevers, werk met behoud van uitkering of recht tot aanpassingen op het werk. Vanuit de Tweede Kamer zijn gedurende de jaren (1999-2003) verschillende plannen van aanpak bedacht om arbeidsongeschikten te helpen om aan een baan te komen. De belangrijkste van deze plannen zijn volgens het Europees Sociaal Fonds Equal (zie rapport, Bestrijding discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt) de volgende:

• Sinds 1999 maken werkgeversorganisaties, vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) afspraken in arbeidsovereenkomsten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en het ziekteverzuim en de WAO-instroom terug te dringen. Met de arbeidsovereenkomsten wil het kabinet de blootstelling aan arbeidsrisico’s zoals tillen, werkdruk en ‘Repetitive Strain Injury’ (RSI) verminderen.

(26)

2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING

• Op 31 maart 2003 werd de ‘Commissie Het Werkend Perspectief’ geïnstalleerd voor een periode van vier jaar. De Commissie werkt via vier projectgroepen die zich bezighouden met ‘Psychische Problematiek’, ‘Jonggehandicapten’, ‘Eerste Hulp bij Werk’

(communicatie en voorlichting) en ‘(dis)Ability Management & Design4All’. De Commissie heeft tot doel beleid en activiteiten te stimuleren die bijdragen tot het terugdringen van het ziekteverzuim, het verminderen van de WAO-instroom en het vergroten van de WAO-uitstroom.

• In september 2003 stuurde Minister De Geus het 'Plan van aanpak Vrouwen en WAO' naar de Tweede Kamer. Het plan van aanpak beschrijft maatregelen en initiatieven die een bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling en verspreiding van kennis bij vrouwen, werkgevers, bedrijfsartsen en arbodeskundigen, opdat minder vrouwen in de WAO terechtkomen.

• De minister schrijft daarin dat kennis over preventie en behandeling van klachten bij vrouwen beter moet worden verspreid.

• Op 1 december 2003 trad de ‘Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte’ (WGBH/CZ) in werking. Deze wet verbiedt om zowel direct als indirect onderscheid te maken op basis van een handicap of een chronische ziekte bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst, bij ontslag, bij arbeidsbemiddeling, bij bevordering en bijscholing.

Het Nederlandse kabinet stelt hoge prioriteit aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten. De afgelopen jaren is hiermee met behulp van de ‘Wet op (re)integratie van arbeidsgehandicapten’ (REA) voortgang geboekt. Na de evaluatie van de wet REA zijn er met ingang van 1 januari 2002 enkele wijzigingen aangebracht. De subsidies voor werkgevers bij het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten zijn toegankelijker gemaakt door de subsidie in de vorm van een premiekorting beschikbaar te stellen. Tevens wordt bij de financiering van reïntegratietrajecten die worden uitgevoerd door reïntegratiebedrijven steeds meer ingezet op betaling afhankelijk van het behaalde resultaat, waardoor een aanzienlijke prikkel is ontstaan om duurzame plaatsingen te realiseren. Mede op grond van de regeling

‘Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen’ (SUWI) zijn de werkgevers sinds 1 januari 2003 verantwoordelijk gemaakt voor de reïntegratie van zieke werknemers bij een andere werkgever. Hiermee voorkomt de werkgever een hogere Pemba-premie omdat de werknemer niet in de WAO terechtkomt. Voor de reïntegratie van een WAO’er zijn zowel de WAO’er zelf en zijn werkgever als het UWV verantwoordelijk. Om de reïntegratie goed te laten lopen kan het UWV een reïntegratiebedrijf inschakelen. Dit bedrijf gaat samen met de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer aan de slag om te komen tot werkhervatting;

bijvoorbeeld door hem te begeleiden met gesprekken en als dat nodig is met een beroepskeuzetest, sollicitatietraining, scholing of met het aanbieden van een cursus.

(27)

2.5 Conclusies

De WAO werd verschillende keren gewijzigd met het doel om de WAO-instroom tegen te gaan en om de uitkeringskosten te beperken. Verschillende wetten werden ingevoerd zoals de wet TBA om het misbruik van de WAO tegen te gaan. De wet Pemba om de uitkeringskosten te drukken en de Wet Verbetering Poortwachter om ‘de poort naar de WAO’ beter te bewaken, en er daardoor minder geld aan kwijt te zijn. De werkgever werd door de ‘Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte’ (WULBZ) van 1996 verplicht om 70% van het loon van een zieke werknemer gedurende het eerste ziektejaar door te betalen. De beoordelingscriteria van het aSB werden verscherpt om meer arbeidsongeschikte mensen aan het werk te krijgen. Tevens werden diverse wetten geïntroduceerd voor hun reïntegratie tot het arbeidsproces. Op het eerste gezicht lijkt de aanscherping succesvol gezien de daling van het aantal mensen in de WAO van meer dan 800.000 in 2002, naar 669.000 in juni 2006. In dit hoofdstuk kwamen diverse wetten aan bod die gedurende de jaren geïntroduceerd werden om het aantal WAO’ ers tegen te gaan. In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar de instroomfactoren van de WAO.

(28)

3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND

3 Genderverschillen in Nederland

Nadat in het vorige hoofdstuk de geschiedenis van de WAO werd besproken, zal in dit hoofdstuk inzicht worden gegeven in de genderaspecten van de arbeidsongeschikten, om de theoretische gedachtegangen die aan het onderzoek ten grondslag liggen duidelijk te maken.

Er blijken verschillen te bestaan in de samenstelling van de WAO-instroom en uitstroom. Ook blijken er verschillen te zijn in de WAO-risicofactoren voor mannen en vrouwen. De factoren die het WAO-risico verklaren zijn in te delen naar werk, leeftijd, opleiding en gezondheid. De factoren die de WAO-instroom bepalen zijn ziektediagnose en mate van arbeidsongeschikt- heid. In de eerste paragraaf zal worden ingegaan op de factoren die een rol spelen bij het verklaren van de genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO. De term gender verwijst naar de maatschappelijke, sociale en culturele verschillen die het man of vrouw zijn met zich meebrengt. Paragraaf 3.2 beschrijft de financiële positie en het inkomen van mannen en vrouwen in de WAO. In paragraaf 3.3 zal de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen beschreven worden, gevolgd door een conclusie van het hoofdstuk.

3.1 Genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO

De arbeidsparticipatie van vrouwen, dit is het percentage van de potentiële vrouwelijke beroepsbevolking dat een betaalde baan heeft of ambieert van ten minste twaalf uur per week., is gestegen van 49.8% in 1996 naar 58.7% in 2005. Maar de bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt is nog steeds niet opgeheven (LVA, 2002).

Een groter aantal werkende vrouwen maakt meer kans om door ziekte uiteindelijk in de WAO terecht te komen (Jonge de, 2005). Volgens Balata en Veenendaal (2006) was de stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden gedurende de jaren 1998 tot en met 2004 uitsluitend toe te schrijven aan de toename van het aantal vrouwen in de WAO. Wanneer er naar de samenstelling van de WAO-instroom wordt gekeken valt op te merken dat vrouwen al jaren relatief vaker de WAO instromen in vergelijking tot mannen. Vrouwen melden zich vaker en eerder ziek dan mannen. In tegenstelling tot vrouwen maken mannen minder gebruik van de gezondheidszorg en stellen het zoeken naar professionele hulp langer uit. Figuur 3.1 geeft de verhouding aan van de WAO-instroom in Nederland per geslacht en per jaar. In 2002 was 55% van de mensen die de WAO instroomde een vrouw. Dit percentage nam daarna af tot 50.5% in 2005.

(29)

55%

50,5%

43%

46%

49%

52%

55%

58%

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Instroom Percentage

Mannen Vrouwen

Figuur 3.1: WAO-instroom percentages in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 13-11-2006.

Figuur 3.2 laat zien hoe het aantal vrouwelijke instromers vanaf 1998 gestadig steeg van 47.910 tot 55.460 in 2001. Vanaf 2002 daalt zowel het aantal vrouwelijke als mannelijke instromers. Het valt duidelijk te zien dat de instroom afname bij de vrouwen relatief groter is dan die van de mannen, maar desniettemin is hun instroom per jaar toch hoger gebleven dan die van de mannen.

47910

55460

0 10000 20000 30000 40000 50000 60000

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aantal Personen

Mannen Vrouwen

Figuur 3.2: Aantal WAO instromers in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 13-11-2006

Een overzicht van de WAO-uitstroompercentages in Nederland sinds 1998 wordt in figuur 3.3 gegeven. Van de uitstroom in 2002 was 44% een vrouw en 56% een man. Het percentage voor vrouwen steeg tot 45.4% in 2003 en daalde naar 38.2% in juni 2006.

(30)

3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND

45,4%

45,1%

44%

38,2%

35%

40%

45%

50%

55%

60%

65%

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Uitstroom Percentages

Mannen Vrouwen

Figuur 3.3: WAO-uitstroompercentages in Nederland (per geslacht, 1998 – 2006) Bron: CBS, 14-11-2006

In figuur 3.4 worden de WAO uitstroom cijfers in Nederland per jaar en per geslacht geïllustreerd. De uitstroom van vrouwen bereikte een piek van 36.990 personen in 2003. Het aantal vrouwen dat uit de WAO stroomde was in de onderzochte periode lager dan het aantal mannen.

36990

0 10000 20000 30000 40000 50000

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aantal Personen

Mannen Vrouwen

Figuur 3.4: Aantal-WAO uitstromers in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 14-11-2006

Het aandeel vrouwen in de WAO populatie nam toe van 39.6% in 1998 tot 46.2% in 2004 en daalde vervolgens tot 46.0% eind juni 2006. De verhoudingen per jaar worden in figuur 3.5 geïllustreerd.

(31)

0,0%

20,0%

40,0%

60,0%

80,0%

100,0%

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen

Aandeel WAO populatie

Mannen Vrouwen

Figuur 3.5: Aandeel vrouwen in WAO populatie per jaar in Nederland Bron: CBS, 14-11-2006

Bedrijfssector

Het wordt in het algemeen geaccepteerd dat werken in een bepaalde bedrijfssector de kans op arbeidsongeschiktheid vergroot. De bedrijfssectoren met een hoog risico voor arbeidsongeschiktheid zijn o.a. de bouwsector, de metaalnijverheid, het vervoer, de uitzendbranche, de zakelijke dienstverlening en detail-handel, de schoonmaakbranche en de zorgsector. Er wordt gesuggereerd dat vrouwen vaker in risicovolle beroepen werkzaam zijn met minder gunstige werkomstandigheden en loopbaanmogelijkheden (Vries de, Rijk de, Verdonk, Klinge, 2006). Uit het onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid “Vrouwen vaker in de WAO?” bleek het hoge ziekteverzuim in de zorgsector een belangrijke oorzaak te zijn van de hoge WAO-instroom van vrouwen (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). Vrouwen die in de zorgsector werken komen bijna viermaal zo vaak in de WAO terecht als mannen in deze sector. Bijna 33% van alle vrouwen is werkzaam in deze sector tegenover slechts 5% van alle mannen. Van mannen is bekend dat ze vaker werken in de bouwnijverheid, de uitzendbranche, het vervoer en in de industrie.

Tabel 1 in Bijlage I geeft een overzicht van het aantal arbeidsongeschikte mannen en vrouwen per bedrijfssector vanaf 1998 tot en met april 2006. Tabel 2 geeft dezelfde informatie maar in percentages van het totaal. Hieruit blijkt dat het grootste percentage WAO’ers gewerkt heeft in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en op de tweede plaats in de bouw (7% van alle WAO’ers).

Werkbeleving

Werknemers kunnen blootgesteld worden aan diverse risico’s. Deze risico’s zorgen ervoor dat zij zich vaker ziekmelden, of dat zij na een WAO-keuring minder snel of in het geheel niet

(32)

3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND

herstellen of reïntegreren en dat zij een uitkering toegekend krijgen. De risicofactoren zijn in te delen in factoren die te maken hebben met de arbeidssituatie (werkkenmerken) en persoonlijke factoren. Een belangrijke verklaring voor het hoge WAO-risico van vrouwen vormen volgens Lisv de arbeidscondities en arbeidsverhoudingen. Uit onderzoek van Lisv (2000) kwam naar voren dat een gebrek aan carrièremogelijkheden (geen gelegenheid tot ontplooien, geen promotiekansen, en geen goede beloning) en een ongezonde werkdruk bij vrouwen vaak de redenen zijn van arbeidsongeschiktheid. Vrouwen zijn ondervertegen- woordigd in leidinggevende hogere functies maar zijn in grote getallen aanwezig in de deeltijdfuncties en in lagere functies die weinig perspectieven bieden met een lage status, weinig aanzien en een laag loon. Zo zijn arbeidsomstandigheden in lagere functies meer belastend dan in hogere functies (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). Door deze omstandigheden hebben vrouwen in hun werk vaker dan mannen te maken met risicofactoren voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Enkele veel voorkomende factoren bij vrouwen zijn: geen plezier in het werk; veel fysiek werk, slechte werksfeer en seksuele intimidatie.

Deze factoren nemen ruim eenderde deel van het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico’s tussen mannen en vrouwen voor hun rekening (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Eind 2005 voerden TNO, het CBS en TNS NIPO de tweede meting uit van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de NEA 2005 valt te lezen dat vrouwen minder uren werken dan mannen, minder overwerken, minder in lawaai werken, minder gevaarlijk werk doen, maar meer te maken hebben met ongewenste seksuele aandacht. Daarnaast toonde het onderzoek van TNO (1999) aan dat vooral mannen in mannenberoepen vaak aangeven dat hun ziekte een gevolg is van het werk. Ook kwam er naar voren dat mannen in typische mannenberoepen veel conflicten op het werk hadden met de leiding, de cliënten, of met de werkgever. De vrouwen in typische vrouwenberoepen hadden daarentegen de minste problemen met dergelijke factoren.

Voltijd of deeltijd werk kan ook een rol spelen. Vrouwen zijn niet alleen in bepaalde branches oververtegenwoordigd, ze werken ook heel vaak in deeltijd. Mannen werken vrijwel altijd voltijd, 35 tot 40 uur per week. Volgens de cijfers van het CBS was van de beroepsbevolking die in deeltijd werkte, 76% tot 77%, in de periode van 1998 tot en met 2005 een vrouw.

Deeltijdwerk zelf is géén risicofactor voor arbeidsongeschiktheid. Het in de literatuur soms gevonden resultaat dat deeltijdwerk een risicofactor vormt voor arbeidsongeschiktheid, is te verklaren doordat vrouwen en een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico hebben en en veelal in deeltijd werken (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Tabel 3 in Bijlage I geeft een samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking.

Leeftijd

De absolute kans om in de WAO te belanden is voor zowel oudere vrouwen als oudere mannen groter dan bij de jongeren. Bij een leeftijd beneden 45 jaar is het WAO-

(33)

instroompercentage van de vrouwen hoger dan dat van de mannen. Verder valt het op te merken dat het verschil in arbeidsongeschiktheid het grootst is tussen jonge vrouwen en jonge mannen. Het WAO-risico is bij vrouwen beneden de 25 jaar ruim twee maal zo hoog als bij mannen (Balata & van Veenendaal, 2006). Volgens de CBS cijfers van de periode 1998 – 2005 was de verhouding van het WAO-instroompercentage van de mensen die jonger waren dan 25 jaar 69% vrouwen versus 31% mannen., tussen de 25 en 35 jaar 65% vrouwen versus 35% mannen en de mensen ouder dan 55 jaar was de verhouding 64% mannen tegen 36% vrouwen (zie Tabel 4 met de CBS cijfers in Bijlage I).

Opleidingsniveau

Bij de aSB herbeoordelingen wordt niet naar het opleidingsniveau gekeken. Toch blijkt uit het onderzoek “Vrouwen, werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid” van Lisv (2000) het opleidingsniveau eveneens een factor te zijn voor arbeidsongeschiktheid. Het hoogste arbeidsongeschiktheidsrisico hebben werknemers met een LBO/Basis onderwijs opleiding; zij raken ruim 5 maal vaker arbeidsongeschikt dan werknemers met een HBO of universitaire (WO) opleiding (Lisv, 2000). TNO (1999) geeft in hun onderzoek aan dat het opleidingsniveau van vrouwen in vrouwenberoepen hoger ligt, met de nadruk op MBO niveau, dan dat van mannen in typische mannenberoepen deze hebben vooral basisonderwijs en LBO gevolgd. Bij de gemengde groepen ligt het gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen lager dan in de vrouwenberoepen en ook een stuk lager dan die van de mannen (TNO, 1999).

Gezondheid

Persoonsgebonden, persoonlijke factoren die te maken hebben met de WAO-instroom kunnen gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen verklaren. De gezondheid van mensen is de primaire determinant van arbeidsongeschiktheid. Wanneer een bepaalde gezondheidsklacht en ziekte alleen maar voorkomt bij een van de seksen kan er gesproken worden van een seksegebonden ziekte, zoals prostaatkanker en aandoeningen aan de teelballen bij mannen.

Vrouwen hebben andere aandoeningen zoals klachten rondom de menstruatie, zwangerschap en bevalling en beleven het arbeidsproces op een andere manier dan mannen (de Rijk, van Lierop, Janssen, Nijhuis, 2002). Bovendien blijkt er een relatie te bestaan tussen het type arbeid en gezondheidsklachten (Bronswijk, Meester, Hosemans, Filius, 2003).

Het vermoeden dat werkende vrouwen extra druk zouden ervaren door hun verantwoordelijkheid in de zorg voor het gezin en daardoor sneller ziek worden (dubbele belasting) werd bevestigd in het onderzoek ‘Arbeidsparticipatie en Arbeidsongeschiktheid bij vrouwen’ (Thio, Halbersma, Vemer, de Jong, 2004). Ook zou de aanwezigheid van een meerverdienende partner het WAO-risico bij de vrouw verhogen naarmate zij meer uren per week moet werken, terwijl vrouwen die kostwinner zijn een lagere WAO-risico hebben.

Verder werd door dat onderzoek vastgesteld dat vrouwen met thuiswonende kinderen een

(34)

3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND

30% hoger WAO-risico hebben in vergelijking met gelijksoortige vrouwen (met dezelfde burgerlijke staat, leeftijd, gezondheid en kans op arbeidsdeelname) zonder kinderen. Uit instroomcijfers blijkt echter dat vrouwen met volle banen en kinderen niet vaker in de WAO belanden dan hun seksegenoten zonder kroost (E. Groot, 2006).

Ziekte diagnoses

Zowel voor vrouwen als voor mannen geldt dat psychische aandoening en gedragsstoornissen en ziekten van botspierstelsels de meest voorkomende ziekte diagnoses zijn voor arbeidsongeschiktheid. In de periode 1998 – 2005 nam het percentage vrouwen in de WAO vanwege een psychische aandoeningen en botspierziekten toe terwijl het percentage mannen afnam, dus vrouwen nemen vanaf 1998 een groter aandeel in de twee meest voorkomende ziektes in (Zie Tabel 5 in Bijlage I). Artsen geven hiervoor verschillende verklaringen.

Vrouwen hebben een hogere verwachting van hun werk en vinden de sfeer belangrijker dan mannen. Maar artsen zelf reageren anders op mannen dan op vrouwen: een vrouw krijgt eerder het advies om thuis te blijven dan een man, ook al hebben ze dezelfde klachten (Uitzending NOVA, 2003). Volgens M. Atjak, destijds voorzitter van de vereniging van bedrijfsartsen, zei in 2003 in NOVA dat de meeste van deze vrouwen niet thuis horen in de WAO.

De WAO-populatie van de laatste 4 jaren bestond voor een groot deel uit vrouwen met een psychische stoornis (18%) en mannen met ziekte van het botspierstelsel (gemiddeld 18.5%) (Zie Tabel 6 in Bijlage I). Uit een nadere analyse blijkt dat de psychische stoornispercentage zowel bij vrouwen als bij mannen met de leeftijd stijgt. Bij de mannen was dit percentage het hoogst in de leeftijdscategorie 55-65 jaar. Verder blijkt dat dit percentage bij vrouwen in de leeftijdscategorie 45-55 jaar, met uitzondering van het jaar 2005 hoger lag (Zie Tabel 7 in Bijlage I).

“Ik ben van 80-100% WAO naar 15-25% gegaan. Dit betekent voor mij dat ik nu gedeeltelijk in de WW zit en verplicht ben om een keer per week te solliciteren en dat kan ik niet. Mijn ziekte betekent voor mij behalve gewrichtsklachten en chronisch ontstoken klieren vooral chronische vermoeidheid in vele variaties. De verzekeringsarts vindt dat ik meer kan bewegen, dat ik emotioneel labiel ben en dat psychische factoren een rol lijken te spelen bij mijn vermoeidheid. Een beschouwing waar ik mij totaal niet in herken.”

Bron: citaat n.a.v. bijeenkomst in Drachten, 1 december 2006.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

[r]

Hij zegt: ‘Proberen jullie te begrijpen wat Ik bedoel met: ‘Nog een korte tijd en dan zien jullie Me niet meer, maar daarna zien jullie Me weer terug?’ Het bete- kent dat

In het jaar 2015 betrof dit 819 gemelde slachtoffers van uitbuiting in de seksindustrie waarvan 79 procent meerderjarige vrouwen , 17 procent minderjarige vrouwen , 4

In de be- schouwde periode werden een aantal maatregelen genomen die tot doel hadden inactiviteitsvallen te bestrijden – zoals de introductie van de fiscale werk- bonus

De seksespecifieke evo- luties in activiteitsgraad (het aandeel actieven in de bevolking op arbeidsleeftijd) zijn een spiegelbeeld van figuur 1, met als verschil dat

Uit figuur 19.2 blijkt dat Vlaams-Brabant een sterk negatief pendelsaldo heeft: er ver- trekken veel meer Vlaams-Brabanders naar andere provincies dan dat er anderen in Vlaams-Bra-

Omdat dit idee vrouwen bladen maken vrouwen zich steeds eeuwenlang de toegang tot onderwijs meer zorgen over hun uiterlijk en zijn en maatschappelijke posities heeft ze