• No results found

3 Genderverschillen in Nederland

3.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen

Sinds de jaren zeventig hebben steeds meer vrouwen in Nederland een betaalde baan. In de jaren tachtig en negentig versnelde deze groei vooral doordat veel vrouwen met jonge kinderen bleven werken, terwijl vrouwen met iets oudere kinderen als zogenaamde herintreedsters de arbeidsmarkt opnieuw betraden. Begin jaren tachtig had drie van de tien vrouwen betaald werk voor twaalf uur of meer per week, hun netto arbeidsparticipatie was slechts 30% in 1980. In de netto arbeidsparticipatie wordt uitgedrukt hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking een baan heeft van meer dan 12 uur in de week 2. Figuur 3.6 laat zien dat de netto arbeidsparticipatie van vrouwen groeide van 48.7% in 1998 tot 54.1% in 2005. De netto arbeidsparticipatie van mannen nam van 1998 tot 2000 toevan 77.8% tot 78.8%, maar nam daarna af tot 74.8% in 2005.

74,8%

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005

Jaartallen

Arbeidsparticipatie

Mannen Vrouwen

Figuur 3.6: Netto arbeidsparticipatie in percentages per geslacht in Nederland Bron: CBS, 16-11-2006

De arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen kan beschreven worden aan de hand van hun houding ten aanzien van betaald werk. Vrouwen hebben minder traditie op de arbeidsmarkt dan mannen (Kwartaalanalyse arbeidsmarkt, 2005). Vrouwen blijven een belangrijk accent leggen op andere dingen in het leven, het grote aantal deeltijders onder vrouwen die betaald werk en de zorg voor jonge kinderen combineert bijvoorbeeld, is hiervoor een duidelijk bewijs. In een onderzoek verricht door Emancipatie effectrapportage Commissie Donner (2002), gaven de meeste vrouwen aan in de toekomst in deeltijd te willen (blijven) werken (47%) of (tijdelijk) met werken te willen stoppen als er kinderen zijn (43%).Voor mannen blijkt een voltijdbaan nog steeds het standaardpatroon. Deeltijd wordt wel gewenst maar nog

2 De bruto arbeidsparticipatie geeft aan hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking (bevolking 15-64

niet zoveel in de praktijk gebracht. Uit Tabel 3 in Bijlage I is te lezen dat de samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking in 2005, uit 77.1% vrouwen en 22.9% mannen bestond. Volgens de Commissie Donner zou het kunnen dat vrouwen vanwege de ‘geringere’

betekenis die zij hechten aan betaald werk en financiële onafhankelijkheid, bij problemen ten aanzien van de werk- of thuissituatie andere prioriteiten en accenten leggen, die mogelijk ook kunnen leiden tot meer uitval door ziekteverzuim of uiteindelijk zelfs arbeidsongeschiktheid.

In verschillende onderzoeken die ingaan op arbeidsongeschiktheid komen deze verschillen in opstelling tussen vrouwen en mannen ter sprake. Een voorbeeld is het onderzoek ‘Vrouwen en reïntegratie’ dat in 1999 door TNO Arbeid is verricht. In het onderzoek wordt ingegaan op verschillen in houding van vrouwen en mannen. De houding van de directe omgeving is van invloed op de positie en het functioneren van vrouwen in arbeidsrelaties. Niet alleen hechten vrouwen een ‘geringere’ betekenis aan betaald werk, maar ook hun omgeving vormt in dit opzicht eerder een belemmering dan een stimulans. Mede vanuit de traditie ten opzichte van vrouwen en betaalde arbeid is het te verwachten dat leidinggevenden/werkgevers minder moeite doen om vrouwen in het betaalde werk te houden dan mannen, die nog altijd als kostwinners worden gezien (Besseling & Olde de, 2002). Ook zijn de redenen om na een langdurige ziekte weer aan het werk te gaan verschillend bij mannen en vrouwen; zij hebben een andere arbeidsoriëntatie. Bij mannen gaat het vooral om de vanzelfsprekende plaats die het werk in hun leven inneemt: het hoort zo, ze zijn kostwinner en ze kunnen zich een leven zonder werk niet voorstellen. Bij vrouwen spelen juist sociale redenen om weer te gaan werken een rol: werken voorziet in de behoefte aan sociaal contact, het voorkomt een sociaal isolement en wordt beschouwd als een volwaardige manier om aan de samenleving deel te nemen (Bronswijk, Meester, Hosemans, Filius, 2003). Maar ook artsen kunnen hierbij een rol spelen. Zij reageren soms anders op mannen dan op vrouwen: een vrouw krijgt eerder het advies om thuis te blijven dan een man, ook al hebben ze dezelfde klachten. Volgens voorzitter A-Tjak van de Vereniging van Bedrijfsartsen vinden de artsen werken voor vrouwen minder belangrijk dan voor mannen en stimuleren ze vrouwen minder. Een intern rapport van de Arbo-diensten bevestigt dit rolbevestigende patroon (uitzending NOVA 2003).

3.4 Conclusies

In dit hoofdstuk werd een overzicht gegeven van een aantal onderzoeken naar het verschil in het WAO-risico tussen mannen en vrouwen in Nederland. Ondanks een flinke daling van het WAO-instroompercentage van vrouwen sinds 2002 is dit in vergelijking tot dat van mannen hoger gebleven, maar het groeit wel naar elkaar toe. Aan de andere kant is het WAO – uitstroompercentage van vrouwen in vergelijking tot dat van de mannen fors lager gebleven.

Het uitstroompercentage van de vrouwen steeg in 2004 tot 45%, maar daalde daarna tot 38.2% bij eind juni 2006. Waarschijnlijk had deze stijging in 2004 te maken met de aSB herbeoordelingen van het UWV, daar de WAO-populatie onder de jongere vrouwen het

3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND

grootst is en juist deze groep als eerst in aanmerking kwam voor de herbeoordelingen. Het vrouwelijke aandeel in de WAO-populatie is vanaf 1998 tot 2004 toegenomen van 39.6% tot 46.2% en is daarna gaan afnemen tot 46.0% bij eind juni 2006. Het blijkt dat vrouwen vaker dan mannen in de WAO komen vanwege psychische klachten. De zorgsector, de zakelijke dienstverlening en de detailhandel & ambachten zijn de sectoren met een hoog WAO instroompercentage voor vrouwen; voor mannen is dit de bouwsector, de metaalnijverheid en vervoer. De grootste percentages WAO’ers hebben de laatste jaren gewerkt in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en in de bouw (7% van alle WAO’ers).

Vrouwen verdienen minder dan mannen en zijn dikwijls werkzaam in lagere functies of in sectoren waar de salarissen lager zijn. De arbeidsparticipatie van vrouwen is in de laatste tientallen jaren sterk toegenomen terwijl dat van de mannen zelfs wat is afgenomen. In het hierna volgende hoofdstuk zal ingegaan worden op de situatie in Friesland.