• No results found

Europa 2020: gaat het dit keer anders?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Europa 2020: gaat het dit keer anders?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Iedereen heeft de mond vol van de kenniseconomie. Iedereen heeft de mond vol van de kenniseconomie. Inv esteren in kennis en kunde is kassa. Goed voor de Inv esteren in kennis en kunde is kassa. Goed voor de samenleving dus. En dus ‘gewoon doen ’, toch? samenleving dus. En dus ‘gewoon doen ’, toch? Ti en ja ar g el ed en la nc ee rd en r eg er in gs le id er s vo l e n Ti en ja ar g el ed en la nc ee rd en r eg er in gs le id er s vo l e n--th ou si as m e de ‘L is sa bo n st ra te gi e’. E ur op a zo u w el th ou si as m e de ‘L is sa bo n st ra te gi e’. E ur op a zo u w el ev en d e m ee st c on cu rr er en de e co no m ie in d e w er el d ev en d e m ee st c on cu rr er en de e co no m ie in d e w er el d w or de n, m et F in la nd a ls li ch te nd v oo rb ee ld v an e en w or de n, m et F in la nd a ls li ch te nd v oo rb ee ld v an e en m aa ts ch ap pi j w aa r e en b ev ol ki ng v an h ou th ak ke rs n u m aa ts ch ap pi j w aa r e en b ev ol ki ng v an h ou th ak ke rs n u in e en ra ze nd te m po m od er ne m ob ie lt je s pr od uc ee rt . in e en ra ze nd te m po m od er ne m ob ie lt je s pr od uc ee rt . H el si nk i w er d ov er sp oe ld d oo r H el si nk i w er d ov er sp oe ld d oo r fa ct fi nd in g fa ct fi nd in g m is si on s m is si on s om h et g eh ei m v an d e sm id te o nt de kk en . om h et g eh ei m v an d e sm id te o nt de kk en . I nn ov at io n In no va tio n Bo ar ds Bo ar ds sc ho te n al s p ad de st oe le n ui t d e gr on d en B al ke sc ho te n al s p ad de st oe le n ui t d e gr on d en B al ke --ne nd e la nc ee rd e oo k in N ed er la nd z ijn In no va ti ep la t ne nd e la nc ee rd e oo k in N ed er la nd z ijn In no va ti ep la t--fo rm . M et d it fo ru m , o nd er z ijn d ir ec te le id in g en m et fo rm . M et d it fo ru m , o nd er z ijn d ir ec te le id in g en m et be tr ok ke nh ei d va n tw ee m in is te rs e n ee n ke ur a an be tr ok ke nh ei d va n tw ee m in is te rs e n ee n ke ur a an zw aa rg ew ic ht en u it d e w et en sc ha p en h et b ed ri jf sl e zw aa rg ew ic ht en u it d e w et en sc ha p en h et b ed ri jf sl e--ve n, z ou N ed er la nd to t d e to p va n Eu ro pa b eh or en . ve n, z ou N ed er la nd to t d e to p va n Eu ro pa b eh or en . Het liep anders. Echte vernieuwing w erd gesmoord in Het liep anders. Echte vernieuwing w erd gesmoord in de poldercultuur . De wil tot verandering ontbrak, zo de poldercultuur . De wil tot verandering ontbrak, zo beschri jft de ‘crea tiev e en onconv entionele ’ secretaris beschri jft de ‘crea tiev e en onconv entionele ’ secretaris van het eerste Innova tie Pla tform la ter hoofdschud van het eerste Innova tie Pla tform la ter hoofdschud --dend in zi jn boek … T

ekenend voor het gevoel van ur

dend in zi

jn boek … T

ekenend voor het gevoel van ur

(2)

3

In de Tweede Kamerverkiezingen in Nederland stond de economie centraal. In de debatten op Europees niveau is dit niet minder. De Europese Unie is ooit begonnen bij de economie en nu nog steeds geldt een sterke lotsverbondenheid tussen de eu-lidstaten. In 2010 had de Europese Unie de meest dynamische en competitieve economie van de wereld moeten zijn. Dat was althans de doelstel-ling die de eu-lidstaten zichzelf in 2000 oplegden in de zogenaamde ‘Lissabon-strategie’. Tien jaar later is duidelijk dat dit doel bij lange na niet is gehaald. Dat de lidstaten niet op koers lagen, werd overigens al halverwege, in 2005, geconcludeerd. Maar ook de beleidsaanpassing die daarop volgde, bracht niet het gewenste succes. Er zijn nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten in economi-sche groei, hoogte van investeringen en mate van hervormingen. Daarmee loopt Europa als geheel het gerede risico de mondiale concurrentieslag met andere economische machtsblokken te verliezen.

Tijdens de ergste economische crisis sinds jaren presenteerde de Europese Commissie afgelopen maart de opvolger van de Lissabstrategie, on-der de titel ‘Europa 2020’. Ook de nieuwe Europese economische strategie heeft een looptijd van 10 jaar en is gericht op het creëren van meer groei en werkgelegenheid. Ditmaal is echter gekozen voor een beperkt aantal doelstellingen, en met een cen-trale plaats voor ‘groene groei’ en sociaal beleid. Ook de aansturing van de strategie is verbeterd. Dit nummer van idee bekijkt wat Nederland en de rest van de Europese Unie moeten doen om ‘Europa 2020’ tot een succes te maken. Wat is de kans van slagen en hoe kan worden voorkomen dat deze strategie over tien jaar een papieren tijger zal zijn gebleken?

Grootste probleem van ‘Lissabon’ was volgens velen het gebrek aan urgentie en afdwingbaarheid

van de afspraken. In de Europa 2020-strategie hebben de lidstaten en de Europese Commissie hier een oplossing voor proberen te vinden, door meer ‘carrots’ en ‘sticks’ in te bouwen in het beleid en de resultaten per land nauwgezet te monitoren. De vraag is of deze aanpak voldoende zal zijn. Zal de economische crisis leiden tot een grotere urgentie en meer nationaal besef van de noodzaak van uitvoering van de Europese agenda of blijft het korte termijn denken en doen in de lidstaten do-mineren? Philip Whyte en Sara Berglund spreken hun verwachtingen uit.

In het tweede gedeelte van dit nummer gaan diverse auteurs in op de verschillende onderdelen van de Europa 2020-strategie. De EU-regeringslei-ders formuleerden in maart een aantal prioritei-ten. De lidstaten committeerden zich hiermee aan het investeren in onderzoek en ontwikkeling en aan het realiseren van een hoger onderwijsniveau, meer groene economische groei, meer werkgele-genheid en het bevorderen van sociale insluiting door heel Europa.

Gaat die interne markt voor kennis er nu eindelijk eens komen? Joeri van den Steenhoven zet uiteen waar er een tandje bij moet. Jos Engelen pleit voor meer Europese samenwerking in de wetenschap en Luc Soete geeft aan hoe hoog de lat zou moeten liggen als het gaat om de doelstellingen voor on-derzoek, ontwikkeling en onderwijs. Mark Sanders betoogt dat de Europese Unie meer ondernemers dan ingenieurs nodig heeft. Niels de Vos pleit voor aanpassing van het octrooirecht ten gunste van de Europese Willie Wortels. Peter Oosterveer, Michel Rademaker en Gerben Jan Gerbrandy maken duidelijk dat Europa 2020 nog onvoldoende antwoord geeft op de problemen van het milieu en de toegang tot grondstoffen. En tenslotte, de jeugd heeft de toekomst en die jeugd wil werken. Welke toekomstagenda daarvoor nodig is, beantwoorden David Croese, Maartje Jansen en Marietje Schaake. De tijd zal het leren of we in 2020 die noodzakelijke slag hebben gemaakt die we in de Europa 2020 strategie voor ogen hebben. Echte vooruitgang blijkt vaak pas achteraf.

thema-redacteuren

Heleen Uijt de Haag & Mendeltje van Keulen

Europa 2020:

gaat het dit

keer anders?

idee juni 2010 Europa 2020 [ inleiding op het thema ]

3

Europa 2020: gaat het dit keer anders?

door Heleen Uijt de Haag & Mendeltje van Keulen [ inleiding op het thema ]

4

Van ‘Lissabon’ naar ‘Europa 2020’

door Philip Whyte

8

‘Europa 2020’ … beter dan de Lissabon-strategie?

door Sara Berglund

12

Europa 2020: een nieuwe hervormingsagenda voor kennis?

door Joeri van den Steenhoven

16

Van Bèta’s naar Delta’s

door Mark Sanders [ Onderwijs in de Europa 2020-strategie ] 20

De handen ineen

door Jos Engelen [ Wetenschappelijk onderzoek in de Europa 2020-strategie ] 24

Een innovatief Europa

door Luc Soete [ Hoger onderwijs in de Europa 2020-strategie ]

26

Hoe Willy Wortel advocaat werd

door Niels de Vos [ Octrooirecht in een innovatief Europa ]

29

feiten&cijfers

[ Europa 2020 ]

34

Je bent jong en je wilt … werk

door David Croese, Maartje Jansen & Marietje Schaake [ Jeugdwerkloosheid in Europa ]

40

De duurzame en sociale burger

door Peter Oosterveer [ De lacune van Europa 2020 ]

44

Groene revolutie

door Gerben Jan Gerbrandy [ De milieudoelstellingen van Europa 2020 ] 48

Een ‘groen’ Europa

door Michel Rademaker [ Het strategisch belang van zeldzame aardmetalen ]

52

De toren van Babel staat in Brussel

door Annelou van Egmond [ Boekrecensie ]

55

Voorbij de eigen kracht van mensen

door Frans Jennekens & Aag Jennekens-Schinkel [ postbus 66 ]

(3)

4 5

enige nuancering. Het zou verkeerd zijn te stellen dat in het geheel geen vooruitgang is geboekt. Er zijn economische hervormingen doorgevoerd. Er is nu meer concurrentie dan in 2000 in sectoren als de telecom, energie en het spoorwegnet. Onder vrouwen is de werkgelegenheid toegenomen. Veel eu-lidstaten kennen een ruimere toegang tot een hoogwaardig breedbandinternet dan de Verenigde Staten. Zowel de juridische als de effectieve pensioenleeftijd is aangescherpt. Het percentage Europeanen dat het secundaire en tertiaire onderwijs met goed gevolg afrondt, is toegenomen. Het vestigingsklimaat is aantrekke-lijker geworden voor ondernemers. Waarom dan toch al dat negativisme over de Lissabon-agenda? Daarvoor zijn twee redenen.

De eerste reden is dat slechts weinig landen zelfs maar één van hun doelstellingen uit 2000 zullen weten te realiseren. Vorderingen zijn gemeld maar zijn noodzakelijkerwijs te bescheiden. Uiteraard heeft de financiële crisis veel landen van hun koers gebracht. Maar de Grote Krimp van 2009 mag natuurlijk niet als schaamlap gaan dienen. Het

blijft een feit dat ook zonder de crisis maar weinig landen hun doelen zouden hebben gerealiseerd. De tweede reden om de Lissabon-agenda als een mislukking te beschouwen is dat haar invloed op de hervormingsinspanningen van de eu-landen moeilijk herkenbaar is. Inderdaad was er enige convergentie in de richting van de hervormingen. Maar beleidsmatig is die convergentie binnen de eu niet groter dan tussen de eu en de rest van de oeso. Het is triest dat de inspanningen juist het zwakst waren in de lidstaten die ze het hardst nodig hadden.

Waarom hadden de vorderingen zo’n sukkelgan-getje? Daarvoor is een aantal redenen te noemen, maar drie springen eruit. De Lissabon-agenda ging allereerst gebukt onder een gebrek aan legitimi-teit: zij werd wijd en zijd (en ten onrechte) gezien als een ‘neoliberaal’ project om het Amerikaanse kapitalisme na te apen en de verzorgingsstaat te ontmantelen. In de tweede plaats wisten behoud-zuchtige belangengroeperingen in te spelen op de vrees dat de Lissabon-agenda het sociale stelsel bedreigde. Regeringen werden beïnvloed door

‘ Economische dynamiek en sociale

rechtvaardigheid hoeven niet ten koste

van elkaar te gaan. Als dat zo was, waren

de minst dynamische economieën in

Europa sociaal het meest rechtvaardig.

En dat zijn ze juist niet’

Van ‘Lissabon’ naar ‘Europa 2020’

De regeringsleiders zullen binnenkort de Europa 2020-strategie

aannemen. Verschilt deze nieuwe strategie nu eigenlijk wel van

de oude Lissabon-agenda uit 2000? De politieke en economische

omstandigheden die nu gelden, zijn wezenlijk anders dan die van

toen. Geeft dat reden tot hoop of rest ons enkel pessimisme?

In dit inleidende artikel werpt Philip Whyte, verbonden aan het

Centre for European Reform, zijn licht op deze vragen.

door Philip Whyte

De lidstaten van de eu tekenden in 2000 met de zogenaamde Lissabon-agenda voor een ambitieus hervormingsprogramma om het groeipotentieel van hun economieën te vergroten. De agenda loopt dit jaar af, en naar het zich laat aanzien met een sisser. Het is natuurlijk waar dat er nooit veel kans was dat de eu erin zou slagen om het absurd onrealistische doel te realiseren haar gebied te veranderen in ‘de meest dynamische en concur-rerende kenniseconomie van de wereld’. Toch is de extravagantie van de initiële ambitie moeilijk te rijmen met het betrekkelijke sukkelgangetje waarmee veel eu-landen hebben hervormd. Nu de Lissabon-agenda ten einde loopt, ziet de eu zich voor een nare presentatieplicht gesteld: hoe kun je een hervormingsprogramma een opvolger geven als het volgens veel deskundigen is mislukt? In dit artikel wil ik drie dingen doen: bekijken welke vorderingen de eu heeft gemaakt in de richting van de doelstellingen van de Lissabon-agenda; bespreken hoe de opvolger, ‘Europa 2002’, er uit zal zien; en inschatten in welke mate het nieuwe programma een betere kans maakt om hervormingen in de eu op gang te brengen.

De Lissabon-agenda: een korte evaluatie Vanaf het begin is de Lissabon-agenda gebukt gegaan onder een tekort aan geloofwaardigheid. Het is echter belangrijk te realiseren dat dit niet lag aan haar inhoud. In grote lijnen was de agenda zelfs volkomen zinnig. Haar vertrekpunt was de onderkenning dat bepaalde kenmerken van de Europese economieën een obstakel vormden voor productiviteit en werkgelegenheid (de twee uiteindelijk doorslaggevende factoren voor de welvaart van een land); en dat het wegnemen van deze kenmerken dus een voorwaarde was voor de Europese welvaart en het voortbestaan van de Europese verzorgingsstaat. Om die reden bestond ‘Lissabon’ uit fundamentele hervormingen die bedoeld waren om de productiviteit en werkge-legenheid in de gehele eu naar een hoger niveau te brengen. Beleidsmatig waren de dominante thema’s van de agenda: liberalisering, concurren-tie en innovaconcurren-tie.

Nu het einde in zicht komt, is het bon ton om de Lissabon-agenda af te doen als een mislukking.

Dat beeld klopt in grote lijnen, maar behoeft toch idee

(4)

6 7 idee juni 2010 Europa 2020

pisa-toets van de oeso (die de kwaliteit meet van het middelbaar onderwijs van landen) heeft aantoonbaar meer effect gehad op de onderwijs-politiek van sommige landen dan het Stabiliteits- en Groeipact had op hun fiscale beleid. Cruciaal daarbij is echter dat de Europese Commissie haar schroom voor ‘naming and shaming’ laat varen en gaat ‘noemen en beschamen’.

Zal Europa 2020 aansporen tot economische hervormingen?

De eu-staatshoofden en -regeringen zullen ‘Europa 2020’ medio 2010 bekrachtigen. Maar het programma zal tegen een andere achtergrond worden bezien dan de Lissabon-agenda. Vormden optimisme en voorgespiegelde overdaad toen het decor, voor ‘Europa 2020’ zijn dat mistroostigheid en soberheid. Het is de vraag of deze andere eco-nomische achtergrond bevorderlijk of remmend zal zijn voor hervormingen. Pessimisten vinden dat omstreden stelselwijzigingen het best kunnen plaatsvinden bij sterke economische groei, lage werkloosheid en betrekkelijk vreedzame industri-ele relaties. Het is te veel gevraagd om van rege-ringen te verwachten dat ze werkelijk vorderege-ringen maken in hervormingen aan de aanbodzijde, vooral in een tijd dat ‘economisch liberalisme’ in Europa in een kwader daglicht staat dan ooit. De optimistische visie, als je dat zo mag noemen, is dat de intensiteit van de crisis waarvoor de eu-landen zich gesteld zien juist geen alternatief laat dan eindelijk de hervormingen uit te voeren die al veel te lang zijn uitgesteld. De internationale beurzen doen niet langer een oogje dicht voor de droevige staat van de publieke financiën van een land. Landen die er niet in slagen om de beurzen ervan te overtuigen dat ze geloofwaardige plannen hebben om de overheidsfinanciën op orde te brengen, riskeren verlammende toenames aan kredietkosten. Daardoor kan de eurozone, die veel leden in haar eerste decennium tot overmoed aan-zette, nu zelf het object van verandering worden. Griekenland, een notoire treuzelaar, is door de beurzen en de partners in de eurozone gedwongen om hervormingen door te voeren die nog eind vorig jaar volledig ondenkbaar waren geweest. Als ‘Europa 2020’ de economische hervormingen niet zal aanjagen, dan zal de crisis dat

waar-schijnlijk doen. In een tijd dat sociale conflicten gemakkelijk kunnen oplaaien, zullen de Europese politici veel meer hun best moeten doen om uit te leggen waarom de veranderingen noodzakelijk zijn. Veel gewone Europeanen vrezen dat de prijs van de verandering een lager niveau van ‘sociale rechtvaardigheid’ zal zijn. Het tegendeel kan echter heel goed het geval zijn. Economische dynamiek en sociale rechtvaardigheid hoeven niet ten koste van elkaar te gaan. Als dat zo was, waren de minst dynamische economieën in Europa sociaal het meest rechtvaardig. En dat zijn ze juist niet. In bijna elk opzicht (langdurige werkloos-heid, inkomensverschillen, armoedeniveaus) is de sociale situatie in zuidelijk Europa slechter dan elders in de eu. Het is dus tijd dat de Europeanen de opvatting laten varen dat hun verzet tegen hervormingen is ingegeven door hun zorg om sociale rechtvaardigheid.

Veel van wat doorgaat voor sociale rechtvaardig-heid in Europa is welbeschouwd een verkapte zucht tot rentenieren. Neem de pensioenen. Veel Europeanen, en onder hen vooral degenen in overheidsdienst, beschouwen de pensioenleef-tijd als een ‘verworven sociaal recht’; een recht dus, dat voor de eeuwigheid is bevochten en waarover niet onderhandeld kan worden. Gelet op de Europese vergrijzing zal een ongewijzigde pensioenleeftijd een recht zijn dat genoten wordt ten koste van volgende generaties. Een ongewij-zigd ‘uitbetaal’-pensioen is dus geen voorbeeld van Europese sociale rechtvaardigheid. Het is een Ponzi-systeem dat neerkomt op diefstal tussen de generaties. Dat heeft meer van doen met Bernie Madoff dan met sociale democratie. Er staat de Europeanen dus nog meer te doen dan alleen economische hervormingen. Wat vereist is, is dat Europeanen het fundament van de sociale contracten vernieuwen.

Philip Whyte is Senior Research Fellow

aan het Centre for European Reform, Londen. vertaling: Arthur Olof

speculanten die zich opwierpen als de zegslieden van sociale rechtvaardigheid. De derde reden was paradoxaal genoeg de euro. Bij de introductie werd de euro breed gezien als een katalysator voor economische hervormingen. Uiteindelijk was het tegendeel het geval. Landen gebruikten de euro als schild tegen internationale turbulentie zonder er oog voor te hebben dat het ook een strak korset was met zijn eigen rijginstructies.

Het Europa 2020-programma: een nieuwe kans?

Ook al koestert zij weinig illusies over het succes van de Lissabon-agenda, toch gelooft de Europese Commissie dat ze een opvolgster verdient, en die heeft zij ‘Europa 2020’ genoemd. De wens van de Commissie om een tienjarenplan aan te nemen is een makkelijk doelwit voor kritiek, zeker in een tijd dat de eurozone een bestaans-crisis doormaakt. Het is echter ook mogelijk om welwillender te kijken naar de voorgestelde Europa 2020-strategie. Omdat hervormingen aan de aanbodzijde van de economie niet onzinnig zijn geworden enkel en alleen door een gebrek aan betrokkenheid van bepaalde landen; omdat wel degelijk een verband bestaat tussen de crisis in de eurozone en het gebrek aan vorderingen in micro-economische hervormingen; en omdat een routekaart voor hervormingen gewenst is in een tijd dat de mondiale financiële crisis zeer terechte vragen opwerpt over de meest gewenste richting van die hervormingen.

Het concept van de Europa 2020-strategie is geen radicale koerswijziging ten opzichte van de

Lissa-bon-agenda. De centrale thema’s werkgelegenheid, productiviteit, sociale samenhang en duurzaam-heid hadden ook de focus van de Lissabon-agenda. Terecht is er meer prioriteit voor versterking van het menselijk kapitaal dan Lissabon deed; dat is een kritische factor bij de toenemende toegevoegde waarde van geschoolde arbeid bij mondialisering en technologische ontwikkelingen. Eu-landen die er niet in slagen om hun menselijk kapitaal te versterken, zijn kwetsbaarder voor lage producti-viteit, hogere werkloosheid en grotere inkomens-verschillen. Minder gewenst is de intentie om de doelstelling van r&d-uitgaven te handhaven, ondanks dat de Commissie zelf erkent dat r&d in veel sectoren niet veel bijdraagt aan innovatie. Het voorstel van de Commissie heeft ook weinig te melden over de financiële sector.

Het voorstel van de Commissie voor de Europa 2020-strategie bevat wel een aantal wijzigingen als het gaat om de aansturing, die volgens som-migen verantwoordelijk was voor de betrekkelijke mislukking van ‘Lissabon’. Een verandering is het achterwege laten van het ‘gelijke-monikken-gelijke-kappen’-principe om te komen tot doelstellingen en hervormingsprogramma’s op maat voor elk individueel land. En terecht. De eu is als economische eenheid heterogener geworden met de uitbreidingen oostwaarts in 2004 en 2007. En de uitdagingen voor Nederland en Duitsland zijn aanzienlijk anders dan voor Griekenland, Malta, Polen of Portugal. Bovendien kunnen meer toegespitste benaderingen eu-lidstaten ook beter motiveren. Een reden waarom Groot-Brittannië de Lissabon-agenda zo sterk steunde maar toch zo weinig progressie boekte richting de eigen doel-stelling was zijn zelfgenoegzame en misplaatste overtuiging het beste jongetje van de klas te zijn. Wat er ook gebeurt met het bestuursmodel, Europa 2020 zal allereerst een vergelijking onder gelijken blijven. De Commissie kan geen naleving afdwingen om de doodeenvoudige reden dat ze op veel beleidsterreinen geen enkele bevoegdheid heeft op grond van het Verdrag van Lissabon. Is Europa 2020 daarmee gedoemd tot mislukken? Niet noodzakelijk. ‘Zachte dwang’ hoeft niet per se zwakker te zijn dan ‘harde wet’. Een vergelij-king onder gelijken kan motiverend werken: de

‘ Cruciaal is dat de

Europese Commissie

haar schroom voor

(5)

8 9 idee juni 2010 Europa 2020

sociale uitsluiting. Het gebrek aan overeenstem-ming over de centrale doelstellingen wordt gezien als een ernstige tegenslag voor de Commissie.3 In

de Europese Raad in juni wordt naar verwachting een definitieve besluit genomen over de centrale doelstellingen.

Dat er met de centrale doelstellingen meer nadruk wordt gelegd op armoedebestrijding en energie/ klimaat lijkt op een verbreding van de strategie. In de Lissabon-strategie waren er geen expliciete kwantitatieve doelstellingen op het gebied van energie en klimaat, alhoewel er in de beoordeling van de voortgang indicatoren betreffende CO2

-uitstoot, energie-intensiteit en vrachttransport werden gebruikt. Dit vervaagt weer de focus van de strategie, en zou in die zin nadelig kunnen zijn. De totstandkoming van deze strategie is echter niet alleen een rationeel proces, maar vooral ook een politiek proces waarin afwegingen als verkoopbaarheid, haalbaarheid en compromissen horen. Een argument voor een bredere ‘socia-lere en groenere’ strategie is dan ook dat het de strategie beter verkoopbaar maakt. Een van de problemen bij het creëren van maatschappelijke

draagvlak voor de Lissabon-strategie was namelijk het (te) neoliberale imago van de strategie.

Kwaliteit doelen en indicatoren

Dat kwantitatieve doelstellingen centraal worden gesteld, is een verbetering ten opzichte van de Lissabon-strategie. Dit maakt het duidelijker wat moet worden bereikt en de lidstaten kunnen makkelijker afgerekend worden op hun prestaties en resultaten. Maar hoe is het nu gesteld met de kwaliteit van die doelstellingen?

Drie van de centrale doelstellingen werden al gebruikt als kwantitatieve doelstellingen binnen de Lissabon-strategie. Dit zijn de doelstelling voor arbeidsparticipatie (streefwaarde nu 75% in plaats van 70%), vroegtijdige schoolverlaters, en investeringen in onderzoek en ontwikkeling (o&o). Gezien de (voorlopige) keuze van centrale doelstellingen – in feite indicatoren gekoppeld aan streefwaarden – zullen veel problemen blijven bestaan vanwege de kwaliteit van de indicatoren. Zo is er veel kritiek geweest op de indicator voor innovatie (3% van bnp naar o&o), vooral omdat dit een input-indicator is die niet meet of de in-vesteringen ook daadwerkelijk tot meer innovatie

Wordt ‘Europa 2020’ business as usual of zal er nu echt iets

veran-deren? Blijft de blik van de Europese Unie gericht op de korte

termijn of komt de lange termijn meer in beeld? Sara Berglund

gaat nader in op de werking van de nieuwe strategie en spreekt

haar verwachtingen uit.

door Sara Berglund

‘ Europa 2020’…

beter dan de

Lissabon-strategie?

De besluitvorming rondom ‘Europa 2020’, de opvolger van de Lissabon-strategie, is op het mo-ment van schrijven in volle gang. Naar verwach-ting wordt een definitief besluit over de nieuwe strategie in juni genomen tijdens de Europese Raad. In hoeverre lijken er oplossingen te zijn gevonden voor problemen die de goede werking van de Lissabon-strategie in de weg stonden?1

Complexiteit

Europa 2020 is in zekere zin minder complex dan de Lissabon-strategie. Er zijn drie prioriteiten: ‘slimme groei’, ‘duurzame groei’ en ‘inclusieve groei’. Hieruit vloeien vijf ‘centrale doelstellingen’ met kwantitatieve streefwaarden voort. Onder de prioriteiten vallen ook zeven ‘kerninitiatieven’ met maatregelen op eu en nationaal niveau. Door de prioriteiten en het relatief kleine aantal centrale doelstellingen is het duidelijk waar de focus op ligt, wat veel minder het geval was voor de Lissabon-strategie.

De relatie tussen de kerninitiatieven en de centrale doelstellingen daarentegen is niet helemaal helder. Twee van de kerninitiatieven, ‘industriebeleid in

een tijd van mondialisering’ en ‘digitale agenda voor Europa’, zijn namelijk niet gekoppeld aan centrale doelstellingen. Dit maakt het onduidelijk hoe deze brede kerninitiatieven in het geheel pas-sen. In de onderhandelingen in de Europese Raad over het voorstel heeft Nederland zich ingezet voor een centrale doelstelling op het gebied van onder-nemerschap/industriebeleid.2 Tot nu toe is een

doelstelling op dit gebied niet tot stand gekomen. Iets wat de situatie ook ingewikkelder maakt is dat tijdens de Europese Raad van 25-26 maart geen overeenkomst is bereikt over de centrale doelstellingen op het gebied van onderwijs en van armoedebestrijding. Onder andere Duitsland verzette zich tegen de onderwijsdoelstellingen, omdat deze de federale competenties zouden schenden. Een aantal lidstaten, waaronder Neder-land, wilden armoedebestrijding uit de strategie halen met de argumenten dat het niet binnen de bevoegdheid van de eu valt, dat het te moeilijk meetbaar is en dat creëren van banen het belang-rijkste instrument is om armoede tegen te gaan. Er was wel overeenstemming over het belang van verbetering van onderwijs en het tegengaan van

(6)

10 11 idee juni 2010 Europa 2020

‘voorgegaard’ in de vakraden wat ertoe leidde dat er weinig overbleef voor discussies in de Europese Raad. In de nieuwe strategie krijgt de Europese Raad een meer sturende rol. Dit is een signaal dat de strategie een hogere prioriteit heeft gekregen. De moeizame totstandkoming van Europa 2020 en het gebrek aan overeenstemming over de centrale doelstellingen toont echter aan dat de lidstaten niet op een lijn zitten wat betreft de inhoud van de strategie.

Problemen opgelost?

In dit artikel is geconstateerd dat Europa 2020 tot nu toe een aantal verbeteringen ten opzichte van de Lissabon-strategie bevat, vooral wat betreft de structuur. In de komende tijd zal duidelijk worden hoe de strategie verder vorm krijgt. Of de nieuwe strategie ook effectiever gaat werken dan de Lis-sabonstrategie is afhankelijk van een aantal zaken. Ten eerste is toewijding aan de kant van de lid-staten belangrijk voor de goede uitvoering en het slagen van de strategie. De reden hiervoor is dat de afspraken die binnen Europa 2020 worden ge-maakt niet bindend zijn. Bij de uitvoering van de Lissabon-strategie was een gebrek aan draagvlak in de lidstaten een van de belangrijkste obstakels voor de goede uitvoering van de strategie. Het moet nog blijken of dit voor Europa 2020 zal veranderen. Aan de ene kant is het moeizame proces van totstandkoming en het gebrek aan overeenstemming onder de lidstaten over de cen-trale doelstellingen van de strategie zorgwekkend. Aan de andere kant is het gevoel voor de urgentie van de noodzaak van coördinatie van economisch beleid de laatste tijd onder de Europese leiders toegenomen. Een belangrijke aanleiding hiervoor is de recente ontwikkelingen met de schuldencri-sis in Griekenland en de dreigende instabiliteit van de euro. Tijdens de Europese Raad van 25-26 maart overschaduwde de crisis in Griekenland en de discussies over een mogelijke hulppakket voor een groot deel de discussies over een strategie voor de langere termijn. Het lijkt er vooralsnog op dat de druk op de Europese leiders om tijdens de Europese Raad in juni juist goed na te denken over de toekomst van het economische beleid van de eu hoog zal zijn.

Ten tweede is het van belang hoe de doelen nader worden ingevuld (met indicatoren en streefwaar-den) en in welke mate de lidstaten en Europese Commissie erin slagen om realistische nationale streefwaarden vast te leggen. De kwaliteit van de doelen en indicatoren is zeer belangrijk voor de effectiviteit van de strategie, omdat deze voor een groot deel de richting en uitwerking van de stra-tegie in de afzonderlijke lidstaten zullen bepalen. Relevante indicatoren maken ook een vergelijking onder de lidstaten mogelijk en dit is een belang-rijke voorwaarde voor leren van elkaar.

Ten derde moet de praktijk nog uitwijzen of de kwaliteit van de informatievoorziening binnen Europa 2020 significant zal verschillen van de Lissabon-strategie en hoe het parallel rapporteren over het Stabiliteits- en groeipact en de micro- en werkgelegenheidsdoelen van Europa 2020 gaat uitpakken. Als de kwaliteit van de nationale rapporten verbetert, zou dit het debat over de strategie kunnen bevorderen en helpen om de strategie zichtbaar te maken.

Tot slot is het van belang dat de strategie op een goede manier gestuurd kan worden. Dat is bovenal een politieke keuze. Ondanks het nieuwe instrument ‘beleidswaarschuwingen’ blijft Europa 2020 niet bindend van karakter. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijze de effectieve werking van de strategie in de weg te staan. Effectieve uitvoe-ring blijft mogelijk als er toewijding is onder de betrokken actoren en effectieve monitoring plaats kan vinden aan de hand van goede indicatoren.

Sara Berglund is werkzaam bij de Algemene

Rekenka-mer. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. De au-teur wil Erik Israël en Mariska Streppel-Kroezen bedanken voor hun waardevolle commentaar en suggesties. 1 Voor een overzicht van de problemen met de Lissabonstrategie

zie: Algemene Rekenkamer (2009), Lissabonstrategie voor duurzame economische groei en werkgelegenheid in Europa, 23 sept., Den Haag. 2 Nederlandse Kabinet (2010), Kabinetsreactie op mededeling Europe

2020, 12 maart, Den Haag.

3 EurActiv (2010c), EU leaders delay deal on ‘2020’ targets, 26 maart, Brussel.

4 Nederlandse Kabinet (2010), ibid.

leiden. Desondanks blijft deze indicator voorlopig centraal staan. Wel gaat de Europese Commissie werken aan een betere indicator voor innovatie. In de Lissabon-strategie waren de doelen gelijk voor alle lidstaten, met als gevolg dat deze niet altijd realistisch waren. Een positieve ontwikke-ling binnen de nieuwe strategie is dat de lidstaten, afhankelijk van hun startpositie, nu nationale streefwaarden mogen bepalen in dialoog met de Europese Commissie. Toenemende verschillen tussen de lidstaten als gevolg van de economische crisis maken gedifferentieerde streefwaarden des te belangrijker. In totaal moeten de nationale doelen van de individuele lidstaten wel optellen tot het totale eu-doel. Streven is nationale doelen vast te stellen tijdens de Europese Raad in juni. Het moet nog blijken of het de lidstaten en de Eu-ropese Commissie lukt om deze moeilijke taak tot een goed eind te brengen op deze korte termijn.

Nationale informatievoorziening

Een belangrijke verandering ten opzichte van de Lissabon-strategie is ook dat de nationale rapporten over Europa 2020 en de verslagleg-ging door de lidstaten in hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s parallel plaats gaan vinden. Dit maakt het mogelijk voor de Europese Raad om de algemene stand van de economie te beoordelen. Het is echter wel de bedoeling dat de twee instrumenten gescheiden blijven. Het risico is anders dat het stabiliteits- en groeipact verwa-tert.4 De rapporten in het kader van Europa 2020

worden de ‘thematische aanpak’ genoemd en de stabiliteits- en convergentieprogramma’s worden ‘landenverslagen’ genoemd. Omdat macro-econo-mische stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën sterk samenhangen met werkgelegenheid en groei kan het goed zijn de lidstaten hier tegelijkertijd over te laten rapporteren.

De lidstaten zullen ook binnen de nieuwe strategie ‘gestroomlijnde’ nationale ma’s moeten leveren. Deze hervormingsprogram-ma’s bevatten informatie over groeiknelpunten en de vorderingen ten aanzien van de doelstellingen. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen hervormingsprogramma’s en voortgangsrap-porten, zoals dat wel het geval was onder de Lissabon-strategie. Gestroomlijnde hervormings-programma’s en meer consistentie onder de ver-schillende nationale rapporten zou een positieve ontwikkeling zijn en de transparantie rondom de strategie verbeteren. Het moet echter nog blijken hoe de nationale hervormingsprogramma’s eruit gaan zien in de praktijk.

Governance

In grote lijnen lijkt het monitoren van de resulta-ten van de strategie hetzelfde te blijven als resulta-ten tijde van de Lissabonstrategie. De monitoring zou wel veel effectiever kunnen worden als het aantal doel-stellingen klein blijft en de doelen die definitief zullen worden gekozen van goede kwaliteit zijn. Europa 2020 brengt echter ook een aantal vernieu-wingen in de aansturing. De grootste verandering is dat de Commissie op basis van het Verdrag van Lissabon (art 121, lid 4, vweu) een nieuw instru-ment tot haar beschikking heeft. Aanbevelingen van de Commissie worden voorzien van een tijdpad (bijvoorbeeld 2 jaar), en als de lidstaten binnen die periode niet voldoende actie onderne-men, kan de Commissie een waarschuwing geven. Dit instrument wekt de indruk dat de Commissie de lidstaten die afspraken niet nakomen meer on-der druk kan zetten. Omdat deze waarschuwingen echter niet bindend zijn, lijkt het waarschijnlijk dat het verschil met het verleden in de praktijk niet heel groot zal zijn.

Europa 2020 voorziet ook in een versterking van de rol van de Europese Raad. Voorheen was veel al

‘ Het gevoel voor de

urgentie en de noodzaak

van coördinatie van

(7)

12 13 idee juni 2010 Europa 2020

nooit als een onderwijsagenda gezien. Resultaat was dat deze strategie voor veel mensen te ver weg stond. Mensen zagen niet hoe de Lissabon-agenda hen hielp om in een globaliserende economie het hoofd boven water te houden en dat deze agenda juist bedoeld was om het Europese welvaarts-model te behouden. Dit door een hoogopgeleide bevolking en slimme bedrijven die innovatieve producten en diensten maken. Helaas repareert ‘Europa 2020’ deze tekortkoming onvoldoende. Centraal staan doelen als het terugdringen van schooluitval en een groter aandeel hoger opgelei-den. Maar het leest wederom niet als een strategie die duidelijk maakt wat van burgers verwacht wordt en wat deze strategie hen biedt. De meeste voorstellen zijn een voortzetting van de vorige agenda. Wat de Europese Commissie wil doen is weinig ambitieus en staat in geen verhouding tot de dreigende taal over de crisis. Wat de lidstaten moeten doen is in zeer algemene termen verwoord en maakt dit daarmee slecht afdwingbaar. Dit terwijl de indicatoren zorgwekkend zijn met in veel lidstaten een te laag opleidingsniveau en een groeiend lerarentekort. Juist met onderwijs heeft Europa nog veel in te halen.

Meer focus in onderzoek

Een eenvoudige blik op de cijfers laat zien dat de Lissabon-agenda op het gebied van onderzoek – een van de belangrijkste punten van deze agenda – heeft gefaald. Het doel was 3% van het BNP te investeren in r&d. In werkelijkheid is het slechts marginaal gestegen van 1,82% in 2000 naar 1,9% in 2008. Overigens lopen de overheidsuitga-ven maar beperkt achter en zijn het vooral private uitgaven waar Europa in vergelijking met de vs, Japan en Korea zwaar achterloopt. Blijkbaar biedt Europa een weinig aantrekkelijke omgeving om te investeren in r&d. Dat wordt ook al jaren breed erkend. Zoals Martin Schuurmans, voorzitter van het European Institute of Technology onlangs stelde:

‘We, Europeans, have been good at setting-up objectives and targets that have hardly been met. Now, Europe should go beyond policy co-ordination to real delivery using impactful initiatives’.

Dat betekent dat meer focus en minder versnip-pering nodig is. De nieuwe Commissaris voor r&d, Mary Geoghegan-Quinn, wil in september een Research and Innovation Plan presenteren waarin

ze het accent legt op enkele grote uitdagingen van deze tijd zoals klimaatverandering, energiezeker-heid en vergrijzing. Tegelijk wil ze de fragmentatie in onderzoek verminderen door meer gezamenlijke programmering. Daarnaast heeft Europa 2020 als streefdoel 3% bnp aan r&d-uitgaven gehand-haafd. De richting lijkt goed, maar gaan we het redden? Vanuit diverse landen, waaronder Polen, Frankrijk en Italië, wordt de laatste weken druk uitgeoefend om dit streven los te laten. Terwijl an-dere landen, zoals Duitsland en de Scandinavische landen, juist extra investeren. Het zal dus span-nend worden wat er van deze agenda overblijft.

Een interne markt voor kennis

In haar beoordeling van de interne markt onder-streepte de Europese Commissie eerder het belang om ook het vrije verkeer van kennis te bevorderen. Dit werd zelfs benoemd tot de ‘vijfde vrijheid’ van de interne markt, naast het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Een belangrijke verkeersroute voor kennis is het internet. De Digitale Agenda, onderdeel van Europa 2020, heeft als eerste doel breedband voor alle burgers. Op dit moment lopen met name noordelijke lidstaten voorop, terwijl landen in Zuid en Oost-Europa achterblijven. Willen we een

‘ Mensen zagen niet hoe

de Lissabon-agenda

hen hielp om in een

globaliserende economie

het hoofd boven

water te houden en

dat deze agenda juist

bedoeld was om het

Europese welvaartsmodel

te behouden’

Net als bij haar voorganger, staat in de Europa 2020-strategie

kennis, innovatie en onderwijs centraal. Gaat deze nieuwe

strategie ons wel vooruit helpen richting een kenniseconomie?

Joeri van den Steenhoven, voorzitter van Stichting Nederland

Kennisland, doet een verkenning.

door Joeri van den Steenhoven

Europa 2020: een nieuwe

hervormingsagenda voor kennis?

Begin juni publiceerden het Centraal Planbureau (cpb) en het Sociaal Cultureel Planbureau (scp) een gezamenlijke evaluatie van de Lissabon-agenda . Zij onderzochten wat deze strategie om Europa tot de ‘meest dynamische en concurreren-de kenniseconomie ter wereld’ te maken, ons heeft gebracht. Tegelijk is gekeken hoe Nederlandse burgers hun welvaart ervaren. Geparafraseerd naar een eerdere scp-studie kan de conclusie worden samengevat als: met mij gaat het goed, maar met de Lissabon-agenda niet. Nederlanders zijn tevre-den met hun situatie en de steun voor Europa is met 74% nog altijd ongekend hoog. Helaas is het de Lissabon-agenda minder goed vergaan. Weliswaar is de economische groei en arbeidsparticipatie licht toegenomen, maar dat was buiten de eu ook het geval. En vaak zelfs sterker. Ten aanzien van onderwijs en onderzoek zijn de resultaten verder allerminst overtuigend. Sinds 2000 is hierop nagenoeg geen vooruitgang geboekt. Op het terrein van milieu en sociale cohesie, twee andere doelen van de Lissabon-agenda, is de situatie zelfs verslechterd. De vraag is of de opvolger van de Lissabon-agenda wel resultaat gaat boeken. De nieuwe strategie onder de titel: Europa 2020 wil in de komende tien jaar een slimme, duurzame en inclusieve groei realiseren. Uitvoerig staat

beschreven hoe hard het nodig is om Europa te hervormen. De Europese Commissie wil Europa uit de crisis halen en op een structureel hoger groeipad brengen door in te zetten op kennis en innovatie. Daarmee bouwt de nieuwe strategie voort op zijn voorganger. Maar de nieuwe strategie is lauw ontvangen en werd volledig overschaduwd door de Griekse crisis. Dat is pijnlijk kortzichtig. Want het een hangt nauw samen met het ander. Nu dreigen Europese regeringsleiders te verzanden in korte termijn crisismanagement waarin ze telkens van de ene crisis naar de andere rennen. Wat nodig is, zijn harde lange termijnafspraken over noodza-kelijke hervormingen die juist situaties als die in Griekenland kunnen voorkomen. De vraag is: gaat ‘Europa 2020’ zorgen dat deze hervormingen nu wel worden gerealiseerd? Een beoordeling op de elementen onderwijs, onderzoek en kennis. Meer aandacht voor onderwijs

Een cruciale tekortkoming van de Lissabon-agenda is het gebrek aan aandacht voor onderwijs geweest. Dit kan worden verklaard uit het feit dat Europa over onderwijs geen zeggenschap heeft. Er zijn wel streefdoelen benoemd voor bijvoorbeeld het terugdringen van schooluitval, het verhogen van het aantal deelnemers aan hoger onderwijs en leven lang leren. Maar de Lissabon-agenda is

(8)

14

‘Ie-joe twintig-twintig?’ Dat is waarschijnlijk de verbaasde reactie van de gemiddelde man of vrouw in de straat, als je vraagt wat ze weten van Europa 2020. Europa 2020 is bij het grote publiek onbekend. Dat is jammer, want Europa 2020 is eigenlijk de Europese versie van de vernieuwingsa-genda van D66. Europa 2020 is de nieuwe strategie om van Europa in de komende tien jaar de meest dynamische en duurzame kenniseconomie ter we-reld te maken. Tien jaar geleden werd er ook al zo’n plan gelanceerd onder de titel Lissabon Strategie. , Na de plechtige aankondiging van dat plan, echter, keerden de regeringsleiders huiswaarts en gingen over tot de orde van de dag. Na de jaren ’90, waarin de bomen tot in de hemel groeiden, was er geen enkel gevoel van urgentie. We deden in Europa onze oogjes dicht, en soesden tevreden, in de vaste overtuiging dat onze voorspoed en stabiliteit voor eeuwig waren. Opgelucht stelden we vast dat alles bij het oude kon blijven, want als we ergens een broertje dood aan hebben is het wel Ver-an-de-ring. Verandering vinden we alleen leuk als het gaat om een nieuwe jurk of een nieuwe smaak chips in de supermarkt, maar niet als het gaat om maatschappelijke veranderingen.

De huidige diepe crisis is een keiharde wake up call. Nu betalen we de prijs van onze onbeweeglijkheid uit het verleden. Een aantal conservatieve partijen ter linker- en ter rechterzijde heeft het nog steeds niet begrepen, en pleit voor meer van het zelfde. Maar D66 kijkt naar de toekomst met ambitie en vertrouwen. En hoe somber de zaken er ook voor mogen staan, er is wel degelijk reden tot opti-misme. Allereerst omdat wij Europeanen in staat zijn tot grootse prestaties. Het bewijs daarvan is een ongeëvenaarde zestig jaar van vrede en welvaart op ons continent. Dat talent gaan we de komende jaren inzetten om Europa in de kopgroep te houden. Europa heeft goed beschouwd een

uitstekende basis. We hebben een relatief goed opgeleide beroepsbevolking, goede infrastruc-tuur, een betrouwbare overheid en een grote mate van sociale stabiliteit.

Maar: in het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de toekomst. Daarom is het cruciaal dat Europa flink aan de slag gaat met de uitvoering van Europa 2020. Dat betekent bijvoorbeeld investeren in onderwijs, het aantal vroegtijdig schoolverlaters drastisch terugdringen, en de internationale vaardigheden versterken. Dat betekent ook het slechten van nationale grenzen voor kennis en denkkracht. Alleen met één Europese ruimte voor onderzoek en ontwikkeling kan Europa zich meten met de andere economi-sche blokken. De doelstelling ‘Groene Groei’ is D66 natuurlijk uit het hart gegrepen. Europa kan wereldleider zijn op het gebied van duurzame economie. Maar deze plannen blijven een papieren tijger als we het overlaten aan de nationale rege-ringen en hun ‘ieder voor zich’ aanpak. Het wordt tijd voor een daadwerkelijk Europees economisch beleid, onder leiding van de Europese Commissie. Nationaal belang is bijna een anachronisme ge-worden in de mondiale economie. Een Europa van 27 keer eigenbelang is een recept voor armoede, werkloosheid en achteruitgang. Alleen met een sterke gemeenschappelijke Europese economie kunnen we verder de welvaart en levenskwaliteit van Europese burgers garanderen. Niets duurt eeuwig, ook de economische crisis niet. Maar of we er versterkt of verzwakt uitkomen hebben we zelf in de hand. Dat is waarom D66 pleit voor vernieuwing en verandering. Vernieuwing als kans op een betere toekomst waar iedereen deel aan kan hebben.

Sophie in ’t Veld Europarlementariër D66

in ’t Veld

D66 vernieuwingsagenda

in Europa

echte Europese markt dan zal dit veel meer gelijk getrokken moeten worden.

Voor vrij verkeer van kennis is ook een hervorming van intellectueel eigendoms- en auteursrechten nodig. Nu moeten content- en dienstenaanbieders dit in elke lidstaat apart regelen, zoals met Apple’s platform iTunes. Daarmee hebben aanbieders op de Europese markt niet de schaalvoordelen van bijvoorbeeld de Amerikaanse markt. Ook is een hervorming van het auteursrecht nodig. Dat is met de opkomst van het internet achterhaald gebleken. De vraag is hoe dit aan te passen. Waar de een stelt dat illegaal downloaden moet worden bestreden, wijst de ander op het gevaar dat in-novatieve, nieuwe diensten minder kans krijgen. De uitdaging is een nieuwe balans te vinden. Juist door het internet is het gemakkelijker geworden informatie te delen. Dat heeft geleid tot veel innovaties, lagere transactiekosten en hogere pro-ductiviteit. Kortom, de openheid van het internet is een enorme stimulans voor economische groei en voor maatschappelijke waardecreatie. Dat be-perken sluit vele mogelijkheden op vernieuwing en welvaart uit.

Het misverstand is dat toegang tot een werk auto-matisch begrepen wordt als gratis toegang, ofwel zonder vergoeding voor de maker. Er wordt daarbij vaak gerefereerd aan illegaal downloaden. Maar de uitdaging is nu juist dat er nieuwe diensten wor-den ontwikkeld die op legale wijze toegang biewor-den en dat er nieuwe businessmodellen ontstaan. Het auteursrecht mag niet worden misbruikt om oude, gevestigde belangen en gedateerde businessmo-dellen te blijven beschermen. Een strikte handha-ving van het huidige, niet aangepaste auteursrecht maakt dergelijke vernieuwingen echter nagenoeg onmogelijk. Uiteraard moet er erkenning zijn voor de maker – of dat nu een muzikant, een onderzoe-ker of een uitvinder is. Maar tegelijk moeten de mogelijkheden om kennis te delen en nieuwe pro-ducten te ontwikkelen optimaal mogelijk worden gemaakt. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan innovatie en de concurrentiepositie van Europa. Willen we een interne markt voor kennis creëren, dan is een hervorming van intellectueel eigendoms- en auteursrecht nodig. Dat realiseren zou wel eens het huzarenstuk van eurocommis-saris Kroes kunnen zijn.

Concluderend

Naast onderwijs, onderzoek en kennis, zijn er natuurlijk nog andere cruciale hervormingen in de nieuwe Europese strategie: duurzaamheid, modernisering van de arbeidsmarkt, het gezond maken van de overheidsfinanciën. Allemaal relevante onderwerpen, maar waarbij hetzelfde geconstateerd kan worden als bij bovengenoemde elementen van Europa’s nieuwe economische strategie. Want gaat Europa 2020 zorgen dat alle noodzakelijke hervormingen gerealiseerd worden? Helaas kan dat niet met zekerheid gezegd worden. Ten eerste, door alle retoriek heenkijkend leidt Europa 2020 aan dezelfde euvels als haar voorganger. Belangrijkste kritiek is de geringe aandacht voor onderwijs. Maar ook bij andere onderdelen van de strategie staan ambitie en aanpak niet in verhouding tot de enorme urgentie van hervormingen die sinds het Griekse debacle duidelijk is geworden. Ten tweede, de afdwingbaarheid van de strategie schiet schro-melijk tekort. Inmiddels wordt geprobeerd dit te versterken door een nauwere verbinding met het Groei- en Stabiliteitspact. Maar het blijft een zwak punt, net als bij de Lissabon-agenda.

Ten derde, op veel terreinen moeten nog cruciale keuzes worden gemaakt die bepalen tot wat voor soort Europa deze strategie zal leiden. Of het nu gaat om de 3%-norm voor r&d, modernisering van de arbeidsmarkt, gezonde overheidsfinanciën, maar ook thema’s als breedband of de herziening van het auteursrecht. Wat daarbij opvalt is dat bij veel van deze keuzes tegenstellingen bestaan tussen de noordelijke lidstaten enerzijds, en de zuidelijke en oostelijke lidstaten anderzijds. In potentie kan dit een verenigde unie ondermijnen. Gewoon doorsudderen is geen optie. Dan zal deze strategie in 2020 hetzelfde lot beschoren zijn als de Lissabon-agenda. Alleen met veel grotere ge-volgen voor de euro, onze welvaart en ons sociaal model. Oftewel, voor Europa.

Joeri van den Steenhoven is voorzitter en medeoprichter

(9)

16 17 idee juni 2010 Europa 2020

sieke talen en uitgestorven religies? En als China jaarlijks 350.000 van die goudhaantjes aflevert en Nederland maar 850, dan kan eenieder op zijn vingers natellen waar dat eindigt. Meer investeren in bètaonderwijs dus...

Ook in Nederland is die roep om meer bètaon-derwijs niet nieuw (‘Kies Exact’ en ‘Een slimme meid...’ zijn de slogans die ik me nog herinner) en wordt volop gehonoreerd. We investeren in Nederland ruim tweemaal zoveel in een bèta-afstudeerder dan in een alfa of gamma. Dit is in de andere eu-landen niet heel anders. En daar waar de overheid direct mocht bepalen wat leerlingen leerden, zoals achter het IJzeren Gordijn, was de nadruk op exact en ingenieurs zo mogelijk nog sterker. Het is dus in ieder geval een lang

gekoes-terd en wijdverbreid dogma dat meer ingenieurs leidt tot meer kennis en meer groei.

De focus op bèta’s is in Europa 2020 opvallend minder uitgesproken. Er staat nog wel dat ieder-een van 15 jaar en ouder de bètavakken ‘voldoende’ moet beheersen, maar dat staat er ook voor taal. De formulering laat bovendien ‘voldoende’ ruimte voor interpretatie. Is die bijstelling een vergissing van de eu, of is er sprake van voortschrijdend inzicht? Wat het ook is, op basis van de laatste inzichten uit de groeitheorie is deze keuze goed te rechtvaardigen.

Groeitheorie

Het verhaal van de groeitheorie begint bij het maken van een onderscheid tussen landen die aan de zogeheten frontier van kennis en technologie

Foto:

Herman

W

outers

Vergeleken met de Lissabon-agenda uit 2010,

wordt er opvallend weinig aandacht besteed

aan bètaonderwijs in de nieuwe Europa

2020-strategie. Is die bijstelling een vergissing

van de eu, of is er sprake van voortschrijdend

inzicht? In dit artikel beantwoordt econoom

Mark Sanders deze vraag aan de hand van de

laatste inzichten uit de groeitheorie. Om

con-currerend te worden en blijven, heeft de eu ook

ondernemers nodig, en niet alleen ingenieurs.

door Mark Sanders

Van Bèta’s

naar Delta’s

In een concurrerende kenniseconomie is onder-wijs een speerpunt. Als kennis de belangrijkste grondstof is voor innovatie en waardecreatie, dan is onderwijs voor de 21ste eeuw wat olie en staal

waren in de 20ste en kolen en ijzer in de 19de eeuw.

Dat realiseren ze zich in Europa ook, en dus bevat de nieuwe Europa 2020-strategie, net als overigens zijn voorganger, de Lissabon Agenda, een stevig programma voor training en onderwijs. En voor een onderwijspartij als D66 is dat natuurlijk volkomen vanzelfsprekend.

Maar kennis, anders dan kolen, olie, staal en ijzer, bestaat in vele vormen, soorten en maten. Natuur-lijk willen we meer en beter onderwijs voor meer mensen, liefst het hele leven lang, maar helaas is het zo gemakkelijk niet. Wat zijn nuttige vaardig-heden, wat is nuttige kennis? Hoe leren we onszelf

naar die internationale toppositie en hoe blijven we daar? Over die vraag zijn de meningen verdeeld en dat uit zich ook in Europa 2020. In dit artikel betoog ik dat de eu voor het komende decennium terecht minder nadruk legt op bètaonderwijs. De Lissabon-agenda

Als startpunt van de analyse nemen we de argu-mentatie die in de Lissabon-agenda nog leidde tot de expliciete doelstelling dat het aantal wiskunde, wetenschap en technologie afstudeerders in 2010 met 15% omhoog moest. De argumentatie voor meer bètaonderwijs was van een verbluffende eenvoud. De kenniseconomie vraagt om betere techniek en betere techniek vraagt om ingenieuze ingenieurs. Immers, wat hebben de bv Nederland of de nv Europa precies aan promovendi

klas-Onderwijs in de Europa 2020-strategie

(10)

18 19 idee juni 2010 Europa 2020

Het belang van cultuur en instituties mag niet onderschat worden. Japan, het groeiwonder van de vorige eeuw, bewijst al twintig jaar dat de omslag die een frontier kenniseconomie vereist bepaald geen sinecure is. Waar collectivisme, samenwer-king en eergevoel Japan vleugels gaf onder de

frontier, zet diezelfde cultuur van gezichtsverlies

bij het mislukken van projecten en gebrek aan individuele ambities nu een rem op de verdere ontwikkeling. De rest van Azië staat die uitdaging onherroepelijk ook nog te wachten. Gediscipli-neerd en doelgericht groeien de economieën daar naar de frontier van kennis en techniek, maar dan… Voor de eu ligt dat iets anders. Europa was de

frontier, voordat de vs die rol overnam, en uit mijn

eigen onderzoek (o.a. Audretsch en Sanders 2007, 2009) blijkt dat de eu in zijn economische structuur nog steeds veel op de vs lijkt. Zelfs Japan, maar zeker China en India, exporteren vooral producten in volwassen, en dus uitge-groeide, markten. In de eu daarentegen exporte-ren we frontier goedeexporte-ren en diensten, net als de vs. Dat is niet verwonderlijk want ook cultureel en institutioneel staan de vs en eu nog steeds dicht bij elkaar. Marktwerking en Democratie laten ruimte voor individuele experimenten van de delta’s en voorzien in een mechanisme dat snel de geslaagde van de mislukte experimenten scheidt. Bureaucratie en Dictatuur zijn bij uitstek geschikt zolang duidelijk is wat er gebeuren moet, maar lopen hopeloos in zichzelf vast als de juiste richting nog gevonden moet worden. De Westerse waarden van individuele vrijheid, meritocratie en democratie, hoe gebrekkig, hypocriet en onvol-ledig soms ook in de praktijk geïmplementeerd, schragen meer dan de Aziatische alternatieven, een innovatieve kenniseconomie aan de grenzen van het technologisch kunnen.

Conclusie

Op basis van recente inzichten kunnen we de koerswijziging van de eu in het Europa 2020 plan dus alleen maar toejuichen. De tijd van de bèta’s is voorbij. Die van de delta’s breekt aan. Nederland moet zich, als een van de frontier landen binnen de eu niet bescheiden of benepen opstellen als het erom gaat om deze agenda ten uitvoer te leggen. Meer deltaonderwijs gekoppeld aan een brede institutionele hervormingsagenda maakt Neder-land klaar voor de komende eeuw en wijst de rest van Europa de weg. D66 kan binnen dat proces moeiteloos haar betoog voor pragmatisme, voor bestuurlijke vernieuwing en democratisering, voor culturele en institutionele innovatie en een open en nieuwsgierige houding naar elkaar en de buitenwereld inpassen. De richtingwijzers wijzen zo ook de weg naar een duurzame economische voorspoed voor Europa.

Mark Sanders is universitair docent economie aan de

Universiteit Utrecht.

Literatuur

Acemoglu, D., P. Aghion, en F. Zilibotti, (2006). ‘Distance to frontier, selection, and economic growth’, Journal of the European Economic Association 4(1), 37–74.

OECD (2008), Factbook 2008, OECD, Paris.

Dohse, D. en I. Ott (2008). ‘Determinants of growth and convergence in a growing economy with heterogeneous entrepreneurs’, Kiel Working Papers 1467.

David B. Audretsch & Mark Sanders, (2007). ‘Globalization and the Rise of the Entrepreneurial Economy’, Jena Economic Research Papers in Economics 2007-003. David B. Audretsch and Sanders, M. (2009). ‘Technological Innovation, Entrepreneurship and Development’, UNU-WIDER Research Papers rp2009/50.

produceren en die landen die daaronder opereren (Acemoglu, Aghion en Zillibotti 2006). Voor lan-den aan de frontier is het van belang om steeds te werken aan grensverleggende innovaties. Vrij naar Gene Roddenberry: To boldly go where no man has

gone before. Onder de frontier is het leven

gemakke-lijker. Je kopieert wat anderen je voordoen en kunt op die manier met dezelfde inspanning een hogere groei bereiken. Innovatie bestaat in dergelijke landen uit het introduceren van technieken en processen die nieuw voor de lokale economie zijn, maar al wel in andere landen.

Aghion en Howitt toonden in hun Schumpeter

Lecture van 2005 al aan dat Europa over de

afgelo-pen eeuw op technologisch gebied de achterstand op de vs min of meer heeft ingelopen. De eu, en zeker Nederland, valt in de groep frontier landen. Het aantal patenten per hoofd van de bevolking, het aantal wetenschappelijke publicaties, en ook de groei daarin zijn al een tijdje hoger dan vergelijkbare cijfers voor de vs (oecd 2008). Hoe anders is dat voor de groei van het bnp. Er blijkt meer nodig dan technologische en wetenschap-pelijke excellentie als je aan de frontier ook nog economische groei wilt realiseren. Dus wat heeft de vs wel wat de eu niet heeft?

Van bètaonderwijs …

In de moderne groeitheorie zijn modellen (bv. Acemoglu et al. (2006) en Dohse en Ott (2008)) gepresenteerd die verklaren hoe beneden de

frontier, landen naar de frontier kunnen groeien;

dit kan met een regime waarin gespecialiseerde ingenieurs en technische kennis de motor zijn van de groei. Maar eenmaal dicht genoeg bij de frontier verandert het groeiregime. Technisch specialisten hebben dan de visie en creativiteit van onderne-mende ingenieurs en ingenieuze ondernemers nodig. Kennis van markten, van behoeften, van

sociale en bedrijfsprocessen worden voor een succesvolle innovatie belangrijker dan het begrip van de technologie.

Deze ondernemers zijn juist geen bèta’s die de we-reld zien als een geordende machine die volgens natuurwetten en vaste patronen draait. Een on-dernemer die in de frontier economie het verschil maakt is in staat om juist in snel veranderende omstandigheden creatief en flexibel in te spelen op nieuwe, onzekere ontwikkelingen. Een brede basis is dan belangrijker dan een specialisme. Er is dus behoefte aan delta’s: mensen die vanuit een brede interesse en achtergrond flexibel om kun-nen gaan met verandering (de Griekse letter delta is een veelgebruikt symbool voor verandering). … naar deltaonderwijs

De verschuiving van bèta naar delta is nu nood-zakelijk in de eu. Het tekort aan ondernemers begint ook in de eu op te vallen. En binnen die categorie de groep ambitieuze en hoog, maar vooral breed, opgeleide ondernemers. Technisch en technologisch zijn we net zo ver als de vs. Het gaat er nu om die technologische kennis ook in producten, diensten en markten om te zetten. Daarvoor is experimenteren over de volle breedte belangrijker dan verdere gerichte kennisontwik-keling in de diepte.

Een nieuwe Europese koers

De Europa 2020-strategie lijkt te zeggen dat vol en blind inzetten op meer bèta’s voor de eu een achterhaalde strategie is. Voor een ondernemende samenleving aan de frontier zijn breed en goed opgeleide alleskunners nodig, naast excellente specialisten. En die dienen elkaar te vinden in een cultuur met instituties die open staan voor vernieuwing en dynamiek. En ook daarin speelt het onderwijs een belangrijke rol.

‘ Het is een lang gekoesterd en

wijdverbreid dogma dat meer ingenieurs

leidt tot meer kennis en meer groei’

(11)

20 21 idee juni 2010 Europa 2020

in plaats van op ‘vrezen’. Kennis leidt tot een pret-tigere samenleving.

Om dit doel te bereiken is er onder meer besloten tot een ‘doorstart’ van de ambitie om 3% van het Bruto Binnenlands Product in onderzoek en ontwikkeling (r&d) te investeren. Verder wil Europa onderzoek én innovatie binnen één kader onderbrengen; ‘ex ante impact assessments’ van beoogde investeringen doen; en van een project-matige naar een programmatische aanpak gaan. Europa wil met andere woorden krachtig door-gaan met het creëren van de European Research

Area (era).

Kennis in Nederland

Nederland is ideaal geplaatst om een vooraan-staande positie in te nemen in de vormgeving van Europees bestuur en beleid, ook in het kennisbe-leid. Nederland is niet te groot om ‘bedreigend’ te zijn voor de andere lidstaten en groot genoeg

om serieus genomen te worden. Zorgwekkend is echter dat de voortdurende onderinvestering in Nederland in ‘research & development’ afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Nederland binnen het Europese bestel. Er is afgesproken dat overheden 1% van hun bbp investeren in onderzoek en ontwikkeling; nog eens 2% zou voor rekening van het bedrijfsleven moeten komen. Dat Nederland hier steken laat vallen, is niet goed voor Nederland, maar ook niet voor Europa. In Nederland moet het kennisbeleid een serieuze en structurele impuls krijgen om bij te dragen aan, en om te profiteren van, een sterke Europese kenniseconomie. In dit verband is de rol van de wetenschap van cruciaal belang. Wetenschappelij-ke onderzoeWetenschappelij-kers creëren Wetenschappelij-kennis, verspreiden deze en leiden nieuwe onderzoekers op. Ten aanzien van het wetenschappelijk onderzoek is het aller-eerst nodig dat Nederland het aantal onderzoekers verhoogt. Per hoofd van de bevolking is dit aantal in Nederland lager dan in de andere Europese landen. Zonder een impuls zal deze positie alleen maar verder verslechteren. Ten tweede moet zo’n impuls investeringen in moderne infrastructuur (bij universiteiten) mogelijk maken. Nederland moet investeren in grote onderzoeksinfrastruc-tuur van nationaal belang en in Europese (en globale) onderzoeksinfrastructuren.

Investeren in wetenschap komt het onderzoeks-klimaat ten goede en stimuleert zo ook onder-zoekssamenwerking tussen universiteiten. Zulke samenwerking op nationale schaal is essentieel voor het creëren van massa. Het verwijt klinkt weleens dat universiteiten hun onderzoeks-zwaartepunten beter moeten verdelen. Niet elke universiteit zou alles zelf moeten willen doen. Universiteiten nemen dit verwijt zeer serieus: zij zijn bereid tot samenwerking en profilering. Maar als ze gevraagd worden de onderzoeksagenda beter op elkaar af te stemmen, en beter te verde-len, dan moet er wel iets te verdelen zijn! Eerst middelen, of op zijn minst een toezegging, en dan samenwerking. Omgekeerd werkt het niet. Succesvolle samenwerking

Nederland kent al veel succesvolle initiatieven van samenwerking. Bijvoorbeeld op het gebied van de ontwikkelingsbiologie, de ecologie, het

zeeonder-Wil de Europese Unie een sterke kenniseconomie worden, dan is

samenwerking onontbeerlijk. Met name ook op wetenschappelijk

gebied, meent Jos Engelen, voorzitter van de Nederlandse

Organi-satie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo).

door Jos Engelen

De handen ineen

Hoge nationale begrotingstekorten houden ‘Brussel’ in hun greep. Financiële problemen zoals in Griekenland vormen een bedreiging voor de gezamenlijke munteenheid. Daarom schieten andere Eurolanden Griekenland zo snel mogelijk te hulp. Het feit dat er grote financiële onrust kon ontstaan door de situatie in één land, illustreert de kwetsbaarheid van een Europa van grotendeels onafhankelijke staten. Maar de problemen bena-drukken ook het belang van gezamenlijk optrek-ken om te voorkomen dat een lidstaat, en daarmee de hele unie, in moeilijkheden komt.

Eenzelfde gezamenlijk verantwoordelijkheids-gevoel zou ook moeten bestaan binnen het kennisbeleid: wil de Europese Unie een sterke kenniseconomie worden, dan zullen de lidstaten moeten samenwerken én elkaar moeten aan-spreken op hun verantwoordelijkheden. Zonder samenwerking zal Amerika ons, Europa, blijven overvleugelen, zal Japan ons voorblijven en zullen we de mogelijkheden van samenwerking met de

reuzen van morgen (India, China, Brazilië) niet kunnen benutten. Om in een Europese samenwer-king een rol te kunnen spelen moeten lidstaten allereerst het eigen kennisbeleid serieus nemen, hetgeen betekent dat landen ‘thuis’ orde op zaken moeten hebben. Hier laat Nederland nog een aantal steken vallen.

De waarde van kennis

‘Doing things smarter and greener’ is het leidende

principe van de Europa 2020-strategie. Doel is het creëren van een sterke Europese kenniseconomie. Maar waarom zouden we dit willen? Wat is kennis ons waard? Een kenniseconomie is een economie waarin verworven kennis via ‘valorisatie’ leidt tot innovatieve bedrijvigheid. In een kenniseconomie leidt kennis tot een samenleving gebaseerd op duurzaamheid; tot een economie waarin welzijn voor iedereen bereikbaar is – denk bijvoorbeeld aan geneeskunde en zorg. Kennis leidt bovendien tot een samenleving die gebaseerd is op ‘weten’

Wetenschappelijk onderzoek in de Europa 2020-strategie

Jos

Engelen

De

handen

(12)

23 idee juni 2010 Europa 2020

thema’s moeten gaan voelen wil het onderzoek tot bloei komen. Maar onze wetenschappers moeten ook voldoende financiële armslag hebben om volwaardig te kunnen participeren.

Europese samenwerking

Op Europese schaal is een inventarisatie gemaakt van onderzoeksinfrastructuren die voor de Europese wetenschap noodzakelijk zijn en van de bijbehorende investeringen voor de komende 5 à 10 jaar. Deze agenda is opgesteld door esfri (European Strategy Forum on Research

Infrastructu-res), maar het is nu aan de nationale overheden

en ‘research councils’ als nwo om te zorgen voor de implementatie van de agenda. Een Nederlands aandeel in deze Europese investeringsagenda is noodzakelijk om de prioritering te kunnen beïnvloeden en om onderzoekers een positie te kunnen laten opeisen. Neem je niet (een) deel dan doe je niet mee.

Ter illustratie enkele voorbeelden (de volledige lijst is aanzienlijk langer!) van Europese projecten waarbij Nederland de boot dreigt te missen, ondanks een goede uitgangspositie. Voor xfel (in aanbouw in Hamburg) legt Duitsland meer dan een half miljard euro op tafel. Xfel staat voor

X-ray Free Electron Laser, een zeer vernieuwende

bron van korte en intense röntgenpulsen voor onderzoek aan materialen, eiwitten en nog veel meer. De overige half miljard komt van de andere Europese (inclusief Rusland) partners. Nederland staat vooralsnog aan de zijlijn. Voor de European

Spallation Source (geavanceerde neutronenbron)

zijn Zweden en Denemarken bereid samen 750 miljoen euro te investeren. De overige 750 miljoen moeten door Europese partners worden opge-bracht. Ook door Nederland? Voor lifewatch (biodiversiteit) is het mogelijk een aanzienlijk deel van de investeringen naar Nederland te halen: maar dan moet Nederland zelf wel het goede voorbeeld geven. Ook op het gebied van de radioastronomie heeft Nederland een uitstekende uitgangspositie om investeringen naar Nederland te halen. Tot slot van dit korte lijstje: Nederland zou, via een in Nederland op te stellen ‘supernode’, kunnen en moeten participeren in prace, het Europese supercomputerproject. Het wetenschap-pelijk draagvlak is er, nu de middelen nog.

Niet alleen de samenwerking tussen universi-teiten zelf, maar ook een goede privaat-publieke samenwerking op het gebied van r&d is van groot belang voor de Nederlandse economie. Er zijn uitstekende voorbeelden van dit soort samenwerking zoals binnen het Netherlands

Genomics Initiative. Dit initiatief wordt voor een

deel gefinancierd met geld uit het Fonds Econo-mische Structuurversterking (fes). Het fonds, in het bijzonder het deel voor kennis en innovatie, is een rijkdom en een kans voor Nederland. Gevoed uit aardgasbaten biedt het Nederland de moge-lijkheden nú te investeren om in de toekomst, als het op is, nog steeds rendement te hebben van ons aardgas. Een probleem is dat op dit fes-fonds niet structureel gerekend kan worden. Het ad hoc karakter ervan heeft niet altijd geleid tot optimaal gebruik van de middelen.

Conclusie

In Nederland pleiten de Koninklijke Academie van Wetenschappen (knaw), de Nederlandse Organi-satie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) en de Vereniging van Universiteiten (vsnu) geza-menlijk voor een structurele financieringsimpuls voor het Nederlandse onderzoek. Met zo’n impuls kan een tussensprint worden ingezet om in de top-5 van meest innovatieve landen te komen en vervolgens daarin te blijven. Voortbouwend op een nog steeds actueel rapport van de Commissie Dynamisering van een paar jaar geleden wordt een bedrag oplopend tot 1 miljard euro per jaar gevraagd (1e en 2e geldstroom samen); daarbij

moet een ‘structureel’ fes-fonds nog eens 0.5 miljard bijdragen aan een veel stevigere agenda van privaatpublieke samenwerking. Het lijken grote bedragen, maar het zijn investeringen. Investeringen die het Nederlandse onderzoek concurrerend houden. Investeringen die nodig zijn voor de wetenschappelijke continuïteit. Aan het front van de wetenschap wordt voortgang geboekt en wordt niet gewacht op achterblijvers. Een eenmaal opgelopen achterstand is bijna niet meer in te lopen. De Europese agenda is duidelijk. Europa heeft het begrepen. Nederland ook?

Jos Engelen is voorzitter van de Nederlandse

Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Nederland wil een zogeheten biobased economie zijn, een groene economie waar het gebruik van bio-massa voor non-food toepassingen centraal staat; bijvoorbeeld voor bouwmaterialen, energie of medi-cijnen. Alhoewel er ideeën genoeg zijn hoe biobased reststromen zoals landbouwafval om te zetten naar grondstoffen voor bouwmaterialen, chemische en farmaceutische producten en brandstoffen is de stap van laboratoriumschaal naar industriële schaal vaak een knelpunt.

Om problemen te signaleren en in kaart te brengen, bestaat er nu de ‘Bioprocess Pilot Facility’. Dit is een unieke Delftse proeffaciliteit waar kennisinstel-lingen en bedrijven uit de hele wereld kunnen testen of en hoe hun ideeën over het omzetten van biobased reststromen ook op grotere schaal haalbaar zijn. Kennisinstellingen, bedrijfsleven en diverse overhe-den (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, ministeries van lnv en ez, provincie Zuid-Holland, gemeentes Rotterdam, Delft, Den Haag) investeren gezamenlijk ruim 100 miljoen euro in dit project. De Delftse proeffaciliteit is wereldwijd de eerste in haar soort. Zowel de schaalgrootte als het open karakter maakt de faciliteit uniek. Nederland, in het bijzonder de zuidvleugel van de Randstad, wordt hiermee in Europa koploper in de ontwikkeling van de biobased economy. De proeffaciliteit is afgestemd op de meest uiteenlopende bedrijfstakken, van klein naar groot, van chemische industrie tot apparaten-bouw en zal tevens een expertisecentrum zijn waar studenten, onderzoekers en technologen getraind kunnen worden.

Innovatief met afval

zoek, het materialenonderzoek en meer. Een voor-beeld van een recent en veelbelovend initiatief is het besluit van de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (fom, onderdeel van nwo) om de missie van het instituut voor plasmafysica ‘vreedzame kernfusie voor energieproductie’ te verbreden tot ‘funderend energieonderzoek’. Met andere woorden: andere mogelijkheden van ener-gieproductie (zoals zonne-energie) worden aan de onderzoeksagenda toegevoegd. Zo’n ‘nationaal instituut’ als fom vormt een ideaal podium voor samenwerking van en met universiteiten, een samenwerking die meer oplevert dan de som der delen. Uit eigen (fom) middelen wordt ruimhartig bijgedragen aan het opzetten van deze onder-zoekslijn, maar er zijn ook volop mogelijkheden gecreëerd voor additionele bijdragen vanuit het bedrijfsleven en de overheid. Dat laatste brengt ook profijtelijke Europese samenwerking bin-nen handbereik. Maar die mogelijkheid moeten bedrijfsleven en overheid nog wel grijpen! In december 2008 heeft de Europese Raad van Ministers besloten tot gezamenlijke Europese pro-grammering van onderzoek. Een goed initiatief, waarbij Europese landen via onderzoek samen werken aan de uitdagingen die we het hoofd moeten bieden: zonder versnippering, zonder doublures en zonder hiaten. Voorbeelden van thema’s: neurodegeneratieve ziektes (met name

Alzheimer); voeding en gezondheid; landbouw, voedselzekerheid en klimaatverandering. Het is van het grootst mogelijke belang dat bij de defi-nitie en uitwerking van deze en andere thema’s ‘onze’ onderzoekers goed betrokken zijn. Neder-landse onderzoekers zullen zich eigenaar van deze

‘ Kennis leidt tot

een samenleving

die gebaseerd is

op weten in plaats

van op vrezen’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het vaststellen van hoge normen voor de productie en verkoop van speelgoed is een van de maatregelen waarmee de Europese Unie het opneemt voor de belangen van de consument en

De lijst van landen waarvan de inwoners wel een visum nodig hebben om naar het Verenigd Koninkrijk of Ierland te reizen, verschilt lichtjes van de lijst die voor de andere

Voorts doet zij haar uiterste best om het effect van de huidige situatie op de vervoersector, waaronder exploitanten en passagiers, tot een minimum te beperken ( 14 ). De

• Als er thema’s zijn waarvan u vindt dat de EU er juist minder of NIETS mee zou moeten doen, plak daar dan een rode sticker. • Een lege flipover voor nieuwe

Denemarken: wie naar Denemarken reist of wie daar woont en meer dan 24 uur in een ander land heeft verbleven, moet zich tot 31 december 2003 beperken tot de volgende

De verschillende rijpingsperioden van vruchten met de BGA “Pesca di Delia” zijn het gevolg van het feit dat binnen het genoemde gebied de vroege cultivars (die niet veel warmte

Missie & Visie Doelen Rollen & taken Werkafspraken Onderlinge verhoudingen?. Missie

Ik ben er vast van overtuigd dat Roemenië, een groot Europees land dat strategisch is gelegen aan de westkust van de Zwarte Zee, in dit opzicht een rol kan spelen door de