• No results found

Amsterdam : het bastion der blowers? : een mixed methods onderzoek naar de gemiddelde Amsterdamse coffeeshopbezoeker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Amsterdam : het bastion der blowers? : een mixed methods onderzoek naar de gemiddelde Amsterdamse coffeeshopbezoeker"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam: het bastion der

blowers?

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Een mixed methods onderzoek naar de gemiddelde

Amsterdamse coffeeshopbezoeker

Naam: Coen Schuring, 10439625 Vak: Bacheloronderzoek

Docent: Chip Huisman Tweede begeleider: Thijs Bol Werkgroep 1

Datum: 15 augustus 2015 Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 10.831

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Introductie pag 03

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader pag 07

2.1 De invloed van de eerste keer pag 09

2.2 Overeenkomst en onderscheid binnen cannabisgroepen pag 09

2.3 Vrienden en de sociale setting pag 10

Hoofdstuk 3: Methodologie pag 13

3.1 Kwantitatieve onderzoeksintrument pag 14

3.2 Kwalitatieve onderzoeksinstrument pag 16

3.3 Instrumenten/operationalisering pag 18

Hoofdstuk 4: Kwantitatieve Analyse pag 19 4.1 Overzicht algemene demografische kenmerken pag 20 4.2 Relevante variabelen van het kwantitatieve onderzoeksinstrument pag 23

Hoofdstuk 5: Kwalitatieve Analyse pag 27

5.1 De invloed van de eerste keer pag 27

5.2 Overeenkomst en onderscheid binnen cannabisgroepen pag 30

5.3 Vrienden en de sociale setting pag 37

5.4 Afwijkende patronen

Hoofdstuk 6: Conclusie pag 40

Discussie pag 45

Bibliografie pag 47

(3)

Hoofdstuk 1: Introductie

Cannabis is een zeer oude drug, die al sinds de prehistorie wordt gebruikt. Vroeger werd cannabis voornamelijk gebruikt voor medicinale en spirituele doeleinden (Warf 2014: 215). De Vikingen en oude Germanen gebruikten cannabis bijvoorbeeld om de pijn te verlichten bij kiespijn en bevallingen (Ibid.: 216). Het is een product van de hennepplant, Cannabis sativa, een plantsoort waarvan een olie, medicijn en een eetbaar zaad kan worden gemaakt. Door de veelzijdigheid van deze plant is het in de loop der eeuwen sterk gecultiveerd geraakt onder vele lagen van de bevolking (Zinberg 1942: 89).

Het idee dat het gebruiken van cannabis verslavend zou zijn is een recente constructie binnen het sociaalwetenschappelijke discours. Vooral in Amerika kreeg dit discours halverwege de jaren ’60 van de vorige eeuw veel aandacht van Amerikaanse sociologen (Himmelstein 1983: 13), waarbij marihuana in veel studies in verband werd gebracht met deviant gedrag. Het roken van cannabis had volgens hen grote gevolgen voor het individu en zijn of haar directe omgeving, zoals een negatief effect op het IQ (Moffit et al. 2013: 15).

Mede dankzij dit wetenschappelijke discours is de legaliteit van cannabis wereldwijd per land verschillend. In de meeste landen is het gebruiken en bezitten van cannabis verboden (Klerks: 2000). In Nederland is er sinds het einde van de jaren ’70 een gedoogbeleid, wat tot gevolg heeft dat cannabisgebruik genormaliseerd is geraakt in veel delen van de Nederlandse samenleving (Korf 2006: 61).

Nationaal onderzoek laat zien dat deze trend van normalisering vooral onder jongeren speelt. Zo blijkt uit Het Grote Uitgaansonderzoek dat jongeren beduidend meer cannabis nuttigen dan volwassenen; 16% van de jongeren onder de 24 jaar gaf aan het afgelopen jaar te hebben geblowd tegenover 8% van de volwassenen van 25 jaar en ouder (Goossens et al. 2013: 59).

(4)

Daarnaast zou het hebben van een laag opleidingsniveau en man-zijn significante voorspellers zijn voor recent en actueel gebruik van cannabis, waarbij recent gebruik het afgelopen jaar en actueel gebruik de afgelopen maand beslaat. De kans om cannabis te gebruiken neemt – in tegenstelling tot bij andere (soorten) drugs zoals alcohol en cocaïne - ook af, naarmate de leeftijd toeneemt (Idem.: 68). Deze twee demografische kenmerken zijn daarnaast ook determinanten voor (overmatig) cannabisgebruik. Opleidingsniveau blijkt voor jongeren tussen de 15 en 24 jaar oud een significante voorspeller te zijn voor cannabisgebruik (Idem.: 69). Tot slot nuttigen mannen ook vaker cannabis dan vrouwen; verschillende onderzoeken laten zien dat ongeveer 16 tot 23% van de ondervraagde mannen aangeeft ooit cannabis te hebben gebruikt tegenover 8% van de vrouwen (Van Laar et al. 2014: 58-63). Deze nationale gegevens tonen aan dat de gemiddelde Nederlandse cannabisgebruiker een jonge, laagopgeleide man is/over het algemeen bestaat uit jonge, laagopgeleide mannen.

Uit een voorgaande editie van het Antenne Onderzoek blijkt dat 34% van de Nederlanders ooit cannabis heeft gerookt (Nabben et al. 2013). Vóór deze algehele trend van normalisering werd een cannabisgebruiker automatisch in een bepaalde subcultuur geplaatst en had dit grote implicaties voor hun sociale identiteit binnen de “mainstream” van de sociale wereld (Goode 1999:). En alhoewel dit tegenwoordig in veel gevallen nog steeds geldt voor drugs zoals heroïne en cocaïne, wordt de grens tussen deviant en sociaal geaccepteerd gedrag steeds kleiner als één op de drie Nederlanders aangeeft het middel ooit te hebben gebruikt (Korf 2006: 63).

Hoe zit dit anno 2015 met de gemiddelde Amsterdamse coffeeshopbezoeker? Is cannabisgebruik nog steeds voornamelijk prevalent onder deze drie demografische kenmerken? En waarom zijn vooral jonge, laagopgeleide mannen hier gevoelig voor?

Uit etnografisch onderzoek onder jeugdcriminelen blijkt dat middelengebruik onder jongeren in zijn culturele context moet worden gezien, als een normale menselijke reactie “determined by

(5)

cultural norms, and not as a symptom of psychological deficiency” (Frith 1984: 60).

Criminologisch onderzoek uit 2006 sluit hier op aan en geeft een verklaring voor het toegenomen middelengebruik onder jongemannen. Hieruit komt de veronderstelling dat jonge delinquenten vaak sterke affectieve banden binnen hun vriendengroepen hebben (Kandel & Davies 2006: 452) en wordt geconcludeerd dat frequent middelengebruik leidt tot meer intimiteit met (goede) vrienden. Het gebruiken van cannabis zou daarnaast onderdeel zijn van de sociale identiteit van jongeren, waarbij “de zelfperceptie van hun status van belang is in relatie tot hun omringende sociale netwerk” (Mostaghim & Hathaway 2013: 4).

De data die in dit onderzoek zijn verzameld lenen zich voor een analyse in de sociale relaties van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker. Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van deze sociale omgeving een mogelijke verklaring te geven voor de eventuele invloed in het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

Deze bachelorscriptie tracht te onderzoeken in hoeverre de sociale omgeving invloed heeft op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt: In hoeverre heeft de sociale omgeving

invloed op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker?

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zal gekeken worden naar de volgende aspecten: (1) de eerste ervaring met cannabis, (2) overeenkomsten en onderscheid in de gebruikerspatronen binnen groepen cannabisgebruikers en (3) de invloed van de sociale omgeving op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

Om hier een zo sluitend mogelijk antwoord op te geven is er tijdens de uitvoering van dit onderzoek gebruik gemaakt van een mixed methods benadering.

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de relevante literatuur en theorie. Dit theoretische kader wordt gevolgd door hoofdstuk 3 waarin de methodologie en dataverzameling wordt

(6)

beschreven. Hierna komen de kwalitatieve gegevens in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 komen de verwachtingen en hypotheses aan bod, die vanuit de theorie en het kwantitatieve onderzoeksinstrument zijn opgesteld. Deze zijn opgesteld aan de hand van de relevante kwantitatieve variabelen. Hoofdstuk 6 start met discussiepunten en eindigt met een sluitende conclusie op de hoofdvraag.

(7)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

Om de hoofdvraag betreffende de invloed van de sociale omgeving op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers te beantwoorden, zal er naar een aantal onderwerpen worden gekeken. De drie belangrijkste aspecten vanuit mijn hoofdvraag worden hieronder in het theoretische veld geplaatst.

2.1 De invloed van de eerste keer

Becker (1953) beargumenteert in zijn stuk Becoming A Marihuana User dat een onervaren cannabisgebruiker eerst de juiste techniek van een ervaren gebruiker moet leren om zo een goed effect of “high” te krijgen (voor niet-rokers in inhaleren soms een lastig ritueel). Een cannabisgebruiker met de juiste ervaring kan een nieuwe cannabisgebruiker, die nog niet is geïntroduceerd aan alle relevante sociale rituelen en mechanismen, helpen de voorgaande “onprettige” ervaringen anders te zien en zodoende als wenselijk te beschouwen (Becker 1953: 241). Dit kan gedaan worden door de manieren waarop de cannabis wordt toegediend te veranderen, zoals het roken van een pijpje te vervangen door het roken van een joint of de sterkere wiet te vervangen door wat “mildere” hasj, of door andere technieken toe te passen tijdens het roken zelf (de rook in de mond te houden of het nemen van snellere trekjes).

Hierbij werd er door Becker een onderscheid gemaakt tussen drie typen cannabisgebruikers, die gelijk staan aan de drie fasen waar iedere gebruiker volgens hem doorheen gaat: (1) de beginner; (2) de gelegenheidsgebruiker (‘occasional user’); en (3) de regelmatige gebruiker (‘regular user’) (Nabben 2010: 42; Becker: 240). De beginnersfase bestaat uit het leren herkennen van de juiste technieken om cannabis te gebruiken, wat tot gevolg heeft dat cannabis wordt gezien als een object waar plezier uit gehaald kan worden. Dit gaat ook vaak

(8)

gepaard met een initiële overschatting van de eigen vaardigheden, zoals het inhaleren van de rook of het nemen van te grote trekjes. De gelegenheidsgebruiker heeft geen noemenswaardige eigenschappen en zit daarbij tussen twee uitersten in. Zijn cannabisgebruik is sporadisch en wordt aan het toeval overgelaten. Tot slot gaat het bij de regelmatige of ervaren gebruiker niet zozeer om de kwantitatieve hoeveelheid cannabis die door hem genuttigd wordt of de frequentie van gebruik, maar het kunnen reproduceren van de juiste technieken om het gewenste effect van de “high’ te herkennen (Ibid.: 241). Ervaren gebruikers stoppen vooral met blowen omdat zij er gewoon de interesse in verliezen, en in mindere mate vanwege onprettige ervaringen of doordat hun leefstijl verandert, zoals het krijgen van een vaste baan of het stichten van een gezin (Cohen en Kaal, 2001).

De sociale setting speelt hier ook een grote rol bij; als de onervaren gebruiker tenslotte deze techniek helemaal alleen zou proberen, heeft dit een andere ervaring als gevolg dan wanneer dit met meer ervaren vrienden zou worden gedaan (Green et al.: 2003). In het werk van Norman Zinberg wordt hier later nader op ingegaan.

Vanuit het werk van Becker komt de verwachting dat vanuit de kwantitatieve data de eerste cannabiservaring plaatsvond in groepsverband met vrienden. In dit geval gaat het om de aanschaf van wiet of hasj bij vrienden in tegenstelling tot bijvoorbeeld kopen bij de coffeeshop.

Uit de kwalitatieve gegevens kan worden verwacht dat tijdens de eerste ervaring met cannabis de gebruiker over het algemeen niet het gewenste effect heeft behaald, wat in sommige gevallen tot ongenoegen of frustratie kan hebben geleid. Een tweede verwachting die uit de kwalitatieve data kan worden ontleend is dat de beginnende cannabisgebruiker door middel van observatie en imitatie een methode of techniek leert van een meer ervaren gebruiker. Vooral niet-rokers zouden moeite hebben met het leren van de juiste technieken.

(9)

2.2 Overeenkomst en onderscheid binnen cannabisgroepen

In de studie Birds of a Feather: Homophily in Social Networks worden sociale netwerken geanalyseerd om te kijken welke bindingen van belang zijn in interpersoonlijk contact (McPherson et al. 2001: 421). McPherson en zijn collega’s concluderen dat sociale netwerken die bestaan uit personen met dezelfde eigenschappen – variërend van opleiding en beroep tot geslacht en leeftijd - vaker met elkaar optrekken; gelijkenis leidt dus tot onderlinge verbinding. Deze gelijkenis zou zo een goede basis zijn voor vriendschappen en ervoor zorgen dat de personen in deze netwerken hun gedrag geleidelijk aan elkaar aanpassen. Dit overkoepelende concept wordt homophily genoemd. Voornamelijk onder adolescenten werden zogeheten peer

groups aangewezen als belangrijkste bron voor gedragsveranderingen. Dit kwam tot uiting bij

zowel positieve invloed (zoals aspiraties om te gaan studeren) als negatieve invloed (het gedrag van deviante subculturen), waarbij de individuele karakteristieken en de corresponderende eigenschappen van de vrienden van een individu werden gebruikt om de potentie van de sociale invloed van deze peer groups te onderstrepen (Ibid.: 417). Een Amerikaanse studie onder adolescenten vond een dergelijke positieve samenhang tussen de invloed van vrienden (peers) en risicovol gedrag zoals overmatig middelengebruik (Maxwell 2002: 268).

De joint is nog steeds de meest populaire toedieningsmanier van cannabis in Nederland (Goossens et al. 2013: 45). Daarom is het interessant om te kijken in hoeverre het wel of niet kunnen draaien van een joint meespeelt in het onderscheid en de overeenkomst in de

gebruikerspatronen van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers.

Vanuit deze theorie kan in de kwalitatieve data de verwachting worden gesteld dat cannabisgebruikers die in groepsverband roken - in de loop der tijd of vanaf het begin - dezelfde wiet of hasj roken.

(10)

De eerste verwachting vanuit het werk van McPherson is dat er onderscheid is in de gebruikerspatronen van Amsterdammers en afhankelijk is van de sociale context. De tweede verwachting van McPherson is dat overeenkomsten tussen deze groepen zowel bewust als onbewust gebeuren. De derde verwachting is dat het wel of niet kunnen rollen van een joint bijdraagt aan de versterking van het groepsgevoel onder de cannabisgebruikers door middel van technieken en rituelen te reproduceren en dat de bijbehorende verwachtingspatronen van wiet en hasj voor verschillende verwachting bij de cannabisgebruikers zorgt.

2.3 Vrienden en de sociale setting

Becker (1954) benadrukte al eerder het belang van de sociale setting in het cannabisgebruik van de onervaren gebruiker. De Amerikaanse socioloog Norman Zinberg beschrijft hoe gebruikerspatronen van cannabisgebruikers worden beïnvloed door de sociale setting. In Drug,

Set and Setting: The Basis for Controlled Intoxicant Use beschrijft Zinberg hoe het inzicht van de

cannabisgebruiker in zijn of haar drugsgebruik kan veranderen. Dit is afhankelijk van het type drug, hun mindset en de sociale omgeving (setting) (Ibid.: 3). Hierbij heeft de drug betrekking op het fysiologische effect binnen het lichaam. De (mind)set verhoudt zich tot de houding van de persoon tot de drug - inclusief de bijbehorende verwachting en motivatie om de drug te gebruiken - en de setting wordt verbonden met de invloed van de fysieke en sociale omgeving op het cannabisgebruik van een persoon.

Daarnaast zou het gebruik van middelen volgens Zinberg bestaan uit sociale sancties en sociale rituelen die samen voor sociale controle zorgen. Sancties zijn bepaalde gedragsregels die zowel informeel als formeel van aard zijn (Zinberg 1984: 92). Een voorbeeld van een informele sanctie is de spreuk zoals: “Geniet, maar drink met mate” of “Stap niet achter het stuur als je hebt

(11)

gedronken” die met betrekking tot alcohol door een grote groep in de samenleving worden gedeeld. Deze worden door velen gedeeld, omdat...

Formele sancties zijn opgesteld in wetten en beleid om drugsgebruik te reguleren (Zinberg, Harding & Winkeller, 1981; Maloffet al. 1982). Sociale rituelen worden gedefinieerd als voorgeschreven gedragspatronen die te maken hebben met het toedienen van de drug, de selectie van de fysieke en sociale omgeving (setting), de activiteiten die gedaan worden nadat de drug is gebruikt en manieren om ongunstige effecten te voorkomen (Zinberg 1984: 99). Als gevolg hebben rituelen een ondersteunende rol bij sociale sancties. Het is dus de sociale setting die het cannabisgebruik door middel van sancties en rituelen onder controle brengt. Vanuit de theorie van Zinberg (1984) kunnen we verwachten dat de sociale sancties en rituelen terugkomen in de fysieke en sociale setting om het cannabisgebruik te reguleren.

De interdependentie tussen de sociale omgeving en cannabisgebruik kan ook in tegengestelde richting lopen. Afhankelijk van de hoeveelheid cannabis die genuttigd is kan de perceptie van de gebruiker veranderen en zijn er zowel positieve als negatieve effecten toe te schrijven aan de sociale interactie tussen gebruikers. Bij lage hoeveelheden kan de gebruiker empathischer overkomen en beter inzicht krijgen in het gedrag van anderen (Tart 2004: 68). Daarnaast kan de ervaring optreden dat gesprekken een diepere of diepgaandere betekenis hebben. Deze roes gaat vaak gepaard met een van gevoel van eensgezinsheid, saamhorigheid of solidariteit jegens anderen (Ibid.: 69).

Bij het nuttigen van hogere hoeveelheden cannabis treden er vaak twee effecten op door de intensivering van innerlijke ervaringen. Met name de onervaren gebruiker kan in eerste instantie minder sociaal worden en zichzelf terugtrekken uit een groep om de innerlijke ervaringen beter te waarderen. Indien de gebruiker besluit zich niet terug te trekken uit dit

(12)

anti-sociale gedrag kan de gebruiker het gevoel krijgen dat de interactie steeds consciëntieuzer wordt, waarbij de ervaring kan optreden om één te worden met een ander (Ibid.: 72). Als gevolg hiervan is het ook mogelijk dat deze positieve of negatieve effecten in de kwalitatieve gegevens terugkomen.

Het synergetische aspect van deze drie zojuist genoemde theorieën ziet er als volgt uit. Vanaf het eerste gebruik (dat meestal in groepsverband met vrienden gebeurt), leert de onervaren gebruiker hoe hij of zij op een juiste manier de “high” moet ervaren. Het effect van de cannabis moet tenslotte als prettig worden ervaren. Dit gebeurt aan de hand van de juiste technieken. Deze bijbehorende methodes worden vaak door een ervaren gebruiker aan hen geleerd (Becker 1954). Deze externalisering van geïnternaliseerde “rituelen” wordt dan ook weer doorgegeven als er de volgende keer in groepsverband wordt gerookt. Er zijn ook sociale sancties verbonden aan het cannabisgebruik indien deze rituelen niet worden nageleefd. Deze formele en informele sancties worden op verschillende manieren gehandhaafd. Formele sancties zijn in wetten en beleid opgenomen, terwijl informele (sociale) sancties binnen de setting en peer groups van belang zijn. Op deze manier dragen gebruikerspatronen bij aan sociale controle (Zinberg 1984).

(13)

Hoofdstuk 3: Methodologie

Tijdens de uitvoering van deze bachelorscriptie zijn er op een aantal momenten enige onvoorziene veranderingen geweest. Omdat er in de loop van dit onderzoek is uitgegaan van wat in deze specifieke omstandigheden het beste werkte, kan er van een pragmatisch wereldbeeld worden uitgegaan. Een wereldbeeld is een overkoepelend concept, dat een aantal wetenschapsfilosofische assumpties heeft (Creswell & Clark 2011: 39).

In mijn aanpak wilde ik de invloed van de sociale omgeving op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker vooral begrijpen en niet zozeer hun gedrag verklaren. Het

verklaren van sociaal gedrag wordt vaak geassocieerd met een positivistische epistemologische

positie, terwijl het begrijpen van sociaal gedrag meestal met interpretativistische epistemologie wordt geassocieerd (Ibid.: 29).

Een mixed methods onderzoek bestaat altijd uit een kwalitatieve en kwantitatieve strand. Een strand is een onderzoekscomponent die de basis processen van kwantitatief of kwalitatief onderzoekbeschrijft (Creswell & Clark 2011: 63). Bij deze bachelorscriptie is gebruik gemaakt van een convergent design (Ibid.: 77). Het doel van een convergent design is “om verschillende, maar complementaire data over hetzelfde onderwerp te verzamelen” (Morse 1991: 122) om zo het onderzoeksprobleem het beste te begrijpen.

Het voordeel van een convergent design zit in de combinatie van de grote sample size en de mogelijkheid om generaliserende uitspraken te doen over kwantitatieve data én de kleine

sample size en de ruimte voor diepte interviews van de kwalitatieve data (Patton 1990: 62-63).

Hierdoor kunnen eventuele trends in het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers naar voren komen en kunnen deze via de motivaties van de respondenten vanuit het kwalitatieve onderzoeksinstrument worden bevestigd.

(14)

3.1 Kwantitatieve onderzoeksinstrument

De onderzoekspopulatie van dit onderzoek bestaat uit Amsterdamse coffeeshopbezoekers in de leeftijd van 18 en 35 jaar. Er zijn 168 respondenten in alle stadsdelen van Amsterdam benaderd. Dit jaar zijn er alleen kwantitatieve data verzameld over de locals, waarbij enkel Amsterdammers nuttig waren voor het onderzoek. Toeristen waren (hoe enthousiast ze soms ook waren) daarom niet bruikbaar voor onze gegevens. Coffeeshopbezoekers die nog nooit hadden gerookt werden ook geïnterviewd. Het doel van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek was namelijk om een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de gemiddelde Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

Tijdens het verzamelen van de kwantitatieve data werd gekeken naar het middelengebruik (van zowel soft,- als harddrugs), de frequentie van gebruik en individuele gebruikerspatronen van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers. Het kwantitatieve onderzoeksinstrument is een structured

interview waarbij de vragen van tevoren door het Bonger Instituut in een bepaalde volgorde gezet

zijn (Bryman 2012: 210-211). Deze enquêtes bestaan uit 128 gesloten en open vragen en zijn onderdeel van het jaarlijks terugkerende Antenne onderzoek. Dit jaar wil het Bonger Instituut in samenwerking met Jellinek Preventie onderzoek doen naar nieuwe manieren van cannabisgebruik in Amsterdam, zoals het gebruik van vaporizers, e-pennen, herbal- en synthetische cannabis. Daarnaast is er ook een focus op beleidsveranderingen en de eventuele effecten hiervan.

Om het kwantitatieve gedeelte van de hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende variabelen gebruikt in de kwantitatieve analyse:

 Verhouding tussen mannen en vrouwen

 Leeftijd van de respondenten

 Hoogst behaalde opleidingsniveau

(15)

je je eerste wiet/hasj?”)

 Welke toedieningswijze het meest gebruikt wordt (“Hoe gebruik je meestal wiet of hasj?”)

 De sterkte van de wiet/hasj (“Hoe sterk is de wiet/hasj die je meestal rookt?”)

 Waar meestal wiet of hasj wordt gebruikt (“Waar gebruik je meestal wiet of hasj?”)

 De leeftijd van het eerste cannabisgebruik (“Hoe oud was je toen je voor het eerst cannabis gebruikte?”)

De enquêtes zijn in de maanden april en mei 2015 in 40 Amsterdamse coffeeshops afgenomen. Deze coffeeshops waren over alle stadsdelen van Amsterdam verspreid. Dit is gedaan om een zo representatief mogelijk beeld van alle Amsterdamse coffeeshopbezoekers te schetsen. Het Bonger Instituut had de onderzoekers een lijst meegegeven van alle potentiële coffeeshops in heel Amsterdam.

De onderzoekers hadden een brief van het Bonger Instituut meegekregen waarin werd meegedeeld dat de dataverzameling onderdeel was van een jaarlijks terugkerend onderzoek. In het geval de eigenaar van de coffeeshop twijfelde, stond onderaan de brief vermeld dat de onderzoekers toestemming hadden om in koppels van twee of drie personen de data volledig anoniem af te nemen. Zowel aan de respondenten als aan de coffeeshops werd daarom van tevoren meegedeeld dat de antwoorden volledig anoniem waren en de data op een vertrouwelijke manier verwerkt zouden worden. Vanuit ethisch standpunt is het van belang dat de coffeeshops consent gaven om aan het onderzoek mee te doen en om respondenten te werven (Ibid.: 137-138). Toen het consent was gegeven om data te verzamelen, werden alle coffeeshopbezoekers door de onderzoekers aangesproken. Na een korte uitleg te hebben gegeven werd aan de klanten gevraagd of ze interesse hadden om aan het onderzoek mee te werken. Vervolgens konden de respondenten kiezen de enquête met de onderzoeker in te vullen of dit alleen te doen. In het geval

(16)

de respondenten in tijdsnood zaten, hadden ze ook de optie om de enquête thuis in te vullen waarop een flyer met bijbehorende unieke code werd meegegeven. Met deze code kon op de website van het Bonger Instituut1 (Het Bonger Instituut 2015) de enquête worden ingevuld. Het

nadeel van deze laatste optie was dat de non-respons hierdoor vrij hoog was; minder dan de helft van alle meegegeven flyers bleken uiteindelijk ingevuld te zijn.

Tot slot kregen alle respondenten na de enquête ingevuld te hebben als dank van het Bonger Instituut een lolly of aansteker mee. Het aantal respondenten dat per dag benaderd kon worden was afhankelijk van de reistijd tussen de onderlinge coffeeshops en de drukte in de coffeeshops.

De duur van ieder bezoek verschilde per keer. Als het volgens het barpersoneel drukker zou worden werd langer de tijd genomen om respondenten te ondervragen. Hierdoor werd door de onderzoekers een consumptie gekocht of in een zeldzaam geval een praatje gemaakt met het barpersoneel om rapport op te bouwen. Dit laatste was van belang om op een later moment het barpersoneel herkend te worden en in sommige gevallen toegang te krijgen tot de coffeeshop.

3.2 Kwalitatieve onderzoeksinstrument

In het kwalitatieve onderzoeksinstrument zijn tien cannabisgebruikers tussen de 18 en 24 jaar geïnterviewd. De verhouding man-vrouw was hierbij evenredig verdeeld. Alle respondenten waren student, waarvan er vier op het mbo zaten, twee aan de hogeschool studeerden en vier een universitaire studie volgden. De respondenten zijn op deze eigenschappen geselecteerd om een zo representatief mogelijk beeld van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker te schetsen.

Zes van de tien geïnterviewden zijn geworven in vier coffeeshops in de stadsdelen Amsterdam-Centrum en Amsterdam-Oost. De andere vier interviews zijn op de Internationale

(17)

Blowdag (20 april) in het Vondelpark te Amsterdam afgenomen. De locatie van deze vier interviews is niet van invloed geweest op de verdere onderzoeksresultaten.

Om antwoord te geven op de hoofdvraag is van een semi-structured interview gebruik gemaakt. Een semi-structured interview houdt in dat de onderzoeker een lijst van vragen over specifieke onderwerpen heeft en dat een strikte volgorde in het stellen van de vragen niet nodig is (Bryman 2012: 470). Deze interviews duurden gemiddeld genomen tussen de 15 en 25 minuten. Alle antwoorden zijn verbatim overgenomen en later getranscribeerd. Tijdens het afnemen van de kwalitatieve interviews is in de gevallen waar dit nodig en toepasselijk was gebruik gemaakt van het taalgebruik en jargon van de respondent (Bryman 2012: 473).

Omdat de kwantitatieve en kwalitatieve data uiteindelijk samengevoegd zijn, is het van belang dat dezelfde concepten in beide onderdelen van het onderzoek terugkwamen (Ibid.: 78-80). In dit onderzoek wogen de kwalitatieve en kwantitatieve strands beide even zwaar, omdat ze constant met elkaar vergeleken werden. De opzet van de semi-structured interviews van het kwalitatieve onderzoeksinstrument is in de loop van het veldwerk bijvoorbeeld een aantal keer aangepast toen tijdens het afnemen van de structured interviews in de coffeeshops nieuwe, interessante onderwerpen voorbij kwamen. Dit synergetische aspect van deze scriptie zal in hoofdstuk 4 en 5 nader toegelicht worden met een aantal voorbeelden uit mijn kwantitatieve en kwalitatieve data.

De non-respons van deze kwalitatieve dataverzameling was over het algemeen vrij hoog; van de 45 enquêtes die door ondergetekende zijn afgenomen gaven uiteindelijk slechts zes respondenten aan interesse te hebben. Tijdens het afnemen van deze kwalitatieve interviews is vooral gekeken naar de eerste ervaring met cannabisgebruik, de overeenkomsten en het

onderscheid binnen de cannabisgroepen aan de hand van de individuele gebruikerspatronen en hoe deze zich zowel bewust als onbewust manifesteren en de invloed van vrienden (en de sociale

(18)

cirkel) op cannabisgebruik. In hoofdstuk 6 zal ik concluderen of deze aspecten bijdragen aan een significante invloed in het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

De gespreksonderwerpen van het kwalitatieve onderzoeksinstrument zijn in onderstaande topiclist weergegeven:

Topiclijst veldwerk

Onderwerp 1: De eerste keer

• Eerste ervaring met cannabis

• Leeftijd eerste cannabisgebruik en of dit in groepsverband was • Beschrijving effect van wiet door hasj,- en wietgebruikers • Beschrijving effect van hasj door hasj,- en wietgebruikers

Onderwerp 2: Overeenkomst en onderscheid binnen cannabisgroepen

• Cannabisgebruikers die zelfrollen. Achterliggende reden hier voor.

• Cannabisgebruikers die voorgedraaide joints roken. Achterliggende reden hier voor.

Onderwerp 3: De invloed van de sociale omgeving

• Cannabisgebruik binnen vriendengroep

• Eventuele niet-gebruikers binnen vriendengroep

• Blowen met vrienden: wat voor situaties, wanneer en met wie?

3.3 Instrumenten/operationalisering

De kwalitatieve data is met het computerprogramma Atlas.ti geanalyseerd. Op deze manier konden sleutelwoorden die vaak in de kwalitatieve interviews voorkwamen gecodeerd worden. De kwantitatieve data zijn allereerst geanalyseerd met het computerprogramma SPSS. De frequentietabellen hebben hierbij een verkennende rol gespeeld, waarna de kwalitatieve data de verwachtingen vanuit de theorie en de kwantitatieve data toetsen.

(19)

Hoofdstuk 4: Kwantitatieve Analyse

In dit hoofdstuk worden de kwantitatieve gegevens geanalyseerd. Hierbij hebben de

kwantitatieve data een verdiepend karakter om verwachtingen vanuit de theorie te verklaren. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre heeft de sociale omgeving invloed in het

cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker?”

Om deze hoofdvraag te beantwoorden zullen de volgende variabelen in de analyse worden meegenomen: (1) de eerste keer blowen, (2) met wie dit was, de fysieke omgeving (setting) van cannabisgebruik die het meeste voorkomt en de verschillende manieren om cannabis te

gebruiken. Het aspect betreffend overeenkomsten en onderscheid kan moeilijk kwantitatief worden onderzocht, omdat er geen vragen over het wel of niet zelf rollen van de joints en de vraag of respondenten zelf een verschil zien tussen zelfrollers en het kopen van voorgedraaide joints. De kwantitatieve resultaten zijn afkomstig uit de enquêtes die zijn opgesteld door het Bonger Instituut.

(20)

4.1 Overzicht algemene demografische kenmerken

Allereerst volgt hieronder een korte weergave van de drie belangrijkste demografische kenmerken: geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. In de onderstaande tabel is de verhouding tussen mannen en vrouwen weergegeven.

Tabel 1.

Verhouding van mannen en vrouwen

Meetvariabele Frequentie Percentage

Man 125 80,6

Vrouw 30 19,4

Deze kwantitatieve gegevens bevestigen gegevens van 2013 en de empirische gegevens die reeds bekend waren, namelijk dat het overgrote deel (80,6%) van de cannabisgebruikers mannelijk is Goossens et al. 2013: 68).

Tabel 2.

Leeftijd van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker

Leeftijd Frequentie Percentage

18 16 10,3

19 7 4,5

20 14 9

21 10 6,5

(21)

23 5 3,2 24 15 9,7 25 6 3,9 26 7 4,5 27 4 2,6 28 7 4,5 29 5 3,2 30 6 3,9 31 7 4,5 32 4 2,6 33 5 3,2 34 4 2,6 35 5 3,2 > 36 12 7,5

Uit bovenstaande tabel is af te lezen dat het merendeel van de respondenten tussen de 18 en 24 jaar oud is (53,5%). Dit is in overeenkomst met de empirische gegevens uit het Nationale

Uitgaansonderzoek van 2013, waaruit blijkt dat 16% van de jongeren onder de 24 vaker cannabis gebruiken dan volwassenen boven de 24 (Goossens et al. 2013: 59). Daarnaast wordt 7,5% van de respondenten buiten beschouwing gelaten, omdat zij buiten de onderzoekspopulatie van 18 tot 35 jaar oud vallen.

(22)

Tabel 3.

Hoogst behaalde opleiding

Opleidingsniveau Frequentie Percentage

Geen/alleen basisschool afgemaakt 17 11,0 Vmbo 25 16,1 Havo/vwo 40 25,8 Mbo 41 26,5 Hbo/universiteit 32 20,6

In de tabel hierboven is te zien dat 46,4 procent van de respondenten een havo/vwo of

hbo/universitair diploma behaald heeft en dus hoger opgeleid is. De overige 83 respondenten zijn laag opgeleid en zijn in het bezit van een vmbo of mbo diploma, waarbij het vmbo ook andere, oudere onderwijsvarianten zoals het ibo, its en de mavo beslaat. Het feit dat 11 procent van de respondenten alleen hun basisschool heeft afgemaakt of niet in het bezit is van een diploma is daarnaast ook opmerkelijk. Als gekeken wordt naar deze drie demografische eigenschappen is het duidelijk dat de onderzoekspopulatie van dit onderzoek voornamelijk bestaat uit mannen, waarbij net iets meer dan de meerderheid van de respondenten (53,5%) tussen de 18 en 24 jaar oud is. Daarnaast is ook iets meer dan de meerderheid van de ondervraagden laag opgeleid is (53,6%). Het algemene beeld van jonge, laag opgeleide mannen als voornaamste cannabisgebruikers kan hierdoor - met een nauwe meerderheid qua opleidingsniveau en leeftijd - worden aangenomen.

(23)

4.2 Relevante variabelen van het kwantitatieve onderzoeksinstrument

Tabel 4.

Leeftijd van eerste cannabisgebruik in aantal jaren

Leeftijd Frequentie Percentage

7 1 0,6 9 1 0,6 10 2 1,2 11 1 0,6 12 8 4,8 13 20 11,9 14 24 14,3 15 36 21,4 16 22 13,1 17 22 13,1 18 12 7,1 19 6 3,6 20 3 1,8 22 3 1,8 24 1 0,6 33 1 0,6

Een zeer opmerkelijk bevinding uit bovenstaande tabel is dat een enorme hoeveelheid

(24)

vanaf 18 jaar en ouder.

Tabel 5.

Voorkeuren voor het roken van wiet of hasj

Meetvariabele Wiet Hasj Maakt me niet uit

Frequentie 92 46 22

Percentage 57,5 28,8 13,8

Hierin is af te lezen dat 57,5 procent van de respondenten wiet rookt, tegenover 28,8 procent van de hasjgebruikers. Dit komt ongeveer overeen met het kwalitatieve onderzoeksinstrument, waarbij vijf van de tien respondenten wiet rookte.

Tabel 6.

Sterkte van de wiet of hasj

Sterkte van de wiet/hasj Frequentie Percentage Erg mild 1 0,6 Mild 10 6,3 Gemiddeld 60 37,5 Sterk 63 39,4 Erg sterk 26 16,3

In de tabel hierboven is te zien dat 55,7 procent van de respondenten op de vraag “Hoe sterk is de wiet/hasj die je meestal rookt?” antwoordt sterke tot erg sterke wiet of hasj te roken. Daarnaast valt het op dat slechts één van de respondenten aangeeft erg milde wiet of hasj te roken.

(25)

Tabel 7.

Toedieningswijzen van cannabis

Toedieningswijze Frequentie Percentage

Joint 158 2

Vaporizer 98,8 1,3

Vanuit het kwantitatieve onderzoeksinstrument komt naar voren dat de favoriete manier om cannabis te gebruiken een joint is. Dit is in bovenstaande tabel weergegeven; 98,8 procent van de respondenten geeft aan meestal hun cannabis via een joint te nuttigen. De kwalitatieve data moet

laten zien hoe populair andere toedieningsmanieren zoals de vaporizer, de waterpijp/bong of het eten van een spacecake zijn onder de ondervraagden.

Op de vraag “Hoe oud was je toen je voor het eerst wiet of hasj gebruikte?” geeft slechts 16,2 procent van de respondenten aan dat ze meerderjarig waren toen ze begonnen met roken. Het overgrote deel van de respondenten was minderjarig toen ze voor het eerst wiet of hasj gebruikte, waarbij de meesten van hen tussen hun 13e en 16e levensjaar begonnen cannabis te roken. Hierbij wordt de wettelijke definitie van minderjarig aangenomen, waarbij minderjarigen “zij zijn, die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en niet gehuwd of geregistreerd zijn dan wel

Tabel 8.

Leeftijd van eerste cannabisgebruik

Meetvariabele 7 8 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 22 24 33

Frequentie 1 1 2 1 8 19 24 35 22 22 12 6 3 3 1 1

(26)

gehuwd of geregistreerd zijn geweest”. 2

Tabel 9.

Fysieke omgeving van cannabisgebruik

Meetvariabele Thuis Bij vrienden/kennissen Coffeeshop Café/club Op straat Feestje

Frequentie 90 24 36 2 7 1

Percentage 53,6 15 22,5 1,3 4,4 ,6

De tabel betreffende de fysieke omgeving van de cannabisgebruikers (setting) geeft aan dat 15 procent van de respondenten zijn wiet of hasj bij vrienden of kennissen rookt. Het verdiepende karakter van de kwantitatieve data kan hier niet volledig worden benut, omdat het bijvoorbeeld niet zegt of de cannabisgebruiker thuis zijn cannabis in groepsverband of met zijn of haar vrienden nuttigt. De bijbehorende verwachting dat cannabis meestal in groepsverband of met vrienden wordt gebruikt kan daarom worden verworpen.

2Artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek.

(27)

Hoofdstuk 5: Kwalitatieve Analyse

In dit hoofdstuk zullen de gegevens van de kwalitatieve data aan bod komen. Hierbij worden de volgende aspecten behandeld: (1) De eerste ervaring met cannabis, (2) de overeenkomst en onderscheiding in de gebruikerspatronen van de coffeeshopbezoekers en (3) de invloed van vrienden en de sociale cirkel op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers. In de conclusie zal aan de hand van deze aspecten een antwoord worden gegeven op de

hoofdvraag.

5.1 De invloed van de eerste keer

In deze paragraaf zal het de eerste ervaring van de respondenten worden behandeld. Een van de respondenten beschreef zijn eerste ervaring als volgt:

“Ik had voordat ik zestien was nog nooit eerder geblowd totdat een vriend van me besloot het mij te leren. Aangezien het al zijn vierde keer was, legde hij aan mij uit hoe je de rook moest inhaleren. Ik had dit van tevoren wel een beetje onderschat, omdat ik daarna ongeveer vijf minuten lang heb lopen hoesten. [...]” (Malou, hasjgebruiker, 22 jaar oud,

studeert WO Psychologie).

In het antwoord van deze respondent is Becker’s (1953) beschrijving van de eerste

cannabiservaring duidelijk terug te zien. Becker onderscheidt drie opeenvolgende fasen in cannabisgebruik - de beginner, de gelegenheidsgebruiker (‘occasional user’) en de ervaren gebruiker (‘regular user’). De beginnende cannabisgebruiker zoekt een gids in de vorm van de ervaren gebruiker (‘occasional user’) door hem stap voor stap te vertellen wat hij moet doen en hoe dit op een correcte en veilige wijze uitgevoerd hoort te worden (Zinberg 1984: 58; Becker 1953: 240). Uit bovenstaand antwoord komt ook naar voren dat de nieuweling in eerste instantie

(28)

zijn eigen vaardigheden overschat en verwacht de correcte methode om cannabis te gebruiken snel te kunnen reproduceren.

Het verschil tussen de beginnende-, gelegenheids- en ervaren gebruiker komt ook terug in de antwoorden van de volgende respondenten:

“Tijdens mijn allereerste keer merkte ik dat de wiet blijkbaar minder effect op mij had dan op mijn vrienden. Ik besloot te kijken hoe mijn vrienden blowden en wat zij deden gewoon exact na te doen in de hoop dat dit misschien zou helpen.”

En:

“[...] Mijn zusje vroeg een aantal maanden geleden of ik op haar wilde letten toen ze voor het eerst ging blowen. Ze had namelijk met haar vriendin ergens een waterpijp geleend en dat vond ze best wel eng. Na tien minuten begon ze onophoudelijk te kuchen en stootte ze een vaas om. Een half uur later zei ze dat ze helemaal para [paranoïde] werd en dat ze dacht gek te worden. Ik dacht toen echt dat ze de controle zou verliezen.” (Lucas,

hasjgebruiker, 24 jaar oud

Deze vorige drie quotes bevestigen de verwachting uit de theorie van Becker, namelijk dat de beginnende cannabisgebruikers door middel van imitatie en goed observeren in de loop der tijd zelf de juiste techniek leren (Ibid.: 238).

Eén van de respondenten had het volgende te zeggen over zijn eerste ervaring met cannabis:

“De eerste keer dat ik cannabis gebruikte kwam eigenlijk totaal onverwachts voor mij. Het gebeurde na een avondje uitgaan in het huis van een goede vriendin van me. Ik had nog nooit gerookt, zelfs geen sigaret. Je weet hoe dat dan gaat als al je vrienden aan het

(29)

blowen zijn: ze vragen of je meedoet en gaan je pushen totdat je meedoet”(Petra,

wietgebruiker, 20 jaar oud en studeert mbo Uiterlijke Verzorging).

Vijf ondervraagden gaven aan dat hun eerste cannabiservaring met vrienden of in groepsverband was. Op de vraag “Was je eerste ervaring met cannabis alleen of in groepsverband?” antwoordde één van de respondenten als volgt:

“[…] Ik had op de middelbare school altijd een hele grote en hechte vriendengroep waarvan de helft rond hun veertiende cannabis begon te roken. Ik vond het eerst niet zo chill dat veel van hen blowden en ik dat niet deed. Toen ik hoorde dat ze vaak zonder mij afspraken en gingen blowen besloot ik een keer me te gaan en te kijken hoe het was. Nadat ik zag hoe mijn vrienden reageerden op wiet ben ik twee dagen later meteen mee gaan blowen” (Jeroen, wietgebruiker, 20 jaar oud en heeft een mbo-diploma).

Een ander opmerkelijke bevinding die ook aansluit bij de beschrijving en verwachting vanuit van Becker, is het feit dat acht van de tien hasj,- en wietgebruikers aangaven de eerste keer niet “high” te zijn geworden (Becker 1953: 237). Dit frustreerden de meesten van hen, aangezien ze pas na een aantal keer stoned werden. Dit is in onderstaande interactie met dezelfde

respondent terug te zien:

R: […] “Na veel wikken en wegen besloot ik om met mijn broer wiet te gaan roken. Ik rookte ook sigaretten, dus ik wist wat ik ongeveer kon verwachten qua inhaleren enzo, maar ik had geen idee wat voor effect ik moest verwachten. Natuurlijk deed ik zodra m’n broer erbij zat alsof ik het al veel vaker had gedaan, omdat ik niet bij hem voor lul wilde staan. Ik merkte dat m’n broer na tien minuten een heel stuk trager werd, dus ik keek af en toe hoe hij een hijs nam en paste mijn roken daar op aan.”

(30)

R: “Dat duurde echt wel een flinke tijd hoor. Ik denk na zeven of achter keer ofzo?”

Het antwoord op de vraag waarom de respondent vervolgens toch doorging met blowen ondanks het feit dat het gewenste effect niet werd bereikt was als volgt:

I: “Wat was de reden dat je het in de tussentijd toch bleef roken?”

R: “Ik weet niet, ik hoorde soms zulke leuke verhalen van vrienden over hun nachtelijke wietavonturen. Ik moest en zou daarom een keer stoned worden, omdat ik gewoon té nieuwsgierig er naar was. Ironisch genoeg kwam die eerste keer “high” door het roken van hasjisj” [lacht] (Lucas, hasjgebruiker, 24 jaar oud en studeert WO Sterrenkunde).

Verder hadden met name niet-rokers in eerste instantie zoals verwacht ook moeite met het roken van cannabis:

“Ik herinner me nog dat mijn keel de eerste keer erg van streek was door de wiet. Zo’n aanslag op je longen vond ik in het begin totaal niet chill, maar na een paar weken werd dat gevoel minder toen ik wist hoe je een beetje moest inhaleren enzo.” (Timo,

wietgebruiker, 19 jaar oud, mbo commercieel administratief medewerker).

5.2 Overeenkomst en onderscheid binnen gebruikersgroepen

Uit de kwantitatieve gegevens blijkt dat het roken van een joint de meest populaire

toedieningsmanier is. Deze trend komt ook terug in het kwalitatieve onderzoeksinstrument, aangezien alle tien de respondenten hun cannabis nuttigen door voorgedraaide joints te halen of zelf hun joints te rollen. In hoofdstuk 5 wordt gekeken of deze observatie ook terugkomt in de kwantitatieve data van de Amsterdamse coffeeshopbezoekers.

(31)

Vanuit de kwalitatieve gegevens komen opvallende observaties naar voren rondom de noties van bewuste en onbewust onderscheid met betrekking tot het wel of niet kunnen rollen van joints. Om te onderzoeken of er sprake is van (bewust of onbewust) onderscheid of

overeenkomsten in de gebruikers- en verwachtingspatronen, zijn de respondenten gevraagd de roes van wiet en hasj zo goed mogelijk te beschrijven. Om onderscheid tussen deze groepen te vinden is het met name van belang hoe wietgebruikers hasj omschrijven en wat voor beschrijving van wiet wordt gegeven door hasjgebruikers. De hasjgebruikers omschrijven het effect van wiet over het algemeen als een heftige, langdurige roes waar de gebruiker passief van wordt en gepaard gaat met een toename in de eetlust en een droge mond.

Dit is goed terug te zien in de omschrijving van de volgende respondent:

“Alle drie de keren dat ik wiet heb gerookt ben ik ontzettend moe geworden. Zo moe dat ik binnen drie kwartier zelfs bij een vriend van mij op zijn bank in slaap ben gevallen. Dat is eigenlijk ook de reden waarom ik zelf hasj rook: ik wil eerst een beetje relaxen, maar ’s avonds ook nog een beetje actief zijn als ik heb gegeten en daarna nog iets nuttigs wil doen, zoals mijn huiswerk afmaken of de afwas doen” (Benjamin, hasjgebruiker, 21 jaar

oud en studeert hbo rechten).

Deze respondent vindt het belangrijk om niet al te veel onder invloed of “stoned” te zijn en om zich later nog enigszins te kunnen concentreren op huishoudelijke en studiegerelateerde zaken. Hasj zou dit volgens hem, anders dan bij wiet, beter mogelijk maken.

(32)

Een respondent die zichzelf identificeert als wietgebruiker kijkt hier iets anders tegen aan:

R: “De eerste keer dat ik ging blowen begon ik met hasj, omdat ik via via hoorde dat dit minder heftig was dan wiet. In het begin vond ik hasj prima, maar nadat ik White Widow3 had gebruikt merkte ik dat je daar wat slomer en meer ontspannen door voelde. [...] Mijn oom rookt ook wiet en zegt wel eens dat ik rustiger aan moet doen, omdat ik anders met school in de problemen kom. Maar wat hij niet weet is dat ik juist wiet rook om me hier niet mee bezig te houden. Ik zorg natuurlijk wel eerst dat ik al mijn huiswerk af heb en alle andere dingen heb gedaan, anders ga ik me over dit soort zaken zorgen maken en kan ik niet genieten van de wiet.”

I: “Wat is de reden dat je voornamelijk White Widow rookt in plaats van andere wiet of hasj?”

R: “Ik weet niet, ik wil na een lange dag werken me ‘s avonds nergens meer zorgen over maken. De reden dat ik van die sterke wiet rook is eigenlijk puur om de tijd door te

komen. Dat kan je denk ik alleen doen met sterke, goede wiet” (Rubiya, wietgebruiker, 18

jaar oud en studeert mbo maatschappelijke zorg).

Daarnaast roken de wietgebruikers vaak voorgedraaide joints, terwijl de hasjgebruikers vaker hun joints zelf rollen. Dit onderscheid tussen deze twee subgroepen komt duidelijk naar voren in de volgende twee antwoorden:

“Naast het feit dat ik nooit tijd heb om mijn eigen joints te rollen, heb ik nooit geleerd hoe je een goede joint daadwerkelijk moet draaien. Ik zou je wel ongeveer kunnen vertellen hoe dit moet, omdat mijn vrienden ze altijd rollen als we aan het chillen zijn”(Elsa, wietgebruiker, 21

jaar oud en studeert hbo Rechten).

(33)

[…] “In de tijd dat ik nog wiet rookte moest ik altijd de joints voor mijn vrienden draaien. Ondertussen ben ik overgestapt op hasj en rook ik meestal alleen” (Malou, hasjgebruiker, 22

jaar oud en studeert WO Psychologie).

Het alleen roken van hasj komt meerdere malen terug in de kwalitatieve data. Vier van de vijf hasjgebruikers geven aan hun cannabis meestal alleen te roken. Daarnaast laten de kwalitatieve interviews ook zien dat de hasjgebruikers meer ervaring hebben met roken het aantal jaren, hun joints vaak zelf rollen en ouder zijn dan de wietgebruikers. De leeftijd van de vijf hasjgebruikers lag tussen de 20 en 24 jaar, terwijl de wietgebruikers tussen de 18 en 21 jaar oud waren.

Hasjgebruikers uit het kwalitatieve onderzoeksinstrument geven ten derde ook aan vaak zelfstandig in hun eentje te roken. Vier van de vijf hasjgebruikers geven aan hun cannabis niet in groepsverband te roken. Daarnaast laten de kwalitatieve interviews ook zien dat de

hasjgebruikers meer ervaring hebben met roken in aantallen jaren, hun joints vaak zelf rollen en ouder zijn dan de wietgebruikers. De leeftijd van de vijf hasjgebruikers lag tussen de 20 en 24 jaar, terwijl de wietgebruikers tussen de 18 en 21 jaar oud waren. Wietgebruikers roken daarintegen voornamelijk voorgedraaide joints. Dit onderscheid tussen deze twee subgroepen komt duidelijk naar voren in de volgende twee antwoorden:

“Naast het feit dat ik nooit tijd heb om mijn eigen joints te rollen, heb ik nooit geleerd hoe je een goede joint daadwerkelijk moet draaien. Ik zou je wel ongeveer kunnen vertellen hoe dit moet, omdat mijn vrienden ze altijd rollen als we aan het chillen zijn” (Elsa, wietgebruiker,

21 jaar oud en studeert hbo Rechten).

[…] “In de tijd dat ik nog wiet rookte moest ik altijd de joints voor mijn vrienden draaien. Ondertussen ben ik overgestapt op hasj en rook ik meestal alleen” (Malou, hasjgebruiker, 22

(34)

De laatste bevinding die vanuit de kwantitatieve data kwam, was de samenhang tussen opleidingsniveau en de voorkeur voor het roken van hasj of wiet (Cohen: 1955) . Vier van de vijf geïnterviewde wietgebruikers waren bezig hun mbo-diploma te halen en alle vijf de

hasjgebruikers studeerden aan de hogeschool of de universiteit. Het onderscheid tussen het opleidingsniveau en de sterkte van de wiet of hasj komt in het volgende excerpt goed naar voren:

“[...]Bij ons op school waren de die-hard wiet blowers altijd de jongens die op het vmbo zaten. Nu ga ik niet ineens heilig doen, want ik deed toen havo dus ik ben ook geen

supergenie. Maar toch viel het mij wel op dat niemand van die spijbelende blowers op het vwo zaten; het waren toch wel bijna altijd de vmbo-ers” (Sander, wietgebruiker, 21 jaar

oud en is tweedejaars WO Biologie).

Deze bevinding lijkt bevestigd te worden door een andere studie. Zo is cannabisgebruik onder vmbo-leerlingen tussen de 12 en 16 jaar oud significant hoger dan hun leeftijdsgenoten die havo en vwo studeren, waarbij de algemene trend ook lijkt te zijn dat lageropgeleiden op jongere leeftijd met deviant gedrag beginnen (Schrijvers en Schuit 2010: 32). De verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat leerlingen op het vmbo kwantitatief gezien meer uur vrije tijd zouden hebben dan vwo-leerlingen en deze tijd voornamelijk met hun vrienden doorbrengen (Ibid.: 37). Dit gegeven kwam ook terug in de kwalitatieve data:

“Vroeger gingen veel van mijn vrienden op het vmbo na school standaard een stickie roken. Het begon eerst redelijk onschuldig met sigaretten en hier en daar iemand die zijn eigen shag draaide. Niet lang daarna ging dit over in blowen en stonden we bijna

dagelijks naast onze school onder een viaduct. Paar maanden later was ons kleine groepje flink gegroeid en stonden we met alle jongens van ons jaar daar iedere dag te

(35)

blowen” (Timo, wietgebruiker, 19 jaar oud en studeert mbo commercieel administratief

medewerker).

Concluderend komt vanuit de kwalitatieve data een beeld naar voren van twee “blowprofielen” van twee onderling verschillende subgroepen. Aan de ene kant zijn wietgebruikers meestal jonge, laagopgeleide jongens tussen de 18 en 21 jaar oud die in

groepsverband (voornamelijk uit verveling) sterke, voorgedraaide joints roken. Anderzijds zijn er de hasjgebruikers die over het algemeen ouder zijn en meer ervaring hebben met roken in

aantallen jaren. Deze groep rollen zelf hun (vaak mildere) hasjjoints om zich te ontspannen en roken hun joints vaak alleen. Het doel van deze groep cannabisgebruikers is niet om in een heftige, “stonede” roes terecht te komen, omdat velen van hen naderhand nog huishoudelijke of studiegerelateerde zaken willen afronden waarbij sommigen van hen zich daar dan beter op kunnen concentreren.

Het bewuste onderscheid ligt hier vooral bij de sterkte van de wiet en de achterliggende reden waarom ze die wiet of hasj roken. Bij de groep wietgebruikers is dit uit verveling en bij de hasjgebruikers zijn deze redenen verschillend, waar de meest gehoorde reden is dat ze zich naderhand beter kunnen concentreren op andere taken. Het onbewuste onderscheid heeft hierbij te maken met het opleidingsniveau, hun leeftijd en hun ervaring met het roken van cannabis (en tabak) in aantallen jaren.

(36)

5.3 De invloed van vrienden en de sociale cirkel

In de volgende paragraaf wordt de invloed van vrienden en de sociale cirkel op het cannabisgebruik van de Amsterdammers meegenomen in de analyse.

De basis voor (gecontroleerd) drugsgebruik in groepsverband is volgens Zinberg (1984) een combinatie tussen sociale sancties en sociale rituelen (Ibid.: 9). Bij legale drugs blijken deze sociale sancties en rituelen ook bij te dragen aan een specifieke wijze van cannabisgebruik, waarbij de keuze van de sociale en fysieke omgeving ook van invloed is.

Een van de respondenten antwoordde als volgt op de vraag “Waar gebruik je meestal cannabis en met wie?”:

‘Mijn drugsgebruik is echt heel afhankelijk van hoe ik me op dat moment voel en wat ik later voor verplichtingen heb. Misschien niet echt van toepassing op cannabis, maar ik ga met Eerste Kerstdag altijd feesten en drinken met vrienden. Vorig jaar was ik met wat vrienden op een feestje, maar deze keer hadden die allemaal ecstacy gebruikt. Ze vroegen toen of ik met ze mee wilde doen, maar ik had de volgende dag een familiedag dus dat leek me niet al te verstandig. Eén van die jongens zat in hetzelfde schuitje; hij moest de dag erna namelijk ook naar zijn familie toe. Hij heeft het uiteindelijk wel gedaan, omdat je bij hem om de een of andere manier niks ziet. Ik deed het dus niet, omdat m’n familie me zou vermoorden als ik met een spacehoofd aan zou komen zetten. Bij wiet zouden ze denk ik niks merken, dus dat zou in principe wél doen aangezien ze het ook minder erg zouden vinden als ik wiet zou gebruiken dan een XTC-pil”.

Hier komt het aspect van sociale controle terug uit de theorie van Zinberg (1984: 60), die is opgebouwd uit sociale sancties en sociale rituelen. Het sociale ritueel was in dit geval tweedelig. Het eerste deel is het feesten op Eerste Kerstdag met het (eventuele) bijbehorende

(37)

middelengebruik. Het tweede deel is een familiebijeenkomst op Tweede Kerstdag. De sociale sanctie was dat zijn ouders “hem zouden vermoorden” als ze gemerkt hadden dat hij (hard)drugs had gebruikt. Daarnaast is het de sociale setting (zijn familie op Tweede Kerstdag) die een nieuwe dimensie toevoegd aan het eventuele middelengebruik, door sancties en rituelen onder controle te brengen. Hierbij is opvallend dat het feit dat hij drugs gebruikt niet veel zou uitmaken, maar het feit dat zijn familie dit door zou hebben gehad wel.

Vanuit het theoretische kader kwam de verwachting dat individuen binnen een sociaal netwerk dezelfde interesses of sociale eigenschappen hebben en elkaars sociale gedrag

overnemen naarmate het contact toeneemt. Of simpel gezegd: naarmate mensen meer met elkaar omgaan, gaan ze meer op elkaar lijken (McPherson 2001: 416).

Zes van de tien ondervraagden gaven aan hun eerste cannabiservaring met een goede vriend of vriendin te hebben gehad. Soms was dit in groepsverband van drie personen of meer. Alle respondenten in het kwalitatieve onderzoeksintrument gaven aan dat de meeste vrienden uit hun vriendengroep cannabis gebruiken. Dit staat haaks in op het Antenne Onderzoek uit 2011 waaruit blijkt dat in slechts 4% van alle vriendengroepen de meeste vrienden cannabis gebruiken (Nabben et al. 2011: 233).

Daarnaast worden er ook rituelen uitgevoerd om de gewenste effecten te maximaliseren.

“Als we in mijn vriendengroep gaan blowen zorgen we er altijd van tevoren voor dat we iets te eten en te drinken hebben. Een meisje bij ons in de groep wil namelijk altijd eerst patat eten en een jongen die ik niet zo goed ken eet altijd het liefst een kapsalon als we wiet roken. Persoonlijk heb ik graag een flesje water bij de hand, omdat m’n keel echt heel gevoelig is als ik een paar hijsen heb genomen” (Jeroen, wietgebruiker, 20 jaar oud,

(38)

Het klaarzetten van een flesje water en het eten van specifiek eten kan hier als sociaal ritueel worden gezien.

Een andere respondent vroeg iemand om op zijn cannabisgebruik te letten, omdat hij merkte dat zijn gebruik erg veel werd de afgelopen tijd.:

“Ik ging veel met mijn huisgenoot om, dus ik vroeg aan hem bij te houden hoevaak hij mij wiet zag gebruiken als hij thuis was. We hadden afgesproken dat als hij mij meer dan vier keer per week zag blowen, hij het tegen mij zou zeggen” (Timo, wietgebruiker, 19 jaar

oud, mbo commercieel administratief medewerker).

Dit is een voorbeeld van externe controle dat kan worden gezien als een soort ritueel dat uit noodzaak is ontstaan. Zinberg benadrukt dat de potentiële kans op controleverlies groter is als een sanctie wordt vervangen door een ritueel (Ibid.: 94).

Een laatste voorbeeld van een ritueel komt in het volgende antwoord terug:

“Ik ga iedere vrijdag met mijn broertje ’s avond mens-erger-je-niet spelen en een beetje hiphop luisteren. De twee gaan erg goed samen. Je hoeft niet veel na te denken bij mens-erger-je-niet. Zodra je beurt voorbij is kun je achterover leunen en één worden met de muziek.”

(39)

5.4 Afwijkende patronen

Zoals in de voorgaande antwoorden te zien is, hebben vrienden en de sociale cirkel steeds een sterke invloed gehad op het cannabisgebruik van de respondenten. Anderzijds kan het nuttigen van cannabis ook negatieve gevolgen hebben voor de sociale cirkel van de cannabisgebruiker. Dit blijkt uit het volgende antwoord:

R: “Mijn vader zei vroeger vaak tegen me dat je hard moet werken en niets je in het leven komt aanwaaien. [...] Op een gegeven moment zaten mijn vrienden bijna dagelijks iedere avond te blowen. Ik deed een aantal keer de suggestie om ’s avonds de stad in te gaan en ons niet de hele avond lang suf te blowen. Mijn vrienden dachten daar anders over: ze bleven liever thuis chillen dan de stad in te gaan. Dat nieuwe, lakse gedrag van mijn vrienden ging niet goed samen met de lijfspreuk van mijn vader, dus toen heb ik nooit meer met die vrienden geblowd.” I: “Hoe is het daarna tussen jou en je vrienden afgelopen?”

R; “Bergafwaarts. Ben daar nooit ’s avonds meer teruggekomen. Heb later nog contact met ze opgenomen maar daarna niks meer van gehoord”

Een laatste afwijkende bevinding die niet terugkomt in de kwalitatieve date en theorie is het roken van een zogeheten blunt. Hierbij wordt er geen tabak aan de joint toegevoegd, waardoor er enkel wiet of hasj wordt gerookt.

(40)

Hoofdstuk 6: Conclusie

In deze paragraaf zal vanuit de volgende drie aspecten getracht een antwoord te geven op de hoofdvraag (1) de eerste ervaring met cannabisgebruik, (2) overeenkomst en onderscheiding in de gebruikerspatronen binnen groepen cannabisgebruikers en (3) de invloed van de sociale omgeving op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

De hoofdvraag luidde als volgt: In hoeverre heeft de sociale omgeving invloed op het

cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker?

Vanuit het werk van Becker kwam allereerst de verwachting dat de eerste

cannabiservaring plaatsvond in groepsverband met vrienden. In de kwantitatieve data is in Tabel 7 aangegeven dat 15% van de cannabisgebruikers zijn wiet of hasj bij vrienden of kennissen rookt. Aangezien 53,6% aangeeft hun cannabis thuis te roken zou deze verwachting kunnen worden verworpen. Er moet hierbij wel vermeldt worden dat dit antwoord wellicht een verkeerd beeld kan schetsen; hierbij wordt de optie niet meegenomen dat de cannabisgebruiker thuis zijn cannabis met zijn of haar vrienden nuttigt. De bijbehorende verwachting dat cannabis meestal in groepsverband of met vrienden wordt gebruikt kan daarom aan de hand van de kwantitatieve data worden verworpen.

Het kwalitatieve onderzoeksinstrument laat zien dat wietgebruikers, in tegenstelling tot hasjgebruikers, hun cannabis vaak in groepsverband roken. Daarnaast laat de kwalitatieve data zien dat de verwachting betreffende het bereiken van het gewenste effect en niet “high” te worden kan worden bevestigd. Tijdens de eerste ervaring met cannabis wordt het merendeel van de onervaren gebruikers niet “high” en hebben met name niet-rokers moeite om de geobserveerde technieken en methodes te imiteren. Dit leidde in een paar gevallen, wederom zoals verwacht, tot frustratie en ongenoegen.

(41)

De literatuur omtrent het werk van McPherson et al. (2001) gaf de volgende verwachtingen: (1) Eventuele overeenkomsten en onderscheid in de gebruikerspatronen binnen groepen cannabisgebruikers manifesteren zich zowel bewust als onbewust (2) door de populariteit van de joint draagt het wel of niet kunnen rollen van een joint bij aan sociale identeit van de groep en (3) deze distinctie tussen groepen ontstaat door wat, waar of wanneer de cannabis wordt genuttigd. in gebruikers door wat, waar of wanneer ze roken. Vanuit de kwalitatieve gegevens komt een beeld van twee zogeheten “blowprofielen” naar voren. Hierbij bestaan de wietgebruikers voornamelijk uit jonge, laagopgeleide jongens tussen de 18 en 21 jaar oud die in groepsverband (voornamelijk uit verveling, sterke voorgedraaide joints roken. Aan de andere kant roken de hasjgebruikers door hun langere ervaring met het roken van tabak en cannabis (in aantal jaren) hun hasj vooral alleen. Het doel van deze groep is niet om “stoned” te worden, maar om zich enerzijds te ontspannen en anderzijds om zich later te kunnen concentreren op andere huishoudelijke of studiegerelateerde zaken. Het bewuste onderscheid ligt hier vooral bij de sterkte van de wiet en de achterliggende reden waarom ze die wiet of hasj roken. Het onbewuste onderscheid heeft hierbij te maken met het opleidingsniveau, hun leeftijd en hun ervaring met het roken van cannabis (en tabak) in aantallen jaren.

De theorie van Becker blijkt bijna zeventig jaar nadat het geschreven is vandaag de dag nog steeds relevant De beginnende, onervaren wietgebruikers gaven in de kwalitatieve gegevens aan enkele aspecten in hun huidige cannabisgebruik te hebben geleerd van hun vrienden. Hierbij hadden de vrienden meestal genoeg ervaring met het roken van cannabis toen ze de technieken van het blowen aan de nieuwkomers leerden.

De theorie van Zinberg wordt ook bevestigd. We zien in de kwalitatieve gegevens dat de controle in het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker wordt beïnvloed door sociale sancties en (sociale) rituelen. Sociale sancties en sociale rituelen zorgen binnen de sociale

(42)

setting voor legitieme manieren van gebruik, waardoor wordt gezorgd voor sociale controle. Er zijn bepaalde omgevingen waar, door middel van sociale sancties, wel en niet kan worden gerookt. Dit laatste is in de kwalitatieve data vooral terug te zien.

De theorie van McPherson wordt ook bevestigd. De verwachting vanuit de theorie is dat in sociale netwerken waar personen veel met elkaar omgaan (zoals vrienden) veel onderdelen in hun cannabisgebruik aan elkaar is afgestemd. Eventuele overeenkomsten en onderscheid binnen deze subgroepen kan in het geval van overeenkomsten leiden tot een versterking van de sociale cohesie en in het geval van onderscheid leiden tot distinctie en othering in relatie tot andere groepen gebruikers. Uit de kwalitatieve gegevens blijkt dat wietgebruikers vooral in

(43)

Discussie

Data kwalitatieve strand

Een gedeelte van de kwalitatieve sampling is in het Vondelpark afgenomen op 20 april 2015. Deze dag staat ook wel bekend als “420”. 420 of 4/20 is vooral in Amerika een begrip dat in de cannabiscultuur/tegencultuur bekend staat als de Internationale Blowdag. Oorspronkelijk was het vooral in de jaren ‘70 een begrip in Amerika, waar gedemonstreerd werd tegen het wietverbod. Hier kwamen toen, en vandaag de dag nog steeds, activisten op af met libertarische visies op cannabisgebruik. Drie van de vier respondenten die zijn geworven in het Vondelpark waren op de hoogte van de Internationale Blowdag. Er zou met deze kennis in het achterhoofd gesteld kunnen worden dat de onderzoeksresultaten uit het kwalitatieve onderzoeksinstrument enigszins zijn beïnvloed door het tijdstip en locatie waar de interviews zijn afgenomen.

Data kwantitatieve strand

Het grootste probleem met betrekking tot de data van het kwantitatieve gedeelte is de kleinere

sample size dan van tevoren was ingeschat. Het Bonger Instituut had aan de hand van eerder

uitgevoerd onderzoek een weging opgesteld waaruit kwam dat er in de maanden april en mei in ieder geval 250 respondenten in alle stadsdelen van Amsterdam geënqueteerd moesten worden. Dit aantal is niet gehaald; uiteindelijk hebben 168 respondenten de enquête ingevuld.

Een ander probleem waar de onderzoekers tijdens het verzamelen van de kwantitatieve data achter kwamen had te maken met het aantal toeristen. De focus van dit onderzoek lag voornamelijk op de locals; de Amsterdammers. De assumptie was dat deze voornamelijk in het centrum van Amsterdam te vinden zouden zijn. De onderzoekers kwamen er gaandeweg achter dat er in de centraal gelegen coffeeshops vol zaten met toeristen en de locals hier op de dagen

(44)

dat geënqueteerd werd niet te vinden waren. Dit had als gevolg dat er uitgeweken moest worden naar andere stadsdelen, zoals Amsterdam-Oost. Hier zijn vervolgens meer respondenten

geënqueteerd dan in eerste instantie de bedoeling was.

Daarnaast was de verdeling tussen man en vrouw in dit onderzoek niet gelijk. Nu geeft deze bias gelukkig geen vertekend beeld. Nationale cijfers laten namelijk dezelfde trend zien; mannen gebruiken in heel Nederland gemiddeld meer cannabis dan vrouwen (Nationale Drugsmonitor 2011: 49).

Verder hadden de onderzoekers geen toegang tot alle coffeeshops die aan hen toegewezen waren. Minder dan de helft van de aanvankelijke coffeeshops toonden interesse om mee te doen aan dit onderzoek. Het Bonger Instiuut heeft aan de onderzoekers vervolgens een lijst met nieuwe coffeeshops meegegeven. In deze tweede ronde van dataverzameling is vervolgens in stadsdeel Oost met meer succes nieuwe data verzameld.

Daarnaast is er nog een probleem met de sampling: deze is volledig a-select e uitgevoerd. Dit heeft een aantal gevolgen. Allereerst zijn, zoals al eerder vermeld, lang niet alle coffeeshops in Amsterdam geselecteerd. De onderzoekers hebben hun veldwerk vooral ’s middags en ’s avonds uitgevoerd. Hierdoor waren er een flink aantal coffeeshopbezoekers uitgesloten van deelname aan dit onderzoek.

Ten tweede zou het afnemen van de enquêtes op een openbare, drukke plek ook van invloed zijn geweest op de antwoorden die de respondenten hebben gegeven. Sommige

respondenten zijn in groepsverband of waar hun vrienden bij zaten geënqueteerd. Op deze maneir zouden de coffeeshopbezoekers sociaal wenselijke antwoorden gegeven kunnen hebben over onderwerpen die ze liever niet met iedereen wilden delen.

Tot slot komen veel cannabisgebruikers niet in coffeeshops. Sommigen van hen kopen hun cannabis bijvoorbeeld via internet of bestellen het telefonisch via een dealer. Dit zijn

(45)

allemaal zaken die problematisch zijn voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De verhouding tussen het kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksinstrument was bij sommige variabelen ook niet hetzelfde. In het kwalitatieve onderzoeksinstrument waren vijf van de tien respondenten wietgebruiker. Bij het kwantitatieve onderzoeksinstrument was 58% wietgebruikers, terwijl ongeveer een kwart van de respondenten aangaf hasjgebruiker te zijn.

Daarnaast was er een vraag in de kwantitatieve data dat het effect van de “setting” niet goed kon meten. Dit was de vraag “Waar gebruik je meestal wiet?”. De antwoordcategorieën bij deze vraag waren onder andere “Ik rook thuis” en “Ik rook bij vrienden/kennissen”. Er was zo geen antwoordcategorie die bijvoorbeeld de combinatie van deze twee variabelen kon meten, namelijk of er bij diegene thuis ook in groepsverband kon worden gerookt.

Adviezen voor vervolgonderzoek

In het vervolgonderzoek zou een grotere sample size bij het kwantitatieve onderzoek erg van pas komen, omdat dit de generaliseerbaarheid van het onderzoek ten goede zou komen. Daarnaast zou er de volgende keer een betere voorbereiding met de coffeeshop getroffen kunnen worden. Zo zouden de onderzoekers alleen bij de coffeeshops langs kunnen gaan die van tevoren al aangeven interesse te hebben. Een advies voor een volgend onderzoek met een veldwerkproces zou zijn om op de Internationale Blowdag (20 april) het Vondelpark of een vergelijkbaar cannabisfestival op te zoeken om daar respondenten te werven. Tot slot zouden de coffeeshops dan ook kunnen aangeven wat de drukke tijden zouden zijn, zodat de toeristen vermeden kunnen worden en de locals geënquêteerd kunnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Cannabisbureau moet instaan voor de volledig organisatie van de teelt van medicinale cannabis en de laatste hindernis wegnemen voor de legale productie in ons land.. “Het

Kamerlid Valerie Van Peel laat weten dat de N­VA ‘a priori niet tegen de teelt van cannabis voor medicinale doeleinden is’, maar de partij neemt voorlopig geen standpunt in..

Omdat we de verleden tijd van hoogfre- quente werkwoorden veel vaker nodig hebben, kunnen we deze ook beter onthouden en schakelen we minder snel terug op de default zwakke

Waar bijna al zijn broers een succesvol leven leiden volgens de normen en waarden van hun ouderlijk huis en eveneens een gezin stichten met veel kinderen, lukt dit Wiet niet..

Waar de Stelling van Amsterdam tot in de twintigste eeuw het centraal reduit voor de landsverde- diging vormde en de krijgsmacht prominent langs de grachten aanwezig was, is

Voor de rapportages zou de raad aan het college kunnen vragen rapportages op te stellen die gebaseerd zijn op het gebruik van de zorg, ondersteuning en begeleiding door de

Mijn Verlosser en Redder laat mij daar altijd veilig zijn.. Want wie komt in Zijn naam zal

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te