• No results found

Hoofdstuk 5: Kwalitatieve Analyse

5.4 Afwijkende patronen

Zoals in de voorgaande antwoorden te zien is, hebben vrienden en de sociale cirkel steeds een sterke invloed gehad op het cannabisgebruik van de respondenten. Anderzijds kan het nuttigen van cannabis ook negatieve gevolgen hebben voor de sociale cirkel van de cannabisgebruiker. Dit blijkt uit het volgende antwoord:

R: “Mijn vader zei vroeger vaak tegen me dat je hard moet werken en niets je in het leven komt aanwaaien. [...] Op een gegeven moment zaten mijn vrienden bijna dagelijks iedere avond te blowen. Ik deed een aantal keer de suggestie om ’s avonds de stad in te gaan en ons niet de hele avond lang suf te blowen. Mijn vrienden dachten daar anders over: ze bleven liever thuis chillen dan de stad in te gaan. Dat nieuwe, lakse gedrag van mijn vrienden ging niet goed samen met de lijfspreuk van mijn vader, dus toen heb ik nooit meer met die vrienden geblowd.” I: “Hoe is het daarna tussen jou en je vrienden afgelopen?”

R; “Bergafwaarts. Ben daar nooit ’s avonds meer teruggekomen. Heb later nog contact met ze opgenomen maar daarna niks meer van gehoord”

Een laatste afwijkende bevinding die niet terugkomt in de kwalitatieve date en theorie is het roken van een zogeheten blunt. Hierbij wordt er geen tabak aan de joint toegevoegd, waardoor er enkel wiet of hasj wordt gerookt.

Hoofdstuk 6: Conclusie

In deze paragraaf zal vanuit de volgende drie aspecten getracht een antwoord te geven op de hoofdvraag (1) de eerste ervaring met cannabisgebruik, (2) overeenkomst en onderscheiding in de gebruikerspatronen binnen groepen cannabisgebruikers en (3) de invloed van de sociale omgeving op het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker.

De hoofdvraag luidde als volgt: In hoeverre heeft de sociale omgeving invloed op het

cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker?

Vanuit het werk van Becker kwam allereerst de verwachting dat de eerste

cannabiservaring plaatsvond in groepsverband met vrienden. In de kwantitatieve data is in Tabel 7 aangegeven dat 15% van de cannabisgebruikers zijn wiet of hasj bij vrienden of kennissen rookt. Aangezien 53,6% aangeeft hun cannabis thuis te roken zou deze verwachting kunnen worden verworpen. Er moet hierbij wel vermeldt worden dat dit antwoord wellicht een verkeerd beeld kan schetsen; hierbij wordt de optie niet meegenomen dat de cannabisgebruiker thuis zijn cannabis met zijn of haar vrienden nuttigt. De bijbehorende verwachting dat cannabis meestal in groepsverband of met vrienden wordt gebruikt kan daarom aan de hand van de kwantitatieve data worden verworpen.

Het kwalitatieve onderzoeksinstrument laat zien dat wietgebruikers, in tegenstelling tot hasjgebruikers, hun cannabis vaak in groepsverband roken. Daarnaast laat de kwalitatieve data zien dat de verwachting betreffende het bereiken van het gewenste effect en niet “high” te worden kan worden bevestigd. Tijdens de eerste ervaring met cannabis wordt het merendeel van de onervaren gebruikers niet “high” en hebben met name niet-rokers moeite om de geobserveerde technieken en methodes te imiteren. Dit leidde in een paar gevallen, wederom zoals verwacht, tot frustratie en ongenoegen.

De literatuur omtrent het werk van McPherson et al. (2001) gaf de volgende verwachtingen: (1) Eventuele overeenkomsten en onderscheid in de gebruikerspatronen binnen groepen cannabisgebruikers manifesteren zich zowel bewust als onbewust (2) door de populariteit van de joint draagt het wel of niet kunnen rollen van een joint bij aan sociale identeit van de groep en (3) deze distinctie tussen groepen ontstaat door wat, waar of wanneer de cannabis wordt genuttigd. in gebruikers door wat, waar of wanneer ze roken. Vanuit de kwalitatieve gegevens komt een beeld van twee zogeheten “blowprofielen” naar voren. Hierbij bestaan de wietgebruikers voornamelijk uit jonge, laagopgeleide jongens tussen de 18 en 21 jaar oud die in groepsverband (voornamelijk uit verveling, sterke voorgedraaide joints roken. Aan de andere kant roken de hasjgebruikers door hun langere ervaring met het roken van tabak en cannabis (in aantal jaren) hun hasj vooral alleen. Het doel van deze groep is niet om “stoned” te worden, maar om zich enerzijds te ontspannen en anderzijds om zich later te kunnen concentreren op andere huishoudelijke of studiegerelateerde zaken. Het bewuste onderscheid ligt hier vooral bij de sterkte van de wiet en de achterliggende reden waarom ze die wiet of hasj roken. Het onbewuste onderscheid heeft hierbij te maken met het opleidingsniveau, hun leeftijd en hun ervaring met het roken van cannabis (en tabak) in aantallen jaren.

De theorie van Becker blijkt bijna zeventig jaar nadat het geschreven is vandaag de dag nog steeds relevant De beginnende, onervaren wietgebruikers gaven in de kwalitatieve gegevens aan enkele aspecten in hun huidige cannabisgebruik te hebben geleerd van hun vrienden. Hierbij hadden de vrienden meestal genoeg ervaring met het roken van cannabis toen ze de technieken van het blowen aan de nieuwkomers leerden.

De theorie van Zinberg wordt ook bevestigd. We zien in de kwalitatieve gegevens dat de controle in het cannabisgebruik van de Amsterdamse coffeeshopbezoeker wordt beïnvloed door sociale sancties en (sociale) rituelen. Sociale sancties en sociale rituelen zorgen binnen de sociale

setting voor legitieme manieren van gebruik, waardoor wordt gezorgd voor sociale controle. Er zijn bepaalde omgevingen waar, door middel van sociale sancties, wel en niet kan worden gerookt. Dit laatste is in de kwalitatieve data vooral terug te zien.

De theorie van McPherson wordt ook bevestigd. De verwachting vanuit de theorie is dat in sociale netwerken waar personen veel met elkaar omgaan (zoals vrienden) veel onderdelen in hun cannabisgebruik aan elkaar is afgestemd. Eventuele overeenkomsten en onderscheid binnen deze subgroepen kan in het geval van overeenkomsten leiden tot een versterking van de sociale cohesie en in het geval van onderscheid leiden tot distinctie en othering in relatie tot andere groepen gebruikers. Uit de kwalitatieve gegevens blijkt dat wietgebruikers vooral in

Discussie

Data kwalitatieve strand

Een gedeelte van de kwalitatieve sampling is in het Vondelpark afgenomen op 20 april 2015. Deze dag staat ook wel bekend als “420”. 420 of 4/20 is vooral in Amerika een begrip dat in de cannabiscultuur/tegencultuur bekend staat als de Internationale Blowdag. Oorspronkelijk was het vooral in de jaren ‘70 een begrip in Amerika, waar gedemonstreerd werd tegen het wietverbod. Hier kwamen toen, en vandaag de dag nog steeds, activisten op af met libertarische visies op cannabisgebruik. Drie van de vier respondenten die zijn geworven in het Vondelpark waren op de hoogte van de Internationale Blowdag. Er zou met deze kennis in het achterhoofd gesteld kunnen worden dat de onderzoeksresultaten uit het kwalitatieve onderzoeksinstrument enigszins zijn beïnvloed door het tijdstip en locatie waar de interviews zijn afgenomen.

Data kwantitatieve strand

Het grootste probleem met betrekking tot de data van het kwantitatieve gedeelte is de kleinere

sample size dan van tevoren was ingeschat. Het Bonger Instituut had aan de hand van eerder

uitgevoerd onderzoek een weging opgesteld waaruit kwam dat er in de maanden april en mei in ieder geval 250 respondenten in alle stadsdelen van Amsterdam geënqueteerd moesten worden. Dit aantal is niet gehaald; uiteindelijk hebben 168 respondenten de enquête ingevuld.

Een ander probleem waar de onderzoekers tijdens het verzamelen van de kwantitatieve data achter kwamen had te maken met het aantal toeristen. De focus van dit onderzoek lag voornamelijk op de locals; de Amsterdammers. De assumptie was dat deze voornamelijk in het centrum van Amsterdam te vinden zouden zijn. De onderzoekers kwamen er gaandeweg achter dat er in de centraal gelegen coffeeshops vol zaten met toeristen en de locals hier op de dagen

dat geënqueteerd werd niet te vinden waren. Dit had als gevolg dat er uitgeweken moest worden naar andere stadsdelen, zoals Amsterdam-Oost. Hier zijn vervolgens meer respondenten

geënqueteerd dan in eerste instantie de bedoeling was.

Daarnaast was de verdeling tussen man en vrouw in dit onderzoek niet gelijk. Nu geeft deze bias gelukkig geen vertekend beeld. Nationale cijfers laten namelijk dezelfde trend zien; mannen gebruiken in heel Nederland gemiddeld meer cannabis dan vrouwen (Nationale Drugsmonitor 2011: 49).

Verder hadden de onderzoekers geen toegang tot alle coffeeshops die aan hen toegewezen waren. Minder dan de helft van de aanvankelijke coffeeshops toonden interesse om mee te doen aan dit onderzoek. Het Bonger Instiuut heeft aan de onderzoekers vervolgens een lijst met nieuwe coffeeshops meegegeven. In deze tweede ronde van dataverzameling is vervolgens in stadsdeel Oost met meer succes nieuwe data verzameld.

Daarnaast is er nog een probleem met de sampling: deze is volledig a-select e uitgevoerd. Dit heeft een aantal gevolgen. Allereerst zijn, zoals al eerder vermeld, lang niet alle coffeeshops in Amsterdam geselecteerd. De onderzoekers hebben hun veldwerk vooral ’s middags en ’s avonds uitgevoerd. Hierdoor waren er een flink aantal coffeeshopbezoekers uitgesloten van deelname aan dit onderzoek.

Ten tweede zou het afnemen van de enquêtes op een openbare, drukke plek ook van invloed zijn geweest op de antwoorden die de respondenten hebben gegeven. Sommige

respondenten zijn in groepsverband of waar hun vrienden bij zaten geënqueteerd. Op deze maneir zouden de coffeeshopbezoekers sociaal wenselijke antwoorden gegeven kunnen hebben over onderwerpen die ze liever niet met iedereen wilden delen.

Tot slot komen veel cannabisgebruikers niet in coffeeshops. Sommigen van hen kopen hun cannabis bijvoorbeeld via internet of bestellen het telefonisch via een dealer. Dit zijn

allemaal zaken die problematisch zijn voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De verhouding tussen het kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksinstrument was bij sommige variabelen ook niet hetzelfde. In het kwalitatieve onderzoeksinstrument waren vijf van de tien respondenten wietgebruiker. Bij het kwantitatieve onderzoeksinstrument was 58% wietgebruikers, terwijl ongeveer een kwart van de respondenten aangaf hasjgebruiker te zijn.

Daarnaast was er een vraag in de kwantitatieve data dat het effect van de “setting” niet goed kon meten. Dit was de vraag “Waar gebruik je meestal wiet?”. De antwoordcategorieën bij deze vraag waren onder andere “Ik rook thuis” en “Ik rook bij vrienden/kennissen”. Er was zo geen antwoordcategorie die bijvoorbeeld de combinatie van deze twee variabelen kon meten, namelijk of er bij diegene thuis ook in groepsverband kon worden gerookt.

Adviezen voor vervolgonderzoek

In het vervolgonderzoek zou een grotere sample size bij het kwantitatieve onderzoek erg van pas komen, omdat dit de generaliseerbaarheid van het onderzoek ten goede zou komen. Daarnaast zou er de volgende keer een betere voorbereiding met de coffeeshop getroffen kunnen worden. Zo zouden de onderzoekers alleen bij de coffeeshops langs kunnen gaan die van tevoren al aangeven interesse te hebben. Een advies voor een volgend onderzoek met een veldwerkproces zou zijn om op de Internationale Blowdag (20 april) het Vondelpark of een vergelijkbaar cannabisfestival op te zoeken om daar respondenten te werven. Tot slot zouden de coffeeshops dan ook kunnen aangeven wat de drukke tijden zouden zijn, zodat de toeristen vermeden kunnen worden en de locals geënquêteerd kunnen

Generaliseerbaarheid van het onderzoek

Afgezien van een aantal kleine opmerkelijke gevallen, zoals het roken van een blunt en de

negatieve effecten van cannabisgebruik op vrienden en de sociale cirkel zijn er over het algemeen weinig verschillen tussen de gemiddelde Amsterdamse coffeeshopbezoeker en de respondenten van het kwantitatieve onderzoeksinstrument. Bijna alle gevonden elementen in het kwalitatieve onderzoeksinstrument kwamen terug in de kwantitatieve gegevens.

Bibliografie

Abraham, M.D., H.L. Kaal e.a. (2002) Licit and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Mets.

Agresti, A. & B. Finlay (2009) Statistical Methods for the Social Sciences. New Jersey: Pearson Education.

Abraham, M.D. & H.L. Kaal (2002) Licit and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Mets.

Becker, H.S. (1953) Becoming a Marihuana User. The American Journal of Sociology. 235-242. Becker, H.S., A. Fonaroff & J. Rodin (1982) ‘Informal social controls and their influence

onsubstance use.’ In: Control over Intoxicant Use: Pharmacological, Psychological, and Social

Considerations. New York: Human Sciences Press, pp. 53-76.

Bonger Instituut (2015) Bonger Instituut voor Criminologie beschikbaar via

<arils.uva.nl/nl/onderzoek/onderzoeksgroepen/item/bonger-instituut-voor-criminologie.html> [3 juni 2015].

Bryman, A.(2012) Social research methods. New York: Oxford University Press. Cohen, A.K. (1955) Delinquent boys. The culture of the gang. New York: Free Press.

Creswell, J.W. & V.L. Plano Clark (2011) Designing and conducting mixed methods research. New York: Sage.

Daalen, R. van , M. van der Ham, J. Pach & I. Teijmant (2012) Sociologie als

Ambacht.Amsterdam: Universteit van Amsterdam.

Fox, H.C., K.L. Tuit & R. Sinha (2012) Stress system changes associated with marijuana dependence may increase craving for alcohol and cocaine. Pp. 40-53.

Goossens, F.X., T. Frijns, N.E. Van Hasselt & M.W. Van Laar (2013) Het Grote

Uitgaansonderzoek 2013. Utrecht: Trimbos Instituut.

Himmelstein, J.L. (1983) ‘From Killer Weed to Drop-Out Drug: The Changing Ideology of Marihuana’. In: Contemporary Crises. Pp 13-38.

Kandel, D. & M. Davies (2006) ‘Friendship networks, intimacy, and illicit drug use in young adulthood: a comparison of two competing theories.’ Criminology. Volume 29, 3. 441-469. Klerks, P. (2002) Groot in de hasj, theorie en praktijk van de georganiseerde criminaliteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit.

Korf, D. J. (2006). ‘De normalisering van cannabisgebruik’. Justiciële verkenningen.Nr 1. Maxwell, K.A. (2002) ‘Friends: The role of peer influence across adolescent risk behaviors.’

Journal of Youth and Adolescense, Vol 31, No. 4. 267-277.

McPherson, M., L. Smith-Lovin & J.L. Cook (2001) Birds of a Feather; Homophily in Social

Networks. Tucson: University of Arizona.

Meier, M.H., A. Caspi, A. Ambler, H. Harrington, R. Houts, R.S. Keefe, K. McDonald, A. Wards & T.E. Moffitt (2012) Persistent cannabis users show neuropsychological decline from child-

hood to midlife. Pp. 2657-64.

Morse, J. M. (1991) ‘Approaches to qualitative-quantitative methodological triangulation’.

Nursing Research. Thousand Oaks, CA: Sage.

Mostaghim, A. & A.D. Hathaway (2013) Identity formation, marijuana and “the self”: a study of

cannabis normalization among university students. Guelph. University of Guelph.

Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2010) Antenne 2009. Trends in alcohol, tabak en drugs

bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

Patton, M. Q. (1990) Qualitative evaluation and research methods. Newbury Park, California: Sage.

Schrijvers, C.T.M. & Schuit, A.J. (2010) Middelengebruik en seksueel gedrag van jongeren met

een laag opleidingsniveau. Bilthoven: RIVM.

Tart, C. (2004) A Psychological Study of Marijuana Intoxication. New York: Sage.

Zinberg, N.E, & J.A. Robertson (1972) Drugs and the Public. New York: Simon & Schuster. Zinberg, N.E., W.M. Harding & M. Winkeller (1981) ‘A study of social regulatory mechanisms incontrolled illicit drug users.’ In: Classic Contributions to the Addictions. New

Bijlagen

Kwalitatieve interviews:

Vragenlijst

Onderwerp 1: Het effect van de high

1. Hoe was je eerste ervaring met cannabis?

2 Hoe oud was je toen je voor het eerst met cannabis in aanraking kwam? 3 Ben je de eerste keer high geworden?

4 Rook je liever wiet of hasj?

5 Wat is volgens jou het effect van wiet? Probeer een zo gedetailleerd mogelijk antwoord te geven.

6 Wat is volgens jou het effect van hasj? Probeer een zo gedetailleerd mogelijk antwoord te geven.

Onderwerp 2: Praktijken rondom draaien

7 Op welke manier gebruik je meestal cannabis? Rook je bijvoorbeeld vooral joints? En waarom op deze manier?

8 Rook je zelf liever voorgedraaide joints of rol je ze joints meestal zelf? En wat is de reden hiervoor?

9 Denk je zelf dat er een verschil is tussen de cannabisgebruikers die zelf hun joints rollen en de cannabisgebruikers die voorgedraaide joints roken? Denk bijvoorbeeld aan je eigen vriendengroep of andere mensen die je kent die ook blowen.

10 Hoe sterk is de wiet of hasj die je meestal rookt? Van erg mild tot erg sterk? 11 Wanneer is iets echt goede wiet of hasj volgens jou?

12 Heb je jezelf aangeleerd om cannabis te roken? Zo ja, op welke manier dan? Zo niet, wie heeft het je dan geleerd?

Onderwerp 3: De invloed van vrienden en de sociale cirkel bij cannabisgebruik

13 Was je eerste cannabiservaring alleen of in groepsverband?

14 Gebruik je cannabis nu vooral alleen of in groepsverband? Als je met je vrienden rookt, rook je dan dezelfde wiet of hasj?

Algemene informatie:

16 Hoe oud ben je?

17 Volg je momenteel een opleiding? 18 Wat is je hoogst behaalde opleiding?

Antwoorden hasjgebruikers

Benjamin

1. “Hilarisch. Echt kapot gelachen. Het was opzich best een tijdje geleden, maar ik heb me toen kostenloos vermaakt.”

2. “Ik was 16 jaar oud toen ik voor het eerst met cannabis in aanraking kwam.”

3. “Nee, de eerste keer ben ik niet high geworden. De tweede keer gelukkig wel, dus ik heb

ook weer niet zo vaak geen succes gehad.”

4. “Hasj. Ik rook echt alleen maar hasj.Als ik mocht kiezen zou ik iedere keer hasj kiezen.” 5. “Ik vind wiet eigenlijk helemaal niks. Alle drie de keren dat ik wiet heb gerookt ben ik

ontzettend moe geworden. Zo moe dat ik binnen drie kwartier zelfs bij een vriend van mij op de bank in slaap ben gevallen. Dat is eigenlijk ook de reden waarom ik zelf hasj rook: ik wil eerst een beetje relaxen, maar ’s avonds ook nog een beetje actief zijn als ik heb gegeten en daarna nog iets nuttigs wil doen, zoals mijn huiswerk afmaken of de afwas doen.”

6. “Het effect van wiet is heel mellow. Van wiet wordt ik meestal high, waardoor ik zin krijg

om te praten. Het effect van wiet is echt stoned zijn, waardoor ik echt heel lui en moe wordt.”

7. “Ik rook meestal joints. Daarnaast rook ik ook shag, dus ik draai de hele dag door. ’s

Avonds nog een keer extra draaien vind ik dus niet erg.”

8. “Als een voorgedraaide hasjjoint even veel geld zou kosten als mijn zelfgedraaide joints zou ik die zeker kopen! [lacht]Helaas zijn die voorgedraaide dingen veel duurder.” 9. “Ik zou het echt niet weten. Vrienden van mij kopen altijd voorgedraaide joints, omdat ze

nog niet zo lang blowen en nog geen joints kunnen draaien. Verder ken ik geen blowers die voorgedraaide joints kopen.”

10. “Ik rook meestal een lichte hasj als ik thuiskom. Ik vind niks rustgevender dan ’s avonds

De Wereld Draait Door kijken en snel een hasjjoint draaien.”

11. “Goede hasj moet me ontspannen maken, maar niet té ontspannen zodat ik later niks meer

waard ben.”

12. “Nee, ik had een buurmeisje die heel veel ervaring met cannabis had dus daar deed ik het

in het begin heel vaak mee.”

13. “Mijn eerste keer was dus samen met dat buurmeisje. Groepsverband dus, als je met twee

personen als groep rekent.”

14. “Ik heb niet veel tijd om met mijn vrienden te blowen. Als ik met mijn maten ga smoken

merk ik dat ik snel uit de vibekom. Dus met die twee dingen samen merk ik dat het prima gaat als ik alleen ben.”

15. “Echt heel veel. Ik denk zeker driekwart van mijn beste vrienden. Ja, vijf van de zes

vrienden blowen.”

16. “Ik ben 21 jaar oud.”

Malou

1. “Ik had voordat ik zestien was nog nooit eerder geblowd totdat een vriend van me besloot het mij te leren. Aangezien het al zijn vierde keer was, legde hij aan mij uit hoe je de rook moest inhaleren. Ik had dit van tevoren wel een beetje onderschat, omdat ik daarna ongeveer vijf minuten lang heb lopen hoesten. Later ging het allemaal een stuk beter.