• No results found

‘De sterkere doet wat in zijn macht ligt,de zwakkere laat het zich welgevallen’ : Nederlands-Egyptische betrekkingen in de periode 1952-1962

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘De sterkere doet wat in zijn macht ligt,de zwakkere laat het zich welgevallen’ : Nederlands-Egyptische betrekkingen in de periode 1952-1962"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I: Inleiding

Rechtvaardiging en Relevantie

Deze scriptie onderzoekt de betrekkingen tussen Egypte en Nederland in de periode van 1952 tot 1962. De betrekkingen tussen beiden landen worden –in deze periode- gekenmerkt door de wereldwijde dekolonisatie. Het betreft hier een relatie tussen een koloniale mogendheid en een land dat het koloniaal juk probeert af te werpen. Nederland is, na 300 jaar, niet langer in het bezit van de Indische Archipel. Regeringsleiders (Luns voorop) zijn bang dat een Nederland zonder overzeese gebiedsdelen, te klein is om nog enige invloed te hebben op het wereldtoneel.1 Het aanhouden van Nieuw- Guinea biedt een uitkomst. Hierdoor kan Nederland

blijven meepraten in ‘Pacific aangelegenheden’.2 Het streeft daarom naar het behoud van de status-quo. Egypte daarentegen, streeft naar de omverwerping van de status-quo. Het is zelf een protectoraat van Engeland maar geraakt meer en meer in de ban van het Arabisch Nationalisme. Onder Nasser wordt Egypte een leidende anti- koloniale mogendheid. Beide mogendheden staan, met betrekking tot de status-quo, lijnrecht tegenover elkaar. De hoofdvraag van de scriptie is daarom:

Hoe beleefde het koloniale Nederland de opkomst van Egypte als antikoloniale mogendheid (1952-1962) en in welke mate werd de relatie hierdoor beïnvloed?

Het beginjaar vormt de aanvang van een (Egyptische) regeerperiode die zou voortduren tot de Arabische Lente van 2011.3 In 1952 gaat de monarchie –belichaamd door koning Faroek- in

ballingschap. De nieuwe leiders –de Vrije Officieren- hebben een ambitieuze, nationalistische agenda. Egypte wordt de kampioen van het Arabische Nationalisme en Nasser –de leider van het stel- een nachtmerrie voor de koloniale mogendheden. Nederland hoort hier ook bij. Nieuw- Guinea speelt een centrale functie in het Nederlands buitenlandbeleid in het algemeen en met betrekking tot Egypte in het bijzonder. Dit komt door het Suezkanaal, de “levensader” tussen het moederland en haar (rest)kolonie in de Oost. De betrekkingen met Egypte hebben hierdoor een hogere urgentie. In 1962 wordt de Nederlandse vlag op Nieuw- Guinea voorgoed gestreken.4 Dit jaar vormt een breuk in het Nederlands buitenlandbeleid. De Egyptische

levensader is niet langer van node en Egypte verliest aan waarde. Omwille van deze redenen is de periode afgebakend van 1952 tot 1962.

1 Duco Hellema, Nederland in de wereld: Buitenlandse politiek van Nederland (Houten 2010) 185. 2 Albert Kersten, Luns: een politieke biografie (Amsterdam 2010) 78.

3 ‘The upheaval in Egypt: an end or a beginning?’, The Economist 5 (2011) 21-26, aldaar: 23. 4 Hellema, Nederland in de wereld, 209.

(2)

Egypte speelt een centrale rol in de internationale betrekkingen: ‘Het land is van bijzondere betekenis’ –zo schrijft de Nederlandse gezant te Cairo- ‘daar Egypte, als leidende Arabische staat, als enige in Nederland de belangen voor de Arabische statenwereld ten volle kan voorstaan’.5 De Koude Oorlog doet hier

een schepje bovenop: ‘de Suez- kanaalzone vormt een uitstekende (…) defensieve en offensieve oorlogsbasis, van waaruit Ruslands kwetsbare gedeelte, de zuidelijke oliegebieden, gemakkelijk gebombardeerd kunnen worden’.6

De interesse in Egypte is geheel wederzijds: ‘mij bereikte een mededeling’ –zo stelt een document (BuZa)- dat de Russische Ambassade te Cairo een centrum zou zijn voor spionage’.7 Dit is niet voor niets. Egypte maakt deel uit van drie concentrische circels: Afrika, de Arabische wereld en de Islamitische beschaving.8 Het ligt gelegen in de rechterbovenhoek van Afrika en

vormt hierdoor een brug met Azië.

De Nederlandse beleving van Egypte wordt getoetst aan drie eikpunten: de staatsgreep van 1952, de Suez crisis van 1956 en de Nieuw- Guinea kwestie. De laatstgenoemde sluimert de gehele periode op de achtergrond. In het derde hoofdstuk echter, is dit de dominante kwestie. De scriptie analyseert de handelingen van de Nederlandse regering en (met name) de Nederlandse Vertegenwoordiging te Cairo. Het bronnenmateriaal is (voornamelijk) afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) en stukken uit het Nationaal Archief (NA). Aan de hand van dagbladen wordt een beeld geschetst van Egypte in de Nederlandse pers. Verder worden er interviews met betrokkenen als bron opgevoerd. Het vervolg van de inleiding typeert het Nederlands buitenlandbeleid enerzijds, die van Egypte anderzijds. Verder is er kort aandacht voor de relatie tussen beide landen in de naoorlogse periode tot 1952. Het eerste hoofdstuk begint met de periode 1952 tot 1954.

5 Foto: de Sfinx en Piramides van Egypte. Afbeelding afkomstig uit eigen collectie.

Nationaal Archief, Den- Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken: het Gezantschap in Egypte (1881) 1921-1954 (1961), nummertoegang 2.05.143, inventarisnummer 816, ‘Egyptische gezanten in Nederland 1952-1954’, schrijven van gezant aan BuZa, 16-06-1953.

6 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/17226, ‘Egypte- Tsechoslowaakse wapenleveranties, organisatie van

de luchtmacht, militaire rapporten 1947-1954 ’, rapportage van Gezantschapssecretaris aan gezant, 12-04-1952.

7 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/22560, ‘Egypte 1952-1953’, (geheim) schrijven Algemene Zaken aan

BuZa, 10-01-1953.

(3)

II: Historische context

HI: Nederland en de internationale status-quo

De internationale betrekkingen worden gekenmerkt door (conservatieve) staten die de status-quo willen behouden en (radicale) staten die haar willen veranderen.9 Nederland behoort tot degenen die de status-quo willen behouden. Dit is een eeuwenoude traditie. Nederland had in haar hoogtijdagen (17de eeuw) bezittingen verworven die het sindsdien wenste te behouden.

Het had daarom een belang, een “interest” in de status-quo. Nederland was echter niet bij machte om deze te handhaven met militaire middelen. Vanaf de 19de eeuw was het ‘een koloniale reus, maar een politieke dwerg’.10 Legalisme, moralisme en pacifisme boden een

uitkomst.11 Het recht van de sterke diende te worden vervangen door internationale wetgeving

(zoals beargumenteerd in Mare Liberum, geschreven door de goede vaderlander Hugo Grotius in 1609). Het moreel kader diende ter promotie van de status-quo en ter bescherming van de eigen (zwakke) positie.12

Gedurende de periode van deze scriptie wordt de status-quo gekenmerkt door de Koude Oorlog. De bipolaire verdeling tussen de Sovjet- Unie (SU) enerzijds en de Verenigde Staten (VS) anderzijds, ontvouwde zich na de Tweede Wereldoorlog.13 De SU, met vooruitgeschoven posities in de satellietstaten van Oost-Europa, was “a little too close for comfort”. Met het oog op zelfbehoud, sluit Nederland zich aan bij de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO 1949). Er was echter ook een probleem met de schatkist. Nederland -net als geheel West-Europa- was volledig, compleet en absoluut afhankelijk van de Verenigde Staten.14 De VS

echter, koppelt ontwikkelingsgeld (Marshallhulp) aan economische integratie én dekolonisatie. De wereldwijde dekolonisatie vormt een belangrijk thema in deze scriptie. De historicus Robert Palmer traceert het proces terug naar de oorlog tussen Japan en Rusland in 1904 (hierbij werd de Russische vloot tot zinken gebracht). De overwinning op het (blanke) Rusland ‘electrified those who heard it throughout the non-European world’.15 Het Westen kon worden verslagen,

een grote openbaring (die wordt herhaald in 1940-1945). William Cleveland benadrukt -in A History of the Modern Middle East- de rol van lokale elites.16 De koloniale mogendheden

9 E. H. Carr, The Twenty Years Crisis: an introduction to the study of international relation (Londen 1981) 180. 10 H. L. Wesseling, ‘het moderne imperialisme: theorie’, In: Ronald Donk e.a. ed. Modern Imperialisme 1870-1914

(Zwolle 2005) 17-30, aldaar 27.

11 J.C. Boogman, ‘Nederland gidsland conceptie in historisch perspectief’, Ons Erfdeel (1984) 161-170, aldaar, 164. 12 E.H. Carr zegt hierover: [The idea] that it is in the interest of the world as a whole, either that the status-quo

should be maintained, or that it should be changed, would be contrary to the facts’. In: Twenty Years Crisis, 53.

13 Paul Kennedy, Rise and fall of the Great Powers: economic change and military conflict from 1500 to 2000 (New

York 2005) 460.

14 Raymond F. Betts, Decolonization (Londen, 1998) 21.

15 Robert Palmer, A history of international relations (New York 2002) 655. 16 William Cleveland, A history of the modern Middle East (Oxford 2004) 194.

(4)

bezegelde hun eigen ondergang door inheemse onderdanen te laten studeren aan universiteiten in het moederland. Hier kwamen de inlanders in aanraking met ideologieën als het nationalisme. In Decolonization spreekt Raymond Betts over de teloorgang van pax britannia en de opkomst van pax america.17 De internationale distributie van macht was –na de

Tweede Wereldoorlog- niet langer gecentreerd in Europa. Dit maakte –zo stelt Betts terecht- het kolonialisme onhoudbaar. De Verenigde Staten en de Sovjet- Unie –de nieuwe grootmachten- zijn verenigd in hun oppositie tegen het kolonialisme.

Het dekolonisatieproces verliep niet overal hetzelfde. De Britten hebben hun imperium relatief soepeltjes opgedoekt (het Suez conflict uitgezonderd).18 De Fransen geheel anders. Zij werden uit Indochina verjaagd (Dien Bien Phu 1954) en geraakten verwikkeld in een genadeloze guerrillaoorlog in Algérie-Française (tot 1962). Bij zowel Frankrijk als Nederland vereiste de dekolonisatie een grondwetswijziging, wat de kwestie aanzienlijk problematiseerde. In Nederland is het proces moeizaam verlopen. De nieuw opgerichte Veiligheidsraad (VN) veroordeelt de Politionele actie van 1948. Nederland, voorvechter van internationale wetgeving, wordt moralistisch op de vingers getikt. Een jaar later wordt de kolonie prijsgegeven. Nieuw-Guinea moest verhinderen dat Nederland zou afglijden naar ‘de rang van Denemarken’.19 Dit is de primaire reden achter de Nieuw- Guinea politiek. Het bood ook –als tweede reden- de mogelijkheid tot ‘nationale rehabilitatie’. Nederland had veel geïnvesteerd in zijn imperium en bevlogen mensen hadden de kolonie naar een hoger plan getild. Deze ‘sentimental attachment’ ontbrak bij landen als Portugal, die haar koloniën enkel gebruikte als melkkoe.20 Nederland geheel anders. Om dit te

bewijzen echter, diende de status-quo te worden gehandhaafd.

17 Betts, Decolonization, 34. 18 Ibidem, 30.

19 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995) 69.

(5)

HII: Egypte en de internationale status-quo

Nederland probeert een koloniale mogendheid te blijven maar Egypte probeert zich van het koloniaal juk te ontdoen.21 Het

land maakt deel uit van het Britse imperium. Engeland regeert Egypte volgens de algemeen geldende regel: het houdt zich daar mogelijk op de achtergrond. Het Britse beleid werkt als volgt: ‘If there were no chiefs in a colonial area, chiefs were created. Whenever a chief got out of control, he was replaced by another chief. Colonial officials may have occasionally interfered (…), but to the peasant, the person of the chief signified power that was total and absolute’.22 Dit algemene beleid heeft in Egypte

betrekking op de Mohammed Ali- dynastie. Dit is de eerste steunpilaar van de Britten. De tweede pilaar betreft de militaire aanwezigheid in de (Suez) kanaalzone.

Het Britse beleid ten aanzien van Egypte staat bekend als ‘Informal Empire’.23 Egypte zat stevig ingebed in het Anglo- Egyptische defensieakkoord (1936): [This was] a major advance for British interests in the Middle East in that it locked Egypt into a system of imperial defense while veiling the unequal bilateral relationship with an internationally recognized treaty’. De Britten hebben in deze periode niet minder dan 80 000 militairen gestationeerd in de kanaalzone. In Egypte speelt de Britse ambassadeur de rol van kingmaker: ‘De gasten’ –schrijft de Nederlands gezant- ‘waren volgens protocollaire regels geplaatst, rechts van koning Faroek zat Prins Abd-el-Moneim (…), en links de Britse Ambassadeur’.24 Om de indruk te wekken dat Egypte werd

geregeerd door Egyptenaren, ‘It was vitally important to know which battle to fight’.25 Er werd gezocht naar een machtsbalans: ‘England’s own divide-and-rule tactics required a reasonable

21Egypte is ongeveer even groot als Duitsland en Frankrijk tezamen. Het land ligt besloten tussen de Middellandse Zee in het noorden, de Rode Zee in het oosten en Libië en Soedan in het westen en zuiden. Het Sinai schiereiland is tevens deel van Egypte. Dit woestijngebied grenst ten Noorden aan de Gazastrook en Israel. Het opkomen en zakken van de Nijl –welke het Egyptisch leven bepaalde als een klokwerk- wordt gedurende de periode van deze scriptie gereguleerd door de aanleg van de Assoean dam: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/eg.html, 21-06-2011, 14:00.

22 Tim Allen en Alen Thomas, Poverty and development into the 21st century (Oxford 2000) 280.

23 Michael T. Thornhill, ‘Informal Empire: Independent Egypt and the accession of King Farouk’, The Journal of

Imperial and Commonwealth History 2 (2010) 279-303, aldaar: 280.

24 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/622, ‘stukken betreffende het koninklijk huis van Egypte

1922-1948’, schrijven van gezant (Rechteren) aan BuZa, 16-12-1948.

(6)

degree of parity between the Wafd [lees: aristocratie] and the palace’.26 Kort gezegd: de koning en de Wafd vochten elkaar de tent uit, met de Britten als “kingmakers” op de achtergrond. Koning Faroek, sinds 1937 gezeten op de troon, doet verwoede pogingen om zich van het koloniaal juk te ontdoen.27 Gedurende de Tweede Wereldoorlog voert hij een dubieuze politiek.

De Britten hebben –met Fieldmarshall Rommel aan de poort- gedreigd hem te zullen vervangen.28 Na de oorlog verschijnt de volgende publicatie: ‘The record of collaboration of king Farouk of Egypt with the Nazi’s and their ally the Mufti’.29 De vijand van mijn vijand –zal

Faroek hebben gedacht- is mijn vriend. De Britten laten zich echter moeilijk wegjagen. De koning zit muurvast de koloniale overheersers en zijn anti- koloniale onderdanen. Hij moffelt zijn falen onder een Perzisch tapijt en strekt ten strijde tegen Israel (1948). De campagne bezegelt het einde van de dynastie. Zowel het “gezicht” van de Vrije Officieren –generaal Naquib- alsmede het “brein” –kolonel Nasser- keren gedesillusioneerd van het slagveld terug. Een verslag van de Nederlandse gezant geeft een impressie van Egypte anno 1950. ‘De Egyptenaar’ –zo leert het document- wil ‘evacuatie van de kanaalzone’ en ‘een mildere en voor het huidige Egypte meer aanvaardbaar’ verdrag met Engeland.30 Door de ‘desastreuze oorlog tegen Israel heeft de koning aan populariteit ingeboet’. De aristocraten in het parlement hebben hier munt uit geslagen: ‘De Wafd had zich steeds enigszins afzijdig gehouden van de Palestina affaire’. Koning Faroek –dat is duidelijk- blijkt in staat noch het koloniaal juk te breken noch de aandacht hiervan af te leiden. De koning heeft –in de ogen van zijn onderdanen- veel legitimiteit verloren. Met dit spanningsveld nadert het jaar 1952.

26 Thornhill, ‘Informal Empire’, 286.

27 Opmerking: Hare Majesteit Koningin Wilhelmina heeft –ter gelegenheid van Faroek’s troonbestijging- de

Egyptische vorst verheven tot Ridder eerste graad. Faroek kreeg zijn Grootkruis van de orde van de Nederlandse Leeuw overhandigd van de Tijdelijk Zaakgelastigde te Cairo. In: NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/722, ‘stukken betreffende een Nederlandse onderscheiding voor de Egyptische koning Faroek’, Schrijven TZ (Bijlandt) aan BuZa, 07-07-1938.

28 Peter Hahn, The United States, Great Britain and Egypt 1945-1956 (Chapel Hill 1991) 11-12. 29 Bron: http://babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.39015028745217 , 09-08-2011, 15:40.

30 NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Codearchief 1945-1954, nummertoegang, 2.05.117, inventarisnummer,

(7)

HIII: Verdediger en Aanvechter in de aanloop naar 1952.

De Nederlandse Vertegenwoordiging in Egypte was sinds de Gouden Eeuw gevestigd te Alexandrië.31 Naarmate de

Britse invloed toenam en het machtscentrum verschoof, werd het Consulaat- Generaal en Diplomatiek Agentschap verplaatst van Alexandrië naar Cairo. In 1922 werd het Agentschap verheven tot Gezantschap. Gedurende de periode van deze scriptie (1952-1962)

wordt de Nederlandse

vertegen-woordiging in de regio flink uitgebreid.32 Tot die tijd was het Gezantschap te Cairo tevens standplaats voor Libië, Syrië, Zuid- Jemen en Libanon. Het enig ander Nederlands Gezantschap in de Arabische wereld bevindt zich in Bagdad.

De Nederlands- Egyptische betrekkingen zijn, het zal niet verbazen, niet geheel symmetrisch. Nederland is een geïndustrialiseerde staat waarvan meer dan helft van de populatie in steden woont.33 Egypte geheel anders. ‘De industrie’ -zo schrijft Gezantschapssecretaris Dolleman-

‘staat nog in haar kinderschoenen’.34 Het overgrote deel van de Egyptische populatie bestaat uit fellahien, ofwel landloze boeren. De agrarische sector wordt geheel beheerst door een minuscuul clubje grootgrondbezitters. De secretaris spreekt van een ‘sociale piramide’. Het voornaamste exportproduct betreft katoen (monocultuur). De handelsbetrekkingen zijn uiterst voordelig voor Nederland (permanent gunstige handelsbalans). Kort gezegd, tussen Nederland en Egypte gaapt een immense ontwikkelingskloof. ‘Een land als Egypte’, zo schrijft minister Stikker, ‘heeft bepaald behoefte aan technische steun’.35

De politieke dimensie van de relatie dient echter niet te worden onderschat. In de naoorlogse periode tot 1949 streeft Nederland naar een status-quo ante bellum. Door middel van

31Bron: http://www.mfa.nl/ddi-onderzoek2/129535.pdf, 29-06-2011, 14:20. Opmerking: Op de afbeelding is te zien

(tweede van links, in het wit) de Nederlandse gezant/ambassadeur W. Cnoop Koopmans (1895-1992). Hij vertegenwoordigt Nederland in Egypte van 1952 tot 1958. Afbeelding afkomstig uit: NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.118/15866, ‘Egypte: diverse nationale dagen 1955-1958’.

32 NA, Notulen van de Ministerraad, 23-04-1956.

33 Voorhoeve zegt hierover: ‘In 1952, the country [Netherlands] announced proudly to the US that it could stand on

its own feet and declined the American offer of further financial help’. In: Profits and Principles, 253.

34 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/17226, Rapportage van Gezantschapssecretaris aan gezant,

12-04-1952.

35 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/816, Schrijven BuZa (Stikker) aan gezant Cairo, 11-12-1952.

Opmerking: voor de Nederlandse beeldvorming omtrent Egypte, zie ook het polygoonnieuws van 1950:

(8)

zogenaamde Politionele acties probeert het zich te handhaven in Indonesië. Egypte –zelf een semikolonie- is weinig ingenomen met deze politiek: ‘De Egyptische regering –zo schrijft de gezant in 1947- ‘is ernstig bezorgd over de gebeurtenissen in Indonesie’.36 Egypte sluit in 1947,

terwijl Nederland druk is zijn koloniaal gezag te herstellen, een vriendschapsverdrag met de Republiek Indonesie. Er onstaat een situatie die in deze scriptie nog vele malen zal terugkeren. De vertegenwoordiger van de Republiek Indonesie (Cairo) ‘schijnt een actie te ondernemen om zo mogelijk de Egyptische regering over te halen de Nederlandse luchtvaartlijnen te stoppen en de scheepvaart te bemoeilijken’.37

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) formuleert in deze periode een ‘richtlijn inzake de Suez- kanaal kwestie’: ‘Nederland [dient] geen initiatief te nemen, daar de belangen in Egypte kwetsbaar zijn. Wanneer de Westerse mogendheden een gezamelijke actie voorbereiden (…) blijve Nederland niet achter. Het basere zijn houding bij voorkeur alleen op Juridische gronden, daarbij de koers volgend die sedert de publicatie van Grotius Mare Liberum een schone traditie is geworden’.38

Soekarno, de president van de Indonesische Republiek (sedert 1949), is anti-koloniaal tot en met: ‘Hij neemt’ –zo stelt een geheime nota uit 1950- ‘elke gelegenheid te baat om het fanatisme op te zwepen en het woord “Irian” is thans een algemeen verbreide strijdkreet geworden’.39 Koning Faroek houdt Soekarno enigszins op afstand, wellicht met het oog op de

relatie met Nederland: ‘Van Indonesische zijde werd vernomen, dat de RVSI [Indonesie] uitwisseling van ambassades had voorgesteld, hetgeen door Egypte zou zijn afgewezen’.40 De betrekkingen met Nederland zijn sinds de Politionele acties volkomen normaal te noemen.41

De Nederlandse soevereiniteit over Nieuw-Guinea wordt –door Egypte- in het geheel niet aangevochten. Tijdens een privé audiëntie krijgt Faroek ‘een album met postzegels (…) van Nieuw Guinea overhandigd’.42 Dit was toenertijd gebruikelijk. Het is echter typisch zo’n situatie die kan leiden tot een diplomatiek relletje. Bij Faroek was dit geenszins het geval: ‘Zijne

36 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/22274, ‘Egypte 1947’, Codetelegram gezant (Rechteren) aan BuZa,

31-07-1947.

37 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/15763, ‘Indonesië 1947-1954’, gezant (Rechteren) aan BuZa,

22-12-1948.

38 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/9662, ‘belemmering van het scheepvaartverkeer door het

Suezkanaal in 1950’, memorandum van BuZa, 01-06-1950.

39 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/22359, ‘mogelijk militair ingrijpen van Indonesië in Nieuw- Guinea

1950-1951’, geheime nota BuZa, 07-10-1950.

40 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/15763, schrijven van Tijdelijk Zaakgelastigde (Hagenaar) aan BuZa,

09-08-1950.

41 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/17226, rapport van Gezantschapsattaché (Dolleman) aan Tijdelijk

Zaakgelastigde (Goemans), 12-04-1952.

42 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/10097, ‘het aanbieden van postzegels van Nederland en Nieuw-

(9)

Majesteit bekeek met belangstelling enige der postzegels en sprak zijn bijzondere waardering uit over de voortreffelijke uitvoering van het album’. Sterker nog: ‘Gedurende de afscheidsaudientie, die de koning van Egypte aan de vertrekkende Nederlandse gezant (…) verleende, vroeg Zijne Majesteit, die een verwoed philatelist is, of de gezant hem zou kunnen helpen aan een serie postzegels van Nieuw-Guinea’.43

Tot zover de Nederlands- Egyptische betrekkingen in de aanloop naar 1952. In de komende periode zal er veel veranderen: ‘Het is thans’ –zo schrijft de gezant in december 1951- ‘moeilijk de werkelijke macht van de koning te schatten, omdat veel afhangt van de stemming in het leger, waarover weinig berichten beschikbaar zijn’.44 De stemming, zo zal de gezant spoedig ondervinden, is zeer negatief.

43 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/10097, Schrijven BuZa aan de PTT, 09-02-1952.

44 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/13641, ‘Koning Faroek en de Koninklijke familie 1945-1954’,

(10)

H1: Aanvechter in wording: de Vrije Officieren en het juk des Konings

De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid maar je weet niet waar hij vandaan komt en

waar hij heen gaat.45

Nederland en Egypte in de periode 1952-1954

De hoofdvraag van deze scriptie is opgedeeld in drie deelvragen. De belangrijkste gebeurtenis in dit hoofdstuk is de staatsgreep van 1952. Hierop volgt een periode van interne machtstrijd en consolidatie. Dit duurt tot eind 1954. Daarom luidt de deelvraag van dit hoofdstuk als volgt: Hoe beleefde Nederland de ontwikkeling van Egypte in de periode 1952-1954 in het algemeen en die van de staatsgreep in het bijzonder? Alvorens deze vraag te beantwoorden, is het belangrijk de Nederlands- Egyptische betrekkingen in een grotere context te plaatsen.

1.1 Het wereldtoneel en de regionale context

De Koude Oorlog heeft in deze periode een hoogst onaangename temperatuur bereikt. De Sovjets en het Westen zijn verwikkeld in een wereldwijde competitie. De rivaliteit was zowel statisch als dynamisch: ‘stalemate in Europe did not mean stalemate around the world’.46 Nederland verwachte met name een ‘uitbreiding van de Russische invloedsfeer in Azie’.47 Omwille van deze reden –zo stelt een memorandum uit 1951- ‘dient het Nederlands beleid erop gericht te zijn Indonesië voor het Westen te behouden: met name bij behandeling van het Nieuw-Guinea vraagstuk’.48

‘De situatie in het gehele Midden-Oosten’ –zo stelt het memorandum- ‘is voor de Westerse wereld thans uiterst gevaarlijk’. Er is sprake een ‘nieuw element: het ontstaan van Palestina heeft (...) een ingrijpende wijziging gebracht’. Met geen ‘mogelijkheid is te voorspellen’ –zo stelt de secretaris generaal (BuZa)- ‘hoe de toestand in Egypte zich zal ontwikkelen. Het is zo, dat de Arabische staten en vooral Egypte een politiek volgen die het Westen zeer weinig vertrouwen inboezemt’. Minister Stikker formuleert het volgende beleid: ‘Wij hebben hier in

45 Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), het Evangelie naar Johannes, 3:8. 46 Henry A. Kissinger, Diplomacy (New York 1994) 522.

47 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/14622,’ambassadeursconferentie 1951’, notulen, 28-08-1951.

48 Opmerking: BuZa verwondert zich verder over de Amerikaanse politiek: ‘Ik ben’- zo stelt een ambassadeur in de memo- ‘in hoge mate geschroken toen ik een artikel in Foreign Affairs las van George Kennan over de positie van Rusland. Ik vrees dat men in Amerika toch heel ver weg is van het vinden van de juiste oplossing’. De opvattingen van Kennan echter, zouden fungeren ‘as the bible of US policy’. In: Kissenger, Diplomacy, 454. Kennan schreef het volgende: ‘Soviet pressure against the free institutions of the western world is something that can [only] be contained by the adroit and vigilant application of counter-force at a series of constantly shifting geographical and political points’. In: George Kennan (X), ‘Sources of Soviet Conduct’, Foreign Affairs 1 (1946) 576.

(11)

Nederland het standpunt ingenomen, dat wij alles moeten nalaten wat de Britten kan schaden’. Het Nederlands beleid ten aanzien van Egypte is –zo blijkt hieruit- geschoeid op Britse leest.

1.2 Het Gezantschap tussen ‘dit van droog woestijnland aan elkaar hangend volk’

BuZa wordt geleid door minister Stikker. Na de kabinetsformatie –eind 1952- krijgt het departement twee ministers toegewezen. Het betreft de heren Beyen en Luns.49 Beyen gaat zich bezigen met Europese eenwording, Luns met bilaterale betrekkingen en niet- Europese zaken (zoals Nieuw- Guinea). De Nederlandse vertegenwoordiging te Cairo heeft de volgende bezetting: W. Cnoop Koopmans is gezant.50 Hij wordt bijgestaan door H. Goemans (handelsraad), dr. Dolleman (attaché), mr. J. Brugman (secretaris) en H.J. Walker (kanselier). In 1953 arriveert mr. J.A. deRanitz als Gezantschapsraad. Deze functie is in 1952 vacant. Koopmans vertegenwoordigt Nederland tot 1958. De Nederlandse kolonie in Egypte bestaat in 1953 uit 320 mensen.51

De Nederlandse vertegenwoordigers zijn weinig ingenomen met het Egyptische volk. Dit geldt voor Koopmans in het bijzonder: ‘Het volk’ –zo stelt de gezant- ‘is zó laks (iemand drukte het eens uit: “het is van het bouwen van die piramides nog zó moe”), dat het praktisch niet in beweging komt, tenzij het en masse bijeen is en georganiseerd tot verzet of manifestatie wordt opgezweept’.52 Er is ‘bij de trage massa der Egyptische ambtenaren niet voldoende voortvarendheid te vinden’.53 Koopmans noemt dit ‘Oosterse gelatenheid’.54 Het is echt een

eenvoudig stelletje: ‘dit volk dat, indien het voor hun simpele geestesgesteldheid gemakkelijk verteerbare kost wordt voorgezet, een schier onuitputtelijk en voor ons Westerlingen onbegrijpelijk geduld heeft’.55 Er is maar een oplossing: ‘De dictatuur’ –zo stelt de gezant- ‘is

voor het ogenblik de enige optie’.56 Dolleman echter, maakt een opmerkelijke uitzondering: ‘de

Koptische minderheid speelt, dankzij haar grote ijver en intelligentie, op politiek, cultureel en economisch gebied een aanzienlijke rol’.57

49 E.H. van der Beugel, Nederland in de westelijke samenwerking (Den- Haag 1994) 25. 50 NA, Staatsalmanakken, 1951 tot en met 1956.

51 NA, Archief van de Ambassade in Egypte 1955-1974, 2.05.173/353, ‘stukken betreffende de Nederlandse kolonie

in Egypte’, Schrijven gezant aan BuZa, 27-02-1953.

52 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, ‘stukken betreffende de regering van generaal Naquib

in Egypte 1953-1954, Schrijven gezant aan BuZa, 17-11-1954.

53 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/816, Schrijven gezant aan BuZa, 05-12-1952. 54 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, Schrijven gezant aan BuZa, 23-12-1953. 55 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, Schrijven gezant aan BuZa, 02-03-1954.

56 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/813, ‘stukken betreffende bezoek van gezant aan minister

president Gamal Abdel Nasser’, gezant aan BuZa, 23-06-1954.

(12)

De bovenstaande citaten doen denken aan Edward Said (Oriëntalisme 1977).58 Said stelt dat het Westen het (Midden) Oosten wil onderdrukken. Door de oosterling te begrijpen als “de ander”, is het makkelijker hem (en zijn land) te onderwerpen: ‘The interpretation is neither innocent nor objective but the end result of a process that reflects certain interests’.59 Het is zeker mogelijk dit argument te maken. Koopmans spreekt over Egypte als ‘dit van woestijnzand aan elkaar hangend volk’ en over Nieuw- Guinea als ‘dit land met zijn achterlijke bevolking’.60 Eén

pot nat, zo lijkt de gezant te zeggen. Met betrekking tot de uitspraak van Dolleman, is vooral de motivering opmerkelijk: ‘de Koptische minderheid speelt, dankzij haar grote ijver en intelligentie (…) een aanzienlijke rol’. Dolleman zet de Christenen apart van (Islamitische) “ander”.

De uitspraken van Koopmans en Dolleman zijn uitdrukkingen van een andere tijdgeest. De generatie van Koopmans (geb. 1895) is opgegroeid met een eurocentrisch, hiërarchisch wereldbeeld. Contact tussen westerlingen en oosterlingen was veelal in de hoedanigheid van heer en meester. Het proces van dekolonisatie was al wel begonnen. De tijdgeest echter –zo blijkt uit de uitspraken- moet nog omschakelen. Dit geldt voor de vertegenwoordiging ter plaatse maar ook voor het departement van Buitenlandse Zaken: ‘Elke concessie’ –zo meende minister Luns- ‘zou een nieuwe eis uitlokken en de positie van het Westen (…) als superieure beschaving ondergraven’.61

Er dient een kleine nuance te worden gemaakt. Egyptische leiders –zo schrijft Koopmans- denken er net zo over als hij: ‘Nasser, wiens grote zorg–naar hij mij reeds openhartig zeide- het gebrek aan voortvarendheid en de laksheid van de Egyptische volksaard is, begreep dat er iets constructiefs gedaan moest worden’.62 Hier komt bij –en dat mag ook gezegd worden- dat

Koopmans regelmatig ‘een lans breekt’ voor de Egyptenaren: ‘In Westerse kringen’ –zo schrijft de gezant - wordt ‘teveel accent op het standpunt van Israel gelegd, welk standpunt door de joden, voor zover zij geen anti- Zionisten zijn, in de wereld wordt gepropageerd, en voor zover zij geen voorstanders van de staat Israel zijn, uit solidariteitsoverwegingen toch zeker niet openlijk wordt afgevallen’.63 Kortom, de Nederlandse vertegenwoordiging heeft niet alleen kritiek, het springt ook voor Egypte in de bres.

58 Edward Said (1935-2003) was een Amerikaanse professor (van Palestijnse afkomst) aan Colombia University. 59 Interview met Edward Said: http://www.youtube.com/watch?v=vdE18HdfanI&feature=related, 25-05-2011,

15:00. Opmerking: zie ook: Little, American Oriëntalism, 10-11.

60 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/813, gezant aan BuZa, 23-06-1954 en: Nationaal Archief,

Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken: Ambassade van Egypte 1955-1974, nummertoegang 2.05.173, inventarisnummer 435, ambassadeur (Koopmans) aan BuZa, 08-06-1955.

61 Kersten, Luns, 185.

62 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/813, gezant aan BuZa, 23-06-1954.

63 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/804, ‘rapportage aan BuZa inzake de binnenlandse politiek

(13)

1.3 Nederland en koning Faroek

In Egypte heerst een gespannen sfeer: ‘Enkele complotten zijn ontdekt’, zo schrijft Goemans op 9 januari 1952.64 De koning treedt hard op: men verneemt ‘van concentratiekampen, zij het op beperkte schaal, waarin Mohammedaanse Broeders en Communisten [worden] opgesloten’.65

Faroek besluit tot een charmeoffensief: ‘De Prinsessen, wiens ontegenzeggelijke lieftalligheid nog wel tot het volk schijnt te spreken, bewegen zich veel op sociaal en charitatief gebied’.66 Er

wordt tevens een “onderzoek” gelanceerd naar de stamboom van Zijne Majesteit en –warempel- de koning blijkt een afstammeling te zijn van de Profeet. De bevolking echter,

bekend met de Albanese “roots” van de dynastie, blijft onbewogen kritisch.67 De invloed van de

Moslimbroederschap neemt gestaag toe.68 Zelfs een (blauw) bloedverversing brengt weinig teweeg: ‘De geboorte van de Kroonprins heeft (…) op zichzelf niet dat enthousiasme teweeggebracht, dat van de geboorte van een zoon in dit Moslimse land kan worden verwacht’.69 Het moet blijken –zo stelt de Goemans- of ‘Zijne Majesteit in staat zal zijn politieke

munt eruit te slaan’. Het lijkt er niet op: ‘Er werd (…) zeer weinig gevlagd’.70

Nog dezelfde maand (januari) geraakt Egypte in een ongekende geweldspiraal.71 De aanleiding is een vuurgevecht tussen Britse en Egyptische militairen in de Suez- kanaalzone. Het nieuws hieromtrent leidt tot protesten en massademonstraties in de steden. De 26ste januari 1952 zou de Egyptische geschiedenis ingaan als Zwarte Zaterdag. Het Shepheards Hotel (Cairo) –symbool van Britse dominantie- verandert in een inferno. Verschillende Nederlanders ontvluchten de residentie, met achterlating van eigendommen. Het gezantschap is jaren bezig om de schade te verhalen op de Egyptische overheid (met gemengd succes).72 Het leger grijpt in om de rust in de steden te herstellen. Gezantschapsattaché Dolleman schrijft hierover in maart van dat jaar: ‘De meningen lopen uiteen (…) in hoeverre het optreden van het leger bij de onlusten van 26

64 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/13641, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 09-01-1952. 65 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/816, Schrijven gezant aan BuZa, 21-03-1953.

66 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/13641, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 09-01-1952. 67 Opmerking: Mohammed Ali, de grondlegger der dynastie, was een Albanees soldaat in het Ottomaanse leger. 68 Opmerking: De leider van het Moslimbroederschap is al vermoord: ‘Hassa al Banna, die bij het instappen in een

taxi door een onbekende dader met een revolver werd neergeschoten’. Er zijn aanwijzingen te geloven dat dit is gebeurd op ‘laat van hoger hand’. In: NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/15763, ’Indonesië 1945-1954’, Schrijven gezant (Rechteren) aan BuZa, 15-02-1949.

69 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/13641, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 16-01-1952. 70 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/13641, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 21-01-1952. 71 Little, American Oriëntalism, 164. Zie ook polygoon wereldnieuws (1952) over ‘de recente relletjes in de

hoofdstad van Egypte’: http://www.youtube.com/watch?v=fJGZvaMNstU&NR=1, 17-10-2011.

72 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.143/807, ‘stukken betreffende schadeclaims van Nederlanders wegens

(14)

januari jongsleden, beschouwd kan worden als een bewijs van loyaliteit [aan de koning]’.73 Dit zal spoedig blijken.

De Nederlands- Egyptische betrekkingen worden intussen gedomineerd door de “titelkwestie”. Egypte wenst de scepter te zwaaien over Soedan, Engeland evenzo.74 Faroek wil zijn

soevereiniteitclaim verstevigen doormiddel van een protocollaire wijziging.75 Hij probeert ‘zoveel mogelijk landen tot erkenning van de dubbele koningstitel over te halen’.76 Hiermee probeert hij Engeland een hak te zetten. Vanaf 16 oktober 1951 luidt zijn titel: ‘Koning van Egypte en de Soedan’. Nu was er in deze maanden juist een wisseling van de wacht op het Nederlands Gezantschap. Graaf Rechteren-Limpurg maakt plaats voor Koopmans. De laatste moet –zo wil het protocol- zijn geloofsbrieven overhandigen aan de koning. Engeland vraagt Nederland het dubbele koningschap niet te erkennen. Koopmans komt aandraven met ‘Koning van Egypte, Soeverein van Nubië, de Soedan, van Kordofan en van Darfoer’. Dit is net een komma teveel. De geloofsbrieven worden geweigerd, Koopmans vertrekt naar Beiroet en de Vertegenwoordiging zit zonder gezant. Goemans treedt zolang op als Tijdelijk Zaakgelastigde. De titelkwestie wordt pas na de staatgreep beslecht.

1.4 Donkere dagen voor het gloeilampconcern Philips

Alvorens terug te keren naar de (val van de) monarchie, eerst een andere kwestie. Philips hangt in 1952 een boycot boven het hoofd. Het gloeilampconcern exporteert zijn producten vanuit Eindhoven. Alleen als ‘lokale omstandigheden export daarheen ernstig belemmeren’ gaat Philips over tot een vestiging overzee.77 Dit was het geval in Egypte. In de dertiger jaren had Philips een vestiging geopend in Alexandrië. Na de oorlog opent het concern een tweede vestiging in de regio. Ditmaal echter, in het Israëlische plaatsje Nathanya. Philips hoopt vanuit Egypte (en Eindhoven) te exporteren naar Arabische staten als Irak, Libanon en Syrië. Het fabriekje in Nathanya is enkel bedoeld voor de Israëlische markt maar blijkt een ‘steen des aanstoots’ voor de Arabische buurlanden.78 Philips dreigt op een zwarte lijst te komen. Het

besluit hierover komt te liggen bij de Arabische Liga (Cairo). Naar mate de ‘ernst van de situatie’ toeneemt, besluit BuZa tot een rendez-vous met het Philips bestuur.79

73 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/17226, rapportage van Gezantschapssecretaris aan gezant,

12-04-1952.

74 Abd, Al- Rahim, Imperialism and Nationalism in the Sudan 1899-1956 (Oxford 1969) 192. 75 Bron: http://www.mfa.nl/ddi-onderzoek2/129535.pdf, 01-07-2011, 11:25.

76 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/816, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 16-07-1952. 77 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, ‘stukken betreffende Arabische boycotactie tegen

Philips Eindhoven 1951-1954’, Schrijven BuZa aan gezanten (Bagdad en Cairo), 21-09- 1953.

78 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven BuZa aan Agentschap (Djeddah),

21-10-1952.

(15)

De eerste afspraak tussen het gloeilampconcern en BuZa staat opgetekend in een memorandum en is bijgesloten in het Philips- dossier.80 De ontmoeting vindt plaats te Eindhoven. BuZa wordt vertegenwoordigd door Dr. Boon (Secretaris Generaal), dr. Dingemans (chef Afrika/MO), dhr. van Blankenstein (B.E.B.) en baron van der Feltz (hoofd bureau MO). Namens het Philips bestuur zijn aanwezig de heer Guepin (directeur), Herman van Wansum (bestuurslid) en Maarschalk (regiodirecteur). Het doel van de afspraak –zo stelt de memo- is het voorkomen van een boycot: ‘eenmaal van kracht is het moeilijk, zo niet onmogelijk om deze ongedaan te krijgen’. Dr. Boon neemt het woord namens BuZa. De Arabische Liga –zo stelt Boon- wenst de sluiting van het fabriekje in Israel. Philips moet zich gaan interesseren in de Arabische wereld. Landen als Irak gaan een ‘boom’ periode tegemoet terwijl Israel, slechts een klein landje, geen mogelijkheid biedt voor ‘expansie’. De Arabische wereld gaat zich ‘ontwikkelen en moderniseren’ en heeft behoefte aan technische bijstand. Het gloeilampconcern –zo meent Boon- bekleedt een sleutelpositie en dient als lokeend voor het Nederlands bedrijfsleven. In conclusie: Philips moet de fabriek in Israel sluiten en zich gaan interesseren in de Arabische landen.

‘Philips’ –zo reageert dhr. Guépin- heeft slechte ervaring met ‘vestigingen overzee’. De opkomende landen hebben ‘niet de juiste mensen’. De boycot –zo meent van Wansum- ‘wordt gevoed door de Amerikanen’. Die willen ‘de Britten geleidelijk geheel verdringen uit regio’. De bestuursman spreekt van een ‘onzekere investering’. Er is nog een bezwaar: ‘sluiting zou tegenover Israel niet vriendelijk zijn en Philips moet nu eenmaal rekening houden met de belangrijke positie die in de wereldhandel door de Joden wordt bekleed’. Dr. Boon echter, houdt voet bij stuk: wil Philips een boycot afwenden, dan dient het beleid te veranderen. Er volgt enige discussie. Uiteindelijk stemt Philips in met het voorstel van BuZa: het gloeilampconcern gaat bijdragen aan de industrialisering van de Arabische landen. Over het fabriekje in Israel wordt niks besloten, alsof Philips op twee paarden wedt. Dit gaat een tijdje goed, tot de staatsgreep in Egypte alles in een stroomversnelling brengt.

1.5 Exit Faroek

In de nacht van 23 Juli 1952 maken legerleiders zich meester van het staatsmonopolie op macht. Goemans –de Tijdelijk Zaakgelastigde- stuurt een codetelegram aan het ministerie in Den Haag: ‘uit protest tegen doorvretende corruptie heeft het leger (…) vannacht om twee uur Cairo en Alexandrië bezet’.81 De positie van de koning, zo stelt het telegram, ‘is vooralsnog onzeker’. Enkele dagen later verlaat de vorst Egypte. Dhr. van Bijlandt -Nederlands gezant te

80 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Memorandum van BuZa, 22-01-1951. 81 NA, Codearchief 1945-1954, 2.05.117/13641, Codetelegram TZ (Goemans) aan BuZa, 23-07-1952.

(16)

Rome- bevestigt de aankomst van (voormalig) koning Faroek te Italië.82 De monarchie blijft gehandhaafd in de persoon van Faroek’s zes maanden oude spruit. De motivering van Goemans –uit protest tegen de doorvretende corruptie- getuigt van enig begrip voor de staatsgreep. Dit geldt ook voor de Nederlandse pers: ‘Van het leger’ –zo stelt de NRC een dag na de staatgreep- ‘kan een kracht ten goede uitgaan’.83 Het Algemeen Dagblad kopt: ‘De vorst van de speelzaal: Faroek, belofte welke niet werd ingelost’.84 De Volkskrant stelt: ‘Hij was het soort vorst dat

Egypte niet kon gebruiken’.85 Een Polygoonfilmpje met ‘de eerste vrijgegeven beelden van (…)

de gebeurtenissen in Egypte’ komt bijna propagandistisch over.86 De staatsgreep geniet –dat blijkt wel- algemeen begrip en instemming in Nederland (en bij het gezantschap te Cairo). De staatgreep wordt niet geanalyseerd in wereldomvattende termen. In tegendeel, de beleving kan deels worden teruggebracht tot een koninklijk geschenk. Faroek was in 1951 ten tweeden male in het huwelijk getreden. De Nederlandse regering had –namens H.M. Koningin Juliana- de vorst een prachtige bokaal gegeven ter waarde van 500 gulden. Dit was slechts een jaartje geleden. Zou deze nu zomaar “op straat komen te liggen?” Onder andere het Rijksmuseum te Amsterdam had reeds interesse getoond. Goemans doet–in de nasleep van de staatsgreep- onmiddellijk navraag bij de Egyptische chef Protocol. Deze laat weten ‘dat de Egyptische regering overweegt het geschenk dat H.M. de Koningin namens de Nederlandse regering aanbood buiten de veiling te houden en voor een [Egyptisch] museum te bestemmen’.87 Dit is

inderdaad gebeurd.

Buitenlandse vertegenwoordigers worden geacht opnieuw geloofsbrieven te overhandigen.88 Nu moeten ook andere landen kleur bekennen inzake de Egyptische soevereiniteitsclaim over Soedan (de titelkwestie): ‘hierdoor verkeert Nederland thans niet meer in een geïsoleerde positie’. De ballingschap van Koopmans is hiermee ten einde. De “dubbele koningstitel” blijft echter ongewijzigd. De kwestie wordt besproken in de Ministerraad van augustus 1952: ‘Het was Engeland gelukt’ zo stelt minister Stikker- ‘geloofsbrieven te doen aanvaarden zonder erkenning’.89 De Britten zijn echter niet bereid hetzelfde te doen voor Nederland. Daarom ‘zal

thans onze gezant zijn geloofsbrieven (…) met de uithollingclausule aanbieden’. Er klinkt

82 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/13641, Codetelegram gezant (Rome) aan BuZa,

30-07-1952. Opmerking: de gezant te Rome –dhr. Bijlandt- kent de koning nog uit betere tijden. Hij was tussen 1937 en 1940 de Tijdelijk Zaakgelastigde te Cairo. Hij heeft Faroek (o.a.) het Grootkruis van de Orde van de Nederlandse Leeuw opgespeld. In: NA, Staatsalmanak 1937 tot en met 1940.

83 Zie VI Bijlagen, pagina 3. 84 Ibidem, pagina 2. 85 Ibidem, pagina 1.

86 Het polygoon nieuws (1952): http://www.geschiedenis24.nl/speler.program.7049319.html , 22-07-2011, 15:52. 87 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/13641, Schrijven TZ (Goemans) aan BuZa, 28-07-1952.

88 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/ 15756, ‘moeilijkheden met geloofsbrieven in verband met

titelwijziging voor koning Faroek’, memorandum BuZa, 29-07-1952.

(17)

frustratie in de woorden van Stikker. Nederland had zich geschaard aan de zijde van Engeland. De Britten ritselen vervolgens een deal en wassen hun handen in onschuld. Dit bevestigt de eeuwenoude notie van ‘grote staten (…) als loutere opportunisten’.90 Nederland –‘fatsoenlijk

en rechtschapen’- wordt eenzaam in de kou gelaten. Minister Stikker geeft er de brui aan. Met de val van Faroek is een einde gekomen aan een episode in de Nederlands- Egyptische betrekkingen. Enkel in 1953 –ten tijde van de Watersnoodramp- zou Nederland nog iets vernemen van de ‘vroegere Egyptische monarch’.91 Faroek –zo schrijft de Nederlandse gezant

vanuit Italië- ‘had afgezien van een verjaardagspartij en besloten de daarvoor bestemde uitgaven aan te wenden ter leniging van de nood’. De gezant besluit –als dank- Faroek een bezoek te brengen in het ‘schilderachtig dorpje waar zowel de Paus als de Italiaanse Minister President plegen uit te rusten van Romeinse beslommeringen’. Het verslag van de gezant eindigt met de volgende uitspraak: ‘Het is een wonderlijke belevenis een vorst te ontmoeten die, op zichzelf genomen, een eerder vriendelijke indruk maakte en voornamelijk teleurgesteld schijnt over de omstandigheid dat hij niet meer precies doen en laten kan wat hij wil’. Tot zover de Egyptische monarchie.92

1.6 Philips: Let’s make things….

De staatsgreep in Egypte –zo leest een statement van de Arabische Liga- had het een en ander vertraagd.93 Nu echter, komt alles terug “with advantage”. ‘De hoop’ –zo stelt een bericht van

11 augustus 1952- ‘dat de periode van windstilte nog een tijd zou voortduren is helaas al snel in rook opgegaan’.94 Ineens komt alles in een stroomversnelling: ‘de zaak is in een urgent stadium gekomen’. Op zeker moment lijkt alles verloren: ‘we moeten spoed betrachten, teneinde zo mogelijk de boycot alsnog te voorkomen’.95 Helaas: ‘mij is zojuist medegedeeld’ –zo schrijft

Koopmans op 09 September- ‘dat aan Philips de levering aan Saoedi-Arabië van een compleet zendstation ter waarde van circa £ 500 000 is ontgaan uitsluitend en alleen om politieke redenen’.96 In Irak ‘zal dezer dagen de invoer volledig tot stilstand’ komen.97

90 Boogman, ‘Nederland gidsland’, 165.

91 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/802, ‘stukken betreffende de Egyptische bijdragen aan de

watersnoodramp in Egypte’, Schrijven gezant (Rome) aan BuZa, 12-02-1953. En: VI Bijlage, pagina 4 en 5.

92 De (ex) Koning overlijdt te Rome, in de leeftijd van 45 jaar: http://www.youtube.com/watch?v=Kwv0bxovpYU,

17-10-2011, 23:58.

93 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Los stuk over uitspraak Arabische Liga, 01-09-1952. 94 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, ‘Stukken betreffende een Philips “goodwillmissie"

naar Saoedi-Arabië’, Schrijven gezant (Bagdad) aan BuZa, 11-08-1952.

95 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Schrijven van gezant (geheim) aan BuZa, 08-09-1952. 96 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Schrijven van gezant (geheim) aan BuZa, 09-09-1952. 97 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Schrijven van gezant (Bagdad) aan BuZa, 31-10-1952.

(18)

Het probleem is intussen een stuk erger geworden. Philips wordt ervan verdacht ‘een Joods firma te zijn’.98 Om dit te ontkrachten, stelt Philips een lijst samen met de gegevens van alle bestuurleden: naam, toenaam, religieuze achtergrond, wortels van het bedrijf, alles wordt gerapporteerd: ‘the Philips family (…) have been members of the Protestant Church and married persons of that same religion’.99 De lijst krijgt het stempel van goedkeuring van het Nederlands consulaat te Cairo. Philips stuurt (de befaamde verzetsman) Willem van Lanschot op een “goodwillmissie” door het Midden-Oosten. Koopmans gaat hem vergezellen tijdens een bezoek aan generaal Naquib. Hij hoopt ‘te betogen (…), dat de leiders van dit bedrijf geen Joden zijn, en dat men bij een groot kapitaal, dat ter beurse wordt verhandeld (…), zeker niet mag beweren dat het kapitaal in Joodse handen is’.100 Het Philips bestuur besluit alsnog de fabriek

in Israel te sluiten.101

De activiteiten in Egypte zullen worden uitgebreid. Philips gaat een ‘fluistercampagne’ op touw zetten om hier ‘ruchtbaarheid aan te geven’. Het wijdt de sluiting van het fabriekje aan de Israëlische bureaucratie en “red-tape”. Dit blijkt een slimme zet: ‘closing of Philips plant should lead to revision of policy’, kopt de Israelische Jeruzalem Post.102 ‘De Arabische kant van de zaak’- zo schrijft de Nederlandse gezant te Israel- ‘komt in het geheel niet ter sprake’.103 De Israëli’s doen een wanhopige poging om de fabriek te kopen. Philips echter, weigert medewerking. Op 28 Mei 1953 ontvangt het concern de exportlicentie en –zo meldt de gezant- ‘er is onmiddellijk begonnen met de demontage en verpakking van de machines’.104 Later dat jaar krijgt BuZa bezoek van Philips directeur Guépin. Met de boycot achter de rug –zo beargumenteert Guépin- ‘beziet Philips de Arabische staten op de eigen merites’.105 Deze zijn in

het geheel niet gunstig. Guépin voelt dan ook weinig voor “vestigingen overzee”: ‘Philips kan geen filantropie voor deze staten bedrijven’. BuZa –die Philips typeert als Nederlands ‘vlaggenschip’- komt bedrogen uit.

De Philips kwestie heeft eerst en vooral te maken met standplaatsgebondenheid, ook wel vertaald met “where you sit is where you stand”. Het gloeilampconcern had andere prioriteiten, andere zorgen dan BuZa. Het essentiële verschil tussen overheidsinstanties enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds, is winst. In de spitsvondige woorden van Milton Freedman: ‘The social responsibility of business is to increase its profits’.106 BuZa ziet

98 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Schrijven van gezant aan BuZa, 14-11-1952.

99 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Los stuk van het consulaat (NL in Cairo), 02-08-1952. 100 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Schrijven van gezant aan BuZa, 14-11-1952. 101 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/796, Memorandum BuZa, 15-10-1952.

102 Zie VI Bijlagen, pagina 5.

103 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven gezant (Jeruzalem) aan BuZa, 18-11-1952. 104 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven gezant (Jeruzalem) aan BuZa, 09-06-1953. 105 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven van BuZa aan gezanten (Bagdad en Cairo),

21-09-1253.

(19)

technische assistentie als een middel om invloed te krijgen in de “opkomende landen”. Philips ziet niet in hoe dit kan bijdragen tot de vermeerdering van winst. Het gloeilampconcern smeert –om een boycot te vermijden- lokale leiders (en BuZa) honing om de mond. Met de boycot achter de rug, is het “business as usual”. BuZa kijkt met verbittering terug op de samenwerking met Philips: ‘sommige leidende figuren van Philips hebben tegenover het departement een weinig fraaie rol gespeeld’.107 Het concern had ‘herhaalde suggesties’ gedaan en

‘verwachtingen gewekt’ maar was vervolgens met ‘de armen over elkaar gaan zitten’.108 De

gezanten ter plaatse mochten de klappen opvangen.

1.7 Entree Vrije Officieren

De Vrije Officieren vormen een bijzonder stelletje: jong, arme achtergrond, carrière in het leger en geen banden met de grootgrondbezitters. Dit is –in de wereld anno 1952- een zeldzaamheid.109 Na de Egyptische aanzet wordt dit standaardrecept, in het Midden-Oosten maar ook daarbuiten. De regimes zijn weinig ideologisch, eerder pragmatisch en nationalistisch. De agenda wordt veelal gedomineerd door landhervormingen. Dit is een stukje idealisme enerzijds, anderzijds om de machtsbasis te breken van de oude elite (in Egypte georganiseerd in de Wafd-partij). Joden en Kopten -goed vertegenwoordigd binnen de elite- zullen het nimmer meer zo goed hebben als onder de Mohammed- Ali dynastie.110 Het doel achter de staatgreep –

zo schrijft Koopmans in maart 1954- was ‘het wegjagen van de slechte koning, het uitroeien van de corruptie en het breken van de macht der landheren’.111 De staatsvorm verandert Egypte van een (conservatieve) monarchie in een (radicale) republiek. Deze wordt uitgeroepen op 18 juni 1953, waarna Nederland overgaat tot erkenning.112

Het gezantschap was bekend noch met generaal Naquib, noch met kolonel Nasser. Dit valt op te maken uit het ‘Militair rapport’ van gezantschapattaché Dolleman. De rapportage stamt uit maart 1952, slechts vier maanden vóór de staatsgreep. Geen van de bovengenoemde heren wordt hierin genoemd. De rapportage telt zesenveertig pagina’s. Het is temeer opmerkelijk,

107 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven van BuZa aan gezanten (Cairo, Bagdad en

Jeruzalem), 10 -01-1953.

108 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/797, Schrijven van BuZa aan gezanten, 22 juni 1954. 109 Cleveland, Modern Middle East, 304.

110 Opmerking: De Koptische kerk en Koptische landheren vormden tezamen een aanzienlijk percentage van de

Egyptische grootgrondbezitters. In: Gabriel Baer, A history of landownership in modern Egypt, 1800-1950 (Londen 1962) 64. Onder de Mohammed- Ali dynastie was de Joodse gemeenschap uitgegroeid tot 60 000 mensen (1920). De Joodse minderheid genoot een relatief stabiel sociaal, economisch en politiek bestaan. Zionistische activiteiten en de heroprichting van Israel maakten de minderheid verdacht in de ogen van het Egyptische volk. De meesten van hen wensten echter niet te emigreren en koning Faroek nam hen (min of meer) in bescherming: ‘He declared that the majority of Egyptian Jews were loyal to Egypt and that no measures were contemplated against them, only against Zionist activists’. In: Michael M. Laskier, The Jews of Egypt, 1920-1970: in the midst of Zionism,

anti-Semitism and the Middle East conflict (New York 1992) 12, 126.

111 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.143/808, Schrijven gezant aan BuZa, 10-03-1954. 112 NA, Notulen Ministerraad, 29-06-1953.

(20)

daar het rapport een opsomming geeft van een twintigtal ‘leidende persoonlijkheden op politiek en militair terrein’. Kolonel Nasser behoort in dit rijtje niet thuis. Generaal Naquib echter, was sinds januari 1952 voorzitter van de prestigieuze officiersclub.113 Deze functie was

altijd bekleed door een aangewezene des Konings. Naquib echter, een held van de Palestina campagne, werd door het leger zelf gekozen. Faroek kon niet om hem heen. Het is daarom opmerkelijk dat Dolleman hem niet noemt.

Het gezantschap richtte haar aandacht –afgezien van het Moslimbroederschap- vooral op ‘jonge heethoofden’ in het leger.114 Zo ook Dolleman: ‘De hogere officieren’–zo stelt de rapportage- ‘behoren nog tot de oude garde uit de Turkse tijd en hebben veelal een Britse opleiding gehad’. Zij zijn daarom ‘koningsgetrouw en pro- Westers’. Generaal Naquib –zo stelt deze aanname- zal zich wel gedeisd houden. De aanname is niet geheel ontkracht. Naquib was de enige (aanzienlijk oudere) generaal binnen de Vrije Officieren. De overige leden (ongeveer een dozijn mannen) komen voornamelijk uit het middenkader. Zij hebben de staatsgreep geïnitieerd en geleid. Naquib is vooral bedoeld als “window-dressing”. Dit bleef voor de buitenwereld onbekend (zoals de Nederlandse pers). Het gezantschap echter, weet onmiddelijk dat ‘generaal Naquib niet de leider maar uitvoerder is’.115 De vertegenwoordiging is vanaf het begin bekend met Gamal Abdel Nasser. Hij was de spin in het web van de staatsgreep.

Nasser hield zich in het begin gedeisd, tot het rustig was geworden. Daarna begon hij te complotteren. De machtstrijd tussen Naquib enerzijds, Nasser en de rest anderzijds, vormt een centraal thema in de diplomatieke post tussen het Gezantschap en BuZa (1953-1954). In de berichtgeving is sprake van een apolitieke Naquib en een sluwe Nasser. Naquib echter, laat zich lastig uit de weg ruimen. Hij is immens populair en Nasser moet meerdere malen inbinden: ‘Positie van Naquib’ –zo meldt de gezant in maart 1954- ‘sterker dan ooit’.116 Koopmans is geweldig onder de indruk van de generaal: ‘Ik meen’ –zo schrijft de gezant- ‘oog in oog te hebben gestaan, niet alleen met een groot mens maar ook met een oprecht mens’.117 De

karakterisering van Nasser is verrassend. De kolonel zou beroemd worden om zijn retorische gave, zijn naam is synoniem aan het enthousiasmeren (of “opruien”) van volksmassa’s. Volgens de gezant echter, ‘mist Nasser het charisma van (…) Naquib’.118

Eind 1954 is het afgelopen met de generaal: ‘de ontheffing van (…) Naquib is [mij] medegedeeld’.119 Hij slijt de komende twintig jaar in een ‘gouden kooi’.120 ‘Ik vraag mij af’ –zo

113 Raymond William Baker, Egypt’s Uncertain Revolution under Nasser and Sadat (Londen 1978) 28. 114 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/ 17226, Schrijven TZ (G) aan BuZa, 02-02-1952. 115 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.117/ 17756, Schrijven gezant aan BuZa, 07-08-1952.

116 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/13643,’Generaal Naquib 1952-1955’, schrijven van gezant aan BuZa,

02-03-1954.

117 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/816, Schrijven van gezant aan BuZa, 07-11-1952. 118 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/813, Schrijven van gezant aan BuZa, 13-06-1954. 119NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, Schrijven van gezant aan BuZa, 06-12-1954.

(21)

stelt een onbekend schrijven uit het “dossier Naquib”- ‘of hij wel gepoogd heeft zijn eigen vertrouwensmensen in sleutelposities te plaatsen. Zou men zich een figuur als Stalin hebben kunnen indenken zonder de controle over het partijapparaat? Hij heeft gemeend dat hij met goede bedoelingen, vriendelijkheid tegenover iedereen, kindertjes over hun hoofd aaiend, de immense problemen kon oplossen’. Deze observatie doet denken aan de woorden van Niccolo Machiavelli: ‘Want een man die zich overal goed betoont, gaat noodzakelijk te gronde te midden van zovelen die niet goed zijn. Daarom moet een heerser, wanneer hij zich wil handhaven, leren om niet goed te zijn’.121 Koopmans betreurt de val van Naquib, die hij bestempelt als ‘een invloed in matigende zin’.122 De gezant rest de vraag: ‘In hoeverre het nodig zal zijn hier ter stede opnieuw geloofsbrieven aan te bieden’.123

1.8 Nieuw- Guinea in driehoeksverband

Er is veel gezegd over de interne veranderingen van Egypte in de periode van 1952 tot 1954. Dit bleef niet zonder gevolgen voor de betrekkingen tussen Egypte en Nederland enerzijds, Egypte en Indonesië anderzijds. Een kleine terugblik. Onder koning Faroek staan de zaken als volgt: Indonesie erkent –in tegenstelling tot Nederland- onmiddellijk de dubbele koningstitel. Dit moet worden uitgelegd –zo schrijft de Ambassadeur (Jakarta)- als ‘tegenbeleefdheid voor de onmiddelijke erkenning door Egypte van de Republiek Indonesie’.124 Hij vervolgt: ‘een

additionele overweging zou kunnen [zijn] eventuele belofte van Egyptische zijde van steun aan de Indonesie, mocht de Nieuw- Guinea kwestie ooit voor internationale forum komen’. Het Indonesische Gezantschap te Cairo brengt het onderwerp voortdurend onder de aandacht van de Egyptenaren. Zo verschijnt er begin 1952 een bericht in de pers, ‘waarin [de indonesische gezant] de bezetting van de Suezkanaalzone vergelijkt met de situatie in Nederlands Nieuw Guinea en de verhouding tussen Nederland en Indonesie welhaast even slecht noemt als die tussen Egypte en Engeland’.125 Het Nederlands Gezantschap is vooral druk dit soort berichten te ontkrachten.

Vanuit Canberra (Australie) ontvangt BuZa –in augustus 1953- het volgende bericht: ‘Indien het Nederland ernst is’ –zo schrijft de Nederlandse Ambassadeur- ‘Nieuw- Guinea te behouden, zal het ook de verdediging hiervan serieus ter hand dienen te nemen. Het zal niet slechts kunnen

120 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, onbekend schrijven, heeft noch titel noch datum. Het

document verhaalt over Naquib en zijn leven als politiek banneling. Er wordt verwezen naar president Eisenhower en de Irakese legerleider Kassem. De eerste is president tot 1961, de laatste komt aan de macht in 1958. Het document is waarschijnlijk in de tussenliggende periode opgesteld.

121 Niccolo Machiavelli, de Heerser (Amsterdam 2004) 135.

122 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, Schrijven van gezant aan BuZa, 27-12-1954.

Opmerking: Deze aanname wordt bevestigd door de geschiedschrijving. Zie (o.a.) Bert Zengerink, ‘Historische fundamenten voor de Egyptische revolutie’, Groniek: onafhankelijk Gronings historisch Nieuwsblad (1994) 53.

123 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, Schrijven van gezant aan BuZa, 27-12-1954.

124 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/13643, Schrijven van ambassadeur (Jakarta) aan BuZa, 09-01-1952. 125 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/15763, Codetelegram TZ (Goemans) aan BuZa, 26-01-1952.

(22)

steunen op militaire hulp van buiten’.126 Er wordt echter niets ondernomen. BuZa richt zich met name op de behandeling van de kwestie in Verenigde Naties. De Nederlandse delegatie wordt als volgt geïnstrueerd: ‘onze internationale positie op Nieuw- Guinea is er ene van een gehandhaafde status-quo’.127

De Vrije Officieren tillen de betrekkingen met Soekarno naar een hoger plan. Begin 1953 valt het besluit de ‘vertegenwoordigingen te verheffen tot ambassades’.128 Faroek, zo is reeds vermeld, had een dergelijk voorstel afgewezen. De ambassade gaat door met ‘anti-Nederlandse propaganda in de Egyptische pers’.129 Het ontkrachten van deze “propaganda” wordt steeds moeilijker: ‘Het argument’ –zo schrijft deRanitz (TZ) in 1954- ‘dat Nieuw Guinea geografisch niet bij Indonesie doch bij Australie behoort (...) wordt hier te lande niet zeer sterk gevonden’.130 ‘De Egyptenaren’ –zo vervolgt de Tijdelijk Zaakgelastigde- ‘hechten veel waarde

aan het recht van zelfbeschikking’. De Nederlandse positie geraakt in zwaar weer: ‘Intussen schijnt het, dat het Politieke Comite van de Liga reeds heeft besloten Indonesie in deze kwestie te steunen’. De Nieuw-Guinea kwestie wordt langzaam een heet hangijzer tussen Nederland en Egypte. De problematiek echter, dient niet te worden overdreven. Ten eerste wordt ‘de steun aan Indonesie in milde bewoordingen (…) gesteld’. Ten tweede is Egypte ‘in beslag genomen door (…) de onderhandelingen met Engeland’. Het gaat vooral om symboolpolitiek en dus – vooralsnog- een continuering van het beleid onder koning Faroek.

Recapitulatie

De staatsgreep betekent een “topdown” verandering van de Egyptische samenleving. De koning is uitgezwaaid en oude machtsstructuren worden gebroken. Met Nasser aan de helm (en Naquib in een “gouden kooi”) is de eerste fase van de revolutie voltooid.131 Nederland had een

enigszins neutrale beleving van deze interne aangelegenheid. Nu zal Egypte zich richten op het buitenland. Het koloniaal juk dient te worden gebroken, te beginnen in de Suez kanaalzone. Nederland, zelf een koloniale mogendheid, zal ditmaal niet neutraal staan toekijken.

126 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/17274, ‘defensie maatregelen en militaire positie op Nieuw-

Guinea’, (geheim) schrijven ambassadeur (Canberra) aan BuZa, 11-08-1953.

127 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/26484, ‘behandeling van de Nieuw- Guinea kwestie tijdens de

negende Algemene Vergadering [VN]’, Memorandum BuZa, 07-10-1954.

128 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/15763, Schrijven gezant aan BuZa, 27-03-1953.

129 NA, Archief van de Ambassade in Egypte 1955-1974, 2.05.173/642, ‘de gedragslijn van Egypte ten aanzien van

de doorvaart van Nederlandse schepen in verband met de kwestie Nieuw- Guinea’, Schrijven van gezant aan BuZa, 16-12-1954.

130 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.117/26484, (geheim) schrijven TZ (deRanitz) aan BuZa, 09-10-1954. 131 Little, American Oriëntalism, 167.

(23)

H2: Aanvechter in actie: Nasser en het juk der koloniale mogendheden

‘Het fanatisme der Egyptenaren en de arrogantie der Engelsen verdragen elkaar slecht’.132

Nederland en Egypte in de periode 1955-1958

Het vorige hoofdstuk analyseerde de interne veranderingen in Egypte tussen 1952 en 1954. In dit hoofdstuk richt de (radicale) republiek zich op de buitenwereld. Deze agenda wordt nog altijd gedomineerd door de Suezkanaal kwestie. De deelvraag van dit hoofdstuk luidt: Hoe beleefde Nederland de ontwikkeling van Egypte in de periode 1955-1958 in het algemeen en die van de Suez crisis in het bijzonder? Alvorens deze vraag te beantwoorden, is het belangrijk de Nederlands- Egyptische betrekkingen in de context te plaatsen.

2.1 Het wereldtoneel en de regionale context

De gevolgen van de Egyptische metamorfose waren in het vorige hoofdstuk nog moeilijk te voorspellen: ‘Wat de toekomst zal brengen’ –zo schrijft Koopmans in december 1954- ‘is volkomen onduidelijk’.133 Na de jaarwisseling stelt de gezant: ‘Gamal Abdel Nasser is nog steeds

niet populair, hoezeer hij ook zijn best doet’. (...). Getracht wordt Naquib te doen vergeten maar zijn plaats wordt door Nasser in de harten van het volk niet ingenomen’.134 Nasser moet zich nog bewijzen, zowel in het binnenland als in het buitenland.

Egypte vaart een middenkoers tussen het Oosten en het Westen. Dit is in het Westen weinig populair. John Foster Dulles, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, probeert Nasser lange tijd voor zich te winnen. Hij hoopt Egypte te maken tot een hoeksteen van het Bagdad pact. De Britten willen hem het liefst omverwerpen. Nasser echter, verzet zich tegen beiden. Hij spreekt hierover met Koopmans: ‘Toen ik Abdel Nasser zeide dat zij, naar mijn mening, (…) een gevaarlijk spel spelen door te flirten met Nehroe’s Neutralisme, antwoordde hij mij dat zij in de strijd tussen het imperialisme en het communisme zeker niet neutraal zijn, maar dat zij om binnenlandse politieke redenen ook zelfs niet de schijn kunnen riskeren dat zij zich aan het Engels imperialisme zouden onderwerpen door een overeenkomst of verbond met het Westen aan te gaan’.135 Op deze manier –zo verzuimt Nasser te melden- genereert Egypte inkomsten uit zowel het Oosten als het Westen.136

Nasser is druk bezig zich te profileren. Dit blijkt (o.a.) uit ‘The Egyptian Revolution’, gepubliceerd in Foreign Affairs (1955) en geschreven door Gamal Abdel Nasser: ‘The corrupt

132 NA, BuZa Codearchief 1945-1954, 2.05.143/823, ‘rapporten aan BuZa inzake de toenemende spanningen in het

Midden-Oosten’, Schrijven Gezant aan BuZa, 09-10-1954.

133 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/810, schrijven van gezant aan BuZa, 27-12-1954. 134 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.118/15866, Schrijven gezant aan BuZa, 09-01-1955. 135 NA, Archief van het Gezantschap in Egypte, 2.05.143/804, Schrijven van gezant aan BuZa, 30-01-1954. 136 Little, American Oriëntalism, 168.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De huisarts verzamelt en bewerkt daartoe gegevens in het elektronisch patiëntendossier voor huisartsen (H-EPD), volgens de richtlijnen voor Adequate Dossiervorming met

Het NHG-Standpunt Palliatieve zorg verwoordt deze ontwikkeling buitengewoon helder en geeft concrete, structurele aanbevelingen hoe huisartsen toch goede palliatieve

Het is zaak dat er korte lijnen ontstaan tussen huisartsen, Centra voor Jeugd en Gezin (met de jeugdarts als aanspreekpunt) en Bureaus Jeugdzorg, zodat kind en gezin kunnen rekenen

De huisartsenvoorziening begeleidt patiënten met chronische psychische problemen die niet (meer) door de tweede lijn worden behandeld.. •

De huisarts schrijft geneesmiddelen voor in de eerstelijnszorg en is daarom eindverantwoordelijk voor de (keuze van de) medicamenteuze behandeling van de patiënt.. De huisarts

Als huisarts krijgt u steeds meer te maken met oudere patiënten, van wie de meeste vroeg of laat met complexe problematiek worden geconfronteerd.. Zij hebben één of meer

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor