• No results found

Welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken om het eetgedrag van de jeugdspelers te verbeteren door beïnvloeding van de ouders?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken om het eetgedrag van de jeugdspelers te verbeteren door beïnvloeding van de ouders?"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken

om het eetgedrag van de jeugdspelers te

verbeteren door beïnvloeding van de

ouders?

Bachelor opleiding Voeding & Diëtetiek Hogeschool van Amsterdam

2015124

(2)

2

Welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken om het eetgedrag van de

jeugdspelers te verbeteren door beïnvloeding van de ouders?

Auteurs: Rosanna Snijder en Melissa Vissie

Afstudeernummer: 2015124

Opdrachtgever: AFC Ajax

Borchlandweg 16-18 1082 LR Amsterdam

Praktijkbegeleider: Peter Res

Docentbegeleider: Anne-Marijke Ambergen

Examinator: Linda Kromhout

(3)

3

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven ter afronding van de studie Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam in de periode september 2014 tot en met januari 2015.

Vanuit profvoetbalclub Ajax is ons gevraagd onderzoek te doen naar de informatiebehoefte van ouders van jeugdspelers met betrekking tot gezonde voeding. Onderzocht is de bereidwilligheid van ouders om de voeding van hun kind aan te passen. Hiervoor zullen ze eerst hun eigen eetgewoonten moeten aanpassen. Dit kan bereikt worden door met behulp van de Stages of Change te bekijken in welke fase van gedragsverandering de ouders zich bevinden en daar de voorlichting op aan te passen. Wij hebben met veel plezier aan deze scriptie gewerkt en kijken met tevredenheid terug op de afgelopen vijf maanden.

Graag willen wij iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Wij willen in het bijzonder onze docentbegeleider Anne-Marijke Ambergen bedanken voor de fijne samenwerking en praktijkbegeleider Peter Res voor het inzetten van zijn wetenschappelijke kennis en ervaring. Tot slot bedanken wijAldo Zuddas en Pieter Snijder voor hun kritische blik en positieve feedback.

Wij wensen u veel leesplezier!

Melissa Vissie & Rosanna Snijder Amsterdam, januari 2015

(4)

4

Samenvatting

Inleiding: Uit intern onderzoek van AFC Ajax is gebleken dat de voeding van veel onder- en middenbouwspelers (6-15 jaar) nog niet optimaal is. Een manier om de voedingsinname te beïnvloeden is het stimuleren van gedragsverandering bij de ouders. De voedselkeuze van deze spelers wordt namelijk nog (groten)deels door de ouders bepaald. Ajax heeft momenteel geen concreet beeld hoe zij de ouders passende informatie kunnen bieden, dat leidt tot

gedragsverandering. Het is belangrijk te weten in welk gedragsstadium ouders zich bevinden, omdat de manier van voorlichten per gedragsstadium kan verschillen. De onderzoeksvraag luidt dan ook: In welk gedragsstadium van de Stages of Change met betrekking tot gezonde voeding en

sportprestaties bevinden de ouders van spelers in de onder- en middenbouw (6-15 jaar) van AFC Ajax zich en welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken om de ouders in een volgend gedragsstadium te krijgen?

Methoden: Er is een korte literatuurstudie uitgevoerd naar onder andere de voorbeeldfunctie van ouders, het Stages of Change Model en voorlichtingsmethodieken. Dertig respondenten zijn met behulp van twee aselecte steekproeven in SPSS getrokken voor zowel de onder- als middenbouw. Vervolgens zijn zij aan de hand van een grotendeels gesloten vragenlijst geïnterviewd. De

antwoorden op de gesloten vragen zijn met behulp van SPSS in percentages omgezet en de open vragen zijn met behulp van WORD geanalyseerd. Hierna is bepaald in welke fase van het

gedragsveranderingsmodel de Stages of Change de ouders van de onder- en middenbouwspelers zich bevinden met betrekking tot het verbeteren van hun eigen eetgedrag en het eetgedrag van hun zoon. Tot slot zijn methodieken per fase van de Stages of Change in kaart gebracht. Met de uitkomsten van de interviews en het literatuuronderzoek is er een adviesrapport opgesteld met concrete tips en praktische adviezen voor Ajax.

Resultaten: De ouders van onderbouwspelers vallen grotendeels in de contemplatie- en actiefase. De ouders van middenbouwspelers bevinden zich voornamelijk in de preparatie- en actiefase.

Vierenzestig procent van de respondenten heeft behoefte aan extra informatie omtrent gezonde (sport)voeding. Zij worden het liefst voorgelicht door middel van sociale media, een workshop sportvoeding, een receptenboek of een persoonlijk gesprek met een (sport)diëtist. Veel respondenten zijn geïnteresseerd in de voedingsbehoefte van hun zoon. Enkele respondenten hebben ook interesse in informatie omtrent voedselallergieën en verantwoord aankomen/afvallen. De respondenten vinden het belangrijk dat Ajax meewerkt bij het verbeteren van de voeding. Zij vinden dat Ajax meer moet toezien op wat de jongens eten bij de club.

Conclusie: Ajax kan twee methodieken gebruiken om ouders in een volgende gedragsfase te krijgen. Dit zijn voorlichting op maat (tailoring) en de zelfregulatie methode. Bij ouders van

onderbouwspelers moet het accent liggen op het vergroten van de kennis en bewustwording en bij ouders van de middenbouw meer op het stellen van doelen en het maken van concrete plannen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met persoonlijke determinanten zoals de attitude, sociale steun en zelfeffectiviteit.

(5)

5

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Begrippenlijst ... 6 1 Inleiding ... 7 1.1 Achtergrond ... 7 1.2 Aanleiding ... 7 1.3 Doel- en probleemstelling ... 7 1.4 Indeling scriptie ... 7 2 Materialen en methoden ... 8 2.1 Onderzoeksmethode ... 8 2.1.2 Onderzoeksgroep ... 8 2.1.3 In- en exclusiecriteria ... 8 2.1.4 Vergelijkingsgroepen ... 8 2.2 Gegevensverzameling ... 9 2.2.1 Deskresearch ... 9 2.2.2 Fieldresearch ... 9 2.3 Statistiek ... 10 3 Resultaten literatuuronderzoek ... 11 3.1 Gedragsmodellen ... 11

3.2 De fases van het Stages of Change Model ... 12

3.3 Het Transtheoretisch Model en de Stages of Change in andere onderzoeken... 13

3.4 Determinanten van gedrag ... 13

3.5 Voorlichting ... 15

3.6 Sportvoeding ... 17

3.7 Cultuurverschillen... 17

4 Resultaten ... 19

4.1 Belangrijke uitkomsten van de vragenlijst ... 19

4.2 Indeling van gedragsfases ... 25

4.3 Samenvatting van de resultaten ... 28

5 Discussie ... 29

5.1 Antwoord op de probleemstelling ... 29

5.2 Belangrijkste resultaten... 29

5.3 Sterke en zwakke punten ... 30

5.4 Conclusie ... 31

5.5 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en Quick Wins ... 32

6 Literatuurlijst ... 33

7 Bijlagen ... 37

Bijlage I: De vragenlijst ... 37

Bijlage II: Antwoorden gesloten vragen en indelingslijst gedragsfases ... 46

Bijlage III: Antwoorden open vragen ... 48

(6)

6

Begrippenlijst

Ambivalentie Het ervaren van twee tegenovergestelde gedachten of gevoelens, waardoor geen keuze gemaakt kan worden

Aselecte steekproef Als alle elementen uit de populatie dezelfde kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen

Determinant Factor die een ontwikkeling of een toestand (mede) bepaalt Intrinsieke motivatie Een vorm van motivatie die vanuit de persoon zelf komt

Modeling Gedragstherapeutische vaardigheid waarbij het gewenste gedrag vele malen wordt voorgedaan, zodat de persoon die moet veranderen dit uiteindelijk gaat herhalen

Sociale steun Sociale steun ontvang je binnen sociale relaties met andere mensen in de omgeving. Voorbeelden van deze interacties zijn een

compliment, advies of het krijgen van gezelschap

Tailoring Een methodiek om voorlichting-op-maat te realiseren, door middel van voorlichtingsprogramma’s af te stemmen op ideeën, wensen en behoeften van verschillende individuen in een groep

Zelf-effectiviteit Het vertrouwen van een persoon in de eigen bekwaamheid om met succes invloed uit te oefenen op zijn of haar omgeving

Zelfregulatie Het proces waarin een individu controle krijgt over zichtzelf, het gedrag en de omgeving door middel van observatie en stellen van haalbare doelen

(7)

7

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens de achtergrond en aanleiding van dit onderzoek toegelicht, de doelstelling en de probleemstelling geformuleerd en wordt kort de opbouw van de scriptie weergegeven.

1.1 Achtergrond

De afgelopen tien jaar is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van omgevingsfactoren op het eetgedrag van kinderen. Vereecken, Keukelier en Maes (1) zien een verband tussen de kennis en attitude van moeders en de voedingsinname van hun kinderen. Het eetgedrag van ouders is van invloed op de voedselvoorkeur en voedingsgewoonten van kinderen (2). Om het eetgedrag van kinderen te veranderen zal het eetgedrag van ouders beïnvloed moeten worden.

De voedingssituatie van veel jonge sporters is voor verbetering vatbaar. Mannelijke voetballers krijgen over het algemeen te weinig koolhydraten binnen en teveel verzadigde vetten (3,4). Onderzoek naar het effect van voedingsvoorlichting gericht op ouders en jeugdspelers van

voetbalverenigingen wijst uit dat voedingsadviezen aan het begin van de competitie leiden tot een verbeterde voedingsinname van spelers (5).

Er is voor gekozen om het geven van voedingsadviezen te baseren op de fases van het Stages of Change Model. Dit kan ervoor zorgen dat de toekomstige adviezen sneller worden aangenomen. Het Stages of Change Model is een beschrijvend model, dat als leidraad kan dienen in het proces van gedragsverandering. Het is belangrijk te weten in welk gedragsstadium ouders zitten, omdat de manier van voorlichten per gedragsstadium verschilt (6). In hoofdstuk 3.2 wordt hier dieper op in gegaan. Naast de Stages of Change is het vertrouwen in de eigen bekwaamheid (zelfeffectiviteit) belangrijk (7).

1.2 Aanleiding

De Nederlandse profvoetbalclub AFC Ajax is één van de drie traditionele topclubs van Nederland. Voeding speelt in de visie van de club een belangrijke rol bij het behalen van optimale

sportprestaties. Vorig jaar is de voeding van jeugdspelers geanalyseerd aan de hand van eetdagboekjes. Hieruit bleek dat de voeding van veel spelers geoptimaliseerd kan worden (8). Daarnaast heeft voedingskundige Peter Res geconstateerd dat ouders behoefte hebben aan voedingsvoorlichting. Hier wil hij namens Ajax graag gehoor aan geven.

1.3 Doel- en probleemstelling

Het doel is om te onderzoeken hoe gedragsverandering bereikt kan worden bij de ouders van de onder- en middenbouwspelers van Ajax, zodat het voedingsgedrag van de spelers geoptimaliseerd kan worden, als één van de voorwaarden voor de spelers om beter te gaan presteren.

Probleemstelling: In welk gedragsstadium van de Stages of Change met betrekking tot gezonde voeding bevinden de ouders van spelers in de onder- en middenbouw (6-15 jaar) van AFC Ajax zich en welke methode(s) kan AFC Ajax gebruiken om de ouders in een volgend gedragsstadium te krijgen?

1.4 Indeling scriptie

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de materialen en methoden benoemd die zijn gebruikt voor dit onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt er ingegaan op meerdere gedragsveranderingsmodellen

waaronder de Stages of Change. Vervolgens worden de determinanten van gedrag en verschillende voorlichtingsmethoden uitgelicht. Factoren als religie en cultuur zullen in dit hoofdstuk ook aan bod komen. In hoofdstuk 4 komen de belangrijkste resultaten en uitkomsten van het onderzoek voorbij. In hoofdstuk 5 worden de sterke en zwakke punten van het onderzoek benoemd. Tot slot wordt er een conclusie getrokken en een advies gegeven voor eventueel vervolgonderzoek.

(8)

8

2

Materialen en methoden

2.1 Onderzoeksmethode

Dit onderzoek betreft een casestudy (9). Het onderzoek richtte zich op de sociale processen die zich afspelen tussen Ajax, ouders en de jeugdspelers. Om antwoord te kunnen geven op de

probleemstelling zijn de volgende methoden gebruikt:

 Literatuuronderzoek;

 Interviews met ouders/verzorgers van jeugdspelers.

2.1.2 Onderzoeksgroep

In de onderbouw spelen 112 jongens (leeftijd 6-11 jaar) en in de middenbouw 57 (leeftijd 12-15 jaar). Het totaal aantal ouders dat meedeed aan dit onderzoek was 30 (n=30). Dit betrof 15 ouders van onderbouwspelers en 15 ouders van middenbouwspelers. Deze groep is geselecteerd door middel van twee aselecte steekproeven in SPSS versie 22.0. De geselecteerde ouders/verzorgers zijn per e-mail op de hoogte gesteld en telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak op locatie.

2.1.3 In- en exclusiecriteria

Inclusiecriteria

Literatuur was geschikt als het voldeed aan de volgende voorwaarden:

 De onderzoeksgroep van de artikelen bestaat uit ouders, kinderen en/of adolescenten. Een ouder was geschikt als hij/zij voldeed aan de volgende voorwaarden:

 Er minimaal één zoon voetbalt in één van de jeugdelftallen van AFC Ajax (F1 t/m B2);

 De ouder per dag minimaal twee maaltijden van het kind verzorgt. Exclusiecriteria

 Literatuur heeft niet de juiste onderzoeksgroep (zie inclusiecriteria);

 Ouders werden uitgesloten van deelname aan dit onderzoek als zij niet voldeden aan deze inclusiecriteria.

2.1.4 Vergelijkingsgroepen

In dit onderzoek zijn vier groepen met elkaar vergeleken:

 Ouders van onderbouwspelers en ouders van middenbouwspelers: respondenten van wie de zoon in de D2, E1, E2/E3, F1 of F2 speelt, behoren tot de groep onderbouw. Respondenten van wie de zoon in de D1, B2, C1 of C2 speelt, behoren tot de groep middenbouw.

 Laag opgeleid en hoogopgeleid (HBO of hoger): respondenten die een lagere opleiding dan HBO hebben afgerond, behoren tot de groep laagopgeleid. Respondenten die HBO of hoger hebben afgerond behoren tot de groep hoogopgeleid.

 Allochtone ouders en autochtone ouders: respondenten met een zoon van wie beide ouders geboren zijn in Nederland, behoren tot de groep autochtoon. Respondenten met een zoon die minimaal 1 ouder heeft die niet in Nederland is geboren, behoren tot de groep allochtoon1.  Gezinssamenstelling: respondenten die een (nieuwe) partner hebben en gehuwd zijn of

samenwonen behoren tot de groep gehuwd/samenwonend met kinderen. Respondenten die alleen met hun kinderen wonen behoren tot de groep alleenstaand met kinderen.

1Bij deze groepsindeling is gekeken naar de etniciteit van de jeugdspelers. Als de jeugdspeler allochtoon is (met minimaal 1 ouder die niet

in Nederland is geboren), valt de respondent ook onder allochtoon. Het kan voorkomen dat de geïnterviewde respondent, zelf wel in Nederland is geboren. Andersom geldt ook: Een geïnterviewde respondent die zelf in Nederland is geboren, maar waarvan de andere ouder van zijn/haar zoon niet in Nederland is geboren, valt ook onder allochtoon.

(9)

9

2.2 Gegevensverzameling

2.2.1 Deskresearch

Door middel van literatuuronderzoek is informatie verzameld over de Stages of Change,

voorlichtingsmethoden en de ouderlijke invloed op het eetgedrag van kinderen. Voor het vinden van literatuur is gebruik gemaakt van artikelen in de online databases PubMed, ScienceDirect en

Springerlink. De volgende Engelse zoektermen zijn gebruikt:

o Transtheoretical Model o Motivational Interviewing o Food habits o (Parental) education o Behavioral change o Upbringing o Sports nutrition o Youth o Parents

o Mother’s nutritional knowledge

Behalve het gebruik van databases is ook gekeken naar relevante artikelen die stonden vermeld in de literatuurlijst van gevonden artikelen. Ook is gebruik gemaakt van de websites van TNO en het Nationaal Kompas Volksgezondheid en de boeken: Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een planmatige aanpak van J. Brug en Projecten voor gezondheidspromotie: Een handleiding voor kwaliteitsvol werken van G. Scheerder.

De kwaliteit van een artikel is beoordeeld aan de hand van de onderzoeksgroep en de studieopzet. Om de kwaliteit van de onderzoekspublicaties te beoordelen is er gekeken naar de bewijskracht, ook wel ‘Level of Evidence’ genoemd (10). De bewijskracht van onderzoekspublicaties was afhankelijk van de gekozen studieopzet. In tabel 1 staan vijf soorten onderzoeken. In dit onderzoek is vooral gebruik gemaakt van literatuur met een bewijskracht van A1, A2 of B.

De literatuurstudie diende als basis voor de interviewvragen en voor het opstellen van het adviesrapport.

Tabel 1 Verschillende niveaus van bewijs (10)

A1 systematische reviews (meta-analyse)

A2 gerandomiseerd vergelijkend onderzoek (dubbelblind)

B gerandomiseerd vergelijkend onderzoek van matige kwaliteit of onvoldoende omvang (niet-gerandomiseerd, patiënt-controle-onderzoek)

C niet vergelijkend onderzoek

D mening van deskundigen

2.2.2 Fieldresearch

Er is gekozen voor een gedeeltelijk gestructureerd interview. De informatie uit de deskresearch is gebruikt bij het opstellen van de vragenlijst. Zodoende werd duidelijk welke vragen gesteld moesten worden. Buiten de vragenlijst om was er voldoende ruimte voor de respondent om vrijuit te spreken. Er zijn 22 vragenlijsten face-to-face in de kantine van sportcomplex de Toekomst afgenomen. Acht interviews zijn telefonisch afgenomen. De vragenlijst bevat 44 vragen en is terug te vinden in bijlage I. In de vragenlijst zijn meerdere variabelen gemeten waaronder het geslacht, gezinssituatie,

opleidingsniveau, leeftijd en achtergrond. Non respons

27 ouders wilden meewerken aan het onderzoek. Eén ouder van de onderbouw wilde niet

meewerken en twee ouders van de middenbouw konden niet worden bereikt. Door middel van twee nieuwe aselecte steekproeven in SPSS zijn drie nieuwe respondenten geselecteerd.

(10)

10

2.3 Statistiek

De resultaten van de gesloten vragen (zie bijlage II) zijn weergegeven in percentages en berekend in IBM SPSS Statistics 22.0 met de procedure crosstabs. De SPSS output van de vergelijkingsgroepen (zie 2.1.4) zijn vervolgens met elkaar vergeleken.

(11)

11

3 Resultaten literatuuronderzoek

3.1 Gedragsmodellen

Het is bekend dat het veel tijd kost om gedragsverandering te bewerkstelligen. Veel van ons gedrag is een gewoonte (11). Het is niet eenvoudig om ongezond gedrag te veranderen naar gezond gedrag. Om gedrag te verklaren of te veranderen kan men gebruik maken van gedragsverklarings- of gedragsveranderingsmodellen. Deze modellen zijn een goede basis voor het ontwikkelen van interventies en/of voorlichtingsprogramma’s op gezondheidsgebied.

Verklarende modellen beschrijven welke variabelen bepaald gedrag kunnen veroorzaken.

 Gedragsveranderingsmodellen laten zien welke processen ervoor kunnen zorgen dat gedrag verandert.

Het uitgangspunt van dit onderzoek is gedragsverandering bewerkstelligen bij de ouders van jeugdspelers. Daarom worden deze modellen toegelicht.

De volgende modellen richten zich op gedragsverandering:

 Het Precaution Adoption Process Model van Weinstein (12);

 Het Health Action Process Approach Model van Schwarzer (13);

 Het Transtheoretical Model- Stages of Change van Prochaska en Diclemente (14). Het Precaution Adoption Process Model (PAPM)

Het Precaution Adoption Process Model is vergelijkbaar met het Stages of Change Model, maar heeft drie extra fases. Weinstein en Sandman (15) zijn van mening dat het ‘zich bewust zijn’ van

risicogedrag een belangrijke stap is in het proces van gedragsverandering van precontemplatie naar contemplatie (zie hoofdstuk 3.2). Volgens dit model is iemand klaar om te veranderen wanneer diegene zich in het derde stadium bevindt en zich dus bewust is van zijn ‘probleem’.

Overige factoren als sociale steun en attitude zijn niet relevant om te bepalen of men het gedrag zal veranderen. Echter wijzen andere onderzoeken uit dat deze factoren ook in eerdere fases al een rol spelen (zie hoofdstuk 3.4). Het PAPM wordt niet vaak gebruikt. Daarnaast is dit model volgens Weinstein en Sandman (18) moeilijk te gebruik bij onderzoeken naar eet- en beweeggedrag. Daarom wordt het PAPM niet voor dit onderzoek gebruikt.

Het Health Action Process Approach Model (HAPAM)

Dit model is het meest recente model van de drie modellen en richt zich op motivatie en wilskracht. Gedragsintentie is niet altijd een goede voorspeller van gedrag. De fysieke en sociale omgeving kunnen signalen afgeven, waardoor mensen wel de gewenste gedragsintentie hebben, maar uiteindelijk niet het gewenste gedrag vertonen. Het HAPAM probeert de kloof tussen ‘intentie’ en ‘gedrag’ te verkleinen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op zelfredzaamheid, resultaatverwachtingen en het maken van actieplannen (16).

Het HAPAM is echter een zeer complex model dat moeilijk tot bijna onmogelijk uit te voeren is in praktijksituaties (17). Dit is de reden dat ook dit model niet gebruikt wordt voor dit onderzoek. Het Transtheoretische Model van Prochaska en DiClemente

Onder dit model valt het Stages of Change Model. Dit model biedt geen eigen theorie aan, maar bevat aspecten uit andere theorieën. Het model is het meest wijdverspreide

gedragsveranderingsmodel binnen de Health Promotion. Het is gebaseerd op jarenlang empirisch onderzoek naar gedragsverandering van mensen met verschillende verslavingen. Daarnaast wordt het model voor het veranderen van beweeg- en eetgedrag gebruikt (18,19).

Het PAPM legt vooral de nadruk op de eerste paar fases van gedragsverandering. Bij het HAPAM zijn dit de latere fases. Voor dit onderzoek is daarom de keuze gevallen op het Stages of Change Model; dit model is het meest geschikt, omdat vooraf nog niet duidelijk was in welke fase de respondenten zich bevonden. Volgens Prochaska en DiClemente (14) doorloopt men verschillende fases.

(12)

12

3.2 De fases van het Stages of Change Model

Het model wordt ingedeeld in vijf fases (17):

1. Precontemplatie (voorbeschouwing): In deze eerste fase van gedragsverandering is men zich vaak niet bewust van een probleem. Ook komt ontkenning van het probleem regelmatig voor. Er is dus (nog) geen intentie om het gedrag te veranderen. Men ziet niet dat het gedrag schadelijk is voor zichzelf en/of voor anderen. 2. Contemplatie (overpeinzing): Men is zich ervan bewust dat er een probleem is en overweegt hier iets aan te doen. Men denkt er over na wat het zal opleveren als men het gedrag verandert. Er is motivatie om te veranderen, maar er wordt nog geen actie ondernomen.

3. Preparatie (voorbereiding): Er worden concrete plannen gemaakt om het gedrag te veranderen. Dit gebeurt pas als men het probleem heeft erkend en het zelfvertrouwen heeft.

4. Actie: De plannen om het probleem aan te pakken en het gedrag te veranderen worden uitgevoerd.

5. Gedragsbehoud: als de gedragsverandering minimaal 6 maanden aanhoudt spreekt men van gewoontegedrag.

Gedurende het hele proces van gedragsverandering kan er terugval naar een eerdere fase

plaatsvinden. Er komen vaak meerdere perioden van contemplatie, voorbereiding en actie voor. Als dit gebeurt, is het belangrijk te achterhalen wat de reden is van deze terugval.

Voorlichtingsmethoden gericht op gedragsverandering dienen afgestemd te zijn op de fase waarin een individu zich bevindt (6). In tabel 2 staan technieken en methodieken die toegepast kunnen worden om gedragsverandering te stimuleren.

(13)

13

Tabel 2 Motivatietechnieken- en methodieken per fase van de Stages of Change (20)

Fase Motivatietechnieken Voorbeeld

Precontemplatie Bewustmaking van het huidige gedrag door het verstrekken van informatie, verandering van attitude ten opzichte van het ongezonde gedrag

Rollenspel, kennistest, voorlichtingsbijeenkomst

Contemplatie Steun van de omgeving verzorgen, ambivalentie onderzoeken, redenen om te veranderen versterken

Verheldering van waarden en wensen opschrijven, de voor- en nadelen opschrijven van

gedragsverandering Preparatie Wegnemen van barrières uit de

omgeving, concrete doelen stellen, verhogen van zelfeffectiviteit

Voornemens en doelen opschrijven, verhalen van rolmodellen, brochures aanreiken

Actie Zorgvuldige planning, uitvoeren van de plannen, belonen van goed gedrag, positieve feedback geven

Persoonlijk gesprek met hulpverlener

Gedragsbehoud Belonen van goed gedrag, ondersteunende relaties, sociale normen, terugval voorkomen door het bedenken van een strategie

Eerst denken-dan-doen technieken, vermijden van risicovolle situaties

3.3 Het Transtheoretisch Model en de Stages of Change in andere onderzoeken

Dat de Stages of Change kunnen bijdragen aan positieve gedragsverandering blijkt uit verschillende onderzoeken. Onderzoek van Zhu, Ho, Sit et al (12) naar een bewegingsinterventie voor patiënten met coronaire hartziekten wees uit dat de groep die de interventie volgde gebaseerd op het Stages of Change Model significant meer bewoog dan de controlegroep. Daarnaast had deze eerste groep een hogere zelfeffectiviteit en ervoer minder barrières om te gaan bewegen (21).

Dat het model niet alleen een positief effect kan hebben, maar ook per fase een andere voorlichtingsmethode hanteert, blijkt uit onderzoeken van Hildebrand en Betts (22) en Henry, Reimer, Smith, et al (24). Beide groepen onderzoekers concludeerden dat interventies voor mensen in de vroege fases zich moeten richten op bewustwording, het ontwikkelen van vaardigheden en hulp moeten bieden bij het stellen van doelen.

Het aanbieden van sociale steun kan voor mensen in de actie- en onderhoudsfase effectief zijn om terugval te voorkomen. Mensen in deze twee laatste fases hebben een hogere zelfeffectiviteit dan mensen in de in de (pre)contemplatie- en de voorbereidingsfase (22).

3.4 Determinanten van gedrag

Er zijn verschillende determinanten die het gedrag kunnen verklaren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen persoonlijke determinanten en omgevingsdeterminanten. Persoonlijke determinanten staan dicht bij de persoon zelf (zie tabel 3). De omgevingsdeterminanten zijn externe factoren die het gedrag van een persoon kunnen beïnvloeden (zie tabel 4).

(14)

14

Tabel 3 Persoonlijke determinanten van gedrag (17)

Determinant Voorbeeld

Kennis en bewustzijn Weten de ouders wat gezonde (sport)voeding is? In hoeverre zien de ouders dat er bepaalde punten van de voeding van hun kind verbeterd kunnen worden?

Attitude Hoe staan ouders tegenover de stelling: Gezonde(re)

voeding leidt tot betere sportprestaties van mijn kind?

Gedragsintentie In hoeverre zijn de ouders van plan hun kind gezonder

laten eten?

Sociale invloed In hoeverre laten de ouders zich beïnvloeden door

anderen mensen in hun omgeving wat betreft gezonde voeding?

Eigen-effectiviteitsverwachting In hoeverre denken de ouders dat het hen lukt om het eetgedrag van zichzelf en hun kind te verbeteren? Het Transtheoretisch Model geeft aan dat de determinanten kennis en bewustzijn vooral in de beginfases een grote rol spelen. Deze worden gevolgd door de determinant attitude. In de latere fases van het Stages of Change Model krijgt de determinant zelfeffectiviteit meer invloed. Sociale invloed speelt tijdens alle fases een rol.

Tabel 4 Omgevingsdeterminanten van gedrag (24)

Determinant Voorbeeld

Fysieke omgeving Beschikbaarheid van gezond voedsel in de:

sportkantine van De Toekomst, kantine op school, thuis, supermarkten

Sociaal- Culturele omgeving Ouders, familie, vrienden, teamgenoten, trainers, mentoren, leraren op school, culturele tradities en (religieuze) normen en waarden

Economische Omgeving Prijzen van gezonde voeding, budget van ouders

Politieke omgeving Regels vanuit Ajax (kantine)

Het eetpatroon van kinderen wordt beïnvloed door verschillende (zowel persoonlijke als omgevings-) factoren. De belangrijkste factoren worden hieronder uitgebreider beschreven.

Persoonlijke factoren

Persoonlijke factoren hebben invloed op de voedselkeuze van een kind. Een belangrijke factor is de smaakvoorkeur. Kinderen geven over het algemeen vaker de voorkeur aan zoete producten. Het is dan ook niet vreemd dat veel studies concluderen dat kinderen liever fruit dan groente eten (25). Een tweede persoonlijke factor is het beheersen van vaardigheden. Zijn kinderen bijvoorbeeld in staat om aan hun ouders te vragen of zij bepaalde producten willen kopen of klaar maken? Frequent eten met familie wordt geassocieerd met een gezonder voedingspatroon (26,27) bij kinderen van 9 tot en met 12 jaar. Gillman, Rifas-Shiman en Frazier (28) constateerde dat kinderen meer fruit, groente, vezels, folaat, calcium, ijzer, vitamine B6, B12, C en E binnen krijgen en minder verzadigd- en transvet als zij mee eten met het gezin. De voedselkeuze wordt niet alleen bepaald door de beschikbaarheid en smaakvoorkeuren, maar ook cognitieve factoren als kennis over de gezondheidsvoordelen- of risico’s zijn van invloed. Ouders kunnen in deze kennisoverdracht een grote rol spelen (29).

Zelfeffectiviteit en attitude worden ook aangewezen als belangrijke factoren voor het verklaren van het eetgedrag van jongeren. Een positieve houding van jongeren ten opzichte van gezond eetgedrag is gevonden als belangrijke voorspeller hiervan (30).

(15)

15

Fysieke omgeving

De beschikbaarheid van gezonde voedingsmiddelen in huis leidt tot voedselvoorkeur en zelf-effectiviteit, maar niet tot hogere inname van groente, fruit en zuivelproducten bij jongens (31). Gellar, Schrader en Nansel (32) concluderen daarentegen dat de beschikbaarheid van ongezonde voedingsmiddelen in huis wel degelijk een negatieve invloed heeft op het eetgedrag, omdat kinderen eerder kiezen voor suiker- en vetrijke producten als deze voorradig zijn. Een kanttekening aan dit laatste onderzoek is, is dat het een kwalitatief onderzoek betreft met een, relatief gezien, kleine onderzoeksgroep (n=140).

Sociale omgevingsfactoren

De afgelopen tien jaar is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van omgevingsfactoren op het eetgedrag van kinderen. Er wordt gesuggereerd dat het opleidingsniveau van moeders van invloed is op de kennis en voedingsgewoonten (1,33-35).

Moeders met veel kennis over gezonde voeding geven hun kinderen meer groente, fruit, peulvruchten en minder suikerhoudende dranken en fastfood dan moeders met een lager kennisniveau (36,37).

Behalve het opleidingsniveau, zou ook het eetgedrag van ouders invloed hebben op de

voedselvoorkeur en voedingsgewoonten van kinderen (modeling) (1,2) (38). Zo blijkt uit onderzoek dat de kinderen van ouders die veel groente en fruit consumeren, meer groente en fruit eten in tegenstelling tot kinderen van ouders die dat niet doen (39,40). Een ander voorbeeld van modeling is een onderzoek naar de calciuminname van meisjes uit gezinnen met een laag inkomen. De

calciuminname van meisjes die hun vader vaak melk zagen drinken was significant hoger (41). Uit overig onderzoek blijkt dit ook voor andere inkomenscategorieën op te gaan (42).

3.5 Voorlichting

Gezondheidsvoorlichting wordt omschreven als “alle combinaties van leerervaringen die bedoeld zijn om op vrijwillige basis gedrag te stimuleren” (43).

Volgens Brug, Assema en Lechner (17) is voorlichting gericht op de wensen en behoeften van een individu het meest effectief. Een methodiek die veel wordt gebruikt voor voorlichting-op-maat is tailoring (44). Deze methodiek houdt rekening met factoren zoals opleidingsniveau en motivatie van individuen uit de doelgroep. De voorlichtingsboodschap wordt vervolgens afgestemd op deze

factoren. Mensen nemen namelijk sneller informatie tot zich wanneer de boodschap is afgestemd op de overwegingen die voor hen in hun eigen specifieke situatie relevant zijn (45,46).

Naast tailoring is er een aantal andere methodieken en technieken. Een voorbeeld daarvan is zelfregulatie, ook wel zelfmanagement genoemd. Het is een proces waarin individuen controle krijgen over zichzelf, hun gedrag en de omgeving. Mensen observeren en evalueren hun eigen gedrag en stellen haalbare doelen. Een techniek die daarop aansluit is motiverende gespreksvoering.

Motiverende gespreksvoering is gebaseerd op het Stages of Change Model en versterkt de intrinsieke motivatie om te veranderen door de ambivalentie van de cliënt te onderzoeken en op te lossen (47). Tabel 5 laat een overzicht zien van specifieke methodieken en technieken die gebruikt kunnen worden om de persoonlijke gedragsdeterminanten: attitude, sociale invloed en dezelf- effectiviteit te beïnvloeden.

(16)

16

Tabel 5 Methodieken en technieken ter beïnvloeding van de persoonlijke gedragsdeterminanten (17)

Determinant Methodiek/techniek Wat te doen in de praktijk

Attitude Richt de boodschap op specifieke voor-en nadelvoor-en

- Corrigeer foute veronderstellingen over voor-en nadelen

- Nieuwe voor-en nadelen noemen - De voordelen van ongewenst

gedrag afzwakken

- Nadelen van ongewenst gedrag en de voordelen van gewenst gedrag benadrukken

Attitude Gedragsverandering wordt eerder bereikt d.m.v. actief leren, participatie

- Mensen laten participeren in een rollenspel

Sociale invloed Voorkom dat mensen ten onrechte denken dat zij de enige zijn die zich op een bepaalde manier gedragen. Of voorkom dat mensen die zelf gezondheidsrisico’s nemen, de mate waarin anderen dit ook doen overschatten

- Ga na of er misverstanden bestaan over het gedrag in kwestie

- Geef mensen een juist beeld van de opvattingen en het gedrag van anderen

Zelf-effectiviteit

Vaardigheden aanleren d.m.v. de combinatie observeren en doen, ondersteund door feedback. (Modeling d.m.v. rollenspellen, verhalen of video’s van rolmodellen)

- Door observatie van anderen leert men vaardigheden aan

- Opdelen van vaardigheden in sub vaardigheden

- Onder begeleiding oefenen in lastige of eenvoudige situaties

Zelf-effectiviteit

Identificeren van lastige situaties - Bedenk gezamenlijk reacties en oefen deze. Zodat men leert omgaan met lastige situaties Andere punten die de effectiviteit van voorlichting verhogen zijn:

 De boodschap wordt op een nieuwe, originele manier gepresenteerd;

 De boodschap wordt herhaald (48);

 De boodschap wordt door iemand gebracht waar men zichzelf mee identificeert en vertrouwen in heeft, zoals een trainer of selectiespeler (49);

 Een onverwachte boodschap wordt gepresenteerd;

 Humor (50);

Niet de les lezen (50).

Gedragsverandering treedt sneller op als:

 De doelgroep actief kan leren en participeren, zoals een workshop of interactieve quiz (51);

 De doelgroep persoonlijk feedback krijgt inclusief haalbare doelen op korte termijn (52, 53);

 De doelgroep wordt gestraft en/of beloond na ‘goed’ of ‘slecht’ gedrag (52);

 De intrinsieke motivatie wordt versterkt (54);

(17)

17

3.6 Sportvoeding

Het is voor voetballers belangrijk dat zij voldoende koolhydraten, eiwitten en vocht binnenkrijgen in en rondom trainingen en wedstrijden. Voeding met een hoog koolhydraatgehalte zorgt voor een toename van het spierglycogeen en het uitstellen van vermoeidheid (56). Diverse onderzoeken concluderen echter, dat de voedingssituatie van veel jonge sporters nog niet optimaal is. Mannelijke voetballers krijgen over het algemeen te weinig koolhydraten binnen (3) en teveel verzadigde vetten (3, 4). Er is nog te weinig onderzoek gedaan naar de eiwitinname van voetballers, maar de gevonden resultaten wijzen erop dat voetballers over het algemeen voldoende eiwitten binnen krijgen (4, 57). Er moet al op jonge leeftijd met voedingsvoorlichting begonnen worden en dit moet voortgezet worden in de adolescentie periode (3).

Bij de betaalde voetbalorganisatie Club Brugge is lang onderzoek gedaan naar het effect van voedingsvoorlichting die gericht is op ouders en jeugdspelers. Voedingsadviezen aan het begin van de competitie zorgen voor een verminderde totaal vet-, verzadigd vet- en cholesterolinname bij de spelers. Ook hadden de spelers een hogere inname van koolhydraten (5). Dit in tegenstelling tot lokale sporters en niet-sporters die geen voedingsadviezen kregen (58, 59).

Voedingsadviezen kunnen dus het best al op vroege leeftijd en aan het begin van het seizoen worden gegeven. De meest gewenste aanpassingen op de voeding van voetballers zijn het verhogen van de koolhydraatinname en het verlagen van het verzadigd vetinname.

3.7

Cultuurverschillen

Op 1 januari 2013 telde Nederland bijna 2 miljoen niet-westerse allochtonen. Vooral in de Randstad zijn zij sterk vertegenwoordigd. Het aandeel niet-westerse allochtonen in Amsterdam bedroeg 35%. Ajax is een club waar veel verschillende nationaliteiten samen komen. Om meer inzicht te krijgen in het eetgedrag van deze groep is er in PubMed gezocht naar artikelen die refereren naar Turken, Marokkanen en Surinamers gekoppeld aan eetgedrag of eetcultuur. Dit zijn de grootste groepen niet-westerse allochtonen in Nederland (60).

Veel studies richten zich op ongunstig gedrag, zoals roken, alcoholconsumptie, weinig beweging en de daarbij behorende gevolgen zoals overgewicht (61).

Uit de literatuur blijkt dat volwassen Nederlandse, Turkse en Marokkaanse vrouwen een verhoogd risico op overgewicht hebben. Allochtone kinderen hadden in vergelijking met autochtone kinderen ook een hoger risico (62). Mogelijke oorzaak van het overgewicht bij allochtonen kan het

onderwijsniveau zijn. Autochtonen, Surinamers en Antilianen hadden gemiddeld hoger onderwijs genoten in vergelijking met Marokkanen en Turken. Hoe hoger het opleidingsniveau, des te lager de BMI (61). Schans, Dvortsin, van den Berg, et al (63) hebben het koopgedrag van niet-westerse allochtonen onderzocht. Bij Marokkaanse gezinnen doet de man vaak de boodschappen, maar bepaalt de vrouw wat er gekocht wordt. Vrouwen koken steeds vaker ‘Hollands’. Zij maken stamppot in de winter en proberen vaker nieuwe producten. De reden hiervoor is dat hun kinderen erom vragen. De voedingsvoorkeur van kinderen speelt een belangrijke rol in de keuze van gerechten (63). Uit onderzoek van Palsma, Nicolaou, van Dam et al (64) blijkt ook dat vrouwen van Turkse afkomst vaker producten uit het eigen land en traditionele gerechten bereiden dan Marokkaanse vrouwen. In dit onderzoek wordt ook de voeding van 18-30 jarige autochtone Amsterdammers vergeleken met Turkse en Marokkaanse Amsterdammers van dezelfde leeftijd. Turkse vrouwen aten veel fruit in vergelijking tot Marokkaanse en autochtone vrouwen. Alleen de Turkse vrouwen haalden de norm van twee stuks fruit en 200 gram groente per dag. Turken en Marokkanen (zowel mannen als

vrouwen) aten minder vlees, zuivel en margarine en meer plantaardige oliën dan de overige groepen. Daarnaast eten Turken vaker peulvruchten, rijst en minder vis in vergelijking met de andere groepen. Turkse Nederlanders ontbijten wel minder vaak (64).

(18)

18

Wel blijkt uit een meta-analyse dat veel migranten, vooral de jongere generatie, hun culturele eetgewoonten combineren met het fastfood uit de westerse cultuur. Hierdoor krijgen migranten (waaronder Surinamers, Turken en Marokkanen) meer vet en suiker en minder voedingsvezels binnen dan migranten die de traditionele voeding aanhouden (65).

Factoren als cultuur en opleidingsniveau kunnen dus van invloed zijn op het eetgedrag van mensen. Turken en Marokkanen eten vooral meer olie en suiker en minder zuivel en vlees dan Nederlanders. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben vaker een lagere BMI. Daarnaast kan de

(19)

19

4 Resultaten

4.1

Belangrijke uitkomsten van de vragenlijst

Percentages worden weergegeven op de totale onderzoeksgroep n=30 (100%) of per deelgroep (zie tabel 6).

Tabel 6 Aantal respondenten per deelgroep

Vergelijkingsgroep Deelgroep n (percentage

t.o.v. totale onderzoeksgroep)

Team jeugdspeler Onderbouw 15 (50%) Middenbouw 15 (50%) Gezinssamenstelling Gehuwd/Samenwonend 24 ( 80%) Alleenstaand 6 (20%) Etniciteit* Autochtoon 18 (60%) Allochtoon 12 (40%)

Opleidingsniveau Laag opgeleid 17 (57%)

Hoog opgeleid 13 (43%)

* De verhouding autochtoon- allochtoon (60-40%) uit de steekproef komt overeen met de verhouding van alle jeugdspelers van Ajax in de onder- en middenbouw.

De totale onderzoeksgroep bestaat uit 30 respondenten. Zestig procent is vrouw (n=18) en 40% is man (n=12). Het geslacht van de ouders is niet meegenomen als vergelijkingsgroep in dit onderzoek. De groep laagopgeleiden bestaat voor 59% uit allochtonen (n=10). Het percentage hoogopgeleiden onder autochtone respondenten is 83% (n=15).

Voeding en eetgedrag

Binnen de totale onderzoeksgroep is 97% van de respondenten (n=29) het enigszins of helemaal eens met de stelling ‘ Er is een verband tussen voeding en sportprestaties.’

Zevenentachtig procent van de middenbouw respondenten (n=13) geeft aan dat hun kind niet anders eet op trainings- en/of wedstrijddag in vergelijking met een reguliere dag (zie figuur 2).

Zevenenveertig procent van de respondenten (n=14) vindt het nodig dat zijn/haar zoon anders gaat eten dan dat hij nu doet. Daarvan valt 64% in de onderbouw (n=9). Figuur 3 laat zien in welke mate onder- en middenbouw respondenten het voor hun kind nodig vinden om anders te gaan eten.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Ja Soms Nee p erce n ta ge re sp o n d en ten Onderbouw Middenbouw

(20)

20 0 5 10 15 20 25

Veel Een beetje Geen

Aan ta l res p o n d en ten Ouders Omgeving

Drieëntachtig procent van de respondenten (n=25) denkt dat het zijn/haar zoon (heel) goed zal lukken om zijn eetpatroon aan te passen indien dit nodig is. Figuur 4 laat zien in welk mate de respondenten denken dat zijzelf en de omgeving invloed hebben op het eetgedrag van hun kind.

Drieënveertig procent van de respondenten (n=13) praat vaak met hun kind over voeding. Figuur 5 laat zien hoeveel procent van de respondenten binnen de groepen onder- en middenbouw vaak, af en toe of zelden met hun kind over voeding praten.

0 10 20 30 40 50 60 70

Zeer nodig Nodig Onnodig Zeer onnodig Geen mening

Perc en ta ge re sp o n d en ten

Figuur 3 Percentage respondenten dat vindt dat het nodig vindt voor anders gaat eten

Onderbouw Middenbouw

Figuur 4 De mate waarin ouders en de omgeving invloed hebben op het eetgedrag van spelers Figuur 3 De mate waarin onder en middenbouw respondenten vinden dat het nodig is voor

(21)

21

Aanpassen voeding

In totaal wil 90% van de respondenten (n=27) hun voeding aanpassen als dit positieve gevolgen heeft voor de sportprestaties van hun kind. Drieënveertig procent van alle respondenten (n=13) voorziet geen belemmeringen om de voeding aan te passen. Gebrek aan tijd kan volgens 17% van de respondenten (n=5) ertoe leiden dat er niet gezond gegeten wordt.

Andere eventuele drempels die zijn genoemd vanuit de totale onderzoeksgroep (n=30):

 7% weet niet wat de behoefte is van zijn/haar kind (n=2);

 7% weet niet wat hij/zij moet koken (n=2);

 7% vindt gezonde voeding duur (n=2);

 7% vindt dat ongezond voedsel beter beschikbaar is (n=2);

 17% geeft een andere drempel aan2 (n=5). Onderzoek en informatie

Alle 30 respondenten (100%) vinden het (heel) goed dat dit onderzoek binnen Ajax is gestart. Momenteel is 47% van alle respondenten (n=14) tevreden met de informatievoorziening vanuit Ajax omtrent voeding. Maar in totaal heeft 64% van de respondenten (n=19) (een beetje) behoefte aan informatie omtrent gezonde voeding en sportprestaties (zie figuur 6).

De meest voorkomende tips ter verbetering van deze informatievoorziening zijn:

 33% van alle respondenten wil meer diepgang/praktische tips (n=10);

 40% van alle respondenten vindt dat Ajax vaker advies mag geven over voeding en/of meer mag toezien op het eetgedrag van de spelers (n=12);

 10% van alle respondenten vindt dat de voorlichting interactiever mag (n=3).

In totaal vindt 80% van alle respondenten (n=24) dat zowel de spelers als trainers betrokken moeten worden bij een voorlichting. Zeventien procent van de respondenten (n=5) vindt dat alleen spelers voorlichting moeten krijgen.

2 Men heeft vaak meerdere kinderen en vindt het lastig om het eetpatroon aan te moeten passen aan één kind (de jeugdspeler).

0 10 20 30 40 50 60 70 80

Vaak Af en toe Zelden Nooit

Perc en ta ge re sp o n d en ten Astitel Onderbouw Middenbouw

(22)

22 0 10 20 30 40 50 60 70 80

Ja Een beetje Nee

Perc en ta ge re sp o n d en ten Astitel Onderbouw Middenbouw

Figuur 7 en 8 laten zien welke partijen de onder- en middenbouw respondenten verantwoordelijk achten voor het eetgedrag van de spelers tijdens trainingen en/of wedstrijden en toernooien.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Spelers Ouders Trainer Mentor

Pe rce n ta ge re sp on d en te n Verantwoordelijke partijen Onderbouw Middenbouw

Figuur 8 Verantwoordelijke partij voor eetgedrag spelers tijdens toernooien Figuur 6 De mate waarin respondenten behoefte hebben aan informatie

0 10 20 30 40 50 60 70 80

Spelers Ouders Trainer Mentor

Per ce n tag e re sp o n d en te n Verantwoordelijke partijen Onderbouw Middenbouw

(23)

23

Voedingsaanbod vanuit Ajax op dit moment

Van de totale groep is 40% van de respondenten (n=12) van mening dat het voedingsaanbod vanuit Ajax verbeterd kan worden. De meest voorkomende feedback (n=30) is:

 De warme maaltijd in de kantine van de Toekomst kan beter:

o Volgens 10% van alle respondenten (n=3) is het eten soms droog;

o Volgens 7% van alle respondenten (n=2) is het eten soms koud.

 Het voedingsaanbod rondom toernooien en uitwedstrijden kan beter:

o Volgens 7% van alle respondenten (n=2) zijn er te weinig tussendoortjes;

o Volgens 7% van alle respondenten (n=2) is er teveel chips / snoep/ fastfood;

o Volgens 13% van alle respondenten (n=4) schieten de lunchpakketten tekort  wit brood, chocola, vruchtendrank, weinig keuze.

 17% van alle respondenten (n=5) vindt dat Ajax na de training fruit of andere tussendoortjes klaar kan zetten.

 10% van alle respondenten (n=3) vindt dat de snoepautomaten weg mogen uit de kantine. Type voorlichting

Figuur 9 laat zien in welke voorlichtingsmethoden de onder- en middenbouw respondenten geïnteresseerd zijn.

NB. Drie respondenten willen informatie anders inwinnen. Zij willen graag informatie per e-mail ontvangen.

Het gebruik van sociale media

Zeventien procent van de totale onderzoeksgroep (n=5) maakt geen gebruik van sociale media. Drieëntachtig procent (n=25) maakt het meest gebruik van Facebook en YouTube. Dit is 87% van de onderbouw (n=13) en 85% van de hoogopgeleiden (n=11). Figuur 10 laat het percentage

respondenten in de onder- en middenbouw zien dat sociale media gebruikt.

0 10 20 30 40 50 60 Perc en ta ge s Onderbouw Middenbouw

(24)

24

Zelfeffectiviteit

In totaal vindt 87% van de respondenten (n=26) het (zeer) belangrijk dat de voeding van hun kind wordt aangepast indien dit nodig is (zie figuur 11).

Zevenennegentig procent van de respondenten (n=29) (zeer) gemotiveerd om de voeding aan te passen indien dit nodig is. Daarnaast heeft 70% van alle respondenten (n=21) in (zeer) grote mate het vertrouwen dat het hen lukt om de voeding van hun kind te verbeteren indien dit nodig is.

Voornamelijk hoogopgeleiden hebben veel vertrouwen 85% (n=11)(zie figuur 12). De vijfpunts Likertschaal is gebruikt om de zelfeffectiviteit te meten (9).

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Facebook Google Plus

Instagram LinkedIn Twitter Youtube Anders Geen

Perc en ta ge re sp o n d en ten Sociale media Onderbouw Middenbouw 0 10 20 30 40 50 60 70

Zeer belangrijk Belangrijk Neutraal Niet belangrijk Helemaal niet

belangrijk Perc en ta ge re sp o n d en ten Astitel Onderbouw Middenbouw Figuur 10 Percentage gebruikers van sociale media in de onder- en middenbouw

Figuur 11 Percentuele verdeling binnen de groepen onder- en middenbouw: Hoe belangrijk achten de

(25)

25

Etniciteit

Drieëntachtig procent van de allochtonen (n=10) is laagopgeleid. Autochtonen (n=11) zijn vaker hoogopgeleid (61%).

Autochtone respondenten bevinden zich voornamelijk in de contemplatie- en actiefase:

 45% in de actiefase (n=8);

 28% in de contemplatiefase (n=5).

Allochtone respondenten bevinden zich voornamelijk in de contemplatie- en preparatiefase:

 42% in de contemplatiefase (n=5);

 25% in de preparatiefase (n=3).

4.2 Indeling van gedragsfases

De vragen 12, 15, 19, 28, 29, 31, 34, 37, 41, 42 en 43 (zie bijlage I voor de complete vragenlijst) en de open vragen (bijlage III) moesten uitwijzen in welke fase van gedragsveranderingsmodel de Stages of Change de ouders zich bevinden. Hieronder is beknopt beschreven hoe is bepaald in welke fase de respondent zich bevindt. Bijlage IV laat per respondent zien in welke fase hij/zij zit.

Precontemplatiefase

Een respondent valt in de precontemplatiefase als drie van de zes antwoorden op de vragen: 15, 19, 28, 29, 34 en 37 onder te verdelen zijn in de precontemplatiefase (zie bijlage II).

De antwoorden op de vragen moeten uitwijzen of een respondent zich bewust is van de invloed die hij/zij heeft op het eetgedrag van het kind. Daarnaast kan worden opgemaakt of de respondent een ‘probleem’ signaleert en dit in verband brengt met het eigen gedrag. Kenmerkend voor de

precontemplatiefase is namelijk:

o De respondent is zich niet bewust van zijn/haar gedrag en de eventuele nadelige gevolgen van het gedrag;

o De respondent weet dat er een verband bestaat tussen voeding en sport, maar brengt dit niet in verband met het eigen gedrag;

o Gedragsverandering wordt niet overwogen (20).

0 10 20 30 40 50 60 In zeer kleine mate In kleine mate

Neutraal In grote mate In zeer grote mate Perc en ta ge re sp o n d en ten Astitel Laagopgeleid Hoogopgeleid

Figuur 12 Percentuele verdeling binnen de groepen laag- en hoogopgeleid: In welke mate hebben zij

(26)

26

Contemplatiefase

Een respondent is in de contemplatiefase ingedeeld op basis van de antwoorden op de vragen 12, 34 en 41, de houding van de respondenten gedurende het vraaggesprek en de gegevens uit eerder intern onderzoek (8). Vraag 12 wijst uit of respondenten zich bewust zijn van het verband tussen voeding en sportprestaties. Respondenten in de contemplatiefase zijn zich bewust van het feit dat er een verband bestaat tussen voeding en sport (het gedrag en de gevolgen daarvan). Een ander kenmerk van de contemplatiefase is dat respondenten enigszins openstaan voor informatie omtrent voeding en sport (20). Dit wordt getest met vraag 34. Vraag 41 moet informatie geven over

(mogelijke) ambivalentie. Enerzijds worden problemen erkend, anderzijds weet de respondent niet of hij/zij wil veranderen. Ambivalentie is kenmerkend voor de contemplatiefase (20).

Preparatiefase

Een respondent valt in de preparatiefase als zes van de zeven antwoorden op de vragen: 12, 29, 31, 37, 41, 42 en 43 onder te verdelen zijn in de preparatiefase (zie bijlage II)

Vraag 12 wijst uit of respondenten zich bewust zijn van het verband tussen voeding en

sportprestaties. Respondenten in de preparatiefase zijn zich bewust van het feit dat er een verband bestaat tussen het gedrag en de gevolgen daarvan(20). Vraag 31 en 41 geven aan in hoeverre respondenten het belangrijk vinden dat er aandacht wordt besteed aan gezonde voeding binnen de club. Respondenten die dit belangrijk vinden zijn verder in het proces van gedragsverandering. Zij zijn waarschijnlijk overtuigd dat gezonde voeding kan bijdragen aan het verbeteren van sportprestaties. De vragen 29, 37, 41, 42 en 43 wijzen uit in hoeverre respondenten gemotiveerd zijn en in hoeverre zij overtuigd zijn dat het hem/haar gaat lukken om de voeding van hun zoon te veranderen.

Kenmerkend voor de preparatiefase is dat men overtuigd is dat het hem/haar gaat lukken het gedrag te veranderen en ook werkelijk van plan is het nieuwe gedrag aan te nemen (20).

Actiefase

Een respondent valt in de actiefase wanneer drie van de vijf antwoorden op de vragen: 15, 19, 28, 37 en 41 onder te verdelen zijn in de actiefase (zie bijlage II). Echter is hier een uitzondering: één respondent vindt het zeer onnodig dat zijn/haar zoon anders gaat eten, omdat hij/zij van mening is dat er al goed gegeten wordt. Dit blijkt ook uit eerder intern uitgevoerd onderzoek (8).

Vraag 19 en 28 wijzen uit of een respondent probeert om het gedrag te veranderen. Een poging tot gedragsverandering is namelijk een kenmerk van de voorbereidingsfase en actiefase (20).

Het antwoord op vraag 15 is vergeleken met het onderzoek van Batavier, Res en Brouwer (8). Door deze vraag met het onderzoek te vergelijken kan opgemaakt worden of ouders het terecht vinden dat de voeding van hun kind niet hoeft te veranderen. Het kan namelijk zo zijn dat er al (deels) gedragsverandering heeft plaatsgevonden. De vragen 15, 37 en 41 wijzen uit hoe belangrijk

respondenten het vinden om het eigen gedrag en dat van hun kind te veranderen (indien nodig is). Er zal geen gedragsverandering plaatsvinden als een respondent het niet belangrijk acht om het gedrag te veranderen (20).

Fase van gedragsbehoud

Een respondent valt in de fase van gedragsbehoud als zeven antwoorden op de vragen 12, 29, 31, 37, 41, 42 en 43 onder te verdelen zijn in de fase van gedragsbehoud. Daarnaast speelt de houding van de respondent tijdens het vraaggesprek een rol.

(27)

27 20% 20% 27% 33%

MIDDENBOUW

Precontemplatie Contemplatie Preparatie Actie Gedragsbehoud 29% 41% 18% 12%

LAAGOPGELEID

23% 15% 54% 8%

HOOGOPGELEID

Precontemplatie Contemplatie Preparatie Actie Gedragsbehoud

Figuur 13 Percentage respondenten onderverdeeld in de fases van de Stages of Change

Figuur 14 Percentage respondenten onderverdeeld in de fases van de Stages of Change 13% 46% 7% 27% 7%

ONDERBOUW

(28)

28

4.3 Samenvatting van de resultaten

Bijna twee derde van de totale onderzoeksgroep zit in de contemplatie- of actiefase. Alle

respondenten in de precontemplatiefase zijn laagopgeleid. In de contemplatiefase bevinden zich voornamelijk respondenten van de deelgroepen onderbouw, allochtoon en laagopgeleid. Binnen de deelgroepen middenbouw en allochtoon zitten de hoogste percentages in de preparatiefase. Het grootste aantal respondenten in de actiefase bevindt zich in de deelgroepen autochtoon en hoogopgeleid.

Bijna alle respondenten zien een verband tussen voeding en sportprestaties. Bijna de helft van de respondenten vindt het nodig voor hun kind om anders te eten dan hij nu doet.

Twee derde van de respondenten acht zichzelf verantwoordelijk voor het eetgedrag van hun zoon tijdens trainingen en/of wedstrijden. Dit zijn voornamelijk ouders van de onderbouw. Tijdens toernooien achten bijna alle respondenten de trainer (ook wel Ajax) verantwoordelijk. De speler zelf wordt bij beide vragen ook vaak genoemd. Iets minder dan de helft vindt de speler verantwoordelijk voor zijn eetgedrag bij zowel trainingen/wedstrijden als toernooien. Voornamelijk hoogopgeleide respondenten vinden dit.

Bijna alle respondenten vinden het (zeer) belangrijk dat de voeding van hun kind wordt aangepast indien dit nodig is. Veel respondenten hebben voldoende motivatie en hebben vertrouwen dat het hen lukt om de voeding van hun kind te verbeteren indien dit nodig is.

Meer dan één derde van de respondenten vindt dat het voedingsaanbod van Ajax beter kan. Voornamelijk de lunchpakketten tijdens toernooien kunnen beter en er mogen vaker gezonde tussendoortjes na de training neergezet worden in de kantine voor alle elftallen.

Bijna alle respondenten willen hun voeding aanpassen als dit positieve gevolgen heeft voor de sportprestaties van hun zoon. Bijna de helft van de respondenten voorziet hierbij geen drempels. Een eventuele drempel die wordt genoemd is te weinig tijd om te koken.

Bijna twee derde van de respondenten heeft (een beetje) behoefte aan informatie omtrent gezonde voeding en sportprestaties. Minder dan de helft van de respondenten is tevreden met de informatie omtrent gezonde voeding die momenteel vanuit Ajax wordt gegeven. De respondenten willen voornamelijk meer advies en praktische tips van Ajax. Daarnaast mag Ajax meer toezien op het eetgedrag van de spelers.

(29)

29

5 Discussie

5.1 Antwoord op de probleemstelling

Bijna de helft van de onderbouwouders valt in de contemplatiefase en bijna één derde valt in de actiefase. Meer dan de helft van de ouders van middenbouwspelers valt in de preparatie- en actiefase. De methodieken tailoring en zelfmanagement kan Ajax gebruiken om ouders in een volgende gedragsfase te krijgen.

5.2 Belangrijkste resultaten

Huidige voedingsinname spelers

Bijna alle respondenten zijn van mening dat zij veel invloed hebben op het eetgedrag van hun kind en zien een verband tussen voeding en sportprestaties. Ongeveer de helft van hen is van mening dat zijn/haar kind anders moet gaan eten dan hij nu doet. De respondenten weten dus dat goede voeding kan leiden tot betere sportprestaties, maar lijken dit niet toe te passen in de praktijk. Uit eerder intern onderzoek naar de voedingsinname van de jeugdspelers kwam namelijk naar voren dat jeugdspelers over het algemeen te weinig brood, aardappels, rijst, groente, vette vis en noten binnenkrijgen. Deze uitkomsten komen gedeeltelijk overeen met de uitkomsten van een jaarlijks onderzoek van TNO naar het eetgedrag en de mate van lichaamsbeweging bij kinderen. In het onderzoek van TNO vindt 58% van de ouders het (heel) onnodig voor hun kind om gezonder te gaan eten dan hij/zij nu doet. Opmerkelijk is dat minder dan een derde van de kinderen de fruit- en groentenorm haalt (66).

Omgevingsinvloed

De omgeving heeft invloed op ons gedrag en op de keuzes die we maken (67). Enkele respondenten zijn van mening dat de snoepautomaten bij binnenkomst van de Toekomst mogen verdwijnen en dat er in de kantine meer fruit en/of andere gezonde tussendoortjes voor handen moeten zijn.

Wanneer gezonde producten zichtbaar zijn wordt er sneller een gezonde keuze gemaakt.

Zo blijkt uit onderzoek van Heerwaarden en Winnubst (68) dat snoep sneller wordt gekocht als het op een centrale plek wordt aangeboden zoals naast de kassa (impulsgedrag). Vooral jongeren laten zich leiden door impulsen en directe emoties en zijn niet bezig met de gevolgen van hun gedrag op lange termijn (67). Bijna de helft van alle ouders vindt dat trainers en mentoren meer moeten toezien op het eetgedrag van spelers. Veel ouders (80%) vinden dan ook dat zowel spelers als

trainers betrokken moeten worden bij voorlichting omtrent gezonde voeding. Het betrekken van een rolmodel is een manier om het belang van voeding onder de aandacht te brengen bij zowel de jeugdspelers als de ouders. Mensen nemen eerder gedrag over wanneer ze worden gestimuleerd door een persoon waar ze zich mee verbonden voelen, vertrouwen in hebben en ze zich mee kunnen identificeren (modeling). Daarnaast is modeling een methodiek die de zelfeffectiviteit kan vergroten (49).

Informatie en sociale media

Twee derde van alle respondenten geeft aan behoefte te hebben aan meer informatie omtrent voeding. De ouders van spelers uit de onderbouw hebben voornamelijk interesse in een interactieve workshop gezonde sportvoeding en wil graag recepten ontvangen. De middenbouw- ouders hebben voornamelijk behoefte aan recepturen. Een kwart van de respondenten geeft aan informatie te willen via sociale media of per e-mail. Sociale media die veel gebruikt worden door de totale onderzoeksgroep zijn Facebook en YouTube. Twitter wordt weinig gebruikt. Sociale media zijn een eenvoudige en goedkope manier om een grote groep mensen te bereiken. Tot op heden is het nog niet bewezen dat interventies via sociale media effectief zijn voor het verbeteren van de

(30)

30

Als men gedragsverandering wilt bewerkstelligen, is het echter aan te bevelen om naast sociale media andere methoden te gebruiken, zoals een voorlichtingsbijeenkomst, workshop of persoonlijk gesprek met een (sport)diëtist. Dit blijkt ook uit een onderzoek van Wakefield, Loken en Hornik (76). Gedragsverandering treedt sneller op als men gebruik maakt van meerdere interventies.

Massamedia en advies op maat kunnen dus goed gecombineerd worden (70). Deelgroepen

Bij diverse bevolkingsgroepen wordt de voedselkeuze bepaald door de cultuur waaruit ze afkomstig zijn. Het blijkt dat autochtone respondenten zich vaker in de actiefase bevinden dan allochtone respondenten. Deze laatste deelgroep bevindt zich voornamelijk in de precontemplatie- en contemplatiefase.

In dit onderzoek is ook gekeken naar het opleidingsniveau. De hoogopgeleide respondenten hebben meer vertrouwen in hun eigen bekwaamheid om het eetgedrag aan te passen. Dit komt overeen met de gevonden literatuur (zie hoofdstuk Het Transtheoretisch Model en de Stages of Change in andere onderzoeken). Hieruit bleek ook dat ouders in de actie- en gedragsbehoudsfase een hogere

zelfeffectiviteit hebben dan ouders in de in de (pre)contemplatie- en de voorbereidingsfase (22). De hoogopgeleide respondenten bevinden zich voornamelijk in de actiefase.

5.3 Sterke en zwakke punten

Kwalitatief onderzoek

Alle onderbouw- en middenbouwouders hebben dankzij het trekken van twee afzonderlijke aselecte steekproeven een gelijke kans gehad om in de steekproef opgenomen te worden. Daarna zijn zij per e-mail op de hoogte gesteld en telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak. Vervolgens zijn de vragenlijsten zowel face-to-face als telefonisch afgenomen. Dit heeft mogelijk geleid tot een grote respons en meer tips en aanvullingen van de ouders dan dat een schriftelijke enquête opgeleverd zou hebben. Doordat de onderzoeksgroep relatief klein is (n=30), is de power ook klein. Om die reden mogen de resultaten van het onderzoek niet gegeneraliseerd worden naar de totale doelgroep. De resultaten kunnen een indicatie geven, maar zijn niet altijd representatief. Een voordeel van een vraaggesprek is dat men extra informatie kan inwinnen en kan doorvragen naar motieven en beweegredenen (71). Daarentegen kan het moeilijk zijn om overeenkomsten te ontdekken tussen de verschillende respondenten, wat ook de generaliseerbaarheid kan verlagen (72). Daarom is er in dit onderzoek gekozen voor een gedeeltelijk gestructureerd interview. Kritiek op de Stages of Change

Het is niet altijd eenvoudig om vast te stellen in welk gedragsstadium de respondenten zich bevinden. Respondenten kunnen zich in meerdere fases tegelijk bevinden. In dit onderzoek is een inschatting gemaakt op basis van de antwoorden uit de vragenlijst, de houding en reacties van ouders. Dit komt overeen met de kritiek van Littel en Girvin op de Stages of Change (73). Zij hebben onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het Transtheoretisch Model. Dit betrof een meta-analyse van 175 empirische studies, waarvan in 87 onderzoeken gebruik gemaakt werd van het Stages of Change Model. Uit deze 87 onderzoeken bleek dat de verschillende fases elkaar overlappen en niet opeenvolgend zijn. Het bleek dat men in verschillende motivatiestadia tegelijk kan zitten. Dit spreekt de aanname van Prochaska en DiClemente (14), dat een persoon zich in één stadium tegelijk bevindt, tegen. Daarnaast bewijst geen enkel onderzoek dat men alle stadia doorloopt. Men kan ook op een dag besluiten om direct te veranderen. Het overslaan van één of meerdere motivatiestadia komt dus ook niet overeen met de ideeën van Prochaska en DiClemente. Het Stages of Change Model richt zich teveel op de cognitieve processen die vooraf gaan aan de verandering. Het houdt echter weinig rekening met emoties en gevoelens die ook meespelen in een veranderingsproces. Littell en Girvin (73) menen dat gevoelens als angst en depressie een grote rol kunnen spelen tijdens het

(31)

31

Andere onderzoeken wijzen uit dat men meer gebruik moet maken van andere methoden zoals, tailoring, het versterken van het ‘bewust zijn’ (74) en de zelfeffectiviteit (75).

Confounders

Als de spelers uiteindelijk wel beter eten geldt: Betere voeding leidt niet direct tot betere

sportprestaties. Er zijn altijd meerdere factoren in het spel. De sportprestaties kunnen tegenvallen, zelfs als de jeugdspelers meer fruit en groenten zouden eten (8). Er moet rekening worden gehouden met verstorende variabelen. Dit worden confounders genoemd (17). Variabelen als slaap,

trainingsuren, de mentale gesteldheid en blessuregevoeligheid van spelers kunnen in dit geval ook de sportprestaties belemmeren.

Gewoontegedrag

De vragen 20 t/m 27 uit de vragenlijst zijn onjuist geformuleerd. Het was onduidelijk welke

antwoordmogelijkheid aangekruist moest worden indien het eten van desbetreffend voedingsmiddel een gewoonte was. Wanneer respondenten bijvoorbeeld iedere dag fruit eten kan het zijn dat ze er niet bij stilstaan, omdat het een gewoonte is. Respondenten die nooit fruit eten en daar niet bij stilstaan kiezen ook de antwoordcategorie ‘nooit’. Het is daarom onmogelijk hieruit conclusies te trekken. Uit onderzoek van de Vries (76) blijkt ook dat veel dagelijkse gedragingen onbewust worden gemaakt. Dit heeft dus niets te maken met het afwegen van de voor- en nadelen van een bepaalde keuze. Bij een onbewuste keuze wordt er zonder veel moeite een opgeslagen attitude uit het geheugen opgehaald (76). Daarnaast heeft men vaak niet eens de tijd en energie om over elke beslissing na te denken (77).

5.4 Conclusie

Dit onderzoek dient als basis voor het voorlichtingsbeleid vanuit AFC Ajax. Veel respondenten hebben behoefte aan informatie omtrent sportvoeding. Door middel van sociale media, een workshop sportvoeding, recepten en een persoonlijk gesprek met een diëtist worden zij graag geïnformeerd. De meerderheid van de respondenten vindt het namelijk nodig dat de voeding van zijn/haar zoon verandert en zou zijn/haar eigen voedingspatroon ook willen aanpassen, indien dit een positief effect heeft op de sportprestaties van hun kind. Enkele respondenten zijn kritischer; zij willen eerst de toegevoegde waarde weten van bepaalde voedingsmiddelen/- stoffen met betrekking tot betere sportprestaties. De respondenten vinden het belangrijk dat Ajax meewerkt bij het

verbeteren van de voeding. Zij vinden dat Ajax meer moet toezien op wat de jongens eten bij de club. Ouders van spelers in de onderbouw bevinden zich voornamelijk in de contemplatie- en de actiefase en ouders van middenbouwspelers zitten vooral in de preparatie- en actiefase.

Om de juiste voorlichting te kunnen geven moet Ajax zich richten op bewustwording van het huidige gedrag, het veranderen van de attitude, de sociale omgeving, de voordelen van het veranderende gedrag versterken en ambivalentie onderzoeken van ouders van onderbouwspelers.

De voorlichting gericht op ouders van middenbouwspelers in de preparatiefase moet zich richten op barrières uit de omgeving, zelfregulatie en het verhogen van de zelfeffectiviteit. Ouders in de actie fase moeten positieve feedback krijgen vanuit de club, maar ook vanuit de eigen omgeving en begeleid worden in het uitvoeren van het gewenste gedrag.

(32)

32

5.5 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek en Quick Wins

Een suggestie voor vervolgonderzoek is het testen van de kennis van zowel de ouders als de spelers. In de vragenlijst van dit onderzoek is de voedingskennis niet getest. Een interactieve kennisquiz met ouders en spelers kan een leuke en leerzame manier zijn om de voedingskennis te peilen en te verbeteren.

De vragenlijst van dit onderzoek kan worden aangepast voor gebruik bij de speler, zodat de antwoorden van spelers en ouders met elkaar vergeleken kunnen worden

Daarnaast kan er een tevredenheidsonderzoek worden uitgevoerd. Enkele respondenten gaven aan dat hun kind niet altijd tevreden is over het eten in de kantine. Het kan interessant zijn om

onderzoek te doen naar de achterliggende oorzaak hiervan. Is het de smaak? Is er voldoende variatie? Zijn het moeilijke eters of worden zij beïnvloed door hun leeftijdsgenoten?

Quick Wins

Jongeren vertonen vaak impulsgedrag. Enkele eenvoudige tips voor Ajax om dit impulsgedrag op korte termijn te beperken:

 Een gezonder aanbod in de kantine van de Toekomst (zelfgemaakte smoothies in plaats van kroketten);

 Een schaal met fruit en/of andere gezonde tussendoortjes na de trainingen, ook voor spelers van de onderbouw;

 Snoepautomaat verwijderen of een automaat met gezondere producten;

 Geen snoep/chips toestaan in de bus naar uitwedstrijden en toernooien;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de onderzoeksresultaten van het brede onderzoek werd duidelijk dat een groep van 60 kinderen aangaf geen of erg weinig contact te hebben met een van de ouders en/of aangaf

ving. De jongere zelf geeft aan dat het moeilijk  is  om  de  eigen  vragen  hierrond  ter  sprake  te 

Als ouder heb je allebei je eigen verhaal: waarom jullie ge- scheiden zijn, wat goede zorg is voor de kinderen, hoeveel zakgeld ze moeten krijgen, ….. Kenmerkend bij

Hoe kan beschikbare kennis over kwaliteit van leven toegepast worden in de praktijk (bijv. kennis over de bijdrage van kwaliteit van leven aan succesvol ouder worden, over

En, waar jongeren hoge verwachtingen hebben ten aanzien van het kunnen opbouwen van een carrière, zullen oudere werknemers meer gericht zijn op baanzekerheid en op het voorzien

Wij vragen voor dit onderzoek alleen of we de gegevens van uw kind mogen gebruiken en of u en uw kind mee zouden willen helpen door vragenlijsten in te vullen.. Het maakt voor de

Wij vragen voor dit onderzoek alleen of we de gegevens van uw kind mogen gebruiken en of jullie mee zouden willen helpen door vragenlijsten in te vullen.. Het maakt

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,