• No results found

Autoriteit in tijden van infotainment

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Autoriteit in tijden van infotainment"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Autoriteit in tijden van infotainment

De ontwikkeling van het gezag van literatuurcritici in een democratiserende samenleving

Masterscriptie Journalistiek en Media Universiteit van Amsterdam

Doortje Smithuijsen Studentnummer 6374980

Begeleider: dhr. dr. P.L.M. Vasterman Tweede lezer: mw. dr. M.A.E. Prenger Oktober 2016

(2)

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding 3

2 Theoretisch kader 5

2.1 Veranderingen in de Nederlandse samenleving 5

2.2 Veranderingen in het journalistieke veld 8

2.3 Veranderingen in de literaire kritiek 15

3 Methodologisch kader 25

4 Onderzoek: case study 30

4.1 Hoeveel recensies verschijnen er bij een nieuw boek van Leon de Winter? 30

4.2 Hoe zijn de recensies verdeel over verschillende media? 35

4.3 Wie zijn de critici van Leon de Winter? 37

4.4 Hoe verhoudt de hoeveelheid interviews zich tot de hoeveelheid recensies? 51

5 Conclusie 57

6 Slot 61

(3)

1 INLEIDING

In 1977 kondigde literatuurcriticus Kees Fens aan na bijna tien jaar te zullen stoppen met het schrijven van recensies voor de Volkskrant. Reden was dat uitgeverijen volgens hem zo zeer op reclame en rendement hamerde, en daar ook de ruimte voor kregen, dat voor een serieuze literaire kritiek van nieuw verschenen literatuur geen plek meer was. De entertainmentindustrie nam de journalistiek volgens hem zoetjesaan over, en perkte de ruimte van de literaire kritiek flink in.

Fens, misschien wel de bekendste literatuurcriticus die Nederland gekend heeft, ging zich toeleggen op zijn ‘maandagstukken’, waarbij hij elke week een boek besprak dat nooit eerder in de literatuurkritiek behandeld was. Maar in 1998 moest hij van de hoofdredactie van de Volkskrant met die stukken ook stoppen. “Ze vonden dat ik teveel mijn eigen hobby’s bedreef”, vertelt Fens later in een interview met NRC Handelsblad. “Ook vonden ze mijn stukken te elitair.”

Fens’ verhaal is exemplarisch voor de ontwikkeling die critici sinds de jaren zeventig hebben doorgemaakt: eerst kregen ze alle ruimte om literatuur te bespreken in dag- en weekbladen. Daarna werd die ruimte steeds meer ingeperkt, en hun oordeel (volgens henzelf in elk geval) steeds meer overschreeuwd door de publiciteitsmachine van uitgeverijen en de opkomst van andere media. Vervolgens kregen zij nog het stempel ‘elitair’ mee, wat hun oordeel alleen nog maar meer ondermijnde.

Wat is er met critici gebeurd? De jaren zeventig, nog niet zo lang geleden, kunnen gezien worden als de “hoogtijdagen van de kritiek”, zoals Aad Nuis het formuleert in Gesprekken met critici. Vrijwel elke kwaliteitskrant en elk tijdschrift van aanzien lanceerde een aparte boekenbijlage, waarin critici wekelijks of maandelijks uitgebreid verslag konden doen van het nieuwe literaire aanbod.

Sindsdien lijkt het voor de literaire critici alleen maar bergaf te zijn gegaan: de literaire bijlages van kranten en tijdschriften zijn flink kleiner geworden, zo niet helemaal opgedoekt. Daarnaast hebben de critici er een hoop concurrentie bijgekregen van nieuwe media als TV en internet. Kritiek, op literair gebied maar eigenlijk over het algemeen, lijkt steeds democratischer te zijn geworden: iedereen heeft iets te zeggen, en heeft – mede door de opkomst van nieuwe media – ook steeds meer de mogelijkheid dat te doen.

Deze scriptie onderzoekt hoe het komt dat het gezag van literaire critici sinds de jaren zeventig zo sterk is afgenomen en wat er voor hun oordeel in de plaats is gekomen. Door middel van een case study zal worden nagegaan hoe dit verminderende gezag tot uiting komt in de praktijk. Deze scriptie onderzoekt de volgende hoofdvraag:

Op welke manier heeft de democratisering die vanaf de jaren zeventig in Nederland heeft ingezet de traditionele literaire kritiek beïnvloed?

(4)

De hypothese is dat door de steeds toenemende democratisering in de samenleving, media en literaire kritiek die sinds de jaren zeventig in Nederland heeft ingezet, steeds meer meningen en stemmen naast die van de critici serieus worden genomen. En dat critici daardoor langzaamaan aan gezag zijn gaan inleveren.

De hoofdvraag, verschillende subvragen en de hypothese zullen worden onderzocht aan de hand van een case study naar de ontvangst van het werk van Leon de Winter. Hij is een auteur die begon te publiceren tijdens de jaren zeventig – de hoogtijdagen voor de literaire kritiek in Nederland – en nu nog steeds publiceert: daarme beslaat zijn werk de gehele onderzochte periode. Bovendien is De Winter een auteur die doorgaans veel media-aandacht krijgt en discussie oproept: qua beschikbaar materiaal vormt zijn ontvangst daarom een ideale case study. Eerst zal in een theoretisch kader worden nagegaan welke ontwikkelingen sinds de jaren zeventig invloed hebben gehad op de rol en het gezag van literaire critici. Binnen de theorie wordt ‘ingezoomd’ op de literaire kritiek: eerst worden maatschappelijke veranderingen sinds de jaren zeventig onder de loep genomen, vervolgens veranderingen in het journalistieke landschap, en ten slotte veranderingen in de literaire kritiek. Verwacht wordt dat de brede ontwikkelingen die de Nederlandse samenleving vanaf de jaren zeventig heeft doorgemaakt – de voortschrijdende individualisering; de toenemende welvaart en het steeds hogere onderwijsniveau; verminderend vertrouwen in het gezag; de technische ontwikkelingen die kennis en informatie voor een steeds grotere groep toegankelijk maken – weerslag hebben gehad op de staat van de Nederlandse media, en daarmee op de literaire kritiek. In het theoretisch kader worden de ontwikkelingen daarom na elkaar onderzocht.

Uit het theoretisch kader worden een aantal vragen gedestilleerd die richting geven aan de case study. Deze vragen zullen in het methodologisch kader geïntroduceerd en onderbouwd worden. Ook de keus voor de ontvangst van Leon de Winter als case study wordt in het methodologisch kader onderbouwd.

(5)

2 THEORETISCH KADER

Nederland, Nederlandse media en Nederlandse literatuurkritiek vanaf de jaren zeventig tot nu

De hypothese van deze scriptie is dat de voortschrijdende democratisering in Nederland ervoor heeft gezorgd dat de traditionele critici na hun hoogtijdagen tijdens de jaren zeventig steeds meer aan gezag zijn gaan inleveren. In dit theoretisch kader zal eerst uiteen worden gezet welke veranderingen Nederland sinds de jaren zeventig precies heeft doorgemaakt op het gebied van democratisering. Daarna zal de democratisering van de Nederlandse media onder de loep worden genomen. Ten slotte zal de ontwikkeling van de literaire kritiek vanaf de jaren zeventig tot nu worden beschouwd.

2.1 Veranderingen in de Nederlandse samenleving

De periode vanaf de jaren zeventig kenmerkt zich als een tijd waarin veel is veranderd in Nederland. Het gemiddeld inkomen steeg enorm, net als het gemiddelde opleidingsniveau. Sociale hiërarchie verdween voor een groot deel, samen met de traditionele zuilen, en maakte plaats voor een steeds verder doorgevoerde democratisering. Als gevolg van deze ontwikkelingen vond een culturele emancipatie plaats: kunst en cultuur was niet meer alleen voor de elite, maar voor iedereen.

Hieronder volgt een korte uiteenzetting van de voor deze scriptie meest relevante ontwikkelingen die zich sinds de jaren zeventig in Nederland hebben voltrokken, die grofweg kunnen worden ingedeeld als individualisering, informatisering, informalisering en intensivering.

2.1.1 Meer keuzevrijheid: individualisering

In 1979 schreef C. P. Middendorp al dat er drie ontwikkelingen in gang waren gezet tijdens de jaren zestig en zeventig, die de samenleving voorgoed zouden veranderen. Deze ‘structurele sociale veranderingsprocessen’ waren volgens Middendorp de verhoging van het niveau van de technologische ontwikkeling, de processen van schaalvergroting en de toenemende individualiseringsmogelijkheden voor de burger. De ontwikkeling van de technologie zorgde volgens Middendorp onder meer voor steeds meer werkgelegenheid, verhoging van het opleidingsniveau en de mogelijkheid van massacommunicatie. En deze ontwikkelingen waren dan weer van invloed op de andere ‘veranderingsprocessen’: die van schaalvergroting en individualisering.1

Individualisering, zo schrijft Paul Schnabel in het Sociaal Cultureel Rapport 2004, houdt in dat mensen zichzelf zijn gaan zien als “ontwerpers en uitvoerders van hun eigen leven op basis van keuzes die ze zelf hebben gemaakt”2. Individualisering heeft zich in de samenleving gemanifesteerd als een streven naar emancipatie, en

“emancipatie betekent dan ook altijd veel moeten kiezen en vrij kunnen kiezen, veel zelfbeschikking en veel

1 Middendorp, 1979 2 Schnabel, 2004, p. 53

(6)

zelfontplooiing.”3 Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) deed individualisering in Nederland zijn intrede na de ontzuiling die in de jaren zestig inzette, en heeft het geleid tot “een toename van verschillen in leefstijlen, smaken, opvattingen, normen, waarden en gedragingen”4. Tot een meer heterogene samenleving dus, waarin iedereen gefocust is op ‘zijn eigen ding’, in plaats van op de subcultuur die de zuil voorschrijft.

Mensen willen niet meer voorgeschreven krijgen wat ze moeten doen, maar zelf kiezen. In die keuzes laten ze zich nog wel beïnvloeden door anderen, maar “de afhankelijkheid is niet meer totaal en ook niet absoluut” zegt Schnabel, en bovendien “niet meer samengebald in één persoon”.5 Gevolg is een samenleving waarin meer sprake is van een netwerk tussen mensen onderling dan van een bepalende hiërarchie. Een ‘gelijkheidscultuur’, zo schrijft het WRR, waarin de strakke lijn tussen massa en elite vervaagd is en de verhoudingen tussen mannen en vrouwen gelijker dan voorheen.6

De drang naar gelijkheid in de samenleving is er nog steeds, aldus Schnabel. Zelfs als de feitelijke verhoudingen niet egalitair zijn zal men er volgens hem alles aan doen om “in houding en gedrag het bewijs te leveren dat de overgang van een ‘bevelshuishouding’ naar een ‘onderhandelingshuishouding’ voltrokken is”.7

2.1.2 Opkomst van massamedia: informatisering

Ook de ontwikkeling van massacommunicatie die Middendorp in 1979 al aanstipte, is een belangrijke gebleken. De opkomst van de tv als massamedium voltrok zich in Nederland grofweg tussen 1964 – geboortejaar van het tweede kanaal Nederland 2 – en 1988, het jaar waarin het derde kanaal gelanceerd werd. Tegen de tijd dat

Nederland 3 de lucht in ging, had vrijwel elk Nederlands huishouden een televisietoestel en was tv kijken een

belangrijk deel geworden van de dagelijkse informatievoorziening. Sindsdien is de populariteit van de tv alleen maar toegenomen. “De televisie heeft zich gestaag meester gemaakt van een groter deel van de vrijetijdsbesteding” schrijven Carlo van Praag & Wilfried Uitterhoeve in het Sociaal en Cultureel Rapport 1998. “In 1975 werd gemiddeld 10,2 uur per week gekeken en in 1995 reeds 12,4 uur, hetgeen overeenkomt met 27 procent van de vrije tijd en met 43 procent van de thuis doorgebrachte vrije tijd.”8

Aan het eind van de twintigste eeuw kwam naast de tv ook het internet op als informatie- en entertainmentmedium. Vanaf het begin van de jaren negentig is het internetgebruik onder Nederlanders constant gegroeid. Gebruikte 1990 nog 0,3 procent van de bevolking het internet, in 2000 was dat al 44 procent. En in 2013 lag het aantal internetgebruikers in Nederland rond 95 procent van de bevolking.9 Paul Schnabel noemt de ‘informatisering’ van de huidige samenleving een versterkende factor voor de individualisering. De spreiding van kennis is totaal

3 Schnabel, 2004, p. 54

4 Van den Donk et al, 2007, p. 26 5 Schnabel, 2004, p. 54

6 Van den Donk et al, 2007 7 Schnabel, 2004, p. 54

8 Van Praag & Uitterhoeve, 1999, p. 104 9 Bron: Worldbank

(7)

geworden, zegt Schnabel, en de mogelijkheden van informatica zijn heel snel aangepast aan de behoeften van de mens naar contact, kennis, amusement en tips.10

Vanaf de jaren zeventig steeg het gemiddelde opleidingsniveau van de Nederlander, net als het gemiddelde inkomen: mensen kregen meer kennis, meer geld en meer te doen. Cultuur en recreatie werd daardoor niet meer alleen een aangelegenheid voor de elite: de krant werd voor iedereen, net zoals de tv dat zou worden. “De technologische ontwikkeling heeft een veelheid van nieuwe vrijetijdsmogelijkheden geschapen”, constateren Van Praag en Uitterhoeve, “de welvaartsgroei brengt meer vrijetijdsbestedingen binnen het financiële bereik van individuen en het hogere opleidingsniveau brengt er meer binnen hun culturele bereik.”11 Van 1970 tot 1995 is, tegelijkertijd met een stijging in het gemiddelde onderwijsniveau (in 1970 was 80 procent van de 18-jarigen al uitgestroomd uit het onderwijs, in 1995 nog slechts 30 procent), een toename te zien in de bezoeken aan bioscopen, musea en concerten. Boeken worden minder gelezen: daar was de tv (en later het internet) voor in de plaats gekomen.12

2.1.3 Gezagsstructuren herzien: informalisering

Naast de opkomst van massamedia en individualisering, is er vanaf de jaren zeventig ook een proces van ‘informalisering’ ingezet. Socioloog Cas Wouters schrijft in zijn boek Informalisering: manieren en emoties sinds

1890 dat vanaf de jaren zestig en zeventig een toenemende ‘permissiviteit’ te ontwaren was in de Nederlandse

samenleving. “Veel omgangsvormen die eerst waren verboden, vooral seksuele, werden nu toegestaan en op allerlei gebieden zoals taalgebruik, kleding, muziek, dansen en haardracht kwam een minder formele regulering van manieren en gevoelens tot stand.”13 Wouters noemt deze ontwikkelingen “informaliseringsprocessen”: de

samenleving werd informeler, strakke lijnen tussen hoog en laag die eerder bestaan hadden, vervaagden. Volgens Schnabel komt die informalisering door het gemiddelde onderwijsniveau dat steeds hoger komt te liggen en door het algemeen worden van de welvaart. “De verschillen tussen mensen zijn in alle opzichten kleiner geworden”14, aldus Schnabel, “minder bepaald door stand, verstand en welstand en meer door persoonlijke preferenties.” Informalisering zorgt onthiërarchisering in de samenleving en voor een verminderd vertrouwen in gezag – net als bij individualisering. “Individualisering en informalisering maken voor iedereen de behoefte en de noodzaak om als gelijke gezien te worden.”15

Gevolg van zowel informalisering als individualisering is volgens Schnabel een gezagsverlies bij de van oudsher gezaghebbende instanties. Met individualisering gaat een verlaging samen van de frustratietolerantie voor het gebruik van gezag; informalisering zorgt ervoor dat gezagsvertoon ook moeilijker wordt voor de gezagsdragers zelf. Het automatische gezag dat het uniform van de politie of de rechter van de toga voorheen uitstraalde, maakt

10 Schnabel, 2004

11 Van Praag & Uitterhoeve, 1998, p. 102 12 Van Praag & Uitterhoeve, 1998 13 Wouters, 1990, p. 12

14 Schnabel, 2004, p. 56 15 Schnabel, 2004, p. 58

(8)

eind twintigste eeuw plaats voor een systeem van ‘respect moet je verdienen’, waarbij geen enkele expert of professional vrij lijkt te zijn van scepsis of wantrouwen.

2.1.4 Emoties meer de boventoon: intensivering

Onder invloed van de individualisering en informalisering werd het na de jaren zeventig zowel binnen het privégesprek als het openbare discours langzaamaan steeds meer gangbaar om gevoelens te uiten, terwijl dat daarvoor veel minder gebruikelijk was. “In het proces van informalisering en de ermee verbonden ‘emancipatie van emoties’ werden veel van de angsten en fantasieën die mensen aanvankelijk zelfs zichzelf niet wilden bekennen, eerst heimelijk en vervolgens steeds openlijker met anderen besproken”, constateert Cas Wouters in zijn boek. “Informalisering betekende ook dat in het taalgebruik onderwerpen, woorden en uitdrukkingen die eerder beperkt waren gebleven tot het privéleven nu ook gangbaar werden in de secundaire en meer formele contacten van het openbare leven.”

Schnabel constateert zo’n verandering ook en omschrijft die met de term ‘intensivering’. Intensivering houdt volgens Schnabel in dat het gevoelsleven voor mensen steeds belangrijker wordt, en de individuele emotie steeds meer toetssteen voor het handelen. Het eigen gevoel heeft een normatieve waarde gekregen, zegt Schnabel, en ingaan tegen het gevoel wordt als een risico gezien. “De psyche van het individu is de moraal van het collectief geworden.”16

2.2 Veranderingen in het journalistieke veld

1Sinds de jaren zeventig heeft de Nederlandse journalistiek een metamorfose doorgemaakt. Deze metamorfose wordt vooral gekenmerkt door een toenemende veelheid verschillende media en de commercialisering en individualisering die dat tot gevolg heeft gehad. In dit hoofdstuk zal beknopt op deze drie ontwikkelingen worden ingegaan.

2.2.1 Opkomst nieuwe media

1.1Het begin van de jaren zeventig vormde een bloeiperiode voor de Nederlandse dagbladen. Het Nederlandse volk werd over de hele linie steeds hoger opgeleid en steeds meer mensen gingen de krant lezen. 17 De oplages stegen dan ook flink: het Algemeen Dagblad ging bijvoorbeeld van 113 duizend lezers in 1960 naar 310 duizend in 1975, De Telegraaf zelfs van 291 duizend naar 717 duizend. 18

16 Schnabel, 2004, p. 63 17 Schnabel, 2004 18 Wijfjes, 2004

(9)

Niet alleen werden de kranten talrijker; ze werden ook dikker. Telde een gemiddeld dagblad in 1955 nog 12,5 pagina, in 1975 was dat gegroeid naar 1975 pagina's. Het nieuwverworven lezerspubliek vroeg om een nieuwe krant: de lezer wilde nieuws en informatie, maar ook amusement en entertainment. Kranten speelden daarop in door onder meer weekendbijlages op te richten, waarin zaken als sport, mode en auto's ruim plek kregen. En in de nieuwsrubrieken kreeg nu naast de vragen 'wie, waar, wat' ook het 'waarom' uitvoerige aandacht. Veel kranten stelden voor die verhalen wat jongere journalisten aan, die bereid waren gevarieerd en onbevangen te schrijven, en bovendien een goede radar hadden voor wat er zoal speelde in de samenleving.19

Medio twintigste eeuw begin de televisie zijn opwachting te maken in Nederland: in 1951 vond de eerste uitzending van Nederland 1 plaats. De Nederlandse televisie werd in deze tijd nog geheel bestuurd door de NTS: een centrale omroep die was opgericht door de NCRV, de KRO, de VARA en de AVRO. Tot 1964 hield de Nederlandse televisie dit gesloten omroepbestel in stand, waarbij de eerder genoemde zenders verschillende groeperingen binnen de samenleving – respectievelijk de katholieken, protestanten, socialisten en de doelgroep zonder duidelijke religieuze of politieke verbintenis – van tv zouden voorzien. In 1956 werd nog besloten dat al deze omroepen gelijke zendtijd zouden krijgen, en de NTS de overkoepelende nieuwsuitzendingen zou verzorgen. De verzuilde situatie waar in het gesloten omroepbestel vanuit werd gegaan brokkelde echter steeds meer af, waardoor de vaste zenders steeds meer aan relevantie inleverden. Bovendien gingen er vanaf eind jaren vijftig vanuit het bedrijfsleven al veel stemmen op die vroegen om reclamezendtijd op de nationale televisie. In 1967 gaf de NTS toe en werd de Omroepwet opgesteld (die vanaf 1969 van kracht zou zijn): reclame werd voortaal toegestaan in daarvoor bestemde reclameblokken, maar echt commerciële zenders waren echter nog niet toegestaan.20

Televisie werd ondertussen als medium alleen maar populairder. In 1975 had 96 procent van de Nederlandse huishoudens tenminste één tv in huis. Medio jaren negentig bezat zelfs de helft van Nederlandse huishoudens meerdere televisietoestellen.21 In 1989 maakte de Europese Richtlijn Televisie zonder grenzen het mogelijk voor buitenlandse commerciële zenders om ook op de Nederlandse televisie te gaan uitzenden. De eerste zender die deze mogelijkheid aangreep was het Luxemburgse RTL, dat ondermeer met een dagelijks Nederlands nieuwsjournaal kwam, naast dat van de publieke omroep.22 Het was het begin van een revolutie op de Nederlandse

tv: tien jaar later zouden er zes commerciële zenders bestaan naast een groot aantal doelgroepzenders. Het marktaandeel van de publieke omroep zakte van negentig naar zo'n vijfendertig procent.23

De dag- en weekbladen die tijdens de jaren zeventig nog zo weelderig hadden gebloeid, kregen het zwaar te verduren toen de tv eenmaal aanwezig was in de huiskamer van elk Nederlands gezin. De opinieweekbladen hadden het al langer moeilijk: zij hadden al te lijden onder de verminderde verbintenis die de Nederlandse burger

19 Wijfjes, 2004

20 Huysmans, De Haan & Van den Broek, 2004 21 Bron: Sociaal Cultureel Planbureau

22 Huysmans, De Haan & Van den Broek, 2004 23 Wijfjes, 2004

(10)

nog voelde met ideologieën, en ervoeren bovendien steeds meer concurrentie vanuit de dagbladen, die allerlei bijlages lanceerden waarin zaken aan bod kwamen waarop de tijdschriften eerder monopolie hadden gehad.24 Bij christelijk-progressieve tijdschriften als De Nieuwe Linie en Hervormd Nederland holde het aantal lezers snel achteruit: telde de eerstgenoemde in 1970 nog meer dan twintig duizend lezers, in 1980 waren het er minder dan vijf duizend. In 1982 werd het blad opgedoekt. Hervormd Nederland wachtte eenzelfde lot, al kwam het iets later: in 2002 stopte het blad, met nog 8 duizend lezers over. 25

Tijdschriften als Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer kregen het ook zwaar aan het eind van de twintigste eeuw. Vrij Nederland kelderde tussen 1978 en 1995 van 200 naar 80 duizend abonnees. De Groene dreigde begin jaren tachtig al onder de kritische grens van vijftienduizend lezers te zakken, maar wist het hoofd toch boven water te houden. Het noodlijdende tijdschrift Haagsche Post zag zich in 1990 genoodzaakt te fuseren met weekblad De

Tijd, dat eveneens in zwaar weer verkeerde. 26

Maar de dagbladen bleven ook niet buiten schot, zeker niet toen internet eind twintigste eeuw zijn intrede maakte. De markt voor de personal computer groeide snel in Nederland: had in 1990 nog dertig procent van de bevolking een pc; in 2000 was dat al zeventig procent.27 De verwachting was destijds dat het internet – dat in 1993 de grote doorbraak maakte naar het consumentenpubliek – de bestaande media zou overnemen en de gedrukte pers helemaal overbodig zou maken. Kranten anticipeerden daarop door eigen websites op te richten: het Eindhovens Dagblad als eerste in 1994; vijf jaar later waren alle Nederlandse dagbladen online.28

2.2.2 Concurrentie en commercialisering

Met de komst van het internet daalde de aandacht voor gedrukte media zoals verwacht snel: besteedde men in 1990 gemiddeld nog 5,1 per week aan gedrukte media, in 1995 was dit al gedaald naar 4,6 uur en in 2000 naar 3,9.29 De kranten die hun oplagecijfers tijdens de jaren zeventig en tachtig zo hadden zien stijgen, moesten nu gaan strijden om lezers en abonnees. En niet alleen met elkaar: ook internet en tv waren steeds grotere concurrenten voor de gedrukte media geworden.

Gevolg van dit soort concurrentie is commercialisering: in de strijd om lezersaantallen en kijkcijfers gaan media zich steeds meer richten op wat het publiek wil, in plaats van op wat serieus en belangrijk nieuws is. Guardian-journalist Nick Davies legt de invloed van commercialisering op hedendaagse media uitstekend uit in zijn boek

Flat Earth News, in Nederland vertaald als Gebakken Lucht. Terwijl de hedendaagse mediaorganisaties steeds

maar aan mankracht moeten inleveren, moeten ze wel steeds meer verhalen maken, zegt Davies. Gevolg daarvan

24 Wijfjes, 2004 25 Wijfjes, 2004 26 Wijfjes, 2004

27 Bron: Sociaal Cultureel Planbureau 28 Wijfjes, 2004

(11)

is dat veel journalisten gaan terugvallen op PR-verhalen: verhalen die ze worden aangeboden vanuit woordvoerders en PR-medewerkers die werken voor grote organisaties. Dit zijn dus in wezen verhalen waarvoor

betaald is: de PR medewerker krijgt geld om het verhaal te pitchen, de journalist heeft geen tijd om iets anders te

bedenken en neemt het dankbaar over.30

De Indiase hoogleraar internationale communicatie Daya Thussu beschrijft in zijn boek War and Media hoe elk nieuwsonderwerp onder invloed van commercialisering wordt gepopulariseerd zodat het aantrekkelijk is voor een grote groep mensen: infotainment voert de boventoon in de nieuwsmedia; hard, serieus nieuws is naar de achtergrond verdwenen.31 Ook Davies constateert in zijn boek dat mensen vooral spannende, sexy verhalen willen lezen. Maar de baan van journalisten is eigenlijk helemaal niet om dat soort verhalen te vertellen, zegt Davies, maar om de waarheid te vertellen. De kunst is vervolgens om die waarheid te presenteren op een manier die mensen aantrekkelijk vinden. Helaas wordt dat in de strijd om lezers en kijkcijfers vaak vergeten, aldus Davies.32

Binnen de gedrukte media wordt in het kader van commercialisering gesproken van een voortschrijdende

tabloidization. De term komt oorspronkelijk van het tabloid-formaat, waarop veel kranten de afgelopen jaren zijn

overgegaan: een kleinere krant, die makkelijk mee te nemen is in het openbaar vervoer, waardoor hij voor veel mensen leesbaar is. Tegenwoordig hebben veel kranten, alsook media, niet alleen de vorm, maar ook de inhoud aangepast naar een versie die een groter publiek zou trekken: infotainment is in veel media net zo prominent aanwezig als hard nieuws. Voorbeelden zijn er talrijk: in talkshows als De Wereld Draait Door en RTL Late Night gaan politici in informele setting in gesprek met bekende Nederlanders en 'gewone' gasten, en mengen ze zich in onderwerpen die verder helemaal niets met politiek van doen hebben; in de Volkskrant houdt columniste Aaf Brandt Corstius een wekelijkse column bij genaamd Aaf ziet sterren, waarin ze het wel een wee van zowel Nederlandse als internationale celebrities bespreekt.

Het lijkt misschien kort door de bocht om te stellen dat 'het volk' daadwerkelijk wil lezen over bekende Nederlanders en infotainment, in plaats van over serieus nieuws en onderzoek. Toch lijkt het wel te kloppen. Het populairste tijdschrift in Nederland is op dit moment Linda magazine: een maandelijkse glossy opgericht door

übercelebrity Linda de Mol. Het blad handelt over must-haves op het gebied van mode, koken en living; interviewt

BN'ers uitgebreid over hun gevoelsleven (“Katja Schuurman: ik geloof niet dat monogamie de beste manier is van samenzijn”) en heeft bovendien een uitvoerig bijgehouden en veelbezochte website waarop dagelijks verschillende 'snacks' (korte nieuwsberichten) verschijnen over min of meer dezelfde onderwerpen (“Katja Schuurman plaatst foto met nieuwe vriend Freek”).

Linda heeft een betaalde oplage van zo'n 237 duizend exemplaren per jaar, en naar eigen zeggen een bereik van

meer dan een miljoen.33 Ondertussen heeft een serieus opinieblad als Vrij Nederland het de afgelopen jaren zo zwaar gekregen dat onlangs besloten is het blad niet meer wekelijks maar maandelijks te gaan uitbrengen: de

30 Davies, 2010 31 Thussu, 2003 32 Davies, 2010 33 Bron: Sanoma

(12)

oplage is inmiddels gezakt tot een kleine 23 duizend, waar het blad in 2000 nog zo'n 56 duizend betalende lezers had.34

Het is kortom niet vreemd dat kranten hun Linda-kant exploiteren om meer lezers aan te trekken: dit is blijkbaar waar het gros van de mensen behoefte aan heeft.

Uit onderzoek van de Ierse journalism studies-hoogleraar Paschal Preston uit 2009 blijkt dat journalisten zich wel degelijk bewust zijn van commercialisering binnen het medium waar ze voor werken. Ze houden alsnog vast aan de traditionele journalistieke waarden als onpartijdigheid en evenwichtigheid, maar volgens hen worden deze waarden niet zelden belemmerd door de commercialiseringsdruk van bovenaf. Uit het onderzoek van Preston blijkt dat journalisten het idee hebben dat commercialisering de laatste 15 tot 20 steeds meer invloed heeft gekregen op het journalistieke bedrijf. Oorzaak hiervoor is volgens hen de groeiende concurrentie van media onderling, maar ook toenemende interesse voor infotainment en de opkomst van nieuwe media waarop dit soort infotainment bijvoorbeeld snel en in hapklare brokken aan het publiek kan worden gepresenteerd.35

De commercialisering leidt paradoxaal genoeg ook weer tot wantrouwen bij het publiek dat de media willen aanspreken. Onderzoek van Richard van der Wurff en Klaus Schönbach uit 2012, waarin zij een groep mensen ondervragen over het nieuws van het jaar daarvoor, laat zien dat consumenten steeds kritischer worden op nieuwsmedia als het gaat om het nastreven van hun eigen commerciële belangen. De media zouden zich volgens de respondenten te veel laten opjagen door hun concurrenten en daardoor te veel sensatie laten zien, in plaats van nieuws dat er toe doet.36

2.2.3 Internet: zender-ontvanger maakt plaats voor individu

Historicus Chris van der Heijden schreef in 2015 in De Groene Amsterdammer over een vliegreis van Madrid naar Amsterdam:

“Het vliegtuig was nog niet geland (en de steward had nog niet omgeroepen dat mobiele telefoons uitgeschakeld moesten blijven tot men het vliegtuig verlaten had) of iedereen, echt iedereen in de stoelen naast, voor en achter mij had zijn apparaatje aan gezet. Een minuut of twee, drie bleef het stil. Toen klonk op bijna alle telefoons tegelijk het bekende pingping van binnenkomende berichten. (…) Mail, Whatsapp, sms, Twitter, Facebook, ongeveer in die volgorde. De vijf minuten waarin het vliegtuig naar de gate reed waren onvoldoende om al [mijn] media te bekijken. De rest bekeek ik in de trein, met als gevolg dat ik bij thuiskomst weer bij was. Het gaf een opgeruimd gevoel.”37

De nieuwe ontwikkelingen binnen de media hebben een grote hoeveelheid aan nieuwe mogelijkheden met zich meegebracht: het internet biedt een voorheen ongekende hoeveelheid aan informatie waar de gebruiker zelf een

34 Bron: WPG 35 Preston, 2009

36 Schonbach en Van der Wurff, 2012 37 Van der Heijden, 2015

(13)

selectie uit kan maken en sociale media biedt de mogelijkheid je als gebruiker te profileren binnen die hoeveelheid informatie. In een rapport uit 2005 genaamd De regulering van media in internationaal perspectief concludeert de WRR al dat de nieuwe media-mogelijkheden die de voortschrijdende technologie met zich mee brengt een verschuiving impliceert van de publieke naar de private sfeer, doordat de gebruiker een stuk meer individuele keuzemogelijkheden krijgt.38

De opkomst van nieuwe en sociale media staat inderdaad in het teken van individuele keuzemogelijkheden, zo is de laatste tien jaar gebleken. Met de komst van de smartphone is de mogelijkheid ontstaan om constant online te zijn, en je voortdurend bezig te kunnen houden met (sociale) media. Er wordt vaak gesproken van een 'mediatisering' binnen de samenleving, wat grofweg inhoudt dat mensen het overgrote deel van hun informatie via media tot zich nemen en dat media steeds onafhankelijker van grote instanties te werk gaan, zich steeds meer richtend op de wensen van de consument – al is een echt harde definitie van mediatisering nauwelijks te vinden. Mediatisering is net als bijvoorbeeld commercialisering en individualisering, zo schrijft Van der Heijden in zijn artikel in De Groene, “een van de bepalende tendensen van de tijd. Ze is als de lucht die je ademt, het water voor de vis. Je merkt haar niet, je ziet haar niet, vandaar ook dat je haar zo moeilijk kunt (be)grijpen. Hoe zou dat moeten? Ze is altijd, overal.”39

De komst van internet heeft ervoor gezorgd dat mensen zich veel individueler zijn gaan bedienen van media: niet langer ben je afhankelijk van wat er op tv of radio voor je wordt geprogrammeerd, op het internet kan je alles zelf bij elkaar zoeken. In De regulering van media in internationaal perspectief schrijft de WRR dat de “individualiseringsprocessen die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw op het persoonlijke vlak hebben ingezet” in deze tijd op het technische vlak “hun bekroning vinden”.40 Het 'broadcastingmodel' zoals dat in de

vorige eeuw nog gangbaar was zal volgens de WRR steeds meer moeten concurreren met een 'narrow casting-model', waarbij het media-aanbod zo goed mogelijk is toegespitst op de wensen van de ontvanger.41 Voorbeeld van zo'n narrow casting-model is het relatief nieuwe, reeds immens populaire Netflix, waarbij gebruikers tegen een maandelijkse vergoeding zelf kunnen bepalen welke serie ze kijken. Netflix vormt de tegenhanger van het broadcasting-model dat traditionele tv aanbiedt: een programma waaraan niets te veranderen valt. Een ontwikkeling als deze staat geheel in lijn met wat Schnabel al schreef over individualisering: dat mensen steeds meer zelf willen kiezen, in plaats van zomaar iets voorgeschoteld te krijgen.42

Individualisering van de media gaat nog een stap verder met het massale gebruik van sociale media, waarbij gebruikers zichzelf kunnen 'broadcasten' op verschillende kanalen. Onderzoekers van de Universiteit Wageningen beschrijven in het onderzoek Sociale media: nieuwe wegen naar innovatie hoe de Nederlandse mediastructuur de afgelopen decennia van een hiërarchische situatie met een topdown zender-ontvanger karakter is veranderd in een 'netwerktijd' waarin iedereen constant met elkaar in gesprek is.43 Kenmerken voor deze netwerktijd zijn volgens

38 Eijk, Asscher, Helberger, Kabel, 2005 39 Van der Heijden, 2015

40 Eijk, Asscher, Helberger, Kabel, 2005, p. 81 41 Eijk, Asscher, Helberger, Kabel, 2005 42 Schnabel, 2004

(14)

de onderzoekers het verdwijnen van de 'zender' als centraal punt van communicatie, het ontstaan van (online) 'communities' met eigen codes en gedragsregels, en de onvoorspelbare dynamiek van het netwerk. De communicatie, zo stellen de onderzoekers, wordt niet meer alleen bepaald door de functie van de zenders en ontvangers, maar ook door de interactie erover.44 Denk daarbij bijvoorbeeld aan artikelen die wat journalistieke

maatstaven betreft redelijk waardeloos zijn, maar op Twitter wel viral gaan vanwege de grappige of opvallende inhoud.

Persoonlijke autoriteit kan binnen dit model ook worden ontleend aan de positie en aanhang binnen het netwerk waarvan je deel uitmaakt, schrijven de onderzoekers.45 Met andere woorden: hoe meer volgers je hebt, hoe belangrijker je tweet. Dit gegeven staat weer in lijn met wat Paul Schnabel al opmerkte over de informalisering binnen de Nederlandse samenleving, waarbij een vaststaande hiërarchie is vervangen door bepaalde netwerken waarbinnen autoriteit te verwerven is.46

De term 'individualisering' wordt ook in het Wageningse onderzoek aangehaald: volgens de onderzoekers stimuleert sociale media het individualiseringsproces in hoge mate. Alleen volstaat de term 'individualisering' volgens hen niet meer helemaal als omschrijving voor de individualisering die binnen de nieuwe media plaatsvindt. Volgens de onderzoekers kunnen we beter spreken van 'individualisering met hyperconnectivity', waarbij de sociale en collectieve aspecten van netwerken zich voor een deel hebben verplaatst naar de digitale wereld.47

De opkomst van sociale media en de daarmee gepaard gaande individualisering zorgt voor een zekere druk op het individu om zich online als zodanig te manifesteren. “De neoliberale individualisering gaat samen met de overtuiging dat alles met iedereen moet worden gedeeld”, schrijft criticus Carel Peeters eind 2012 in Vrij

Nederland. “Alles moet 'sociaal' van iedereen zijn. (…) Iedereen moet transparant zijn en zich op Facebook

manifesteren.”48

Delen is inderdaad schijnbaar een nieuwe primaire levensbehoefte geworden voor de gemiddelde Nederlander. Elke nieuwe mogelijkheid van sociale media wordt in rap tempo omarmd door de massa: was het een jaar geleden bijvoorbeeld nog bijzonder om een vlog te hebben; tegenwoordig is het al redelijk normaal om te vloggen en maken een heleboel 'gewone mensen' dagelijks filmpjes van hun leven, daarbij geholpen door nieuwe media die dat faciliteren, zoals Snapchat.

Onder al dat individualisme van social media gaat ook een zeker collectivisme schuil: men wil, juist met die individuele uitingen, aansluiten bij een grote online community. De “hyperindividualisering” heeft ook geleid tot een “dwangmatige aanpassing aan alles wat iedereen doet en vindt”, schrijft Peeters.49 Mensen lijken pas

44 Salverda, Van der Jagt, Willemse, Onwezen en Top, 2013 45 Salverda, Van der Jagt, Willemse, Onwezen en Top, 2013 46 Schnabel, 2004

47 Salverda, Van der Jagt, Willemse, Onwezen en Top, 2013 48 Peeters, 2012

(15)

geïnteresseerd te raken in zaken als ze trending worden op sociale media, en willen er dan ook meteen zelf iets over posten.50 Neem de Ice Bucket Challenge die vorig jaar op social media aandacht vroeg voor de ziekte ALS. Bij de challenge – bedacht en gestart door een Amerikaanse ALS patiënt – moesten mensen een emmer ijswater over hun hoofd leeggieten om te ervaren hoe een ALS patiënt zich voelt. Terwijl er daarvoor relatief weinig aandacht was voor de ziekte ALS, deelden mensen ineens massaal filmpjes waarin ze zichzelf overgoten met ijswater, waardoor ineens een hele hoop awareness voor de ziekte werd gecreëerd. Dit is een goed voorbeeld van wat Peeters het “hyperindividuele collectivisme” noemt: iedereen wil mee in de vaart der volkeren op internet, maar wel met een eigen filmpje.

2.3 Veranderingen in de literaire kritiek

In 1985 schreef hoogleraar Kees van Rees in zijn artikel Consensusvorming in de literaire kritiek dat het gezag van een literair criticus afhangt van een aantal factoren. Ten eerste is er de vooropleiding van de criticus en de beroepsmatige activiteiten naast die van recensent: volgens Van Rees zijn de meest vooraanstaande critici zij die een opleiding tot Neerlandicus of literatuurwetenschapper genoten hebben, en die naast hun werk als criticus in deze disciplines ook docent zijn aan de universiteit. Ten tweede is volgens Van Rees de regelmaat waarmee een criticus publiceert belangrijk voor zijn gezag. Daarbij is het dan nog extra belangrijk is dat hij de nieuwe werken van gevestigde auteurs bespreekt. Want wil een criticus gezag verwerven, “dan mag geen enkel meesterwerk hem ontgaan”, stelt Van Rees, en is het van groot belang dat hij als een van de eerste zijn mening uit over het nieuw verschenen boek van de gereputeerde auteur zodat andere critici en ‘gewone lezers’ “hun betoog daaraan enigszins kunnen ophangen.”51

Daarnaast zorgt het publiceren in een invloedrijk medium voor gezag, stelt Van Rees. Hij noemt hierbij als voorbeeld de in 1985 vrij jonge en onbekende criticus Arjen Peters, die kort voor Van Rees zijn artikel schreef van het “onbetekenende blad” Elsevier was overgestapt naar het “gezaghebbende blad” Vrij Nederland. “Dan straalt tenminste iets van gezag af op zijn eigen status”, concludeert Van Rees.52 Verder is het aantal jaren dat een criticus

gewerkt heeft belangrijk en is een breed repertoire aan besproken werk volgens Van Rees ook bevorderlijk. Bovenal is het voor een gezaghebbend recensent belangrijk, stelt Van Rees, om bijval te krijgen voor zijn uitspraken. Wil een recensent gezag verwerven, dan kan hij maar beter hopen dat andere recensenten zijn oordeel in hun besprekingen over hetzelfde boek niet zullen weerleggen.53

Wie vandaag een boekenbijlage openslaat, zal het opvallen dat weinig recensenten nog aan de criteria van Van Rees voldoen. Een opleiding tot Neerlandicus is allang niet meer vereist om recensies te mogen schrijven. En het

50 Salverda, Van der Jagt, Willemse, Onwezen en Top, 2013 51 Van Rees, 1985, p. 72

52 Van Rees, 1985, p. 71 53 Van Rees, 1985

(16)

is ook niet meer zo dat een criticus pas serieus wordt genomen als hij met regelmaat kritieken publiceert: in boekenbijlages van grote kranten wemelt het van de freelancers of redacteuren met andere specialiteiten die voor de gelegenheid een boek bespreken.

Traditionele critici als Kees Fens, critici die daadwerkelijk nog golden als gezaghebbend, voldeden wel aan al deze criteria. Maar de ontwikkelingen in de maatschappij en het journalistieke veld hebben ook in de wereld van literaire critici een hoop veranderd. Al sinds het einde van de jaren zestig wordt de literaire kritiek beïnvloed door steeds verder voortschrijdende democratie in de samenleving en de media, het toenemende twijfelen aan het gezag en de almaar vervagende scheiding tussen hoge en lage cultuur. Het startschot voor de de-elitisering van de literaire kritiek werd volgens de Ierse hoogleraar Ronan McDonald gegeven in het jaar 1968. Een “key moment” zegt hij, “with its student riots and revolutionary fervour.”54 Het idee van een elite groepje “university dons” dat aan de rest van de wereld vertelde wat goede en slechte boeken waren, sloot niet aan bij de anti-autoritaire tijdgeest. Sindsdien is het schijnbaar hard achteruitgegaan met het gezag van de Nederlandse critici. Maar hoe komt dat eigenlijk? Hieronder worden een aantal redenen uiteengezet.

2.3.1 Meer publiek voor literatuur(kritiek)

Literatuur, en daarmee de literatuurkritiek, kreeg vanaf de jaren zeventig een veel groter publiek in Nederland. Kees van Rees, Susanne Janssen en Marc Verboord constateren in het artikel Classificatie in het culturele en

literaire veld 1975-2000 – in 2006 gepubliceerd als tiende hoofdstuk van het boek Productie van literatuur – dat

tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw een steeds groeiend aanbod cultuur geconsumeerd werd door een veel grotere groep cultuurconsumenten dan voorheen. Dit was te danken aan het steeds hoger gemiddelde opleidingsniveau, de toenemende welvaart en beschikbare vrije tijd. Het nieuwe culturele publiek kenmerkte zich door een meer ‘omnivore’ smaak dan de hoogopgeleiden voor de jaren zeventig gehad hadden: zij beperkten hun voorkeur niet meer alleen tot ‘hoge’ literatuur maar gingen ook minder hoogstaande literatuur lezen.55 Het nieuwe literaire publiek las niet meer alleen dat wat door recensenten als ‘goede literatuur’ werd gezien, maar ging ook zelf bepalen wat goed en leuk was om te lezen. Niche-onderwerpen kregen meer aandacht en opinieweekbladen beleefden hoogtijdagen in de jaren zeventig: iedereen zocht een blad dat paste bij zijn eigen opvattingen. Aangespoord door de toenemende democratisering onder het lezerspubliek gingen ook uitgeverijen hun blik verbreden, schrijven Van Rees en zijn medeonderzoekers. Vanaf de jaren zeventig gingen zij bijvoorbeeld ook thrillers uitgeven: een genre dat voorheen slechts als ‘spannend’ werd gezien, en ongeschikt voor een serieuze literaire uitgeverij.56 Susanne Janssen en Nel van Dijk beschrijven in hun artikel De reuzen voorbij hoe boekhandels goed in de groeiende behoefte aan literatuur konden voorzien dankzij de technologische veranderingen die het mogelijk maakten goedkope en efficiënte manier in grote oplagen te produceren.57

54 RMcDonald, 2007, p. 2

55 Van Rees, Janssen, Verboord, 2006 56 Van Rees, Janssen, Verboord, 2006 57 Van Dijk & Janssen, 2002

(17)

Hand in hand met de groeiende populariteit van verschillende boeken gingen kranten en tijdschriften vanaf de jaren zeventig aanzienlijk meer plaats inruimen voor literatuur. Waar voorheen volstaan werd met één literaire pagina per week, reserveerden kranten en tijdschriften nu steeds meer pagina’s voor literaire berichtgeving.58 Onderzoek van Susanne Janssen naar verschillende Nederlandse dagbladen wijst uit dat met name bij de kwaliteitskranten het aandeel van de literatuurkritiek in de culturele bijlages vanaf de jaren zeventig bleef toenemen: van 28,8 procent van de cultuurpagina’s in 1965, naar 38 procent in 1990.59 Op die literaire pagina’s

van de krant werden, in overeenstemming met de smaak van het nieuwe literatuurpubliek en het beleid van de uitgeverijen, steeds meer verschillende boeken besproken. Niet alleen ‘hoogstaande’ en ‘elitaire’ boeken en auteurs kwamen aan bod, maar ook genres als thrillers en detectives vonden hun weg naar de literaire pagina’s.60 Het kan gesteld worden dat literaire kritiek door de steeds uitdijende boekenbijlages en het steeds groter wordende publiek met een diverse literaire smaak, vanaf de jaren zeventig een stuk democratischer werd. Nu er meer ruimte was voor literatuurkritiek, konden meer verschillende boeken worden besproken. En dat gebeurde ook. Met name in de jaren negentig, toen literaire kritiek kwantitatief gezien een hoogtepunt bereikte (NRC Handelsblad besteedde in 1993 elke week liefst twintig pagina’s aan kunst en cultuur61), werd een zeer groot deel van het literaire aanbod

besproken in dag- en weekbladen.

De democratisering van de literatuur en literatuurkritiek is een ontwikkeling die overigens niet iedereen met open armen heeft ontvangen. Uitgever Peter Nijssen schrijft in 1993 in zijn essay Amsterdamned of de heilzaamheid

van een vacante kritiek, opgenomen in het boek Het literaire klimaat 1986-1992, dat de “democratisering van het

kritisch blikveld tegenwoordig zo ver gaat dat het leeuwendeel van het proza – rijp en groen; belangwekkend, mediocre en onbeduidend – op ongedifferentieerde aandacht kan rekenen.” 62Een gevolg, zegt Nijssen, van een

tijd waarin bijna iedere krant of weekblad, “van ongeacht welke signatuur”, zich verplicht voelt een kunstbijlage te publiceren.63 Volgens criticus Rob Schouten krijgt de literaire kritiek door toedoen van deze ontwikkeling in toenemende mate het karakter van een voorlichting. Romans worden door critici niet meer in een oeuvre geplaatst, zo stelt hij in het boek Gesprekken met critici, maar enkel voorzien van een ‘instant kritiek’, die in kort tijdsbestek in elkaar is gezet en meer het karakter heeft van een consumentenvoorlichting dan van een serieuze recensie.64 2.3.2 De nieuwe recensent

Om de groeiende hoeveelheid pagina’s die vanaf de jaren zeventig voor literatuurkritiek beschikbaar kwamen te vullen, begonnen dag- en weekbladen veel verschillende critici aan te stellen. Niet alleen meer vaste recensenten bespraken elke week een of meerdere boeken, er kwamen ook critici die bijvoorbeeld eens per maand een stuk schreven voor de literaire rubriek.65 Deze freelance-critici combineerden hun werk als criticus ook met een andere

58 Van Dijk & Janssen, 2002 59 Joosten, 2012

60 Van Rees, Janssen, Verboord, 2006 61 Van Dijk & Janssen, 2002

62 Matsier, Offermans, Van Toorn, Vogelaar, 1993, p. 159 63 Matsier, Offermans,

Van

Toorn, Vogelaar, 1993, p. 159 64 Thijssen, 1998

(18)

(vaste) baan of betrekking. Dit was een groot verschil met critici als Aad Nuis of Kees Fens, die wekelijks kritieken in de krant schreven en dagelijks bezig waren met literatuur. De freelance criticus was geboren.66

Anders dan daarvoor hadden de freelance-critici die vanaf de jaren zeventig hun opwachting maakten ook vaak weinig affiniteit met de academische kant van literatuurkritiek, en hadden ze in veel gevallen zelfs niet in die richting gestudeerd. “In principe kan iedereen zich criticus noemen”, schrijven Van Dijk en Janssen67, en vanaf de

jaren zeventig gebeurde dat dus ook.

Mensen die maar een deel van hun tijd met literatuur bezig waren en er bovendien niet voor hadden doorgeleerd, werden vanaf de jaren zeventig ineens net zo serieus genomen als Kees Fens. Deze ontwikkeling leidde volgens verschillende auteurs op lange termijn tot een vermindering van het gezag van critici. Nel van Dijk en Suzanne Janssen veronderstellen dat het feit dat de Nederlandse pers vanaf de jaren zeventig met een steeds groter bestand aan critici is gaan werken, geleid heeft tot een tanende invloed van de individuele criticus: indicatief hiervoor zou volgens hen zijn dat uitgevers op posters en flapteksten steeds minder vaak de naam van critici gebruiken, en steeds vaker simpelweg de naam van de krant.68 En ook Kees Fens zelf, naast criticus bijzonder hoogleraar literaire kritiek

aan de Radboud Universiteit Nijmegen, constateerde in 1995 in een interview met De Groene Amsterdammer dat de macht van de criticus, de macht zoals hij die had toen hij voor de Volkskrant schreef, niet meer persoonsgebonden was. “Die is overgegaan op het medium. NRC, Volkskrant, Vrij Nederland, Groene, Trouw, dat is het zo’n beetje. … Als je daarin besprekingen hebt gehad, heb je je oordeel binnen.” 69Inmiddels zou misschien wel zoiets gezegd kunnen worden over het boekenpanel van De Wereld Draait Door of RTL Late Night van Humberto Tan: een boek dat op tv komt, telt mee; een boek dat buiten beeld blijft veel minder.

Het idee van Kees van Rees, dat critici veelvuldig in een periodiek moeten publiceren om gezag te creëren, doet dus vermoeden dat met de groei van namen in de boekenbijlage vanaf de jaren zeventig een deel van het gezag van de criticus verloren ging. En ook het feit dat de autodidact sinds de jaren zeventig steeds meer aan het woord is gekomen in op de literaire pagina’s zorgt voor een afname van gezag als het model van Van Rees wordt aangehouden: volgens hem was de gezaghebbende criticus naast zijn werk ook verbonden (geweest) aan de universiteit. Jos Joosten schrijft in zijn boek Staande Receptie dat Kees Fens waarschijnlijk de laatste recensent was van wie het oordeel nog echt het handelen van de consument beïnvloedde: “Fens kon als criticus spreken met de autoriteit van de universele literaire traditie.”70 In 1978, toen Fens stopte als criticus voor de Volkskrant, zou

het tijdperk van de gezaghebbende criticus dus zijn afgelopen.

Veel critici lijken het eens te zijn met de stelling dat een toename van het aantal namen op de literaire pagina’s zorgt voor gezagsverlies voor het beroep van literair criticus. Schrijver en criticus Rob Schouten signaleerde in 1998 dat onder de nieuwe critici veel 'eendagsvliegen' waren. Meer dan ooit, zegt Schouten, worden literaire bijlages in dagbladen bepaald door een veelheid aan namen van recensenten die na twee of drie jaar weer uit het

66 Van Dijk & Janssen, 2002 67 Van Dijk & Janssen, 2002 68 Van Dijk & Janssen, 2002 69 Schutte, 1995

(19)

zicht verdwijnen. Volgens Schouten zorgt deze ontwikkeling alleen maar voor gezagsverlies voor de critici, een beroepsgroep die volgens Schouten door hun verscheidenheid en grootheid in aantal eigenlijk geen critici meer te noemen valt, maar “mensen die incidenteel hun mond opendoen”. 71

2.3.3 De opkomst van internet: iedereen recensent

De democratisering van de literaire kritiek die in de jaren zeventig inzette, heeft met de komst van internet een vlucht genomen. Internet geeft iedereen de mogelijkheid naar believen te publiceren en zijn of haar mening over een boek te ventileren – iets wat ondenkbaar moet zijn geweest toen Van Rees zijn criteria voor de gezagvolle recensent formuleerde. Dat publiceren gebeurt dan ook in overvloed: de ene na de andere literaire blog wordt opgericht. Sommigen daarvan – sites als 8weekly, Recensieweb, Tzum – zijn inmiddels uitgegroeid tot media die door uitgeverijen net zo serieus worden genomen als de traditionele media: een goede recensie van een boek op een site als hebban.nl wordt net zo enthousiast op de uitgevers Facebook- of Twitterpagina gedeeld als een bespreking in De Groene Amsterdammer.

Naast de recensieblogs en -sites is er met internet een nieuw klimaat ontstaan waarbinnen consumenten tegelijk ook recensent zijn geworden. Op sites als bol.com kunnen mensen direct nadat ze een boek gekocht hebben laten weten wat ze ervan vonden, en of ze het andere bezoekers van de site ook zouden aanraden. Amerikaans onderzoek wijst uit dat inmiddels ruim 70 procent van het totale boekenaanbod ‘gerecenseerd’ wordt door bezoekers van de boekenverkoopsite Amazon. Dit tegenover 10 procent in de Amerikaanse kwaliteitskranten. 72 De informatisering

die Schnabel constateert, zorgt voor een individueler en democratischer manier van boeken bespreken. De traditionele criticus heeft het nakijken: de grote ruimte die tot aan de jaren negentig aan literaire kritiek besteed kon worden in dag- en weekbladen wordt langzaamaan steeds meer ingeperkt: door de concurrentie van ondermeer internet is er simpelweg geen geld meer voor. Op internet is de ruimte ondertussen eindeloos. Net als de stroom aan recensies die erop verschijnen.

Sites als iens.nl laten zien hoezeer mensen opgaan in hun nieuwe rol van amateurrecensent: consumeren lijkt soms evenveel, zo niet meer om het recenseren achteraf te gaan. Of het nu gaat om een nieuwe vaatwasser of Ulysses van James Joyce: werkelijk alles wordt, niet zelden in lange en emotioneel geschreven verhalen, op internet besproken. Op nieuwerwetse ‘deeleconomische’ sites als Airbnb en Uber wordt recenseren zelfs verplicht: de consument recenseert de geleverde dienst; de dienstverlener de consument. Recenseren is met opkomst van het internet een vanzelfsprekend deel van de moderne mens geworden.

Door de opkomst van internet reikt de mening van de ‘gewone man’ steeds verder. De eerder genoemde 'nieuwe hiërarchie' die ontstaan is op sociale media als Twitter of Facebook, maken dat uitingen van een 'normaal' persoon veel meer invloed kan hebben dan een aantal decennia geleden. Uitgeverij Das Magazin speelde onlangs op een opvallende manier in op deze ontwikkeling en lanceerde een campagne waarbij niet recensentenoordelen, maar Twitterberichten van lezers over het boek Het Smelt van Lize Spit op abri’s door de stad werden gehangen. Het

71 Thijssen, 1998 72 Verboord, 2011

(20)

oordeel van Liesbeth Goossens – zij was “liever nooit aan het boek begonnen” omdat ze “nu al ontroostbaar” omdat het ooit uit zou zijn – hing bijvoorbeeld in gigantisch formaat op station Amsterdam Centraal. Liesbeth Goossens, zo leert haar profielpagina, is psycholoog en geeft volwassenenonderwijs in Antwerpen. Ze heeft zo’n driehonderd volgers op Twitter.

En niet alleen de gewone man komt door internet meer aan het woord als het gaat om het recenseren van boeken. Ook bekende Nederlanders krijgen een veel groter platform om hun mening op te delen. Yolanthe Cabau van Casbergen hoeft maar op Facebook te posten dat ze zo’n leuk nieuw shirtje heeft gekocht bij de Zara, en de dingen zijn een uur later niet aan te slepen. Hetzelfde geldt voor boeken: als Arie Boomsma op Instagram een nieuw boek aanprijst doet dat wonderen voor de verkoop. En dit is natuurlijk niet alleen zo op het internet: als Katja Schuurman op televisie vertelt dat ze een leuk boek heeft gelezen, zal een deel van Nederland ook naar de winkel rennen. 2.3.4 De traditionele recensent en het internet

In 2002 noemen Janssen en Van Dijk het internet als “de meest actuele concurrent in de informatievoorziening over literatuur”. Of internet daadwerkelijk een rol van betekenis zou gaan vervullen in de opinievorming over het actuele literaire aanbod was op dat moment wat hen betreft nog “moeilijk te zeggen”.73 In 2011 ziet criticus en hoogleraar literaire kritiek Elsbeth Etty het internet inmiddels als een geduchte concurrent voor de literaire kritiek in dag- en weekblad. “Op internet en twitter is ieders mening evenveel waard”, schrijft Etty in haar boek ABC van

de literaire kritiek – een ontwikkeling die volgens haar alleen maar afdoet aan de mening van de criticus, doordat

recensies op internet doorgaans “volslagen onbetrouwbaar” zouden zijn.74

Of de twitterende, facebookende autodidact-recensent inderdaad even veel ‘macht’ heeft als de traditionele criticus, is moeilijk te zeggen. De proliferatie van online literaire blogs is volgens hoogleraar Ronan McDonald wel een duidelijk symptoom van de devaluatie van literaire kritiek: iedereen kan een blog beginnen, ongeacht leeftijd, opleiding en kennis van zake, en elk boek kan op een dergelijke blog besproken worden. Literaire blogs maken dan ook een steeds belangrijker deel uit het literaire discours. In een artikel in The New York Times uit 2007 beschrijft Motoko Rich hoe boekenblogs in Amerika langzaam maar zeker de plaats lijken in te nemen van de boekenbijlages: die worden overal in Amerika (gedeeltelijk) opgeheven omdat de lezers en adverteerders weglopen, en ondertussen ontstaan er tientallen sites die een veel groter scala aan boeken kunnen bespreken dan in de kranten mogelijk is.75

Vijf jaar na publicatie van Rich’s artikel in The Times, schrijft Persis Bekkering in de Volkskrant dat recensieblogs in Amerika al een “literaire macht” vormen, maar dat die macht in Nederland nog lang niet even groot is. Het aantal Nederlandse boekenblogs neemt wel in rap tempo toe, maar de rol die Amerikaanse blogs spelen in het literaire debat lijkt voor de Nederlandse boekenblogs nog niet weggelegd. 76

73 Van Dijk & Janssen, 2002, p. 226 74 Etty, 2011, p. 9

75 Rich, 2007 76 Bekkering, 2013

(21)

Het is duidelijk dat internetkritiek de relevantie van het beroep van criticus schade berokkent: met de intrede van literaire sites en blogs heeft de consument de criticus niet meer nodig om iets te kunnen lezen over zojuist verschenen boeken. Toch blijkt uit verschillend onderzoek dat de traditionele criticus voorlopig nog niet heel veel te vrezen heeft van zijn collega’s op het internet. Onderzoek onder leiding van Ineke Noomen uit 2007, uitgevoerd in opdracht van de Taalunie, laat bijvoorbeeld zien dat lezers het oordeel van recensenten een stuk serieuzer nemen dan het oordeel van een online criticus: op de vraag hoeveel waarde een lezer zou toekennen aan een bespreking scoorde de NRC-recensent 2,6 op een schaal van 1 tot 4, en een recensent van de Volkskrant 2,3. Terwijl de online recensent slechts 1,8 scoorde.77

En in 2015 deed Marc Verboord een soortgelijk onderzoek naar de relatie tussen traditionele en online kritiek. Toen bleek dat mensen die geregeld boeken lezen op een schaal van 1 tot 4 punten als antwoord op de vraag hoe veel waarde ze zouden toekennen aan het oordeel de traditionele critici tussen de 2,35 en 2,51 scoorden. De recensent op de boekenwebsite scoorde tussen de 2,11 en 2,45 – gemiddeld dus nog een stuk lager.78

Ook wat betreft lezersaantallen blijven recensiesites in Nederland vooralsnog achter op kranten. In 2010 peilde hoogleraar Jos Joosten hoeveel bezoekers Nederlandse recensiewebsites trekken. Grote literaire recensiebank

Recensieweb.nl gaf in 2007 aan dat de site 30 duizend bezoekers per maand trok: gemiddeld genomen dus 1000

bezoekers per dag. De qua inhoud wat bredere site 8weekly – die zich ook bezighoudt met andere culturele uitingen dan boeken – zou naar eigen zeggen zo’n 75 duizend unieke bezoekers per maand trekken, hetgeen neerkomt op 2,5 duizend per dag. Best veel, zegt Joosten, maar nog altijd niet vergelijkbaar met het aantal mensen dat de boekenbijlages van NRC en de Volkskrant leest: uit onderzoek van de dagbladen zelf bleek in 2008 dat 52% van

de Volkskrant lezers de boekenbijlage leest, en 56% van de NRC lezers. Dat komt voor de Volkskrant neer op zo’n

100 duizend, en voor NRC op zo’n 95 duizend personen per week. Daarmee vallen de bezoekersaantallen van de sites in het niet, concludeert Joosten.79

Kanttekening bij het onderzoek van Joosten is dat de momentopname uit 2007 al weer redelijk lang geleden is – zeker in digitale jaren. Twitter bestond toen nog niet; Facebook net twee jaar. Het is dus op het eerste gezicht nog maar de vraag of zijn bevindingen vandaag nog steeds geldig zijn. Het jaarverslag van Recensieweb over 2012 leert echter dat het sinds 2007 niet veel beter is vergaan met de site. Het bezoekersaantal is gedaald naar iets meer dan 27 duizend unieke bezoekers per maand en de site geeft aan in financieel opzicht een ‘roerig jaar’ achter de rug te hebben: het sponsorcontract met boekhandel Atheneum is opgezegd; Recensieweb hoopt nu via crowdfunding aan de benodigde vaste inkomsten te komen. Hoewel ook een momentopname (van ook al weer vier jaar geleden) lijkt de populariteit van Nederlandse recensiesites vooralsnog dus niet de pan uit te rijzen.

Hoe staan critici tegenover hun nieuwe collega’s op het internet? Veel van hen zien internetkritiek nog altijd als ‘minderwaardig’ aan de traditionele kritiek. De Amerikaanse criticus Charles McGrath schreef september 2015 in

The New York Times dat het aantal ‘critici’ met de komst van internet en sociale media weliswaar gigantisch is

77 Noomen, Verboord, Janssen, De Bruin, 2007 78 Verboord, 2016

(22)

toegenomen, maar dat dat aantal flink zou uitdunnen als zij allemaal getoetst zouden worden op kennis van zake. McGrath verbaast zich in hetzelfde artikel over het niveau van veel online recensies: die zijn volgens hem vaak slecht geschreven, doorspekt met clichés, en hebben een toon waarin humor en leven totaal ontbreekt. Ook dit onderscheid online kritiek volgens McGrath van ‘echte’ kritiek: die is goed geschreven, het lezen waard.80

Critici lijken zich een stuk meer zorgen te maken over de steeds kleiner wordende ruimte die in krant en tijdschrift beschikbaar is voor literaire kritiek. Literair recensent Fleur Speet schreef in 2012 in een blog voor Recensieweb dat recensies in de krant “tussen advertenties en foto’s moeten passen”. “Alle kranten en tijdschriften hakten de laatste jaren boekenpagina’s in tweeën of zelfs in vieren en alle stukken evenzo: een recensie van 250 woorden is heel normaal geworden, waar tien jaar geleden 1000 woorden gangbaar was.”81 Twee jaar later moest Speet zelf na vijftien jaar stoppen bij haar werkgever Het Financieele Dagblad: de boekenbijlage werd opgedoekt.

2.3.5 Commercialisering en intensivering

De intensivering die Schnabel in de maatschappij constateerde – het steeds belangrijker worden van gevoelens en emoties – heeft ook invloed op de literaire kritiek. In het boek Oprecht Gelogen constateert hoogleraar Lut Missinne dat de laatste jaren veel aandacht is ontstaan voor het autobiografische: er wordt steeds meer autobiografisch geschreven, maar ook steeds meer autobiografisch gelezen. “Gewone lezers, recensenten en critici zijn tegenwoordig als het ware geconditioneerd om bij de lectuur van een boek te speuren naar de link met het persoonlijke leven van de auteur.” 82

Boeken die als autobiografisch gepresenteerd worden, zijn populair. Media en uitgeverijen focussen zich, onder invloed van de steeds voortschrijdende commercialisering, dan ook steeds meer op de schrijver in plaats van op

het boek. Het lange interview met de auteur van een net verschenen boek, met daarin een persoonlijk verhaal

waarin wordt geappelleerd aan het gevoel van de lezer, is de nieuwe vijfsterrenrecensie. Goed voorbeeld is het programma De Wereld Draait Door, waarin op het eerste gezicht bijna alleen nog maar auteurs aan tafel komen die een boek hebben geschreven met een autobiografisch onderwerp. Een verzonnen verhaal is in een samenleving waar intensivering hoogtij viert een stuk minder interessant.

Volgens Van Dijk en Janssen zou sinds de jaren zeventig in de literaire verslaggeving een “buitensporige aandacht” zijn gekomen voor alles wat nieuw is en ‘hot’, en voor de persoon van de schrijver – dit alles ten koste van een kritische beschouwing van het literaire werk.83 “Het grote paginavullende interview met de auteur van het ‘zojuist verschenen boek’ en de wekelijkse signalementenrubriek zouden in veel bladen ruimte hebben opgeëist die oorspronkelijk werd ingenomen door kritieken. De resterende kritieken zouden bovendien steeds korter geworden zijn en in haast zijn neergeschreven.”84 Die toenemende aandacht voor de persoon van de schrijver in dag- en weekblad heeft veel te maken met de teruglopende verkoopcijfers van de Nederlandse media, die al eerder

80 McGrath, 2015 81

Speet, 2012

82 Missinne, 2013

83 Van Dijk & Janssen, 2002 p. 222 84 Van Dijk & Janssen, 2002 p. 222

(23)

besproken zijn. Dag- en weekbladen proberen uit alle macht hun oplages op peil te houden, en spelen in de strijd om lezers vaak in op het gevoel van de consument: die wil emoties zien en persoonlijke verhalen. Door grote interviews met auteurs te plaatsen, hopen media de aandacht van lezers te krijgen.85

Volgens Van Dijk en Janssen zijn critici al lang niet meer de enige die uitgeverijen nodig hebben om aandacht te genereren voor hun boeken: “daarnaast hebben ze andere middelen en kanalen om hun uitgaven te promoten. Zo doen uitgeverijen veel moeite om auteurs uit hun fonds op de televisie te krijgen en stemmen in sommige gevallen zelfs hun uitgavebeleid hierop af.”86 Op deze manier proberen uitgeverijen, net als dag- en weekbladen, op het gevoel van de consument in te spelen met een persoonlijk verhaal van één van hun auteurs. En die auteurs worden vervolgens duidelijk geframed als boeiende mensen, die een bijzonder (levens)verhaal te vertellen hebben. Interviews gaan vaker over de schrijver zelf dan over de boeken die hij geschreven heeft.

Tv lijkt inderdaad in toenemende mate het ultieme medium om boeken aan de man te krijgen.De echt grote verkoopsuccessen danken boeken niet langer aan gezaghebbende recensenten, maar eerder aan een programma als het Amerikaanse Oprah’s bookclub. Een boek dat door Oprah werd aangeprezen – de show stopte in 2011 – verkocht makkelijk honderdduizenden en soms zelfs miljoenen exemplaren. Het meest verkochte Oprah-boek is

A New Earth van Eckhart Tolle, dat in Amerika 3,4 miljoen keer over de toonbank ging nadat Oprah er enthousiast

over had gesproken op tv. In Nederland lijkt het equivalent van de bookclub gevonden te zijn in het – onlangs gestopte – boekenpanel van De Wereld Draait Door. De opvallende stickers met “Gezien in De Wereld Draait

Door” die boekverkopers na de uitzending enthousiast op de desbetreffende boeken plakken, lijken hun vruchten

af te werpen: een boek dat in dit panel besproken is, belandt doorgaans nog diezelfde week in de bestseller top 60, zo wijst onderzoek van weekblad HP De Tijd uit. Neem bijvoorbeeld Twee wegen van de Noorse schrijver Per Petterson. Toen het boekenpanel dit boek in 2014 bekroonde tot Boek van de maand stond het nog nergens in de bestsellerlijst. De week erna stond het direct op de twaalfde plek.

Overigens geldt dit succes niet alleen voor de boeken die het boekenpanel aanprijzen, maar ook voor boeken van auteurs die in De Wereld Draait Door komen vertellen. Uit het onderzoek van HP De Tijd blijkt dat een interview in de uitzending ook leidt tot een stijging in de bestseller top 60. Toen Anneloes Timmerije en Charles den Tex bijvoorbeeld in november 2014 kwamen vertellen over hun boek Vergeten verhaal van een onwankelbare liefde

in oorlogstijd, verscheen het boek de week erop uit het niets op plek zeventien in de bestsellerlijst. Het feit dat het

boek een waargebeurd verhaal vertelde over de liefde tussen Anneke van Loggum die haar man – die piloot was tijdens de Tweede Wereldoorlog – weer terugvond in een Jappenkamp, zal ook meegeholpen hebben: intensivering viert hoogtij in zo'n verhaal. Als klap op de vuurpijl was de inmiddels 92-jarige Anneke van Loggum ook nog zelf aanwezig om het allemaal na te vertellen: de meeste kijkers zullen nog tijdens de uitzending naar bol.com zijn gesurft.

Cyrille Offermans stelt in Gesprekken met literaire critici, dat uitgeverijen in hun publiciteitsstrategie expres hoog inzetten op interviews met hun auteurs, zowel op tv als in de bladen. “Een uitgebreid interview in Libelle, waarin

85 Van Dijk & Janssen, 2002, p. 222 86 Van Dijk & Janssen, 2002, p. 226

(24)

een schrijver vertelt hoe goed het met zijn kindertjes gaat en dat hij zo lief is voor de poes, heeft honderd keer meer impact op de verkoop dan een bespreking van Offermans in Vrij Nederland.”87 Als voorbeeld van hoe belangrijk interviews heden ten dage zijn voor auteur, geeft Offermans de flop van de verhalenbundel De mensen

van hiernaast van Hugo Claus. “De verhalenbundel verkocht slecht omdat de lezers niet wisten dat deze bestond.”

Claus had besloten rond het boek geen interviews te geven en geen signeersessies gehouden, en daarmee bleef de aandacht ook uit. 88Offermans lijkt in die zin gelijk te krijgen dat interviews – met name interviews waarbij de

focus op de schrijver zelf ligt, of op het (auto)biografische element van het verhaal – in elk geval lijken te zorgen voor een hoop publiciteit. Ogenschijnlijk meer dan een goede recensie.

87 Thijssen,. 1998 88 Thijssen,. 1998

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Misschien verdient het aanbeveling commentaren op literaire teksten te analyseren in samen- hang met reacties op nict-literairc teksten of met teksten en codes die niet langer

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -