• No results found

De Pruisische infanterie van 1740 tot 1815 - Zege, ondergang en wederopbouw naar Frans model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Pruisische infanterie van 1740 tot 1815 - Zege, ondergang en wederopbouw naar Frans model"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Pruisische infanterie van 1740

tot 1815

Zege, ondergang en wederopbouw naar Frans

model

(2)

Scriptiebegeleider: dhr. prof. dr. W. Klinkert

Tweede beoordelaar:

dhr. dr. S. F. Kruizinga

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen

Master Geschiedenis

Afstudeerrichting: Militaire Geschiedenis

Datum: 15 juli 2016

(3)
(4)

een vertrouwen in zichzelf en zijn geluk, iets wat iemand die altijd in de linie gediend heeft nooit kan begrijpen… Anderzijds, gaat de Jäger in de strijd respectvoller om met gevaar dan troepen die in gesloten orde vechten. Dit is een absoluut noodzakelijke kwaliteit die lichte troepen moeten bezitten… zij die het uiterst gewaagde moeten afwisselen met intelligente voorzichtigheid in overeenstemming met de omstandigheden. Het vrije spel van intelligentie, dat speelt in de petite guerre, is een exquisite verbintenis van stoutmoedigheid en voorzichtigheid (ik zou willen zeggen, een combinatie van durf en angst), dit is de kwaliteit van de petite guerre die haar zo buitengewoon interessant maakt.”

– Carl von Clausewitz (1780-1831).1

1 Vrije vertaling. Carl von Clausewitz, Meine Vorlesungen über den kleinen Krieg; Über den Charakter des

kleinen Krieges, in Georg Wilhelm von Valentini, Der kleine Krieg und die Gefechtslehre – Volume 1, Die Lehre vom Krieg, J.W. Boicke (Berlijn, 1820).

(5)
(6)

Voorwoord...7 1. Inleiding ...9

1.1. Afbakening van het onderzoek...9

1.1.1. De Pruisische lichte infanterie

... 10

1.1.2. Franse invloeden op de Pruisische infanterie ... 10

1.1.3. De Jünkers versus het Pruisische militaire hervormingsproces ... 10

1.1.4. De totstandkoming van de operationele kunst ... 11

1.2. Voorgeschiedenis van Pruisen

... 12

1.2.1. Het Krümper- en Kanton-systeem

... 13

1.3. Onderzoeksvragen

... 14

2. De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

...

16

2.1. Inleiding

... 16

2.2. Het militaire systeem van Pruisen onder Friedrich II

... 16

2.2.1. Pruisen versus Oostenrijk

... 16

2.2.2. De opkomst van een formidabele legermacht

... 17

2.3. Het ontstaan van lichte infanterie

... 18

2.3.1. Korps Feldjäger Zu Fuss

... 19

(7)

2.3.2. Freikorpsen ... 21 2.4. Samenvatting ... 23 3. De Pruisische infanterie 1786-1797 ... 24 3.1. Inleiding ... 24

3.2. Karel Wilhelm Ferdinand hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel ... 24 3.3. Schützen ... 25 3.4. Fuseliers ... 26

3.5. Reglement für die Königlich Preussischen Leichte Infanterie ... 27

3.6. Samenvatting

... 28

4. De Franse ontwikkelingen op het gebied van de infanterie 1763-1797 ... 29 4.1. Inleiding ... 29 4.2. Guibert en Gribeauval ... 29

4.3. Het règlement van 1791

... 32 4.4. De Eerste Coalitieoorlog ... 32 4.5. Samenvatting ... 35 5. De Pruisische infanterie na 1806

(8)

36

5.1. Inleiding

... 36

5.2. De Rijnbond en de Vierde Coalitieoorlog

... 36

5.3. Militär-Reorganisationkommission

... 38

5.4. Het Exerzir-Reglement van 1812

... 42

5.5. De Zesde en Zevende Coalitieoorlog

... 43

5.6. Pruisische militaire ontwikkelingen na 1815

... 44 5.7. Samenvatting ... 45 6. Conclusie ... 47 Bijlagen ... 51 Literatuurlijst ... 56

(9)

Voorwoord

Deze scriptie, met als onderwerp de Pruisische infanterie van 1740 tot 1815, is geschreven ter afsluiting van de master Militaire Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek omvat een onderwerp waarin militaire ontwikkelingen, ten aanzien van de Pruisische infanterie in bovengenoemde periode, op het gebied van strategie en tactiek op en

naar het slagveld centraal staan. De invloed van het Franse militaire

hervormingsproces op en het historiografische debat aangaande de militaire ontwikkelingen binnen de Pruisische infanterie, alsmede de rol van de lichte infanterie daarbinnen, zijn tevens kleuren van het palet betreffende de Pruisische infanterie van 1740 tot 1815.

Al gedurende mijn bachelor Geschiedenis ging mijn interesse in sterke mate uit naar de lichte infanterie. Hieraan ligt ten grondslag dat mijn opa omstreeks de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van de Limburgse Stoottroepen. Op jonge leeftijd werd ik door zijn verhalen geënthousiasmeerd over de rol van de infanterie binnen een strijdmacht. Niet alleen de keuze voor de master Militaire geschiedenis, maar ook de keuze voor een onderwerp voor mijn masterscriptie was daardoor al gauw gemaakt. Door prof. dr. Wim Klinkert ben ik vervolgens geïntroduceerd met een meer specifieke onderzoeksrichting, namelijk de lichte infanterie in de achttiende en negentiende eeuw. In mijn onderzoek naar deze perioden verbaasde ik mij ten zeerste over de militaire ontwikkelingen die de kleine, arme staat Pruisen, als onderdeel van het Heilige Roomse Rijk, doormaakte en, daarnaast, teweegbracht. Immers, het is opmerkelijk dat Pruisen uiteindelijk het fundament heeft weten te leggen voor de Duitse eenwording. De toenemende rol van de Pruisische lichte infanterie, als onderdeel van de infanterie, is leidend in deze scriptie. De vraag hoe een dermate kleine staat dusdanig veel militair succes kon bewerkstelligen, heeft geleid tot de hoofdvraag van dit onderzoek: welke ontwikkelingen maakte de Pruisische infanterie door in

periode 1740 tot 1815 en wat was daarbij de invloed van de Fransen?

In de ondertitel op de titelpagina van dit onderzoek wordt reeds aangekondigd dat sprake was van een turbulente periode voor de Pruisische infanterie; tussen 1740 en 1815 doorstond Pruisen overwinningen, nederlagen en wederopbouw. Hiermee wordt alvast aangekondigd dat de ontwikkelingen van de Pruisische infanterie in de periode 1740 tot 1815 door velerlei, opmerkelijke wendingen worden gekenmerkt. Dit onderzoek behelst met andere woorden een omvangrijk onderwerp. Hierdoor ben ik echter nimmer ontmoedigd. Daarbij meen ik dat dit onderwerp bij uitstek de benodigde aandacht en uitwerking verdient, nu aan de Pruisische infanterie in deze periode slechts beperkt aandacht wordt besteed in het huidige historiografische debat. Cicero sprak overigens eens de bemoedigende woorden dat de oorsprong van alle dingen klein is. Echter, de uiteindelijke gevolgen zijn groot.2 Daarvan is dit onderzoek bij uitstek een voorbeeld. Het toont een weergave van de, middels een oplopende tijdslijn, militaire ontwikkelingen van de Pruisische infanterie. Om deze tijdsperioden te kunnen beoordelen wordt

2 Marcus Tullius Cicero, vert. Harris Rackham, De Finibus Bonorum et Malorum, William Heinemann (Londen, 1914) p. 58.

(10)

dit onderzoek fungeren.

Graag wil ik de personen danken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Mijn dank gaat allereerst en in het bijzonder uit naar prof. dr. Wim Klinkert. Hij heeft mij gedurende het schrijven van deze scriptie begeleid middels het geven van scherp commentaar en bijzonder goede tips en het wijzen op belangrijke brondocumenten. Door zijn betrokkenheid als scriptiebegeleider heb ik mij te allen tijde tot hem kunnen wenden met prangende vragen. Verder richt ik een woord van dank aan mijn vriendin Solange, voor haar onvoorwaardelijke steun tijdens mijn studie en scriptie. Op de momenten dat dat nodig was bood zij mij behalve afleiding, ook een spreekwoordelijke grammaticale tik op de vingers. Tot slot dank ik Clarck voor zijn vakinhoudelijke inzichten gedurende mijn master Militaire Geschiedenis.

(11)

Inleiding

Hoofdstuk 1: Inleiding

“Heren, als deze man nog had geleefd dan had ik hier nooit gestaan” –

Napoleon Bonaparte (1769-1821).3

1.1. Afbakening van het onderzoek

Bovenstaande woorden sprak Napoleon in 1806 over de Pruisische koning Friedrich “de Grote” II (1712-1786, regeerde van 1740 tot 1786) terwijl hij de tombe van Friedrich in de catacomben van het Sanssouci paleis in

Potsdam bezichtigde.4 Napoleons Grande Armée had kort voordien het

ooit zo machtige Pruisische leger in een dubbele slag bij Jena en bij Auerstädt vernietigd, waarna Napoleon de controle over de toekomst van Pruisen in handen kreeg. De overwinning van Napoleon over Pruisen tijdens de Vierde Coalitieoorlog (1806-1807) werd door de Fransen beschouwd als een vergelding voor de verpletterende nederlaag die zij vijftig jaar eerder door de Pruisen leden. In de Slag bij Rossbach (1757), tijdens de Derde Silezische Oorlog (1757-1763), werd het Franse leger – toen als het sterkste leger van Europa beschouwd – door het Pruisische leger onder Friedrich II verslagen. Na deze slag waren de Fransen niet langer in staat te participeren in de Derde Silezische oorlog en trokken zich terug.5 De nederlaag bij Rossbach kan worden gezien als een keerpunt voor het Franse leger; deze nederlaag vormde het startpunt van een periode waarin de Franse militaire doctrine fundamenteel werd herzien. Het duurde bijna vier decennia voordat het Franse leger wederom in staat was op het Europese continent in actie te komen. Daarentegen was het Pruisische leger onder het bewind van Friedrich II zeer succesvol. In deze scriptie wordt onderzocht hoe Pruisen, als relatief kleine staat, onder Friedrich II in staat was met Europese grootmachten, zoals Oostenrijk en Frankrijk, op militair gebied te wedijveren. Hierbij wordt ook het einde van het succes van het Pruisische leger belicht: hoe kon het dat ditzelfde krachtige leger bij Jena en Auerstädt (1806) een vernietigende nederlaag te verwerken kreeg?

Deze scriptie behandelt een cruciale periode in de Pruisische geschiedenis waarin het Pruisische leger onder Friedrich II grote zeges behaalde, ten onderging tegenover het Napoleontische leger, werd wederopgebouwd en uitgroeide tot een leger dat in 1813 in staat was Napoleon te verslaan, waarmee de basis werd gelegd voor een leger dat in 1871 uiteindelijk Duitsland door “bloed en ijzer”6 verenigde.7

3 David G. Chandler, The Campaigns of Napoleon – The Mind and Method of History’s Greatest Soldier, Scribner (New York, 1966) p. 87.

4 Zie de afbeelding op de titelpagina. Deze afbeelding is afkomstig van de Franse schilder Marie Nicolas Ponce-Camus.

5 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 201.

6 Bloed en ijzer refereert naar Blut und Eisen. Deze term komt uit een toespraak van Pruisisch kanselier Otto von Bismarck (1815-1898). In deze toespraak beargumenteerde Bismarck ten overstaan van het Pruisische parlement, de Landtag, waarom een verhoging van het militaire budget goedgekeurd moest worden. De term

Blut und Eisen is synoniem komen te staan voor de reaalpolitiek die Bismarck toepaste, waarin niet geschroomd

werd oorlog te voeren om politieke doelen te realiseren, in dit geval de unificatie van Duitsland. Edward Crankshaw, Bismarck, MacMillan (Londen, 1981) p. 1671-1672.

(12)

Binnen dit onderzoek staat in het bijzonder de ontwikkeling van de Pruisische infanterie tussen 1740 en 1815 centraal. Zoals hierboven is omschreven was dit een turbulente periode voor de Pruisische staat en zijn strijdmacht. Dit onderzoek analyseert hoe de Pruisische infanterie evolueerde en wat de uitkomst was van het hervormingsproces dat zij doormaakte. De hoofdvraag luidt: welke ontwikkelingen maakte de

Pruisische infanterie door in de periode 1740-1815, en wat was daarbij de invloed van de Fransen? Pruisen was in deze jaren viermaal in oorlog

met Frankrijk. Om deze reden is het van belang te onderzoeken of en

welke ontwikkelingen van het Pruisische leger voortvloeiden uit de

oorlogen met het Franse leger.

1.1.1. De Pruisische lichte infanterie

Om een inhoudelijke analyse van de Pruisische infanterie te maken, is ten eerste van belang de rol van de Pruisische lichte infanterie en haar officieren in het hervormingsproces te verklaren. Dat de lichte infanterie van belang was in de periode 1740 tot 1815 blijkt uit de bevinding van de Duits Amerikaanse historicus Peter Paret, dat in 1740 nog geen enkele lichte infanterie-eenheid bestond binnen de Pruisische infanterie en dat in 1812 maar liefst eenendertig procent van de Pruisische infanterie uit lichte infanterie bestond.8 Een van de hoofdpunten binnen dit onderzoek, is het verklaren van deze significante stijging. Hierbij gaat het om vragen als: waarom richtte Friedrich II de lichte infanterie op en hoe ontwikkelde dit ‘wapen’ zich in de volgende decennia? Wat waren de functies van de lichte infanterie binnen de Pruisische infanterie? Wat maakte de lichte infanterie efficiënt ten opzichte van de linie-infanterie? En, hoe is de groei van de lichte infanterie te verklaren in relatie tot nationale en internationale gebeurtenissen gedurende deze periode?

1.1.2. Franse invloeden op de Pruisische infanterie

Ten tweede dient, om de rol van de lichte infanterie scherper te kunnen analyseren, de Franse infanteriehervorming – als gevolg van de nederlaag bij Rossbach – te worden bekeken. De Franse legerhervormingen vormden de basis voor het uiteindelijke succes van de Revolutionaire en Napoleontische Oorlogen. Deze hervormingen worden in dit onderzoek uitgewerkt, om aan te tonen wat de invloed van de Franse hervormingen was op de Pruisische infanterie van na 1806.

1.1.3. De Jünkers versus het Pruisische militaire hervormingsproces

Om vat te krijgen op de ontwikkelingen die de Pruisische infanterie tussen 1740 en 1815 doormaakte, dient voorts de positie van de Pruisische landadel, de Jünkers, en hun positie binnen het Pruisische leger en politiek, te worden geanalyseerd. Gedurende de achttiende eeuw ontwikkelde zich ook in Pruisen een absolute monarchie, die echter geen aantasting betekende van de positie van de Jünkers. Enerzijds hadden de koningen hen nodig om de controle te houden over een Pruisen dat

(13)

Inleiding

etnisch zeer verdeeld was, veel nieuwe grondgebieden verwierf en geen natuurlijke grenzen kende. Anderzijds vormde een te sterke en machtige

Jünker-klasse een bedreiging voor het proces van machtscentralisatie. De Jünkers waren zeer conservatief en doorgaans tegen staathervormingen,

zoals de afschaffing van lijfeigenheid.9 De Hohenzollerns kozen ervoor de

Jünkers aan het centrale bestuur te koppelen. De Jünkers werden een

integraal onderdeel van het leger.10 Door deze ontwikkeling, raakten de militaire macht en non-militaire macht met elkaar verweven. De controle van de Jünkers over de bevolking was nodig om de etnisch verdeelde gebieden bijeen te houden. Veranderingen binnen het leger vormden, door de verwevenheid van militaire en non-militaire verhoudingen, een bedreiging voor de macht van de Jünkers, waardoor zij militaire hervormingen op cruciale momenten binnen de Pruisische geschiedenis dwarsboomden, om hun eigen positie binnen de Pruisische staat te beschermen.11 Deze turbulente relatie tussen de Jünkers en de Hohenzollerns en de invloed die zij hadden op de ontwikkelingen binnen de Pruisische infanterie, worden in dit onderzoek geanalyseerd.

9 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 267-270.

10 Zie ook paragraaf 1.2.1. van dit hoofdstuk. Ibidem, p. 168. 11 Ibidem, p. 151-153.

(14)

1.1.4. De totstandkoming van de operationele kunst

Ten slotte draagt dit onderzoek bij aan een breder historiografisch debat

over de vraag wanneer de operationele kunst is ontstaan. De bestaande

en hedendaagse definities van operationele kunst zijn bruikbaar voor historisch onderzoek, maar, naar mijn mening, incompleet. Volgens Amerikaans generaal Walter E. Piatt behelst operationele kunst het zo efficiënt mogelijk inzetten van een leger, zowel op strategisch als tactisch niveau, om strategische doelen te bereiken. Hij meent dat de operationele kunst zorgt voor het optimaliseren van het ontwerp, de organisatie, de integratie en de inzet van legers waardoor strategieën, operaties en slagen succesvoller worden.12 Hiermee is de operationele kunst echter een niet volledig afgebakend begrip. Operationele kunst is, naar mijn mening, breder uit te leggen, als het inzicht, alsook het talent, van de commandant of legerleiding, om de inzet van een strijdmacht – zowel militaire troepen als middelen – op en naar het slagveld, zo efficiënt mogelijk op elkaar te laten aansluiten, waardoor strategie en tactiek als het ware samensmelten. Daarmee dient de totstandkoming van de operationele kunst te allen tijde als een proces te worden aangemerkt. De term operationele kunst betreft, kort gezegd, de samenkomst van strategie en tactiek waardoor strategische doelen zo efficiënt en

succesvol mogelijk behaald kunnen worden. Het ontstaan van beslissende

oorlogvoering en het ontstaan van de operationele kunst zijn twee begrippen die aan elkaar gekoppeld zijn.

Over de oorsprong en het ontstaan van de operationele kunst bestaat onder historici discussie. Het klassieke beeld is dat de operationele kunst in de basis haar oorsprong vond in Pruisen, rondom het midden van de negentiende eeuw, onder leiding van de chef van de generale staf, Helmuth von Moltke (1800-1891). Zo beargumenteert de Amerikaanse historicus Micheal D. Krause dat de toepassing van non-militaire middelen, zoals de trein en telegraaf, in zowel strategische planning als tactische aansturing op het slagveld de basis vormde van waaruit de operationele kunst is ontstaan.13 Een andere visie is dat de operationele kunst onder het bewind van Napoleon is ontstaan. Zo menen de Britse historici David G. Chandler en Rory Muir dat Napoleons legerkorpsen – waarin infanterie, cavalerie en artillerie samenwerkten – de basis hiervoor vormden.14 Deze scriptie sluit echter aan bij een nieuwe visie van de Britse historicus Claus Telp. Hij stelt dat de operationele kunst in de periode 1740-1813 is ontstaan. Telp beargumenteert in zijn boek The Evolution of Operational Art 1740-1813 waarom juist deze jaren zo essentieel waren. Zo wijst hij op het ontstaan van de interactie tussen militaire en non-militaire factoren. De non-militaire factoren bestaan uit sociale, economische en politieke ontwikkelingen, die zowel in Pruisen onder Friedrich II als onder Napoleon militaire factoren beïnvloedden.

12 Walther E. Piatt, What is Operational Art?, School of Advanced Military Studies United States Army

Command and General Staff College (Fort Leavenworth, 1999) p. 5.

13 Micheal D. Krause, R. Cody Phillips, Historical Perspectives of the Operational Art, Center of Military History, United States Army (Washington D.C., 2007) p. 143-146.

14 David G. Chandler, The Campaigns of Napoleon – The Mind and Method of History’s Greatest Soldier, Scribner (New York, 1966) p. 86-91 en Rory Muir, Tactics and the Experience of Battle in the Age of Napoleon, Yale University Press (New Haven, 1998) p. 142-147.

(15)

Inleiding

Een voorbeeld van de interactie tussen militaire en non-militaire factoren waren het Kanton-systeem15 en de levée en masse16 waardoor de relatie

tussen de krijgsmacht en burgermaatschappij in vergaande mate

verweven raakte.17 Verder is het ontstaan van de operationele kunst in

deze periode volgens Telp voortgekomen uit de interactie tussen militaire theorie en praktijk, die ontstond na het rampzalige verloop van de Zevenjarige Oorlog in Frankrijk en zich na de verliezen van Pruisen verder ontwikkelde. Tot slot noemt Telp als oorzaak de interactie tussen Pruisische en Franse militaire ontwikkelingen op praktisch en theoretisch gebied. Het bovengenoemde vormt de basis voor de discussie aangaande de totstandkoming van de operationele kunst.

In dit onderzoek wordt geanalyseerd hoe de Pruisische infanterie zich binnen Pruisen ontwikkelde en hoe deze de operationele kunst beïnvloedde. Verder wordt onderzocht of het optreden van de Pruisische infanterie bijdroeg aan het ontstaan van de operationele kunst. Daarbij wordt in dit onderzoek de nadruk gelegd op de rol van de lichte infanterie in de hervorming van de Pruisische infanterie en daarmee als gevolg het aandeel van de lichte infanterie in de totstandkoming van de operationele kunst tussen 1740-1815.

1.2. Voorgeschiedenis van Pruisen

Pruisen ontstond uit het hertogdom Pruisen en het markgraafschap Brandenburg. Op 3 oktober 1157 werd Brandenburg tot markgraafschap uitgeroepen door de keizer van het Heilige Roomse Rijk. De volgende belangrijke ontwikkeling was op 18 april 1417 toen het markgraafschap Brandenburg, na het neerslaan van een opstand van lokale Jünkers, overgedragen werd aan de Hohenzollern-dynastie.18

In 1525 verenigde Albert van Brandenburg-Ansbach (1490-1568), lid van de Hohenzollern familie, de gebieden rondom de monding van de rivier de Weichsel In navolging van Alberts succes riep de keizer van het Heilige Roomse Rijk het verenigde gebied uit tot het hertogdom Pruisen.19 In 1618 stierf Albrecht Frederik hertog van Pruisen (1553-1618). Daar hij geen zonen had ging de troonopvolging over naar zijn schoonzoon Johan Sigismund, keurvorst van Brandenburg (1572-1619). Johan Sigismund van Brandenburg werd door deze overname heerser van zowel Brandenburg als Pruisen. De gescheiden gebieden werden aldus in 1618 verenigd.20

Op twintigjarige leeftijd werd Friedrich Wilhelm (1620-1688, regeerde van 1640-1688)21 keurvorst van Brandenburg-Pruisen.22 Hij

15 Het Kanton-systeem wordt uitgewerkt in paragraaf 1.2.1. van dit hoofdstuk. 16 De levée en masse komt aan bod in hoofdstuk 4.

17 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 9.

18 Sebastian Haffner, vert. Jan Godfried, Pruisen - deugden en ondeugden van een miskende staat, Mets & Schilt uitgevers (Amsterdam, 2004) p. 22-25.

19 Ibidem, p. 27.

20 Zie bijlage 3, kaart 1. Ibidem, p. 68-69.

21 Friedrich Wilhelm was de kleinzoon van Johan Sigismund van Brandenburg.

Sebastian Haffner, vert. Jan Godfried, Pruisen - deugden en ondeugden van een miskende staat, Mets & Schilt uitgevers (Amsterdam, 2004) p. 227.

(16)

kwam bekend te staan als de Grote Keurvorst. Deze titel verdiende Friedrich Wilhelm voor het doorvoeren van grootschalige staats- en militaire hervormingen. Friedrich Wilhelm wordt ook wel gezien als de eerste Pruisische heerser die de opkomst van Pruisen als Europese mogendheid in gang zette.23

Op het gebied van staatshervormingen centraliseerde Friedrich Wilhelm het bestuur door de macht van de lokale adel en Jünkers in te perken.24 Door de invoering van gecentraliseerde belastingheffing groeide de staatskas, waarmee Friedrich Wilhelm een staand leger van circa zevenduizend troepen kon oprichten in vredestijd. Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) kon hij zijn leger laten uitgroeien tot een omvang van vijftien- tot dertigduizend man.25 Hiermee wist Friedrich Wilhelm de toe-eigening van nieuwe grondgebieden af te dwingen. Friedrich Wilhelm, die in Leiden had gestudeerd, baseerde zijn legermodel op dat van het Staatse leger.26 Hij zag het belang in van exercities in muskettactieken. Een ijzeren discipline stond voorop en ongehoorzaamheid werd hardhandig afgestraft. Hierdoor groeide het Pruisische leger uit tot een

van de best getrainde en gehoorzame legers van Europa.27

De heersers van de Hohenzollern-dynastie legden steeds meer nadruk op een krachtig infanterieleger. In de ogen van de Pruisische heersers was een sterke strijdmacht de enige manier om de losse territoria zonder natuurlijke grenzen, waaruit Brandenburg-Pruisen bestond, bijeen te houden en te verdedigen. Tevens kon de macht van het leger worden gebruikt om nieuwe gebieden te verkrijgen, annexeren of veroveren, met als doel de grondgebieden van Brandenburg-Pruisen beter te verenigen en vergroten.28

1.2.1. Het Krümper- en Kanton-systeem

Friedrich Wilhelm I29 (1688-1740, regeerde van 1713-1740), kleinzoon van Friedrich Wilhelm, initieerde enkele cruciale ontwikkelingen op militair en staatsgebied die de oorlogen van zijn opvolger Friedrich II mogelijk maakten. De eerste ontwikkeling was het Krümper-systeem. Dit systeem hield in dat mannen uit een bepaald gebied verplicht waren een militaire training te volgen gedurende een bepaalde periode, waarna, uitgezonderd van de besten die in militaire dienst bleven, het merendeel van de mannen terug naar huis werd gestuurd. Met behulp van het

23 Geoffrey Parker, The Cambridge Illustrated History of Warfare, Cambridge University Press (Cambridge, 1995) p. 177.

24 Ibidem, p. 36.

25 Hans Joachim Wolfgang Koch, A History of Prussia, Longman (Londen, 1978) p. 59-60.

26 Robert M. Citino, The German Way of War: From the Thirty Years' War to the Third Reich, University Press of Kansas (Kansas, 2005) p. 37.

27 Geoffrey Parker, The Cambridge Illustrated History of Warfare, Cambridge University Press (Cambridge, 1995) p. 155-156.

28 Robert M. Citino, The German Way of War: From the Thirty Years' War to the Third Reich, University Press of Kansas (Kansas, 2005) p. 66-71.

29 Friedrich Wilhelm I kreeg de bijnaam de Soldatenkoning. Deze bijnaam kreeg hij door zijn glansrijke rol in de Grote Noordse Oorlog (1700-1721), waarin de Pruisen een groot aantal grondgebieden veroverden, zoals Pommeren. Verder stond Friedrich Wilhelm I bekend om zijn sobere leefstijl en dat van zijn hofhouding en een obsessie met alles dat met het leger had te maken. Sebastian Haffner, vert. Jan Godfried, Pruisen - deugden en

(17)

Inleiding

Krümper-systeem had het Pruisische leger de mogelijkheid ten tijde van

oorlog een grote hoeveelheid reservisten in te zetten. Dit systeem werd in 1726 vastgelegd in de Pruisische militaire regelgeving, waarmee Pruisen een van de eerste Europese staten was met een eenvormige militaire

regelgeving.30 Het Krümper-systeem was een belangrijke stap in de bouw

van een uniform leger binnen de eigen staat. Overigens, het Krümper-systeem was alleen gericht op de infanterie. De cavalerie en artillerie bestonden uitsluitend uit beroepsmilitairen, omdat deze legeronderdelen een intensievere training vergden. In 1733 werd het Krümper-systeem aangevuld door het zogenoemde Kanton-systeem.

Door het Kanton-systeem werd Pruisen opgedeeld in kantons en was sprake van een dienstplichtsysteem. Dit betekende dat aan alle dienstplichtige mannen werd opgedragen een (gedwongen) dienstplicht te ondergaan gedurende een bepaalde periode. De Jünkers – van een bepaald kanton – werden bevelhebbend officier van deze mannen binnen het kanton. Door de invoering van het Kanton-systeem kreeg Pruisen in korte tijd een van de grootste legers van Europa. Het Kanton-systeem zorgde voor een koppeling van de Jünkers aan het leger, waar de Pruisische koning opperbevelhebber van was, waardoor de Hohenzollerns directe invloed kregen over de Jünkers. Echter, de keerzijde was dat de

Jünkers naarmate van tijd steeds meer militaire macht verworven,

waardoor de politieke macht van de Jünkers weer begon toe te nemen.31

Omstreeks midden achttiende eeuw was maar liefst 3,6 procent van de Pruisische bevolking onderdeel van het leger.32

Tegelijkertijd bestond een groot deel van het leger nog steeds uit huurlingen, zelfs na invoering van het Krümper- en Kanton-systeem. Deze huurlingen waren voornamelijk afkomstig uit andere Duitse deelstaten, zoals Mecklenburg, Saksen en Hessen. In 1740 bestond het Pruisische leger uit 50.000 Pruisen en 26.000 huurlingen. In 1751 was het aantal huurlingen toegenomen tot 82.000. Friedrich II streefde naar de verhouding dat binnen zijn leger twee op de drie soldaten huurling was.33 De Britse historicus Jeremy Black draagt hiervoor twee redenen aan. Allereerst was het staande houden van een leger in vredestijd een kostbare aangelegenheid. Daarnaast had het verliezen van Pruisische soldaten tijdens een oorlog een nadelige invloed op de naoorlogse

economie, vanwege het ontstane tekort aan Pruisische landarbeiders.34

Friedrich II had derhalve een voorkeur voor een meerderheid van huurlingen in zijn leger, waarop hij een beroep kon doen op het moment dat oorlog uitbrak. In 1786 bestond het leger uit 110.000 Pruisen en 80.000 niet-Pruisen.35

30 Digby Smith, The Prussian Army – to 1815, Schiffer Military History (Atglen, 2003) p. 13.

31 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 173.

32 Ibidem, p. 14-15.

33 Thomas Carlyle, History of Friedrich II of Prussia, Called Frederick the Great – Volume VII, Chapman and Hall (Londen, 1865) p. 138.

34 Jeremy Black, European Warfare, 1660-1815, University College London Press (Londen, 1994) p. 130-131. 35 Thomas E. Griess, Jay Luvaas, Regulations for the Prussian Infantry - 1759, Greenwood Press (New York, 1968) p. 373.

(18)

Door de groei van het leger zag Friedrich II dat hij een orgaan nodig had dat de financiën en logistiek van het leger moest regelen en richtte het Kriegskollegium op. Het Kriegskollegium wordt door de Duitse historicus Walther Görlitz gezien als de voorloper van de generale staf. Met deze ontwikkeling liep het Pruisische leger jaren voor op zijn

Europese tegenhangers.36 Telp argumenteert terecht dat het

Kriegskollegium, evenals het Krümper- en Kanton-systeem, belangrijke

overbruggingen waren om strategie en tactiek aan elkaar te koppelen. Dit waren de eerste pogingen in het beslissender maken van veldslagen, waarmee deze ontwikkelingen kunnen worden beschouwd als de eerste stappen in het ontstaan van de operationele kunst onder het bewind van Friedrich II.37

1.3. Onderzoeksvragen

Om de vraag te beantwoorden: welke ontwikkelingen maakte de

Pruisische infanterie door in de periode 1740-1815, en wat was daarbij de invloed van de Fransen? wordt in hoofdstuk 2 de vraag gesteld hoe de

Pruisische lichte infanterie zich tussen 1740 en 1786, ofwel tijdens het bewind van Friedrich II, ontwikkelde. Gedurende zijn oorlogen kwam de ontwikkeling van de Pruisische lichte infanterie op gang. Hierbij dient de vraag zich aan wat de noodzaak was om dit type eenheden op te richten en verder te ontwikkelen. Voorts wordt uiteengezet welke verschillende typen lichte infanterie werden opgericht, wat het onderscheid was tussen de verschillende eenheden lichte infanterie en wat hun rol was binnen de Pruisische strijdmacht.

In hoofdstuk 3 komt de vraag aan bod hoe de Pruisische lichte infanterie zich ontwikkelde tot aan de Franse Revolutie. Ten eerste wordt gekeken naar verdere ontwikkelingen die zich voordeden op het gebied van infanterie en, specifiek, de lichte infanterie onder het bewind van Friedrich Wilhelm II (1744-1797), en de nieuwe typen lichte infanterie welke hun intrede deden na de dood van Friedrich II.

In hoofdstuk 4 komt de vraag naar voren hoe de Franse infanterie zich ontwikkelde van 1763-1797. Na het desastreuse verloop van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) stond Frankrijk voor de vraag wat te doen om zijn leger te verbeteren. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de discussie die zich hieromtrent in de jaren tot aan de Franse Revolutie (1789) onder Franse tactici voordeed. Vervolgens wordt vastgesteld welke richting binnen dit debat werd gekozen in aanloop naar de Eerste Coalitieoorlog (1792-1797).

Hoofdstuk 5 behandelt de vraag hoe de Pruisische infanterie zich

ontwikkelde na 1806. Allereerst wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan welke ontwikkelingen plaatsvonden binnen de Pruisische strijdmacht na het terugtrekken van Pruisen uit de Eerste Coalitieoorlog in 1795. Van belang is hierbij, uiteen te zetten welke visies verschillende Pruisische tactici die het leger trachtten te hervormen, waren toegedaan en wat met deze bevindingen werd gedaan door de legerleiding. Voorts wordt

36 Walther Görlitz, vert. Brian Battershaw, History Of The German General Staff, 1657-1945, Praeger (New York, 1962) p. 38-41.

37 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 7-10.

(19)

Inleiding

gekeken naar de volgende oorlog met de Fransen, namelijk de Vierde Coalitieoorlog (1806-1807). Na deze dramatische oorlog kwam Pruisen immers onder Frans bewind te staan. Pruisen moest erkennen dat het leger niet anders kon dan te hervormen. In hoofdstuk 5 wordt tevens besproken op welke wijze deze hervormers te werk gingen, waarop deze hervormingen toezagen en hoe deze ten uitvoer werden gelegd binnen de strijdmacht, die onder controle stond van het Franse bewind. Ook komt in dit hoofdstuk naar voren op welke wijze het ‘nieuwe’ Pruisische bewind zich kon verlossen van de Franse veroveraar tijdens de Zesde Coalitieoorlog (1813-1814). Ten slotte wordt in het kort de periode voorafgaand aan de Duitse unificatie belicht.

Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een antwoord gegeven op de hoofdvraag.

(20)

Hoofdstuk 2: De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wanneer en waarom de eerste eenheden lichte infanterie ontstonden binnen het Pruisische leger en waarom er vraag was naar dit type eenheden in het algemeen. Ook wordt besproken hoe de lichte infanterie op de Europese slagvelden functioneerde. Daarnaast wordt uiteengezet welke verschillende soorten lichte infanterie ontstonden en welke taken de verschillende soorten lichte infanterie uitoefenden. Verder komt aan bod hoe de oprichting van de lichte infanterie heeft bijgedragen aan het ontstaan van de operationele kunst.38 Telp gaat – in tegenstelling tot andere historici – ervan uit dat, zoals uiteengezet in hoofdstuk 1, de operationele kunst gedurende de periode 1740 tot 1815 is ontstaan. Nadat de hierboven gegeven vraagstukken zijn onderzocht, wordt in de conclusie van dit hoofdstuk de volgende overkoepelende vraag beantwoord: hoe

ontwikkelde de Pruisische lichte infanterie zich tussen 1740 en 1786, ofwel tijdens het bewind van Friedrich II?

2.2. Het militaire systeem van Pruisen onder Friedrich II

‘Pruisen is geen staat met een leger, maar een leger met een staat.’

– André Boniface Louis Riqueti de Mirabeau (1754-1792).39

2.2.1. Pruisen versus Oostenrijk

Bovenstaand citaat vat in één zin samen hoe Pruisen vanaf de achttiende eeuw zijn positie als grote Europese mogendheid probeerde te vestigen. In 1701 werd Pruisen een koninkrijk. Dit nieuwe koninkrijk werd vanaf de beginjaren gekenmerkt door een sterk expansief en militaristisch karakter.40 Van belang is dat Pruisen onderdeel was van het Heilige Roomse Rijk, waarvan de Oostenrijkse Habsburgers de keizerskroon droegen.

De expansie door Pruisen werd gedurende de achttiende eeuw gedwarsboomd door Oostenrijk, omdat de Oostenrijkers Pruisen als een bedreiging van hun macht binnen het Heilige Roomse Rijk zagen, volgens Australische historicus Christopher Clark.41 De expansiedrift en het militaristische karakter van Pruisen in de achttiende eeuw kwamen voor het eerst tot uiting onder het bewind van Friedrich Wilhelm I.42 Toch kwam de relatie tussen de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Karl VI (1685-1740), en Friedrich Wilhelm I tot een dieptepunt nadat Pruisen

38 Zie voor een inleiding van dit onderwerp hoofdstuk 1.

39 Sebastian Haffner, vert. Jan Godfried, Pruisen - deugden en ondeugden van een miskende staat, Mets & Schilt uitgevers (Amsterdam, 2004) p. 63.

40 Joachim Whaley, Germany and the Holy Roman Empire: Volume II: The Peace of Westphalia to the

dissolution of the Reich 1648-1806, Oxford University Press (Oxford, 2012) p. 216-219.

41 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 191.

42 Geoffrey Parker, The Cambridge Illustrated History of Warfare, Cambridge University Press (Cambridge, 1995) p. 177.

(21)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

beloofde de Oostenrijkse troonopvolging van Maria Theresa (1717-1780, regeerde van 1740-1780) te accepteren – deze belofte wordt ook wel de Pragmatieke Sanctie genoemd – in ruil voor het hertogdom Berg. De vrouwelijke keizerlijke opvolging was ongewoon, omdat deze officieel overgedragen moest worden aan een mannelijke troonopvolger, maar keizer Karl VI kreeg slechts dochters.43 In 1738 werd Pruisen gepasseerd voor de troonopvolging van hertogdom Berg door de keizer. Dit zag Friedrich Wilhelm I als het ultieme verraad door de Oostenrijkers. Deze haat werd door Friedrich II overgenomen. Aan de zijde van de

Hohenzollerns bleef daarna sprake van wantrouwen jegens Oostenrijk.44

Dit verraad werd door Friedrich II uitgebuit door Silezië in te nemen, met als reden een vijftig jaar oude aanspraak op de troon Silezië. De aanval van Friedrich op Silezië werd gezien als agressie, zonder rechtsgrond en bovendien tegen een dynastie die boven de Hohenzollerns stond, de Habsburgers.

Hierdoor vond in de achttiende eeuw een aantal oorlogen tussen Pruisen en Oostenrijk plaats, namelijk: de Eerste Silezische Oorlog (1740-1742), de Tweede Silezische Oorlog (1744-1745) – de Eerste en Tweede Silezische Oorlog waren onderdeel van de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) –, de Derde Silezische Oorlog (1756-1763) – beter bekend als de Zevenjarige Oorlog – en de Beierse Successieoorlog (1778-1789).45

Volgens Clark was echter de onderliggende reden voor Pruisen om Silezië van Oostenrijk te veroveren, dat dit een grondstofrijk, verstedelijkt gebied betrof en het een bloeiende wolindustrie bezat. Met de annexatie van Silezië kon Pruisen belasting heffen over zijn grondstofproductie en industrie. Met de toename van de staatskas werd het mogelijk een nog groter leger op te richten. Ook zorgde Silezië voor een gigantische toename in troepen, die via het Kanton-systeem in het

Pruisische leger werden opgenomen.46 De Hohenzollerns hadden, vanaf

het moment dat Friedrich Wilhelm bewind voerde over Pruisen, een proces van industrialisatie opgezet om minder afhankelijk te worden van de import van goederen, zoals wapens, munitie en kanonnen, en van de belastinginkomsten uit de landbouw. De inlijving van Silezië vormde

hiervoor een enorme stimulans.47 Daarnaast, door minder afhankelijk te

zijn van de inkomsten rondom de landbouw kon de macht van de Jünkers verder worden ingeperkt.

2.2.2. De opkomst van een formidabele legermacht

De opkomst van Pruisen in de achttiende eeuw als formidabele legermacht ging van start onder Friedrich Wilhelm I en werd voortgezet

43 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 190.

44 Ibidem, p. 191.

45 Zie bijlage 3, kaart 1. Sebastian Haffner, vert. Jan Godfried, Pruisen - deugden en ondeugden van een

miskende staat, Mets & Schilt uitgevers (Amsterdam, 2004) p. 82-98.

46 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 178-179.

47 In het begin van de achttiende eeuw was 85 procent van de beroepsbevolking van Pruisen werkzaam in de landbouw.

(22)

door zijn zoon Friedrich II. De Kanton- en Krümper-systemen48 die onder Friedrich Wilhelm I waren ingevoerd maakten het mogelijk een groot aantal goed getrainde Pruisische linie-infanteristen aan te leveren waarmee het uitvoeren van ingewikkelde doch effectieve slagordes mogelijk werd. Met als gevolg dat Pruisen zich ontpopte tot een sterke militaire tegenstander binnen Europa. Na zijn dood liet Friedrich Wilhelm een militaire erfenis na aan Friedrich II, bestaande uit een leger van 80.000 soldaten en een militair budget van acht miljoen daalders.49

Het optrommelen, bijeenhouden, aansturen en voorkomen van desertie binnen het linie-infanterieleger, was in de ogen van de Pruisen alleen mogelijk door het gebruik van een ijzeren discipline. In het begin van de achttiende eeuw hadden Beieren en Saksen meer kans uit te groeien tot de meest dominante staten binnen het Heilige Roomse Rijk volgens Clark, omdat deze staten veel rijker en meer geïndustrialiseerd waren.50 Echter, zoals Clark beschrijft – en waarvan in het algemeen door historici wordt uitgegaan – lagen vooral de groei van het leger en de succesvolle inzet ervan onder Friedrich II eraan ten grondslag dat Pruisen uit begon te groeien tot de meest dominante onder de Duitse staten.·

48 Zie hoofdstuk 1.

49 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 190.

(23)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

2.3. Het ontstaan van de lichte infanterie

Door de groei van de Europese legers ontstond, mede door militaire denkers en tactici, vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw vraag naar gespecialiseerde militaire eenheden. Hierbij kan worden gedacht aan de opkomst van grenadiers, skirmishers (hiervoor is geen Nederlandse term), sappeurs en pioniers, die opgeleid waren voor een specifieke taak binnen het militaire apparaat.51

Het bewind van Friedrich werd gekenmerkt door het ontstaan van gespecialiseerde eenheden binnen het Pruisische leger omdat de successen van dergelijke eenheden binnen andere staten waren opgemerkt. Het ontwikkelen van gespecialiseerde eenheden bleek noodzakelijk om dominantie te behouden in een eeuw waarin een

schaalvergroting van landoorlogen plaatsvond.52

De groei van het leger van Friedrich II zorgde weliswaar voor een toename in vuurkracht, maar maakte het leger ook steeds langzamer, aangezien het aansturen, bevoorraden en vervoeren van een grote

legermacht een steeds meer omvattende taak werd.53 Het probleem van

de trage troepenmacht, zowel binnen als buiten het slagveld, moest worden opgelost met behulp van een snelle en mobiele troepenmacht die snel in actie kon komen en gerichte acties kon uitvoeren.·

De vraag naar een snelle en mobiele troepenmacht werd

beantwoord door het opzetten van eenheden van lichte troepen.54 Onder

de lichte troepen vallen lichte infanterie en lichte cavalerie. Echter, dit onderzoek richt zich op de infanterie omdat die, in tegenstelling tot de cavalerie, een veel groter aandeel had in de Pruisische oorlogvoering tussen 1740-1815.55 Het takenpakket van de lichte infanterie omvatte onder meer verkenning van vijandelijk gebied, het zoeken van de vijand voordat de rest van het leger arriveerde, het beschermen van de flank van linie-infanterie en artillerie-eenheden, het beschermen van de aftocht en het patrouilleren van grensgebieden. De rol van de lichte infanterie op het slagveld bestond uit het vormen van een scherm voor de linie-infanterie. Hierbij was het aan de lichte infanterie om vijandelijke linies te verstoren en chaos te creëren onder vijandelijke troepen. Door vijandelijke kopstukken, zoals vaandeldragers of officieren, onder vuur te nemen, ontstond chaos onder een vijandelijke linie. Kortom, de lichte troepen ontstonden als reactie op de vraag naar een snelle, mobiele

troepenmacht die op de voorhoede gerichte acties kon uitvoeren.56

De Oostenrijkers kenden reeds een langere traditie in het gebruik van lichte infanterie. Deze lichte infanterie-eenheden, de Grenzers, waren afkomstig uit het Hongaarse deel van Oostenrijk. Zij waren verantwoordelijk voor grensbewaking in de moeilijk begaanbare

51 Philip Haythornthwaite, Frederick the Great's Army (3): Specialist Troops (Men-at-Arms), Osprey Publishing (Oxford, 1993) p. 7.

52 Ibidem, p. 32.

53 Christopher Duffy, The Army of Frederick the Great, Emperor’s Press (Chicago, 1996) p. 57-59.

54 Charles Townshend, The Oxford History of Modern War – New Edition, Oxford University Press (Oxford, 2005) p. 67.

55 Zie bijlage 2.

56 Rory Muir, Tactics and the Experience of Battle in the Age of Napoleon, Yale University Press (New Haven, 1998) p. 51-52.

(24)

berggebieden, van de Balkan, die grensden aan het Osmaanse Rijk. In de achttiende eeuw waren er zoals gezegd veel oorlogen tussen de Oostenrijkers en Pruisen, waarin de Oostenrijkse lichte infanterie-eenheden optraden.57 De daadwerkelijke introductie van de lichte infanterie binnen het Pruisische leger vond pas in 1744 plaats. Friedrich II had de effectiviteit van de Oostenrijkse lichte infanterie opgemerkt en erkend tijdens de Eerste Silezische Oorlog.58

57 Philip Haythornthwaite, The Austrian Army 1740-80 (2): Infantry (Men-at-Arms), Osprey Publishing (Oxford, 1994) p. 13-16.

58 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 27.

(25)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

2.3.1. Korps Feldjäger Zu Fuss

De lichte infanterie herleidt, evenals de lichte cavalerie, haar afkomst tot Oost-Europese krijgers. Het idee van Friedrich II om zijn eigen lichte infanterie-eenheden op te zetten was overgenomen van Oostenrijk en Hessen-Kassel.·

In Oostenrijk, voornamelijk in de gebieden van het hedendaagse Oost-Hongarije en Kroatië, werden jongens uit de afgelegen berg- en bosgebieden van jongs af aan getraind in irreguliere oorlogvoering en patrouillering in ruige grensgebieden. Deze troepen werden beschouwd als de elite van het keizerlijke leger.59 Hoewel Friedrich II onder de indruk was van deze troepen miste Pruisen dergelijke bergachtige regio’s waar dit type mannen gerekruteerd kon worden. De koning haalde vervolgens inspiratie uit de Jägers van Hessen-Kassel. De lichte infanterietroepen uit Hessen-Kassel werden gerekruteerd uit bosrijke gebieden. Dit hield in dat voornamelijk mannen die jachtopzichter of houthakker waren door Friedrich II werden opgetrommeld. Deze rekruten waren bedreven in scherpschutten, wisten te overleven onder barre omstandigheden, hadden het technische inzicht wapens en toebehoren te repareren en onderhouden en konden leven van het land. Deze kwaliteiten maakten het mogelijk om gedurende een lange periode zelfstandig te opereren, zoals tijdens een patrouille of verkenning.60

In juni 1744 werd de Korps Feldjäger zu Fuss (hierna: Jägers) opgericht met eenheden van zestig man. Dit was kort na de Eerste Silezische Oorlog, waarin de Pruisische legerleiding had gezien hoe de Oostenrijkse lichte infanterie met succes optrad. Het takenpakket van de

Jägers was zeer divers. Gedurende vredestijd waren de Jägers

verantwoordelijk voor grenspatrouilles, het tegenhouden van smokkelwaar, het tegenhouden van desertie binnen de garnizoenen en het opsporen van deserteurs.61 In oorlogstijd werden de Jägers ingezet als gidsen in moeilijk begaanbaar en vijandelijk gebied, zoals in heuvelachtige, bergachtige, bos- en moerasgebieden. Ook moesten zij vijandelijke gebieden verkennen en vijandelijke legers opsporen. Maar volgens Carl Friedrich Gumtau was de belangrijkste taak het uitvoeren van korte aanvallen (hit-and-run) op vijandelijke magazijnen en

aanvoerlijnen, waardoor de vijandelijke opmars afgeremd werd.62

Op het slagveld waren de Jägers belast met de taak om voor de voorhoede te opereren in vrije opstelling. De vrije opstelling, oftewel de

skirmish-linie, hield in dat de lichte infanterist, in dit geval de Jäger, een

scherm vormde voor het regiment linie-infanteristen. De vrije opstelling was een soort uitgebreide en losse linie, waarin een bepaalde mate van ruimte bestond tussen de lichte infanteristen. Het scherm van lichte infanteristen was meestal 100 tot 200 meter vóór de algemene troepenmacht opgesteld, zodat de lichte infanterist zich snel kon

59 Carl Friedrich Gumtau, Die Jäger und Schützen des preußischen Heeres: was sie waren, was sie sind und was

sie sein werden – Erster Theil, E.S. Mittler (Berlijn, 1834) p. 16.

60 Reglement vor die Hessische Infanterie, wonach die sämtliche Generalitaet, Obristen und Commandeurs der

Regimenter, Staabs-Officiers, Capitaines, und alle übrige Officiers sich künftighin zu achten haben, (Kassel, 1767)

61 Carl Friedrich Gumtau, Die Jäger und Schützen des preußischen Heeres: was sie waren, was sie sind und was

sie sein werden – Erster Theil, E.S. Mittler (Berlijn, 1834) p. 22.

(26)

terugtrekken achter de linie-infanterie, indien dat nodig was.63 De lichte infanterist was immers beperkt in zijn afstand tot de eigen linie, omdat hij zich terug moest trekken wanneer hij moest herladen. Het herladen van het voorlaadgeweer was een tijdrovend proces waarin de lichte infanterist kwetsbaar was. Kortom, de reden voor een commandant om een ‘scherm’ lichte infanteristen (Jägers) op te stellen, zag erop de linie-infanterie te beschermen tijdens het opstellen in linie, de opmars of gedurende de terugtrek.64

Het uniform van de Jäger was groen van kleur in tegenstelling tot

het standaard Pruisischblauwe uniform.65 Met zijn geweer kon de Jäger

gericht vuren op officieren, vaandeldragers of andere commandanten binnen de vijandelijke gelederen, zodat de vijandelijke opmars werd geremd en/of verwarring ontstond. Vervolgens kon de linie-infanterie, of cavalerie, gebruik maken van deze verwarring en een charge inzetten.

De vrije opstelling vereiste een vergaande mate van individueel handelen, omdat er geen strakke linie was. Daarom was van belang een type soldaat te rekruteren die deze verantwoordelijkheid van individueel handelen aankon. Mede door het belang van een individueel handelende soldaat binnen de Jägers was discipline afdwingen door lijfstraffen niet mogelijk. Bij het Korps Jägers werd vanaf de oprichting een cultuur van trots en nationalisme gecreëerd. Discipline, trots en een esprit de corps werden aangeleerd tijdens de training van de Jägers om deze troepen te motiveren te vechten. Dit in tegenstelling tot de door de commandanten uitgeoefende dwang en uitgevoerde lijfstraffen jegens de linie-infanterie.· In februari 1757, voor aanvang van de Derde Silezische Oorlog (1757-1763), werd de eenheidssterkte verhoogd naar twee compagnieën, waardoor de eenheid 300 man sterk werd.66 De naam van de eenheid werd veranderd naar Korps Jägers zu Fuss. De glansrol voor de Jägers kwam in de beginfase van de Derde Silezische Oorlog tijdens de Slag bij Rossbach (1757). Tijdens deze slag maakten de Pruisische Jägers op de voorhoede de weg vrij en zorgden door precisievuur ervoor dat er in de Franse en Oostenrijkse linies chaos ontstond.67 De Pruisische linie-infanterie maakte gebruik van deze chaos door ongemerkt om de linie van de Fransen en Oostenrijkers heen te manoeuvreren. Het lukte de Pruisen de flank van de vijand te bereiken, waarna met de karakteristieke oblique slagorde68 de vijand compleet werd weggevaagd, terwijl hun flanken

63 Christopher Duffy, The Army of Frederick the Great, Emperor’s Press (Chicago, 1996) p. 237-241. 64 Reglement für die Königlich Preussichen Infanterie – Teil Vier: Reglement für die Königlich Preussischen

Leichte Infanterie, E.S. Mittler (Berlijn, 1788) p. 38-46.

65 Peter Hofschröer, Prussian Light Infantry 1792-1815(Men-at-Arms), Osprey Publishing (Oxford, 1984) p. 4. 66 Ibidem, p. 19-20.

67 Franz A. J. Szabo, The Seven Years War in Europe 1756-1763, Pearson Longman (Harlow, 2008) p. 96-98. 68 De oblique slagorde was een slagorde waarmee de Pruisische linie op een flank werd versterkt. De versterkte flank van de linie moest door de flank van de vijandelijke linie stoten, waarna de rest van de vijandelijke linie in een soort golfbeweging overrompeld kon worden. De oblique slagorde werd geïntroduceerd tijdens de Derde Silezische Oorlog (1757-1763) en zeer succesvol toegepast gedurende de Slag bij Rossbach (1757) en de Slag bij Leuthen (1757). Tijdens deze drie slagen wist Friedrich II overwinningen te behalen tegen de grotere legers van de Fransen en de Oostenrijkers. De reden dat Friedrich II de oblique slagorde kon hanteren was erin gelegen dat zijn troepen dermate goed getraind waren om deze manoeuvre uit te voeren.

(27)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

werden beschermd door vier Freikorpsen.69 De manoeuvres van de Pruisische infanterie voor en op het slagveld gingen naadloos over in tactieken op het slagveld. Dit is volgens Telp wederom het bewijs dat de herkomst van de operationele kunst bij Friedrich II geplaatst moet

worden.70 Het Pruisische leger van 22.000 man sterk was, middels het

optreden van de Jägers, in staat een vijand van 42.000 man sterk te verslaan. Uiteindelijk vielen onder de Pruisen enkel 500 slachtoffers en onder de Fransen en Oostenrijkers bijna 10.000 slachtoffers. Onder dit aantal werden ook krijgsgevangenen meegerekend. De Hongaarse historicus Franz Szabo noemt de Slag bij Rossbach een geniaal meesterwerk van Friedrich II als legerleider.71

De ondergang voor de Jägers tijdens de Derde Silezische Oorlog vond plaats in oktober 1760. Tijdens de Slag bij Charlottenburg werd het grootste deel van het Korps Jäger zu Fuss gedecimeerd, door een verassingsaanval van Oostenrijkse Kozakken. Na deze decimering werd de eenheid opgebouwd met vier nieuwe compagnieën. Echter, de initiële kracht van de Jägers ontbrak, doordat alle ervaren troepen waren weggevallen en plaats hadden gemaakt voor onervaren rekruten, die niet dezelfde training hadden genoten. Na de vrede van 1763 werd het regiment teruggebracht naar twee compagnieën. Dit terugbrengen toont aan dat Friedrich II niet de potentie zag van dit type troepen.72

Behalve geweren maakten de Jägers gebruik van karabijnen. De karabijn is een ingekorte versie van het musket, waardoor deze handzamer was in een bosgebied dan het lange musket. Op de karabijn kon echter geen

bajonet worden gemonteerd.73

Vanaf 1773 werden de Jägers bewapend met de Pruisische M1723/1740 standaard infanteriemusketten in plaats van geweren, zodat zij gebruik konden maken van bajonetten. De overschakeling van het gebruik van eigen geweren – die de soldaten zelf ofwel het regiment afzonderlijk aanleverde – op de M1723/1740 met bajonet, veranderde de eenheid in een verlenging van de linie-infanterie. De legerleiding besloot het geweer van de Jägers te vervangen voor het musket met bajonet om zich beter te bewapenen tegen cavaleriecharges en om te voorkomen dat het debacle van Charlottenburg werd herhaald.· Deze verandering in bewapening had echter een demoraliserend effect, want tijdens de Beierse Successieoorlog (1778-1779) deserteerde een groot deel van de

Jägers. Deze deserteurs werden vervangen door linie-infanteristen. De

nieuwe Jägers waren geen oppositie voor de ervaren Oostenrijkse lichte infanterie en leden zware verliezen.74

Jeremy Black, European Warfare, 1660-1815, University College London Press (Londen, 1994) p. 66 en Robert A. Doughty, Roy K. Flint, Mark Grimsley, Ira D. Gruber, George C. Herring, Donald D. Howard, John A. Lynn, Williamson Murray, Warfare in the Western World – Volume 1, Military Operations from 1600 to 1871, D.C. Heath and Company (Lexington, 1996) p. 92-96.

69 De Freikorpsen worden in de volgende paragraaf besproken. Ibidem, p. 102.

70 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 22.

71 Franz A. J. Szabo, The Seven Years War in Europe 1756-1763, Pearson Longman (Harlow, 2008) p. 108. 72 Ibidem, p. 89-92.

(28)

Na het zwakke optreden en de geleden zware verliezen van de

Jägers tijdens de Beierse Successieoorlog, werden geen verdere stappen

gezet onder het bewind van Friedrich II om het Korps Jäger zu Fuss opnieuw op te bouwen. In 1783 werd uiteindelijk gekozen om één regiment Jägers te behouden. Dit regiment bestond uit twee bataljons,

met daarin elk vijf compagnieën.75 Het terugschroeven van de regimenten

Korps Jäger zu Fuss door Friedrich II had direct te maken met de

tegenvallende resultaten in Beierse Successieoorlog. De sterkte van de

Jägers werd beperkt tot één regiment tot de Napoleontische Oorlogen.·

2.3.2. Freikorpsen

Friedrich II had ingezien dat gespecialiseerde troepen, zoals de lichte infanterie, noodzakelijk waren binnen het Pruisische leger. Echter, het nut van deze troepen was in vredestijd gering. Ten tijde van oorlog had Pruisen, zoals andere naties, in korte tijd veel troepen nodig. Daarom maakten de Pruisen gebruik van huurlingen, zo ook om de lichte troepen aan te vullen.76 De lichte infanterie werd aangevuld met Freikorpsen (vrijkorpsen). De Freikorpsen werden, evenals de Jägers, ingezet in de vrije opstelling – de skirmish-linie – met als hoofdtaken de opmars en de terugtocht van de linie te beschermen tegen vijandig vuur en het afweren van aanvallen op de flanken. Paret wijst echter op het onderscheid in het takenpakket van de Jägers en de Freikorpsen. Bij de Jägers werd meer nadruk gelegd op de verkenning en het creëren van chaos in de vijandelijke linies door het uitschakelen van vijandelijke officieren. Hoewel de Freikorpsen soms ook voor deze taken werden ingezet, hadden zij, volgens Paret, hoofzakelijk de taak om vijandelijk vuur op te vangen tijdens de opmars van de linie-infanterie. Het trainen van de Pruisische linie-infanterie was een langdurige en kostbare aangelegenheid. Daarnaast, slachtoffers binnen de linie-infanterie betekenden een verlies van arbeidskrachten. Met andere woorden, Friedrich II stelde de Freikorpsen op als lichte infanterie om de verliezen onder de linie-infanterie te minimaliseren.77

Het verwerven van Freikorpsen hield in dat patenten werden verkocht aan ronselaars (een soort van condottieri) om privélegers te rekruteren. De Freikorpsen opereerden buiten het normale militaire etablissement, maar werden wel aangestuurd door de Pruisische legerleiding. Deze tijdelijk gevormde legers waren onderhevig aan hun eigen disciplinaire regels. Door hun eigen, vrijere, disciplinaire code trokken zij deserteurs, gevangenen, avonturiers en huurlingen vanuit heel Europa aan. De ronselaars waren in de meeste gevallen ook de commandanten van de

Freikorpsen.78

74 Philip Haythornthwaite, Frederick the Great's Army (3): Specialist Troops (Men-at-Arms), Osprey Publishing (Oxford, 1993) p. 14.

75 Zie bijlage 1. 76 Ibidem, p. 22-23.

77 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 31-32.

78 Carl Friedrich Gumtau, Die Jäger und Schützen des preußischen Heeres: was sie waren, was sie sind und was

(29)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

Een van de eerste Freikorpsen van de Derde Silezische Oorlog, genaamd Freikorps nr. 4, werd opgezet door de Staatse kolonel Ludwig Malvezzi d’Angelelli en kwam in actie tijdens de Slag bij Breslau (1757) en de Slag bij Hochkirch (1758), maar werd na zware verliezen gedurende de Slag bij Nordhausen (1761) opgedeeld, waarbij het overgebleven deel van de eenheid opgenomen werd in Freikorps nr. 2,

onder gezag van kolonel Charlois Ludwig von Schony.79 De wapens die

deze regimenten gebruikten werden door de commandant aangeleverd of door de manschappen zelf meegenomen. Veel van de manschappen in de

Freikorpsen waren oud-militairen, die als huurlingen in menig Europese

legers hadden gediend.80 Daarnaast bevonden zich onder de dienende manschappen veel vijandelijke krijgsgevangenen en deserteurs, zoals Fransen, Oostenrijkers en Russen.

De reputatie van de Freikorpsen was door geweldsuitspatting en plundering tegen de ‘eigen’ Pruisische bevolking slecht. Overigens is niet beschreven hoe vaak zulke incidenten zich voordeden. Wel werden talloze spotprenten gemaakt over de Freikorpsen, waarop zij werden afgebeeld dat zij aan het plunderen waren geslagen. Digby Smith beschrijft in zijn

werk dat de Freikorpsen bekend stonden als een groep

ongedisciplineerde dieven en plunderaars. Tevens lieten de

strijdcapaciteiten van de Freikorpsen vaak te wensen over en waren de

desertiegetalen zeer hoog.81 Binnen het Pruisische leger, waar exercitie en discipline hoog in het vaandel stonden, werd met veel minachting door de Pruisische officieren naar de Freikorpsen gekeken. Een van de weinige succesvolle Freikorpsen tijdens de Derde Silezische Oorlog was die van Friedrich Wilhelm von Kleist. Tijdens de Slag bij Rossbach wist het

Freikorps van Von Kleist de flank van de Pruisische linie-infanterie te

beschermen tegenover meerdere cavaleriecharges van de Oostenrijkers.82

Na de Derde Silezische Oorlog werden alle Freikorpsen direct door Friedrich II ontbonden, ook die van Von Kleist.

Toch werd het belang van de Freikorpsen wederom erkend voorafgaand aan de Beierse Successieoorlog. Op de vooravond van de Beierse Successieoorlog werden veertien Freikorpsen opgericht. De veertien Freikorpsen varieerden in grootte. Hiervan bestonden er vijf uit hele regimenten, zeven waren enkel een bataljon en twee waren eskadrons. Tot slot bestonden twee Freikorpsen enkel uit cavalerie.83 Na de Beierse Successieoorlog werden drie Freikorpsen regimenten opgenomen in het Pruisische leger. Volgens Britse historicus Philip Haythornthwaite was het opnemen van deze drie regimenten opmerkelijk

omdat ze voorheen altijd direct werden ontbonden na een conflict.84 De

drie regimenten functioneerden echter dermate goed en professioneel dat Friedrich II deze onderdeel van het beroepsleger maakte.85

79 Franz A. J. Szabo, The Seven Years War in Europe 1756-1763, Pearson Longman (Harlow, 2008) p. 145-146. 80 Dennis Showalter, Frederick the Great: A Military History, Frontline Books (Barnsley, 2012) p. 219-220. 81 Digby Smith, The Prussian Army – to 1815, Schiffer Military History (Atglen, 2004) p. 238-239.

82 Franz A. J. Szabo, The Seven Years War in Europe 1756-1763, Pearson Longman (Harlow, 2008) p. 107-108. 83 Ibidem, p. 243-245.

84 Philip Haythornthwaite, Frederick the Great's Army (3): Specialist Troops (Men-at-Arms), Osprey Publishing (Oxford, 1993) p. 33.

(30)

De opname van de Freikorpsen in het Pruisische leger na de Beierse Successieoorlog zorgde ervoor dat het karakter van vrijbuiters dat rondom deze korpsen hing, verdween en deze troepen werden gerespecteerd als een vast onderdeel binnen het Pruisische leger. De

Freikorpsen gingen echter in het geheel verloren nadat deze regimenten

werden opgedeeld over de vierentwintig nieuwgevormde fuselierbataljons.86 Op fuseliers als onderdeel van de lichte infanterie wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan.

2.4. Samenvatting

In dit hoofdstuk is belicht hoe de lichte infanterie een positie binnen het Pruisische leger verkreeg. Onder Pruisisch bewind werden vergaande hervormingen doorgevoerd ten behoeve van het werven van rekruten en groeide het leger tot ongekende grootte. De groei van de infanterie en de problemen die daaruit voortvloeiden, leidden tot het ontstaan van het

Kriegskollegium. Dit militaire orgaan bevorderde de logistiek tijdens een

militaire campagne doordat het manoeuvreren op en naar het slagveld beter werd gefaciliteerd. De instelling van dit orgaan was de eerste poging van Friedrich II om oorlogvoering beslissender te maken en droeg om deze reden bij in het ontstaan van de operationele kunst onder Friedrich II. Hiermee onderscheidden de Hohenzollerns zich van andere Europese dynastieën. Toch bleek deze schaalvergroting niet heilig en bleef ook binnen een groeiend leger de vraag bestaan naar specialistische troepen. De Oostenrijkse Successieoorlogen – met als summum de Derde Silezische Oorlog –, waarin de Pruisen aanvankelijk verliezen leden tegen het Keizerlijke leger, toonden aan dat enkel een groot en goed getraind linie-infanterieleger geen gegarandeerde succesformule was.

De eerste Pruisische lichte infanterie-eenheid bestond uit de Jägers, opgericht na de Eerste Silezische Oorlog. Toch was het vertrouwen van Friedrich II in de lichte infanterie klein, doordat het vrije opereren van de lichte infanterie niet bij het dogma van discipline, orde en strakke exercitie aansloot. In het militaire gedachtegoed van Friedrich II was sprake van een tweedeling. Enerzijds zag hij de lichte infanterie als noodzakelijk onderdeel van een modern leger dat middels mobiliteit oorlog beslissender van aard maakte. Anderzijds was hij wantrouwend en wist hij niet hoe hij de lichte infanterie moest toepassen binnen zijn leger. Het wantrouwen jegens lichte infanterie kwam voornamelijk door het optreden van de Freikorpsen. De betrouwbaarheid, discipline en gevechtskwaliteiten van de Freikorpsen waren aanvankelijk beneden peil. Ten tijde van de Beierse Successieoorlogen waren de Freikorpsen dermate professioneel geworden dat vier regimenten opgenomen werden in het reguliere Pruisische leger. Desondanks hadden de oorlogen van de achttiende eeuw aangetoond dat de lichte infanterie terdege een cruciaal onderdeel was binnen het Pruisische leger. Met als hoogtepunt de Slag bij Rossbach, waarin door het voorbereidende werk van de Jägers ruimte was gecreëerd voor de Pruisische linie-infanterie om richting de flank van de Franse en Oostenrijkse linie te manoeuvreren en de vijandelijke

(31)

De ontstaansgeschiedenis van de Pruisische lichte infanterie

overmacht te verslaan, met vervolgens minimale verliezen aan Pruisische zijde.

Om tot een slot te komen, het werd Friedrich II van Pruisen door oorlog tegen de Oostenrijkers duidelijk wat het belang van lichte infanterie binnen een leger was. Toch wist hij niet goed hoe hij dit type eenheid moest toepassen en was, daarnaast, niet welwillend zich hier nader in te verdiepen. Bovendien, doordat Friedrich II oorlogen won met de inzet van de linie-infanterie, zag hij ook de nood niet in van verregaande hervormingen binnen het leger. Clark en Telp merken terecht op dat het oprichten en inzetten van lichte infanterie een bijdrage leverden aan het mobieler en beslissender maken van de oorlogvoering onder Friedrich II, in tegenstelling tot zijn voorgangers. De oprichting van de lichte infanterie had met andere woorden een aanzienlijk aandeel in de totstandkoming van de operationele kunst onder Friedrich II.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De eerste conclusie die in het rapport wordt getrokken luidt: “De governance stakeholders zoals de Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en Auditcommittee worden steeds

Hoewel de infanteristen over een hightech- voertuig beschikken, moesten zij alsnog buiten het voertuig om op kunnen treden.. Aan de rol van de pantserinfanteristen is daarmee

Vanaf begin 2017 zette de NAVO in de Baltische staten en Polen zogenoemde battlegroups op.. Elk van deze groepen had de omvang van een

Naast bovenstaande taken verleenden de militairen bijstand en steun wanneer de autoriteiten daarom vroegen.. De bijstand kwam vooral neer op hulpverlening bij de ‘beteugeling

,ŝƐƚŽƌŝƐĐŚĞĐĂŶŽŶZĞŐŝŵĞŶƚ/ŶĨĂŶƚĞƌŝĞ:ŽŚĂŶtŝůůĞŵ&ƌŝƐŽ.

Nederland moest een bataljon voor de United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) beschikbaar stellen.. Defensie wees

Ons regiment kwam per trein naar Antwerpen, maar moest een vijftal dagen blijven liggen in scholen, omdat de wegen onbegaanbaar en onberijdbaar waren voor onze paarden.. Te

Dat een oorlog thans in korte tijd zou zijn beslist wordt door de Russen ontkend.. De organisatie is aan de genoemde opvattin- gen aangepast, zij het in mindere mate dan bij de