• No results found

Hoofdstuk 5: De Pruisische infanterie na 1806 5.1 Inleiding

5.3. Militär-Reorganisationkommission

Na de Vierde Coalitieoorlog werden door Friedrich Wilhelm III hervormingen van de Pruisische staat, alsmede het Pruisische leger, aangekondigd. De taak tot hervorming van de Pruisische staat werd toegekend aan Pruisisch kanselier Karl von Stein (1757-1831) en minister van Buitenlandse Zaken Karl August von Hardenberg (1750-1822). De

168 Peter Hofschröer, Prussian Napoleonic Tactics 1792-1815 (Elite), Osprey Publishing (Oxford, 2011) p. 38. 169 Ibidem, p. 39-41.

170 Zie hoofdstuk 4.

171 David G. Chandler, The Campaigns of Napoleon – The Mind and Method of History’s Greatest Soldier, Scribner (New York, 1966) p. 484-485.

172 Zie bijlage 3, kaart 2. David Blackbourn, The Long Nineteenth Century – a History of Germany, 1780-1918, Oxford University Press (New York, 1997) p. 63-64.

belangrijkste hervormingen volgens Clark zagen op de afschaffing van horigheid, liberalisatie van de Pruisische economie en het bevorderen van het Pruisische patriotisme en het nationalisme. Deze hervormingen, met name de afschaffing van de horigheid, hadden als gevolg dat de macht van de Jünkers in verre mate terug werd geschroefd. 173

De hervormingen binnen het Pruisische leger werden door Friedrich Wilhelm III overgelaten aan Scharnhorst die als artillerieofficier reeds faam gemaakt had door zijn heldhaftige optreden tijdens de Slag bij Auerstädt. Ook was hij diegene die de koning had gewaarschuwd om geen oorlog te voeren met de Fransen. Tevens had Scharnhorst pas in 1801, bij aantreden in het Pruisische leger, een adellijke titel gekregen. Om die reden maakte hij nimmer deel uit van de Pruisische adellijke

Jünker-kringen. Volgens Clark koos Friedrich zodoende Scharnhorst

omdat er minder kans bestond dat hij door de Jünkers werd beïnvloed.174

Op 25 juli 1807 werd de Militär-Reorganisationkommission opgezet. Scharnhorst koos vijf medeleden die hierin plaatsnamen: drie militairen, Von Gneisenau, Karl von Grolmann en Hermann von Boyen, en, daarnaast, twee burgers, Karl von Stein en Wilhelm von Könen. Ook de rest van de leden waren van lage adel of burger. Deze commissie legde enkel verantwoording af aan de koning van Pruisen. Paret legt uit dat er werd gekozen voor directe verantwoording aan de koning, omdat de

commissie anders tegengewerkt werd door de conservatieve generaals.175

Telp en Paret zetten uiteen dat Scharnhorst koos voor officieren van lichte infanterie en cavalerie als militaire medeleden: Von Gneisenau was fuseliercommandant, Von Grolmann en Von Boyen waren beide

huzarencommandanten.176

Het eerste ‘agendapunt’ van de commissie was het ontslaan van vrijwel alle Pruisische generaals. Van de 143 generaals in 1806, mochten

in 1812 enkel Gebhard Leberecht von Blücher (1742-1819) en Bogislav

Tauentzien (1760-1824) als generaal aanblijven. Het tweede tot zesde agendapunt behandelde de reorganisatie van de infanterie en cavalerie volgens het Napoleontische grande armée model. Het Pruisische leger werd opgedeeld in permanente korpsen, divisies en brigades, waarin infanterie, cavalerie en artillerie werden gecombineerd. Dit was volgens Telp een belangrijke stap in de totstandkoming van de operationele kunst binnen Pruisen, omdat hiermee het manoeuvreren op en naar het

slagveld veel beter kon worden aangestuurd.177 Het zevende tot tiende

agendapunt omvatte de introductie van praktischere uniformen en economische zaken. Met het elfde agendapunt werd een betere proportie van linie- en lichte infanterie vereist:

173 Christopher Clark, Iron Kingdom – The Rise and Downfall of Prussia 1600-1947, Penguin Books (Londen, 2006) p. 320.

174 Ibidem, p. 324.

175 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 158.

176 Huzaren waren onderdeel van de lichte cavalerie. Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813,

From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 95 en Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 161.

177 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 97.

De Pruisische infanterie na 1806

“Dat we [het Pruisische leger] te weinig lichte infanterie hebben

kan niet ontkend worden. Maar hoe kan dit worden gerealiseerd? Men zou er voor kunnen kiezen – en dit lijkt mij de meest uitvoerbare en geschikte wijze – om een lichte infanteriebataljon toe te voegen bij elk infanterieregiment… Of men zou er voor kunnen kiezen om de gehele lichte infanterie af te schaffen, en daarentegen de gehele infanterie te trainen om deze [lichte infanterie] taak tevens te vervullen, zoals dat het geval is in het Franse leger.”178

Het twaalfde agendapunt betrof de afschaffing van het inhuren van buitenlanders, oftewel het gebruik van huurlingen. Het dertiende en veertiende punt zag op de afschaffing van lijfstraffen, met uitzondering in extreme gevallen. Het vijftiende punt ging over het versimpelen van de bevoorrading van het leger. Het zestiende en zeventiende punt vereiste

de oprichting van een militie (Landwehr)179, die als reserve kon worden

ingezet tijdens oorlog. Het achttiende en laatste punt was dat de training van troepen realistischer moest worden en niet enkel uit exercitie mocht bestaan.·

De punten van de commissie werden voorgelegd aan de Friedrich Wilhelm III. Hij besloot dat uitsluitend militairen in de commissie, die deze richtlijnen in praktijk moest brengen, mochten plaatsnemen. Stein en Könen werden vervangen door Philipp von Lottum en Werner Goetzen. Zij waren ook beiden lichte infanteriecommandanten. Scharnhorst koos een briljant leerling als zijn rechterhand en als chef de cabinet, namelijk Carl von Clausewitz.·

Op 3 augustus 1808 werden lijfstraffen in het leger afgeschaft, behalve voor enkele extreme overtredingen. Het tweede belangrijke punt dat hetzelfde jaar werd doorgevoerd was dat de adel niet langer voorrang had op officiersfuncties. Hiermee werd wederom de macht van de

Jünkers binnen het Pruisische leger teruggeschroefd, omdat zij nu niet

langer automatisch een officierspositie binnen het leger kregen. Vanaf nu werd het voor iedereen mogelijk tot de hoogste rangen te promoveren in het leger, ongeacht zijn sociale status:

“In vredestijd zal het mogelijk zijn in rang te stijgen door kennis en

educatie, in tijd van oorlog door uitzonderlijke moed, activiteit en snelheid van perceptie”.180

In navolging hiervan werd op 10 november 1810 de Kriegsakademie opgericht, waar officieren werden opgeleid voor de generale staf. Na afloop van de Zesde Coalitieoorlog werd in 1814 officieel de Grosser

Generalstab opgericht. De beste studenten van de Kriegsakademie

konden snel in rang stijgen, niet langer was senioriteit een vereiste.181

178 Walther Görlitz, vert. Brian Battershaw, History Of The German General Staff, 1657-1945, Praeger (New York, 1962) p. 84-87.

179 Zoals reeds aangehaald in hoofdstuk 1.

180 Grosser Generalstab, Die Reorganisation der Preussischen Armee nach dem Tilsiter Frieden – Volume 2, E.S. Mittler (Berlijn, 1866) p. 258.

Telp benadrukt dat het indelen van het Pruisische leger in korpsen en de

Kriegsakademie, waar vanuit de Grosser Generalstab ontstond, de

belangrijkste ontwikkelingen waren in de totstandkoming van de operationele kunst binnen Pruisen na 1791. De Kriegsakademie was ingericht op het zo efficiënt aansturen en inzetten van troepen.182

Het volgende agendapunt betrof het rekruteren van troepen. In de achttiende eeuw werden troepen gehuurd uit het buitenland of gerekruteerd via het Kanton-systeem. Het gebruik maken van huurlingen werd afgeschaft en de commissie wilde het Kanton-systeem vervangen door een algemene dienstplicht (zoals de levée en masse). Toch was de koning nog niet klaar voor een nationale militie waarin burgers van alle statussen konden participeren, waarop hij het idee afwees. Na de Parijse Conventie van 1808 werd door Napoleon het leger gelimiteerd tot 42.000 troepen en de oprichting van een nationale militie verboden. Pas in 1813, tijdens de Zesde Coalitieoorlog (1812-1814), werd voor de duur van de oorlog de algemene dienstplicht ingevoerd.183

Op 20 november 1807 werd ingevoerd dat elk infanterieregiment bestond uit twee compagnieën grenadiers, twee musketier- (linie- infanterie) bataljons, één fuselierbataljon en één garnizoen compagnie.184 De Schützen werden afgeschaft. In plaats hiervan werd gekozen voor de tactiek die bestond uit een gehele derde rij, van een drie-rijen diepe linie, die getraind was in lichte infanterietactieken (het opereren op de

skirmish-linie). Als toevoeging werden twintig tot dertig linie-

infanteristen van elke compagnie opgeleid voor lichte infanterietaken, zodat zij als vervanging konden dienen voor de lichte infanteristen uit de derde rij. Nu was het aantal lichte infanteristen binnen het Pruisische leger plotseling gestegen tot een derde van de troepenmacht.185 De lichte en linie-infanterie waren vanaf nu onderdeel van hetzelfde korps en werden door één commandant aangestuurd. Lichte infanterie was daarmee een integraal onderdeel van het leger geworden. Ook was de aansturing van troepen nu vereenvoudigd, omdat alle verschillende typen infanterie in een regiment zaten en één commandant hen aanstuurde. Wel bleven de Jägers een afzonderlijk korps, omdat zij – zo stelt Paret – een elitestatus genoten binnen het leger en specialistische taken hadden, zoals het opereren buiten de troepenmacht met betrekking tot het verkennen van vijandelijke posities en het aanvallen van vijandelijke aanvoerlijnen.186 Met uitzondering van de Jägers was het Pruisen gelukt het leger deels naar Frans model te hervormen. Het doel van het hervormen van de infanterieregimenten was de volgende stap in de ontwikkeling van een mobielere en flexibelere strijdmacht. Telp geeft aan dat de Pruisische legerleiding strategische doelen beter kon laten

182 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 99.

183 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 135-138.

184 Een garnizoen-compagnie bestond uitsluitend uit verwonde veteranen die desondanks nog in staat waren garnizoen- en wachttaken uit te voeren.

185 Zie bijlage 2.

186 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 139-140.

De Pruisische infanterie na 1806

doorvloeien naar tactieken op het slagveld door de lichte infanterie vooruit te sturen, waarna de rest van het regiment, de linie-infanteristen, kon volgen in een gerichte aanval.187

Nu de algemene en brede hervormingen waren doorgevoerd was belangrijk dat een nieuw Exerzir-Reglement werd opgesteld om het leger te trainen in lichte infanterietaken. Het probleem was dat onder conservatieve officieren binnen het Pruisische leger nog altijd veel verzet heerste tegen het incorporeren van lichte infanterietactieken binnen de linie-infanterie. Een van de grootste tegenstanders hiervan was de Pruisische generaal Friedrich August von der Marwitz. Hij beschreef dat het in de Pruisische aard zat om trots en man-aan-man de vijand frontaal aan te vallen, terwijl de Franse aard erin gelegen was om zich verdekt op te stellen, te misleiden en enkel aan te vallen vanuit een hinderlaag. Hoewel dit de reinste onzin was, gaf dit wel aan waarom een nieuwe commissie nodig was, die toezag op de toepassing van lichte infanterietactieken. Deze taak werd toegeschreven aan Ludwig Yorck von Wartenburg (1759-1830), Friedrich Wilhelm von Bülow (1742-1816), Gneisenau en twee medeleden, Wieprecht Hans von Zieten (1770-1848) en Karl Anton de la Roche-Aymon (1772-1849).

Yorck was het hoofd van de Jägers en Schützen, Von Bülow en Gneisenau kwamen vanuit de fuseliers en Von Zieten en Roche-Aymon hadden gediend bij de huzaren.188 De commissie boog zich over vier vraagstukken, namelijk op welke manier de schietoefeningen verbeterd konden worden, wat de meest effectieve trainingsmethode in lichte infanterietactieken was voor de derde rij van een infanteriebataljon, wat de beste methodes waren om veldtaken bij te brengen en, ten slotte, hoe exercities zo realistisch mogelijk gemaakt konden worden, zodat troepen het beste voorbereid werden voor de strijd – specifiek gericht op een gecombineerde actie van infanterie, cavalerie en artillerie.189 Elk lid werkte gedetailleerde trainingsinstructies uit voor een specifieke groep. Yorck nam de verantwoordelijkheid over de Jägers, Gneisenau hield zich bezig met de derde rij van de infanterie en Zieten en Roche-Aymon werkten gecombineerde instructies voor de lichte infanterie en lichte cavalerie uit. Tussen mei en juli van 1809 werden door de leden vijf instructies geschreven die antwoord gaven op de vier vraagstukken.

In februari 1810 werden legerhervormingen doorgevoerd ter bevordering van de lichte infanterie binnen het Pruisische leger. Zo ontstonden twee bataljons Jägers en, daarnaast, werd één bataljon Jägers ondergebracht bij het korps gardetroepen. Ook werd besloten de

Schützen terug te laten keren. Er kwam nu één afzonderlijk bataljon Schützen. Op aanbeveling van Scharnhorst werd Yorck door Friedrich

Wilhelm III aangesteld als inspecteur-generaal van de Jägers en

Schützen.190 Ook kreeg de lichte infanteriebataljonscommandant een hoger gezag dan de linie-infanteriebataljonscommandant, zodat de frictie

187 Claus Telp, The Evolution of Operational Art 1740-1813, From Frederick the Great to Napoleon, Frank Cass (Londen, 2005) p. 110.

188 Curt Jany, Geschichte der Königlich Preussischen Armeebis zum jahre 1807 – Dritten Teil, Notgemeinschaft

der Deutschen Wissenschaft (Berlijn, 1929) p. 438.

189 Peter Paret, Yorck and the Era of Prussian Reform, 1807-1815, Princeton University Press (Princeton, 1966) p. 142.

tussen de lichte en linie-infanterie binnen een regiment afnam en meer nadruk kon worden gelegd op de lichte infanterie-exercities.191

Yorck bracht op 17 maart 1810, als inspecteur-generaal van de lichte infanterie, zijn eerste Exerzir-Reglement aangaande de lichte infanterie uit. Hierin lag de nadruk op uniforme en meer realistische trainingen voor algemene werkwijzen onder de lichte infanterie, terwijl het reglement tegelijkertijd ook individueel initiatief moest aanmoedigen. Yorck streefde ernaar dat de lichte infanterist naar eigen inzicht tactieken toepaste met betrekking tot de omstandigheden op het slagveld. Ook werd in dit reglement het belang van precisievuur benadrukt. Schieten en laden moesten worden geleerd in staande, knielende en liggende positie. Verder was eigen-initiatief belangrijk, maar tegelijkertijd was van belang dat sprake was van een nauwe samenwerking met de linie-infanterie. De lichte infanterie moest ondersteuning en bescherming bieden aan de opmars van linie-infanteriecolonnes. Als laatste punt werd benadrukt dat de lichte infanterie in staat moest zijn in gesloten slagorde te vechten, zoals de linie-infanterist dat deed.192

Op 16 mei 1811 volgde een toevoeging van Yorck op het Exerzir-

Reglement waarin hij benadrukte dat de lichte infanterist even bedreven

moest zijn in het uitvoeren van skirmish, oftewel: lichte

infanterietactieken, als in reguliere linie-infanterietactieken. Het idee van Yorck achter beide reglementen was een einde te maken aan het onderscheid tussen de lichte en linie-infanterie. Hiermee trachtte hij een universele soldaat te creëren die ingezet kon worden in alle tactische situaties, naar gelang de omstandigheden.193 De visie van Yorck die werd neergelegd in het reglement maakt nog eens duidelijk dat de operationele kunst gedurende de periode 1806 tot 1815, binnen het Pruisische leger, is ontstaan. Een dergelijke multifunctionele soldaat werd door Yorck gezien bij de Fransen, al streefde hij ernaar dat de Pruisische soldaat meer zelfstandig kon zijn in zijn handelen, zodat naar eigen initiatief op situaties kon worden ingespeeld. De Franse soldaat handelde voornamelijk op basis van orders en bevelen van bovenaf.