• No results found

Vraag nr. 203 van 27 juni 1996 van de heer HUGO MARSOUL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 203 van 27 juni 1996 van de heer HUGO MARSOUL"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 203 van 27 juni 1996

van de heer HUGO MARSOUL

RVA-vrijstelling voor studerende werklozen – "Volle-dig leerplan"

Overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit (KB) van 25 november 1991 kan de RVA-directeur de volledig uitkeringsgerechtigde werkloze vrijstellen van een aantal voorwaarden die betrekking hebben op de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en de inschrij-ving als werkzoekende, voor het volgen van studies en opleidingen.

Voor de studies is onder meer bepalend of het "studies met volledig leerplan betreft die door een Gemeen-schap georganiseerd, gesubsidieerd of erkend zijn" (artikel 94, § 1, 3°). De onderwijsinstelling moet dan een formulier C94 invullen. Indien het studies met een volledig leerplan betreft, zal de vrijstelling meestal wor-den geweigerd. Belangrijk is dus de beoordeling door de onderwijsinstelling.

In de praktijk geeft de beoordeling van het begrip "ledig leerplan" echter heel wat moeilijkheden, om vol-gende redenen.

Het begrip "volledig leerplan" werd eertijds vastgelegd in artikel 5 van het KB van 30 april 1957 houdende de coördinatie van de wetten op het technisch onderwijs. Het "onderwijs volgens volledig leerplan" staat er tegenover het "onderwijs volgens beperkt leerplan". Dit laatste werd bij wet van 16 juli 1970 "onderwijs voor sociale promotie" genoemd.

In de decretale regelgeving van de Vlaamse Gemeen-schap komt het begrip "volledig leerplan" echter niet meer voor. Voor het secundair onderwijs wordt het : "voltijds en "deeltijds" onderwijs (artikel 46 van het decreet van 31 juli 1990).

Voor het hoger onderwijs wordt het: "basisopleidin-gen" enerzijds en "voortgezette opleidingen en "post-hogeschoolvorming" anderzijds (artikel 8 van het decreet van 13 juli 1994). Voor het universitair onder-wijs wordt het : "academische opleidingen" enerzijds en "voortgezette academische opleidingen" en "postaca-demische vorming" anderzijds (artikel 6 van het decreet van 12 juni 1991). Het begrip "onderwijs voor sociale promotie" is echter nog wel van toepassing, zowel voor de secundaire als voor de hogere leergan-gen. In de praktijk geeft de toepassing ervan dan ook geen moeilijkheden m.b.t. de hier aan de orde gestelde problematiek.

1. Is er reeds aan de bevoegde federale overheid mee-gedeeld dat het begrip "volledig leerplan" door de onderwijsinstellingen van de Vlaamse Gemeen-schap niet meer kan worden getoetst, vermits het werd vervangen door definities die specifiek zijn voor het secundair, het hoger en het universitair onderwijs ?

Zo neen, is dat dan niet noodzakelijk ?

2. Is het niet noodzakelijk de bovenvermelde onder-wijsvormen ten aanzien van de bevoegde federale overheid te omschrijven inzake specifieke finali-teit ? Hierdoor zou opnieuw het onderscheid

duide-lijk worden tussen voltijds onderwijs, basisopleidin-gen en academische opleidinbasisopleidin-gen enerzijds, en deel-tijds onderwijs, voortgezette opleiding en posthoge-schoolvorming, voortgezette academische opleidin-gen en postacademische vormi ng anderzijds . Dit onderscheid is belangrijk voor de beoordeling van het toekennen van de boven bedoelde vrijstel-ling. Vermits, althans voor het universitair en hoger onderwijs, de studieomvang van het opleidingspro-gramma wordt uitgedrukt in studiepunten per studiejaar, is de vroegere objectiveringsmogelijk-heid weggevallen. Zo werd onder meer voor het hoger onderwijs het onderscheid tussen "volledig leerplan" en "beperkt leerplan" uitgedrukt in aantal lestijden en -weken per jaar (artikel 5 van het KB van 14 november 1962). Hierdoor was de objectivi-teit bij de beoordeling gewaarborgd. Een duidelijke omschrijving van de finaliteit van de verschillende opleidingsvormen kan heel wat betwisting uitsluiten en de rechtszekerheid van de betrokken werkloze verhogen.

Antwoord

1. Volledige uitkeringsgerechtigde werklozen kunnen – onder bepaalde voorwaarden – aanspraak maken op een uitkering zelfs al volgen ze onderwijs en zijn ze bijgevolg niet volledig of onmiddellijk beschik-baar voor de arbeidsmarkt.

Het KB van 25 november 1991 waarin de voorwaar-den staan vermeld wanneer volledig uitkeringsge-rechtigde werklozen in bepaalde gevallen kunnen worden vrijgesteld van een aantal voorwaarden inzake beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, han-teert de term "volledig leerplan".

Door de RVA wordt aan dit begrip een specifieke invulling gegeven volgens beschikbaarheid op de arbeidsmarkt, ongeacht de gewijzigde onderwijster-minologie. Zo worden beschouwd als studies met volledig leerplan : het universitair onderwijs en onder meer de studies met het oog op het behalen van het pedagogisch diploma van geaggregeerde van het hoger onderwijs. Zij zijn derhalve in princi-pe niet verenigbaar met werkloosheidsuitkeringen. De cursussen van het tweedekansonderwijs en de studies die als vrije leerling worden gevolgd, worden niet als volledig leerplan beschouwd en kunnen eventueel wel worden gecombineerd met het recht op stempelgeld.

Het criterium "volledig leerplan" is niet altijd deter-minerend voor het bepalen van het recht op uitke-ringen. Artikel 94 van het KB van 25 november 1991 moet in combinatie worden gelezen met arti-kel 93. Uitkeringsgerechtigde werklozen die een opleiding volgen met "volledig leerplan" kunnen toch onder bepaalde voorwaarden hun werkloos-heidsuitkering behouden.

De hierboven vermelde uiteenzetting toont aan dat studieomvang niet altijd het doorslaggevende en zeker niet het enige criterium is inzake het al of niet verkrijgen van de bovenvermelde vrijstelling. De minister van Arbeid en Tewerkstelling werd nog niet formeel op de hoogte gebracht van de gewijzig-de ongewijzig-derwijsterminologie.

(2)

2. Wat het tweede gedeelte van de vraag betreft, moet er toch worden vanuit gegaan dat de onderwijsin-stellingen zelf de specifieke finaliteit van elke oplei-ding en studierichting binnen hun onderwijsaanbod kennen en dat zij de van toepassing zijnde begrip-pen (basisopleidingen, voortgezette opleidingen ...) uit de decreten correct kunnen hanteren.

De studieomvang van zowel de universitaire oplei-dingen als die in het hoger onderwijs buiten de uni-versiteit is vastgelegd.

Voor het hoger onderwijs buiten de universiteit bestaat een basisopleiding van één cyclus in princi-pe uit drie studiejaren van elk ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren onderwijs en andere studie-activiteiten. Grosso modo kan worden gesteld dat elk studiejaar ongeveer 30 weken van 25 uren (van 60 minuten) onderwijsactiviteiten omvat. Een stu-dent volgt het programma voltijds als hij zijn oplei-ding per studiejaar afwerkt ; hij volgt het program-ma deeltijds als hij jaarlijks slechts de helft van het programma afwerkt (en er dus minstens tweemaal zolang over doet als de minimale studieduur). Een voortgezette opleiding volgt op een basisopleiding en breidt ze uit of vult ze aan. Ze loopt over ten minste één studiejaar en omvat ten minste 1.500 uren studieomvang. De posthogeschoolvorming is tot op heden slechts sporadisch uitgewerkt, zodat een referentie naar deze vorm nog niet mogelijk is. Voor het universitair onderwijs bevat elke cyclus van een academische opleiding twee studiejaren, tenzij het decretaal anders is vastgelegd (bv. drie studiejaren voor de opleidingscyclus van licentiaat in de Rechten). De studieomvang van de aanvullen-de opleidingen bedraagt één jaar en aanvullen-de specialisatie-opleidingen verlopen over één of twee studiejaren. Net zoals in het hoger onderwijs buiten de universi-teit omvat elk studiejaar ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren onderwijs- of andere studieacti-viteiten.

De uitdrukking van de studieomvang van het oplei-dingsprogramma in studiepunten per studiejaar kan derhalve vanuit de onderwijsreglementering perfect worden vertaald en omgezet naar studietijd, en bij-gevolg is de objectiveringsmogelijkheid even hoog gebleven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het koninklijk besluit (KB) van 6 december 1976 en het decreet van 3 maart 1976 wordt de onderhouds- plicht van eigenaars en vruchtgebruikers van een beschermd

Het noodzakelijk verlengen hiertoe van de straal van linksafslaand verkeer en het aanleggen van een vrije strook naar het rechtsafslaand ver- k e e r, wordt aanbesteed op

3. Heeft een lokale raad onroerende goederen of gronden in eigendom ? Zo ja, welke sleutel wordt er gehanteerd voor de verdeling van de opbrengst uit verhuring/verkoop

[r]

Werden er ook dergelijke bouwvergunningen afgeleverd in strijd met de beslissingen van de Vlaamse regering en zo ja, welke maatregelen heeft de minister in dit

[r]

Met het besluit van de Vlaamse regering van 18 september 1991 werd de isolatiereglementering gebaseerd op het opleggen van een ”globaal isola- tiepeil (K55-norm)”, en

Zal het gewest Tessenderlo Chemie in zijn wetenschappelijk onderzoek steunen, v e r m i t s door het definitief afvoeren van de functie "smeerpijp" deze bedrijven