• No results found

1oo jaar socialistische internationale

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1oo jaar socialistische internationale "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M. van der Stoel

1oo jaar socialistische internationale

Deze maand hebben wij het 100-jarng bestaan van de Socialisti- sche Interilaltionale hemacht - in talloze artikelen, en met een grootse manifestatie in Brussel. Terecht is sterk de nadruk ge- legd op het vele dat in een eeuw ,tijds werd bereikt. Wat woeger utopie leek, wordt nu als vanzelfsprekendheid aanvaard. Eens kleine, machteloze, vaak vervolgde minderheden, hebben de so- cialistische partij·en IZioh in tal van landen ontwikke1d tot mach- tige organisaties, die in belangrijke mate hun stempel zetten op de ontwikkeling van staat en maatsdhappij. Versohiliende par- tijen hebben slechts betrekkelijk weinig jaren regeringsverant- woordelijkheid gedragen. Maar ook in de oppositie is hun hard- nekkig ijveren voor ingrijpende maatschappelijke hervormingen niet zonder succes gebleven. Zelfhandhaving dwong de burger- lijke partijen telkenmale datgene te verwezenlijken wat zij kort tevoren nog als een onaanvaardbaar brok socialisme van de hand hadden gewezen.

Begrijpelijkerwijze heeft de voldoening over het vele dat reeds werd bereikt hij de herdenking de boventoon gevoe11d. Maar wel is er reden om de vraag te stellen: herdenken wij niet veel- eer de successen van de [ndividuele socialistische partijen dan die van de Socialistische Intemationa1e? De betekenis van de Internationale mag zeker niet worden onderschat. De voortduren- de wederzijdse toetsing van meningen en ervaringen, de felle ideologische discussies - zij hebben ongetwijfeld een sterk sti- mulerend effect gehad, dat, achteraf bezien, waarschijnlijk be- langrijker is geweest dan de negatieve uitwerking van de ruzies en scheuringen waarvan de geschiedenis van de Internationale ook menig voorbeeld kent.

Maar evenzeer is het onmiskenbaar, dat, naarmate de socia- listische partijen een rol van betekenis gingen spelen in hun lan- den, de binding aan mttionale belangen en overwegingen sterker werd, dientengevolge de mogelijkheden om tot één gezamenlijke gedragslijn te geraken geringer. Men kan vergoelijk!end zeggen dat het socialisme, sterker geworden en daardoor geconfronteerd

585

(2)

met meer verantwoordelijkheden, onvermijdelijk tot de ontdak- lcing kwam dat de maatschappelijke realiteit gecompliceerder was dan de theorie had doen geloven. Of men kan bitter vaststellen, dat 'de best geslaagde nationalisatie die van de socialistische partijen is geweest.' Maar dan verliest men toch wel volkomen uit het oog, dat de socialistische partijen, meer dan enige andere politieke stroming, een sterk internationaal geridhte instelling hebben, die telkenmale weer naar voren treedt. Maar hoe ook het juiste oordeel moge luiden - in elk geval staat vast dat de Socialistische Internationale menigmaal niet 'in staat is gebleken t.a.v. grote wereldproblemen een gemeenschappelijke marsroute vast te stellen. Ten dele vloeit dit natuurlijk ook voort uit het democratisch karakter van onze internationale organisatie. De Socialistische Internationale is een orgaan van overleg. Geen so- cialistische partij gaat naar een bijeenkomst van de Internationa- le om daar zijn instructies te halen.

Het is nuttig dat het eeuwfeest van de Socialistische Internationale ons de gelegenheid heeft geboden een ogenblik S'til te staan en terug te blikken op de afgelegde weg. Maar nog belangrijker is het een blik vooruit te werpen in de toekomst. Wat kan de rol van de Internationale zijn in de komende jaren? Het is natuurlijk U!iter- mate nuttig om jaarlijks te congresseren en gedachten en erva- ringen uit te wisselen, maar voldoet dit aan de behoeften van het internationale socialisme in de tweede ihelft van de 20ste eeuw?

De ervaring leert:: bepaald niet. Het socialisme staat voor meuwe ta:ken, die ons ertoe noodzaken de Internationale meer armslag te geven dan ze thans bezit.

In de eerste plaats ziet het socialisme zich voor de taak gesteld om uit te groeien van overwegend Europese tot werkelijk wereld- omvattende beweging. De kansen daartoe zijn stellig aanwezig.

Op het congres van de Socialistische Internationale in Amster- dam in september 1962 bewees een sterke delegatie uit de Latijns- amerikaanse landen hoe sterk de belangstelling voor het socia- l!isme is in dit werelddeel - met name ook bij de zgn. popular parties, die in verschillende landen reeds een sterke invloed bezitten. In Afrika wo11den leidende figuren als Senghor en Nye- rere door het socialisme geïnspireerd. Bij de Afrikaanse studen- ten in Europa is een opvallend grote belangstelling voor socia- listische opvattingen en idealen. Hetzelfde geldt voor de talloze Aziaten die een uitweg zoeken uit het dilemma: militaire dicta·

586

(3)

tuur of communistisch regime. Met name in de Indiase congres- partij is een belangrijke stroming die sterk door sooialistisohe opvattingen worden beïnvloed.

Vóór alles hebben de met ons geestverwante stromingen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika behoefte aan concrete denkbeel- den en suggesties over de wijze waarop ze het centrale probleem moeten oplossen waarvoor ze zich gesteld! zien: de overwinning van de armoede. Waarom zou de Socialistische Internationale hun op dit punt geen hulp kunnen bieden? Aan deskundigen ont- breekt het in onze rijen bepaald niet. Maar ook aan de nuchtere taak van de organisatorische opbouw van de zusterpartijen bui- ten Europa kan het internationale socialisme een belangrijke bij- drage leveren. Een stuk of wat stencihnachines, een paar jeeps of Landrovers, een man die kans ziet om op niet-neerbuigende wijze een stuk scholing te geven over de meest efficiënte vormen van pUitijorganisatie - met dergelijke betrekkelijk geringe mid- delen kan men enorm veel doen om clie jonge socialistische be- wegingen in de onderontwikkelde gebieden een veel grotere wer- vingskracht te bezorgen.

587

(4)

Een tweede belangrijke taak die de Internationale op zich he:.

hoort te nemen, is de stichting van een bureau ter bestudering van internationale vraagshll<:ken, bemand met een aantal eerste·

klas medewerkers. Telkenmale wordt ieder van de socialistische partijen geconfronteerd met een stroom van belangrijke interna- tionale problemen, ten aanzien waarvan zij hun houding moeten bepalen. Wat voor betekenis moet worden gehecht aan de diesin- tegratieverschijnselen in het Oostblok? Zal de breuk tussen Moskou en Peking een blijvende zijn? Hoe kan Zuid-Afrika onder druk worden gezet om zijn apartheidspolitiek op te geven? Hoe kan het International Monetary Fund meer armslag worden ge- geven? Op welke wijze valt een vredesmacht van ·de VN te or·

ganiseren? Welke mogelijkheden zijn er om vorderingen te ma- ken în de richting van ontwapening en armscontrol? Voor welke consequenties stelt ons de bevolkingsexplosie in de wereld? In ieder van de socialistische partijen probeert een aantal, meestal overbelaste, buitenlandspecialisten een antwoord te vinden op de- ze vragen. Zij zouden hun taak beter en efficiënter kunnen ver- vullen wanneer zij zouden 'kunnen terugvallen op een goed-ge- outilleerd bureau dat analyses en rapporten over allerlei linter·

pationale problemen zou opstellen. De gezamenlijke inspanning van de socialistische partijen zou dit bureau tot iets kunnen maken dat in mankracht en betekenis ver uit zou kunnen steken boven de onvermijdelijk kleine bureaus die de partijen ieder af- zonderlijk voor hetzelfde d!oel in het leven kunnen roepen. De te maken studies zouden geen enkele partij behoeven te binden;

maar zij zouden het ieder van hen makkelijker maken ~eh snel te oriënteren en ·een slagvaardig buitenlands beleid te voeren.

En waarom zou het in de praktijk niet mogelijk zijn om in een aantal gevallen de studie-arbeid van het internationale bureau te gebruiken als grondslag van gemeenschappelijke actie? Is het b.v. zo utopisch te veronderstellen dat de socialistische par·

tijen het eens zouden 'kunnen worden over een gemeenschappelijk plan voor een vredesmacht van de VN?

Ten slotte zou de Socialistische Internationale er goed aan doen de consequenties te trekken uit het feit, dat het samengaan van landen in 'grote internationale verbanden voor haar bepaalde gevolgen heeft. Tussen de socialistische partijen van de EEG b.v. bestaat een bijzondere band, omdat zij alle betrokken zijn bij een integratieproces dat uniek is in de geschiedenis. De oprichting, in

1

het kader van . de Internationale, van een verbin-

588

(5)

dingsbureau van de zes partijen uit de EEG-landen is een erken- ning van dit feit. Deze lijn zal verder moeten worden doorge- trokken. Zo [s het b.v. gewenst dat de socialistische partijen uit de NAVO-landen elkaar geregeld ontmoeten ter bespreking van NAVO-problemen. Tot dusver is dit nog slechts één keer ge- beurd, nl. vorig jaar aan de vooravond van het congres van de Internationale in Amsterdam. Verder voortdenkendi in dezelfde richting, lijkt het ook voor de hand liggend dat in de toekomst b.v.

de Zuidamerikaanse en de Afrikaanse socialistische partijen re- gionale bijeenkomsten organiseren ter bespreking van de specifie- ke problemen van hun werelddeel. Daarnaast zouden natuurlijk de jaarlijkse bijeenkomsten van alle socialistische partijen moe- ten worden gehandhaafd.

In de beginperiode van het socialisme heeft men de Socialistische Internationale wel eens gezien als een soort embryonale wereld- regering. De moderne socialist is wat nuchterder geworden. Maar ook voor hem kan de Socialistische Internationale nog veel be- tekenen. Haar taak is en blijft de socialistische partijen telken- male op te wekken en te inspireren tot nieuwe gemeenschappe- fijke acties in de strijd voor de vrede en tegen maatschappelijk onrecht. Een program voor de Internationale als hieiiboven uit- gestippeld lijkt rnissdhien wel wat erg nuchter en pragmatisch.

Maar zo het in praktijk zou worden gebracht, zou de stem van het internationale socialisme in de wereldpolitiek ongetwijfeld met veel meer gezag kunnen 'klinken dan thans het geval is.

589

(6)

1. Tinbergen

De toekomst van de internationale socialistische samenwerking

Als men de geschiedenis van de verschillende socialistische In·

tema1Jionales overziet, lijken mij een paar trekken duidelijk naar voren te springen. Een daarvan is dat het internationalisme - helaas - een beperkte kracht is geweest, niet bestand tegen de levensgevaarlijke nationale tegenstellingen rvan de afgelopen hon- derd jaar. Een andere is dat de democratische socialistische par·

tijen in hom;dzaak Europees ingesteld waren en zijn. Ten ,slotte hebben zij vooral de industriële arbeiders en employés vertegen·

woord~gd.

De beperkte internationale kracht hing o.m. samen met het overigens realistische inzicht, dat de werkelijke macht bij de na·

tionale regeringen lag en ligt en dat men zijn streven riahtre op lhet deelnemen aan die regeringen. Dat heeft er~oe geleid dat de programma's op nationale vraagstukken werden gericht en niet meer gelijkluidend zijn. In het beperkte gebied waar het demo·

orarHsclhe socialisme een zekere macht betekent - Noord-, West·

en Centraal-Europa - heeft men in de laatste tijd vooruitgang gemaakt met een herstel van het internationalisme. Dat is zeer gelukkig en is een tendentie die wij moeten 'versterken en uit- breiden.

Onze te Europese instelling heeft ons reeds vaak parten ge- spee1d. Wij hebben armoede vereenzelvigd met arbeiders 'en pas laat begrepen, dat er in de rest van de wereld veel meer arme boeren dan a:Vbeiders zijn. De agrarische problematiek is pas la-

ter tot ons bewustzijn doorgedrongen. We hebben ook in het kolo- male vraagstuk niet altijd de juiste aanpak geweten. Met name de Franse, maar ook wel enigszins de Nederlandse, partij

1

heeft zich te veel vereem;elvigd met bepaalde Europese opvattingen.

Wil de sodaMstisdhe beweging invloed hebben op de vitale be- slissingen die !Ïn de komende twintig jaar zullen moeten worden genomen, dan zal zij zich moeten opwerken tot een werkelijk in·

tem:11tion:alisme. Op het ogenblik wordt het wereldbestel voor een groot deel bepaald door een dia:loog tussen een 1>ilberale en een communistische staat. Dit suggereert vaak alsof er slechts een

590

(7)

keuze bestaat tussen deze twee opvattingen. Het heeft zijn weer- spiegelingen in de dilemma's die vele buiten-Europese ontwikke- lingslanden zioh stellen. In een groot deel van Zuid-Amerika, Azië en Afrika wordt het zo gesteld. Niettemin is er onder de bes-

te en meest constructieve 'krachten van deze la:niden een zeer sterke behoofite 'a:an :iets an!ders - iets anders dat dioht ligt bij een demooratisdh ~socialisme, doch dan terdege aangepast aan de structuur van deze bnden. A1s wij een hrede 'Visie kunnen ont- wikkelen, 'zonder a'l 1te zeer vast .te houden a:an somm~ge Noord- West-Centraal-Europese denkbeelden, is er voor een Socialistische Internattonale van de toekomst een zeer grote ta;ak weggelegd.

De grote waagstukken die om een oplossing ~vragen zijn drieër- lei. In de eerste plaats het vOOl'komen van een grote ool'log. In de tweede plaats de verhoging van de welvaart van de onderont- wikkelde landen. In de derde plaats het perfectioneren van on- ze welva:art:sstaten.

Het eerste vraagstuk is het moeilijl}@t 'en de oplossing is nog maar 'VODr' een klein deel te zien. Die oplossing kan gunstig be- invloed worden door de oplossing van het tweede waagstuk Alle drie de vrraa:gstu.kken vereisen ontwikkeling ,van die andere maat- schappijvOI'Ill, d~e nooh kapitalisme noclh communisme is en waar nu juist onze denkbeelden !hun bijdrage kunnen verrichten.

üe Europese mtegrartie 1Ïs in zoverre een stap in deze richting, dat zij naast de twee grote partners in het wereldgesprek, de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie, een det,de van ongeveer de- zelfde ~grootte stelt, met een eigen socütal ,gezicht. Dodh dan ·zal dat EUTopa moeten weten wat het wil. En allereerst zullen de sociaclisten dat moeten weten. Een tweede eleJ.nent zie ik damum in een uniform en gemeenschappelijk socialistisch program voor internationale aangelegenheden. Dit program zal in de herfst be- sproken worden. De versteviging van de ontwikkelingspolitiek moet er een belangrijk onderdeel van zijn. Wij weten allen, hoe- veel voeten dat nog in aarde heeft. Wij zullen daarin aansluiting moeten zoeken bij de groep van 77 ontwikkelingslanden die zich tijdens de Were1dhandelsoonferentie van de Verenigde Naties te Genève heeft gevormd. Ook zullen wij, met name in handelsaan- gelegen!heden, OIJIS IJ!iet ·te sterk moeten vereenzelvigen met het EEG-standpunt, doch integendeel in de BEG een eigen stand- punt, vooral minder protectionistisch, moeten brengen - ook voor de olan!dbouwl

Terwij.J wij moeten shreven naar een uniform dnternationaal

591

(8)

program, zullen wij hij de SodalistiSCihe Intematioru:de aang~

sloten pamjm wellidht nog meer vrijheid moeten 1laten voor hun nationale programma's, a:l zijn daaraan natuurlijk tocih en.Dge grenzen te steHen .

.Ms !het intemamon:ale program wordt aanvaard, zullen wij con·

tadl: moeten zoeken met een groter aantal partijen in de onder- ontwikkelde continenten en hen uitnodigen lid van de Internatio- nale te worden. In elk geval zullen wij degenen die dat wensen meer invloed op de ·mternal!ion:ale activiteit van de socialistische beweging moeten toekennen. Een der moeilijke vraagstukken waaraan OII21e Interna:tiom1:le eveneens a:andacht za•l moeten ge- ven, is de verhouding tussen de Arabische landen en Israël. Om begrijpelijke redenen, die echter •vanuit o~ were1dverantw<JIOI'- delijk!heid geen voldoende excuus zijn, hebben wij ons re veella- ten voorlichten door Israëlisdhe zijde alleen.

Even moeilijk misschien, maar nog belangrijker, is de toekom- stige verhouding tot de oommunistische landen. Er zal meer in- houd moeten worden gegeven aan het begrip coëxistentie en wij zullen moeten bijdragen tot de positieve discussie daarvan. Zoals ik reeds zeide, is het niet zeker dat er hier al een oplossing aan te geven is; maar wij moeten wel beseffen, wat het betekent om dat te stellen. Er zijn enkele wegen open om lte komen tot een versterking van de intemationwle rechtsorde. De hetrekkelijk nog eenvoudige wegen liggen weer in het zuiver economische vlak. Er kan op het gebied van de planning en van de financiële en handelspolitiek het een en ander worden 'gedaan. Wij moeten proberen daarin ook ·aansluiting te vinden bij een aantal commu- nistisdhe landen. Zo is b.v. de planning die zij binnen hun blok toepassen in internationaal-politiek h1:rakter niet ·zo versohiliend van de soort van planning die voor de wereld als gelheel zou kunnen worden nagestreeM, behalve dat de mate van detail veel groter is. Hun interblokplanning is nl. slechts grondslag voor discussie en voor aanbevelingen aan Iele regerLngen, wier autono- mie erkend wordt.

Van veel indirect belang 'zuHen voortgezette discussies over de

optima~le sociale orde zijn. Zowel de maatschappijen van de com- munistische als die van onze landen zijn nog steeds in beweging en 'Zij vertonen ettelijke punten van toenadering. In de adviezen

aan ontwikkelingslanden komt dit oak ai vaak tot uitdrukking.

Dodh het moeilijkste punt, dat van de were1dveiligheid, is nog

592

(9)

zeer collllToversieel. Zelfs 'hier sdhijnen OV'erigens de aanknopings- punten zich, zij het heel langzaam, ·t!e vennemgvuldigen. Het is op dit gebied dat de democratische socialisten en Europa nau- welijks een 'eigen mogelijikiheid rot aotie thel)ben, omdat zij, in tee genstellillig trot de twee andere polen in het mtemationa!le leven, geen militaire macht bezitten. Misschien kan dat hun functie als bemiddelaars verstevigen, dodh dan :zullen er eigen ideeën moe- ten zijn. De sooiaJlistiSdhe beweging staat hier \'er achter bij be- paalde vooruitstrevende Amerikaanse krinlgen.

Het derde grote vraagstuk, dat van de verdere vervolmaking van de welvaar:tssta;ten van Nooll'dwest·Europa, ligt ons het meest. Het heeft een wijder belang dan da!t van dit kleine deel van de wereld •alleen, omdat on!ze samenlevilllgen enigszins als model !kunnen en zullen dienen voor de ontwi~kelingslanden. Op dit teJTein moeten we ons overigens rvoor een tzekere zelfvol- daanheid hoeden 'en evenrzem· voor een .te traditionele aanpak. Er zijn langzammfuand wel enige foutJen ·en marheden irl onze opvaJt·

ting~aan te wijzen, waarvoor we een open oog moeten htfuben en walîwoor wij remedies moeten 2lOOken. In sommige opzichten hmnen wij hier rvan de Amerikanen 1leren, 1irl a.n:dere opzidhten van de Russen en in weer andere zullen we onze eigen weg moe- ten vin!den. Van de Ameri!kanen kunnen wij leren :aJls het erom gaat produ~viteÎit en ~zelf~hulp' op te rvoeren, en als •er psycho- logisch inzidht WOII'dt vereiSit. Van de Russen zou ik :iets willen overnemen van hun scepsis over de automobiel en over sommi- gevormen vm moderne 'kunst'.

Overigens 1zou i!k :liever op ieder gebied zien, dat wij zelf 'OlliZe houding bepalen ten aanzien van enkele nieuwe problemen die in de laatste decennia de westerse mensheid zijn komen pla!gen.

Daaronder reken ik dan een zekere onrversohiiHgheid en gmnak- zuoht of een overdreven bewondering voor sommige nieuwe tech- nische ·hulpmiddelen en voor sommige nieuwe vannen van 'kunst'. Ik 'heb hell'haaldelijk 'te horen gekregen uilt de mOll'd van hen die in ontwikkelingslanden op ons 1hopen voor een program voor de toekomst, dat wij onvoldoende een eigen levensstijl heb- ben wet:en '!Je brengen. Dat behoeft niet nood:Z<'l'kelijk de AJC·stijl te zijn, maar iets van een ervenwidht:ig menselijk paJtroon, met zin voor wat werkelijk wawde ,heeft ·eil voor wat a:lleen maar mode is en enige leiiling daar1bij lijlkit mij beter dan eni:ge der extreme, niet-meer menselijke levensuitingen die 'ons heden bere&en.

Zulke ex:tremen 12lien wij in de moderne rverkeersrazernij, in eev

593

(10)

aanrta:l onmenselijke films, in een aantal sportpsychosen, ~et ja- gen naar !records, de .veel te hoge premie op het origin.ele aH.een en. <ik meen dat wij, evenaJls in OlliZJe sociale wetgeving tegen ex- cessen werd opgetreden, en~ge van deze andere excessen ook zul.

len moeten aangrijpen. Ik verheug me al op de kritiek die daar- op zal komen. In elk geval meen ik dat wij tegenover de pogin·

gen van de Russen om op deze gelbieden zekere grenzen te stel- len niet rm'n eenvoudig standpnnt !kunnen plaatsen ·als volledige wijheild van alle oogenaa:mde culrtuuruitingen..

Wil men enige concrete aanduidingen van maatregelen die zou- den :kunnen worden aanbevolen, dan denk ik naast onze reeds be- staande programpunten op het gebied van onderwijs en vermo- gensbelastingen bij wijze •van 'V'OOiibeeld a~n !beperking van het autovookeer in de centra der grote steden, een maximumsnel!heid op de grote wegen en een mede op opvoedkundige beginselen rustlende filmkeuring. Doch het is duidelijk dat op deze terreinen alleen maaltregelen niet 'V'OLdoende zijn. Het is de geest van de opvoeding en het voorbeeld van vele in hun kring leidende men·

sen dat geleidelijk aan het gezicht van een 'levenswijze hepa~alt.

Het wu te ver VOO!ren. in een korte sohets als hier gevraagd was op deze subtiele onderwerpen in te gaan; zij kunnen sledhts aan- geduid worden. Zou de socialistisdhe beweging op dit terrein iets kunnen bereiken, dan zou dat van grote betekenis •zijn voor de verdere maatsdhappelijke ontwikkeling. Want binnen onze ~gren­

zen beginnen meds de economische problemoo te verflauwen tegenover de oulturele.

594

(11)

C.de Galan

Doelstellingen en middelen in het economische beleid

De regering heeft zich, na het bekendmaken van een program op een aantal punten, in juni tot de Sociaal-Economische Raad gewend met een 'adviesaanvrage inzake het sociaal-economisch beleid'. Er worden eigenlijk twee adviezen gevraagd: één over het gehele beleid op de korte termijn en één omtrent het inflatievraagstuk op langer zicht. 1

Deze beide vragen plaatsen (opnieuw) het gehele probleemcom- plex van doeleinden en middelen onzer economische politiek cen- traal. Er is alle reden dat te doen, ook op fundamenteler wijze dan in het verzoek aan de SER is gedaan. De doelstellingen van het beleid, de mate waarin deze zijn verwezenlijkt en de oorzaken van het - eventuele - te kort schieten verdienen een diepgaande behandeling. In dit artikel wordt aan deze vraagstukken beknopt aandacht besteed, meer om het probleem te stellen dan om uit- gewerkte oplossingen aan te bieden. In het bijzonder komt aan de orde de vraag van het huidige beleidsalternatief: opgeven van doelstellingen of wijziging van de economische orde waarin we in tiederland leven.

De centrale doelstellingen waarom het hier gaat, vallen in drie groepen uiteen: 11

le. de structurele doelstellingen: volledige werkgelegenheid en maximale produktie, c.q. groei van de produktie; in de termen van de adviesaanvrage: 'bevredigende groei en voldoende werkgelegen- heid op langere termijn';

2e. de evenwichtsdoeleinden: intern (monetair) en extern (be- talingsbalans-) evenwicht;

3e. redelijke inkomensverdeling.

1 Zoals bekend is omtrent de eerste vraag een voorlopig en verdeeld advies verschenen.

2 We zullen ons in dit artikel beperken tot de hoofddoeleinden van het sociaal-economisch beleid, die in Nederland algemeen geaccepteerd worden. Daarnaast leven bij bepaalde groepen en politieke stromingen

!vooral de socialistische) specifieke wensen, waarop hier niet nader be- hoeft te worden ingegaan. Evijmin zullen we ons bezighouden met neven- doelstellingen, zoals bedrijfstaksgewijze en regionale.

595

(12)

Geslaagd beleid?

Over de mate waarin we er in Nederland in zijn geslaagd de cen- trale economisch-politieke doelstellingen te realiseren, heerst vrij algemeen een duidelijk optimisme. J. H. Derksen concludeert in zijn in 1963 verschenen proefschrift,:! dat dit in Nederland goed is gelukt, beter dan in een aantal andere door hem geanalyseerde westelijke landen. En in de recente 'adviesaanvrage ,aan de SER staat te lezen: ~De regering is 'Van oordeel, dat de primaire doel- stellingen op langere termijn gezien de laatste 15 jaar voor het merendeel in redelijke mate 'Zijn verwezenlijkt.' Eén uitzondering wordt algemeen geconstateerd: het is niet gelukt de inflatie te be- teugelen {vandaar dan ook het lange-tmmijn-gedeelte van het ver- zoek aan de SER: 'hoe kan in het algemeen worden bereikt dat de inflatoire druk in de toekomst tot een meer incidenteel verschijn·

sel wordt teruggebracht, onder handhaving ~an de overige doel- stellingen van sociaal-economisch beleid.').

Is het heersende optimisme rond de economische politiek ge- rechtvaardigd? Dat lijkt mij slechts zeer ten dele het geval. Het is enigszins op zijn plaats voor wat betreft de structurele doeleinden.

Afgezien van enkele kleinere schommelingen is een volledige werk·

gelegenheid gehandhaafd. 4 De groei van de produktie is redelijk geweest, al neemt ons land in dit opzicht in Europa geen hoge positie in; wij behoren de laatste jaren tot de 'lower-middle-class' als de maatstaf produktie per hoofd van de bevolking wordt ge- nomen.r. Bovendien moet hierbij een drietal aantekeningen worden gemaakt, die de positieve beoordeling verder af<?Wakken.

a. Men kan zich afvragen in hoeverre een langdurig optredende overspanning op de arbeidsmarkt verenigbaar is met de doelstelling 'volledige werkgelegenheid' en ook of zij geen aantasting heeft be- tekend van de optimale groei.

. . b. Wezenlijker is, dat de economische groei wordt gemeten in de ·gebruikelij•ke zin, dat wil zeggen dat de waarde van alle pro- dukten wordt opgeteld, ongenormeerd; er wordt niet gewogen aan

3 'Nationale loonpolitiek; experiment of instrument?', 's-Hertogen- bosch, 1963.

4 Dat overigens 'kleinere schommelingen' toch een absoluut gezien groot produktieverlies tot gevolg hebben, is berekend in de WBS-brochure

~De les van dertig maanden', 1959.

5 Zie de cijfers van J. B. D, Derksen in Statistische en Econome- trische Onderzoekingen, 1963 III/IV, vooral blz. 120.

596

(13)

een (politieke) norm. Er is dan ook twijfel mogelijk aan het gekozen criterium, vooral op grond van de achterblijvende gemeenschaps- voorzieningen en gezien de grotendeels buiten de berekening blij- vende 'social casts' als v.•qter- en luchtverontreiniging, verkeers- problemen, lawaai. Deze la·Wek richt ,zich overigens meer tegen de gekozen doelstelling zelf dan tegen de mate rvan verwezen- lijking.

c. Het is waarschijnlijk, dat monopoloïde marktvormen en ruim- telijke concentratie een optimaal gebruik der middelen in de weg staan; de mate waarin dat het gerval is, kan echter moeilijk kwan- titatief worden gemeten. Het is bepaald geen nieuw probleem dat hier wordt aangesneden, doch het vcrdient in dit kader te worden gememoreerd, ter vermijding van een voorbarige zelfgenoegzaam- heid.

Deze drie aantekeningen geven aanleiding tot een voorzichtige fonnulering van het succes van het economisch beleid in structureel opzicht: binnen het kader van onze maátschappelijke orde en uit- gaande van de gebruikelijke maatstaven zijn de structurele doel- stellingen in redelijke mate bereikt.

Negatiever luidt de conclusie over het evenwicht. Noch intern, noch extern is het gelukt een evenwichtige ontwikkeling te reali- seren. Over het eerste heerst in brede kring overeenstemming: de inflatie is onmiskenbaar, zij, het niet ondraaglijk. Rond de betalings- balans bestaat meer verschil in opinie. In de eerste plaats is het niet zeker wat de externe evenwichtdoelstelling precies inhoudt;

zij wordt veelal vertaald als een streven naar trendmatig over- schot van 1 of z pct. van ons nationale inkomen. In de tweede plaats is verschil van mening mogelijk over de tolerantie van de afwijkingen, de marge der evenwichtsschommelingen.

Het lijkt mij gewenst als doelstelling het evenwicht in engere zin te blijven hanteren, in het bijzonder ge:zJien de internationale con- sequenties van een streven naar betalingsbalansoverschotten op langere termijn. Een betalingsbalansoverschot gaat ten koste van anderen, in het bijzonder van de ontwikkelingsgebieden. Een we- zenlijke positieverbetering daarvan is weliswaar niet in de centrale beleidsdoeleinden opgenomen, maar behoort toch tot de essentiële wensen te worden gerekend. Het doel van ·een overschot op de (lopende rekening van) de betalingsbalans, het kweken van deV>ie- zenreserves voor het voeren van een nationaal beleid in tijden van conjuncturele teruggang, heeft in dit tijdperk van in alle wes-

597

(14)

telijkc landen aanvaarde full-employmentspolitiek en groeiende in- ternationale verbondenheid een afnemende betekenis. Dit eigen nationale beleid is bovendien, gezien onze sterke internationale afhankelijkheid (waarover hieronder meer), nauwelijks te realiseren.

Hoe dit ook zij, in de afgelopen 15 jaar zijn op de lopende reke- ning der betalingsbalans aanzienlijke schommelingen opgetreden, in een omvang tussen -3 pct. en +5 pct. van het nationale in- komen; voor 1964 wordt een tekort van rond 2 pct. hiervan (f l mil- jard) verwacht. Op langere termijn is een aanzienlijk overschot te constateren. Zonder aan deze schommelingen en het structurele overschot al te zwaar te willen tillen, kan toch zeker niet van een vel'Wezenlijking van het externe evenwicht worden gesproken; de repercussies voor het (interne) monetaire evenwicht zijn ook dui- delijk geweest ('geïmporteerde inflatie') en vormen een reden te meer om het lange-termijn-streven naar overschotten kritisch te beoordelen.

Ten slotte de redelijke inkomensverdeling. Deze doelstelling mist duidelijk een vast criterium, waardoor zij een van de andere af- wijkend karakter heeft. De redelij,kheid van de inkomensverdeling zelf, zowel als de mate waarin men verbetel!ingen bereikt acht, is afhankelijk van subjectieve oordelen, die wel worden beïnvloed doch niet bepaald door economische ovel'Wegingen. Deze laatste staan bovendien niet vast: wij weten nog weinig van de gevolgen van verschuivingen in de inkomensverdeling. In feite is in de rela- tieve inkomensverdeling op lange temlÏjn gezien weinig veranderd (wel in het algemene inkomensniveau, maar dat is wat anders), af- gezien van een lichte tendentie tot egalisering in de laatste jarenY Absoluut gezien zijn de inkomensverschillen, door de groei van de algemene welvaart, aanzienlijk toegenomen. De verzorgings- staat heeft ons enkele correcties gebracht in de inkomensverdeling, uitkeringen op grond van sociale verzekeringen, pensioenen en dergelijke, doch zij heeft geen wijziging in het algemene patroon veroorzaakt. De correcties via de herverdeling worden bovendien mede en veelal zelfs disproportioneel (a.o.w.) betaald door lage- inkomens-trekkers.

De bestaande inkomensverdeling is voor socialisten niet redelijk, evenmin als zij dat vroeger was. In onze visie moet daarom ook deze doelstelling als niet bereikt worden beschouwd. Nog minder îs dat het geval ten aanzien van de vermogensverdeling, doch de

· 6 Vgl. het Centraal Economisch Plan 1964, blz. 50/51.

598

(15)

redelijkheid hiervan is niet in de algemeen aanvaarde beleidsdoelen opgenomen (hetgeen op zich zelf, gezien de stemmen voor bezits- spreiding of althans -vorming, enige verwondering kan wekken).

Ons oordeel kan, samenvattend, niet gunstig luiden. De structurele doelstellingen zijn, uitgaande van de gebruikelijke criteria, in be- vredigende mate bereikt, doch zil vertonen op zich zelf gebreken, van het evell!Wichtsstreven is weinig terechtgekomen en de inko- mensverdeling is niet redelijker geworden dan zij was. Welke oor- zaken zijn hiervoor aan te wijzen? In beginsel kunnen deze van drieërlei aard zijn: de doelstellingen zijn onvoldoende nagesh·eefd of het instrumentarium is gebleken niet toereikend te zijn of de doelstellingen zijn onderling tegenstrijding en dus niet simultaan te Ve!Wezenlijken. De eerste oorzaak zal vooral gelden ten aanzien van de redelijke inkomensverdeling en berust dan op politieke en sociale motieven, waarop hier niet nader wordt ingegaan. Te kort schieten van de middelen, 7 met eventuele tegenstrijdigheid der doelstellingen, heeft betrekking op een breder telTein. We zullen daaraan wel nadere aandacht schenken, met als hypothese, dat in de bestaande economische orde de verwezenlijking van een bevre- digende en evenwichtige economische ontwikkeling en een redelijke verdeling niet zijn te realiseren en zeker niet tegelijkertijd.

De economische orde als knelpunt

De economische orde, de organisatievorm van het economisch han- delen, heeft in Nederland een gemengd karakter van zeer complexe aard. 8 De beschikkings- en beslissingsmacht over produktie, con- sumptie, prijs- en inkomensvorming is sterk verspreid. De overheid heeft middels haar omvangrijke budget (dat circa 25 pct. van het nationale inkomen omvat) en via het economische en sociale beleid een duidelijke invloed. Niettemin overheerst de macht van parti- culieren en organisaties: de overheid corrigeert het economisch pro- ces zonder het te bepalen. De invloed van 'het buitenland' (op zich zelf een ingewikkelde grootheid) is bijzonder belangrijk: in- en uitvoer zijn in ons land zeer omvangrijk en benaderen te zamen in grootte het nationale inkomen.

7 Deze mogen bekend worden geacht: budgetbeleid, monetair beleid, loon- en prijspolitiek en diverse maatregelen op deelgebieden zoals land- bouw, bouwnijverheid, mededinging sociale verzekering, arbeidsmarkt.

8 Voor een helder en actueel overzicht onzer economische orde zie j. E. Andriessen, S. Miedema en C. J. Oort: 'De sociaal-economische be- sturing van Nederland', Groningen 1963.

599

(16)

: Het is ondoenlijk dit complexe machtspatroon in kwantitatieve verhoudingen uit te drukken. Enige indruk kan worden verkregen uit het ·aandeel dat overheid, buitenland en 'particulieren' leveren aan en hebben in de nationale middelen en bestedingen. De ver- houding daarvan is overheid : buitenland : rest = 1 : 2 : 3. Nu is het duidelijk, dat de overheid via haar beleid een grotere zeggen- schap heeft dan op grond van haar produktie-aandeel valt te be- rekenen. Anderzijds hebben bedrijven en organisaties via inko- mens- en prijsvorming een zeer duidelijke invloed op het over- heidsbudget (zo volgt de overheid in haar loonsverhogingen de tremlontwikkeling van het bedrijfsleven). Er is dan ook geen slui- tende redenering mogelijk, hoogstens een benaderende.

In het bijzonder op de terreinen van evenwicht en verdeling is de invloed van de beleidvoerende instantie gering, te gering al- thans om de realisering van doelstellingen te garanderen. Inkomens- vorming (prijsvorming daaronder begrepen) en -verdeling zijn het Werkterrein van particulieren, bedrijven, organisaties; ze zijn on- derhevig aan de wetmatigheden van het gecorrigeerd-kapitalisti- sche produktieproces.

In een door groei- en werkgelegenheidsbeleid geschapen 'sel- Iersmarket' zijn inflatoire vraag- en -aanbodspressies niet te be- sh·ijden, zeker niet nu de zeggenschap van de overheid is vermin- derd, vooral wat de loonvorming betreft. Over dit probleem, waar- van de bekende 'ongemakkelijke driehoek' van volledige-werkge- legenheidspolitiek, monetair evenwicht en vrije inkomensvorming een belangrijk onderdeel vormt, is al •zoveel, in feite uitzichtsloze, literatuur verschenen,u dat hierop niet meer nadrukkelijk behoeft te worden gewezen. De overheid kan trachten corrigerend op te treden, maar zij heeft de essentiële krachten niet in de hand. De correctie heeft bovendien structureel nadelige gevolgen. Doordat de overheid nominaal budgetteert en doordat zij haar eigen uit- gaven remt (zoals de huidige 'temporisering' ook laat zien), gaat de .inflatie ten koste van de gemeenschapsvoorzieningen. De extra budgetruimte van de overheid, die ontstaat door de combinatie van progressie-effect en inflatoire inkomensstijging, wordt niet benut (tenzij voor belastingverlaging!).

De invloed van de overheid op de inkomensverdeling is, afge- zien van herverdelingscorrecties, evenzeer gering. Belastingmaat-

9 In een indrukwekkend overzichtsartikel over inflatie in de American

·Economie Review van september 1963 wordt door Bronfenbrenner en Holzman een beperkte keuze van 183 titels gegeven.

600

(17)

regelen, cvoor zover al genomen, Q:Ïjn nauwelijks effectief. 10 Er is in wezen der zaak geen 'ruimte'. Prof. Pen heeft dat eens zo uitge- drukt: 'Het is goed te bedenken, dat het accres van het nationale inkomen niet "verdeeld wordt" door deze of gene instantie, maar dat de "verdeling"' primair tot stand komt als een soort van neven- produkt van de maatschappelijke voortbrenging'; en verder: 'vooral als er gediscussieerd wordt over de "ruimte" in de -inkomensver- deling krijgt men het gevoel, dat sommigen ergens een onverdeeld residu aanwezig achten, dat men slechts hoeft op te sporen om het te kunnen uitdelen. Zo is het niet. Het nationale inkomen wordt van ogenblik tot ogenblik gevormd en tevens "verdeeld". Wie de verdeling wil wijzigen, moet ingrijpen in de krachten die dit proces bepalen.' 11 Aan dit citaat hoeft niets te worden toegevoegd; het geeft tevens aan in welke richting we de oplossing moeten zoeken.

En dan nog het buitenland. Door de vaste wisselkoersen wordt het externe evenwicht (en via het inflatoire, resp. deflatoire effect van betalingsbalansoverschotten resp. tekorten, ook het interne evenwicht) grotendeels bepaald door internationale factoren; het is voor een belangrijk deel aan onze invloed onttrokken. Zoals eer- tijds door de gouden standaard, wordt nu door de vaste wissel- koers een zelfstandig monetair beleid ernstig bemoeilijkt; door al- lerlei internationale verdragen is de eigen zeggenschap nog sterker verminderd. Eén land, zeker met een zo open economie als Neder- land heeft, kan zich niet aan het internationale inflatieproces ont- trekken.

De conclusie moet, dacht ik, zijn, dat er onvoldoende instrumen- ten zijn om de doelstellingen te 'Verwezenlijken; beleid is gedoemd te mislukken als echte zeggenschap ontbreekt. Een oud adagium uit de bedrijfsorganisatie doet hier opgeld: verantwoordelijkheid eist bevoegdheden.

Produktienormering, evenwicht en verdeling onttrekken zich te zeer aan overheidsinvloed; door een gedeeltelijk geslaagde politiek (groei en werkgelegenheid) wordt het bereiken van andere doelein- den bemoeilijkt, waardoor een zekere tegenstrijdigheid ontstaat.

Alternatief

De keuze waarvoor het economische beleid thans staat, is duide-

10 Hierop is al vaak gewezen; recentelijk door Th. A. Stevers: 'Her- vorming van ons belastingstelsel', Deventer/ Antwerpen, 1964.

l l

J. Pen, preadvies Vereniging voor de Staatshuishoudkunde, 1956,

blz. 5.

601

(18)

lijk: of wel moeten de doelstellingen worden beperkt, moeten evenwicht en redelijke :inkomensverdeling worden opgegeven (waarbij correcties <Voor de ernstigste normafwijkingen kunnen blijven bestaan); of wel moet het economisch systeem zodanig wor- den gewijzigd, dat de beleidsinstantie meer directe invloed op het proces krijgt. Dit laatste zou dan tevens een zelfstandiger positie ten opzichte van het buitenland ·vereisen (of sterker internationale coördinatie).

Beperking van de doelstellingen heeft vooral betrekking op ex- tern en intern evenwicht en inkomensverdeling. Opgeven van het doel extern (betalingsbalans-) evenwicht is niet zo erg. De betalings- balans is te veel het heilige huisje van de economische politiek ge- weest, om nog niet te spreken van de overschotten op die balans.

Schommelingen zijn geen economische ramp {als steeds afgezien van extremen). De overschotten en tekorten corrigeren bovendien zich zelf - zij het via een soms langdurig en duidelijk voelbaar aanpassingsproces - door hun invloed op produktie, prijsvorming en vraag.

Anders staat het met de inflatie. Men moet zeker de gevolgen van een geleidelijke muntontwaarding niet overdrij:ven; zij zijn, op voorwaarde van ·welvaartsvaste uitkeringen van sociale verzekerin- gen, draagbaar.

Maar anderzijds tast de inHatie de waardemeter van ons gehele economische proces, dreigt zij de produktiviteit ongunstig te be- invloeden (hierover staat overigens weinig vast; eerder lijkt de ster- ke groei hier oorzaak) en leidt zij tot verliezen voor bezitters van nominale waarden, waardoor de spaarzin kan worden aangetast.

'Waardevast geld blijft een van de essentiële grondslagen onzer maatschappelijke structuur,' aldus de president van de Nederland- sche Bank N.V. in zijn jaarverslag over 1963, waarin hij de gevolgen van de inflatie zwart afschildert. 12 In onze maatschappijstructuur ligt echter het doorbreken van deze waardevastheid opgesloten!

Op de ongunstige gevolgen voor de gemeenschapsvoorzieningen is al gewezen.

Met de redelijke inkomensverdeling ligt het moeilijker. Ook hier geldt het alternatief: opgeven van het doel of ingrijpen in de bepalende processen. Maar de beoordeling van de consequenties van het laten varen van dit streven is afhankelijk van het, variëren- de, oordeel over de verdeling zelf. Daar komt nog bij, dat opgeven V'an dit doel in wezen der zaak continuering van de bestaande toe-

12 blz. 22/23.

602

(19)

stand betekent. Er is, behoudens de genoemde correcties, door de overheid nauwelijks naar wijz!iging van de inkomensverhoudingen gestreefd; er kan dan ook weinig aan worden gedaan zonder recht- streekser ingrepen van overheidszijde. Deze ingrepen kunnen dan niet beperkt blijven tot de inkomensvorming in engere zin, maar betreffen, als gevolg van de interdependentie der economische ver- schijnselen, evenzeer de produktie en de beschikkingsmacht over de produktiemiddelen.

Het is dus, in vergelijking tot de bestaande situatie, zonder al te verontmstende wijzigingen mogelijk de beleidsdoeleinden te wij- zigen, of beter gezegd, uit de wensenlijst te schrappen. Betalings- balansschommelingen worden dan geaccepteerd, evenals een lang- zame, geleidelijke inflatie en de inkomensverdeling wordt aan het economisch proces overgelaten. De twee grote verworvenheden van de verzorgingsstaat: volledige werkgelegenheid en (welvaarts- vaste) sociale verzekering (beide, dit ter velmijding van misver- stand, van enorm gewicht!) bliJven gehandhaafd en worden verder verbeterd; zelfs dat laatste geeft trouwens al de nodige moeilijk- heden.

De alternatieve keuze is, onder handhaven der doelstellingen, een doelbewuste produktie-, prijs- en inkomenspolitiek te voeren, met rechtstreekse ingrepen in het economisch proces. Het behoeft geen betoog, dat daam1ee ook andere, specifiek socialistische doelstel- lingen binnen bereik kunnen komen, op welker realisering thans weinig of geen kans bestaat (te denken valt aan grotere aandacht voor gemeenschapsvoorzieningen als wegen, recreatieprojecten, culturele outillage; ruimtelijk beleid; energiepolitiek; grotere de- mocratisering en doorbreken van machtsposities; streven naar gro- tere intermenselijke gelijkwaardigheid; effectieve bijdragen tot ver- betering van de positie der ontwikkelingslanden; een op demo- cratisering en gelijke ontplooiingskansen gerichte ondelwijspo- litiek).

Dit tweede alternatief is verreweg het meest aantrekkelijke, al- thans voor mij. Het eist overigens, dat is wel duidelijk, dan een totale herziening van het economisch-politieke program, van doel- einden en middelen. Voor een dergelijk program zijn wel bouw- stenen aangedragen, maar ook de Partij van de Arbeid zou hierom- trent tot een nieuw, consistent geheel moeten komen. Zoveel is zeker, dat wijzigingen in de inkomensverdeling en een evenwich- tige ontwikkeling alleen langs deze weg van wijziging onzer econo-

603

---

(20)

mische orde zijn te bereiken: de overheid moet niet bijsturen, maar sturen. 13

Ook ten opzichte van het buitenland is een meer zelfstandig beleid noodzakelijk, een onafhankelijker positie. Om dit te bereiken, kunnen we in beginsel twee kanten uit. In de eerste plaats is het mogelijk het systeem van de vaste wisselkoersen op te geven, per- manent door ze vrij te laten, of periodiek door te revalueren. 14 Beide maatregelen brengen hun nadelen mee: dreiging van on- zekerheid of chaos, zich verzettende internationale verdragen, ver- liezen voor deviezenbezitters, die bepaald overwogen moeten wor- den. Beter zou zijn de tweede mogelijkheid: goede internationale coördinatie, gekoppeld aan een internationale economische politiek die de juiste doeleinden nastreeft met een overeenkomstig arsenaal van instrumenten. Op dit laatste moet het streven gericht blijven, maar we kunnen er niet omheen dat dit voor de eerstkomende jaren nog een wensdroom zal blijven. Een standpunt vereist zorgvuldige afweging van de belangen; ik ben geneigd het instrument revalua- tie, verondersteld dat het anti-inflatiestreven ernstig wordt ge- nomen, zonodig bepaald te gebruiken. 15

Conclusie

De lezer zal hebben gemerkt, dat in dit artikel geen uitgewerkte analyse is gegeven. Dat was ook niet de bedoeling. Ik heb getracht aan te geven, dat het sociaal-economisch beleid voor de keuze staat doeleinden op te geven of in de bestaande economische orde in te grijpen. Voor socialisten moet cle keuze eenvoudig zijn, maar zij stelt de eis van een opnieuw doordenken van een sociaal-econo- misch program.

13 Dit stelt uiteraard eisen aan de samenstelling, de visie van die overheid. In ieder geval moet worden geëist, dat de overheid (incl. het parlement) niet zelf inflatoire maatregelen neemt, het bestaande instm- mentarium (onder meer budgettair) metterdaad hanteert en middelen en doeleinden in evenwicht houdt. In dit verband past bij de PvdA met zijn consequente programs enige zelfvoldaanheid.

14 Blijkens recensies is hierop recentelijk ook gewezen door prof.

Wemelsfelder in zijn bijdrage 'Geld en economisch leven' aan de jubi- leumbundel 'Geld' van de bank Lentjes en Drossaerts N.V. te 's-Her- togenbosch.

15 Door ir. Vos is dit thema de laatste tijd aangeroerd, onder meer bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken in de Eerste Kamer.

604

(21)

P. Thoenes

Zit er een walvis in mijn schepnetje?

Bij een beweeglijlire geest aJs Van Doorn, lis men er nooit zeker van, wat er nu weer Ïln •zijn volgende :boek :mi Staan. Terwijl hij voor ·kort: nog, door Lammers gestimurleerd, :in een keurig wit jasje door de laiboraitoria der 'moderne sociologie' dwa:a'lde, schijnt hij nu in stofjas in het gezelschap van Wallenburg en Buiter, tot lhet zeer diesseitige va,n de ar:beidsvezihoudingen in de moderne hedrijfswerel8 te zijn ~:gegaan.

De Rotterdamse omgev:in!g ·ml hem daartoe stellig !hebben ge- inspireettl en men !krij'gt de tindruk dart hij rllidh op dit terrein met minsrens ooveel verve en gemak beweegt, a!ls op alle andere waarvoor hij voorheen onze aandacht heeft gevraagd.

'Sociale ongelijkheid en sociaal beleid, arbeiders en employés in ondernenrin!g en maall:sdhappij, een Bijleveld-paperbwk in de serie 'Sociologie en samen}evting', doet de titel van de •sene eer aan. Hier is mderdaad 1get!radht om de sociologie ·als weten- schap direct in te zetten in het kader van een actuele problema- tiek.

Vamrit een an::~~lyse van de !begrippen handarbeid en hoofûar- beid volgt een ibesohrijvmg van de rtlwee kerncategorieën waar- om de studrie draait: arbeiders en employés (deel I).

Bij de interpretatie- in het tweede deel - wordt het duidelijk dat •het on'<lersdheid tussen arbeiders en employés om allerlei rroenen niet sdherp te rtrel&:en !is en dat de oude statusOIJider- scheidmg: eerst de !hele groep lhoofüarbeiders en daaronder de hele groep handarbeiders, hoogst inadequaat is.

De hoofdarbeider is niet meer altijd de directe helper van de leiding, de handarbeider zeker niet altijd de uitvoerder van

~ zich ~lf ~oze deela:Pbeid. Vwn Doom sluit zioh dan ook bij de opva1Jt:ing aan {Ëe de arbeiders ondersciheidt in twee gro- te groepen:

a. De vaJcliErlen die met onmiSkenbaare eigen deskundigheid een instrum:eillt of •appad'aat bedienen: de glasb}ruzer, de smel- ter, de kraam:nachimst, de madhinebankwerker.

605

(22)

h De verridhters van doorgetayloriseerde deelarbeid, volgens het 'modern times'-type in lhet oonfeotie-atelier, a:an de radio- band of in de autofabriek.

Wat de employés betrefit: vindt hij het zonder meer duidelijk, dat het hier een zeer heterogene groep betreft. Bij Croner is de herkomst van de employé nog de vertrouwenspositie bij de baas, maar dat is een situatie die b.v. voor de bij het Imntoor beho- rende ponsmeisjes in de moderne bedrijven echt niet meer op- gaat. Natuurlijk weten we da.t aHemaal eigenlijk wel en Van Doorn is er ook niet op uit om het als groot nieuws te bren- gen; inrtegendeel, hij haast zioh aHerlei hedrijfsautoriteiten te citeren, die zijn mening delen.

Maar regt hij dan in het derde, aan een beleidsperspeotief gewijd deel: 'Als het dan toch duidelijk is, dat de top van de handarbeiders een enorm eind boven de basis van de hoofdar- beidersgroep uitsteekt, waarom zouden we dan een aantal ge- institutionaliseerde ficties maar niet gaan afschaffen? Waarom nog een kortere opzegtermijn voor arbeiders, een langere werk- tijd, een strengere boeteregeling, een ongunstiger verzuimrege- ling, een weekloonbasis, een tariefregeling? Hiermee wordt im- mers een integrale ondergeschiktheid van de handarbeider ge- suggereerd, die met meer bestaat. (Althans in de bedrijfswe- reld, op bepaalde culturele aspecten buiten het bedrijf heeft hij een andere kijk) Laten we met die flauwe kul maar ophou- den en dergelijke discriminaties opheffen.'

En daarna gaat hij nog een stapje verder. 'Wel,' zegt hij, 1aten we nu eens naar de vakbond kijken. Als in het bedrijf de handarbeider geen duidelijke categorie meer is, waarom zou hij het dan in de vakbond wel zijn?' En ook hier komt hij met een beleidsvoorstel:

1. Een erkenning van de gelijkwaardigheid van vaklieden en delen van ihet beambtenpersoneel.

2. Een incorporatie van de speciale beroepsbelangen en in- teressen, d.w.z. een verruiming van de vakhondsactiviteit tot meer dan werknemersact:iviteit.

3. Waar mogelijk een uitgesproken georganiseerd samengaan van deze groeperingen in de vakbeweging, niet in de laatste plaats ter doorbreking van disfunctionele sociale scheidingslij- nen en st:atusdisorepanties.

Deze samenvatting doet schromelijk te kort aan het gevoel voor nuances dat Van Doorns betoog zo rijkelijk heeft. Het gaat hier

606

(23)

dan OOk niet om een cigerilijke hespreking, daar Olie aJ door dr.

Velema in het 'aprilnummer is verridhrt. Men mag dit artikel dan ook alleen maar zien als een aanmoediging om ihet hij- zonder :goed verteerbare boek zelf te gaan lezen. En deze kanttekenmg :geldt 2:eker rvoor hert verwlg van dirt artikel dat, naar aanleiding van Van Doorns opvattmgen, enkele relative- ringen bevat die alleen maar tot hun redht kunnen komen, voor zover men V·an Dooms boek gelezen heeiit of gaalt: lezen.

Die relativeringen willen mets afdoen aan mijn waardering voor datgene wart diToot in het hoek geponeerd wordt. Een confrontatie van een overende menl:a]:iteit met een daarbij niet meer aan- sluitende situarllie brengt V:an Doom ertoe voor re stellen een aantal verouderde vormen en gebruiken maar op te doeken, omdat ze disfunctioneel geworden zijn. Men kan hiermee zonder meer akkoord gaan en spreken van een goed stuk beleidssocio- logie of tuegepaste sociologie en rzidh verheugen in deze ge- slaagde combinatie van wetenschap en pmiktijk Weg ermee, ak- koord.

Maar riln feite staat er meer in zijn boek. Zijn voorstellen schaffen niet alleen oude dingen af, maar voeren ook meuwe in. Of dat nu inderdaad de encig mogelijke en meest gewenste zijn, is nog te ibezien. A:ls een stuk simpele aanpassingssociolo- gie, all right, we treffen een andere sHuamie aan en passen daar onze 'ÎII!srtituties ·en organisaties bij aan. Maar moeten we er eigenlijk tevreden mee •zijn, als ;bedrijfsleider,

1

aJls val\!bondslei- der, als politicus, a!ls socioloog, '\'eroudmde vonll'en aan situa- ties van vandaag aan te passen, of moeten we ze zo hervor- men, dat ze zich beter lenen tot het helpen verwezenlijken van bepaalde wensen die we zouden kunnen hebben over de situa- tie van morgen?

Het volgende gaat dan ook het kader van een boek!besprelcing eigenlijk te buiten, het gaat niet alleen over wat de schrijver wél gezegd heeft, maar ook over wat hij niét gezegd heeft. In feite kan men een auteur daar niet over aanspreken, maar ik heb dan tooh wel de behoefite de

1

lezer •erover aan te spreken. Want de analyse in het eerste deel heeft ct:odh een bepaalde pre~enrtie,

voortgezet in de interpretatie van het tweede deel, waardoor de lezer bij de bescheiden beleidscansequenties voor het derde deel, voortdurend gencigd is te denken: zouden we dan nog maar niet een 'stapje v;erder gaan?

En minder wijs dan Van Doorn, wilde :ik die vel"dere stapjes

607

(24)

dan maar meteen boven de bewustzijnsdrempel uittiMen en ver- der analyseren.

Er wordt gezegd, dat de employés in het moderne bedrijf een heterogene categorie zijn. Er wordt aan herinnerd, dat de arbeiders ook in twee weinig verwante soorten uiteenvallen. Er wordt voor gepleit de overaccentuering van het verschil tussen hand- en hoofdarbeid in de c.a.o.-regelingen op te heffen. Om de vakbond waar nodig los te gaan maken IV'an de handarbei- derstraditie.

Dat is allemaal vanzelfsprekend. De pralct:ijlk is soms al ver- der: er is geen instituut voor arbeidersontwikkeling meer, even- min als een sociaal-democratische arbeiderspartij.

Het volgende stapje is dan, dat men zegt dat er geen duide- lijke arbeidersklasse meer is. De discussie pleegt zich dan te bege!V'en in allerlei grensstellende problemen over de gemeente- arbeider en de pompstationsbediende en het ponsmeisje en als we daar dan niet uir!!komen, dan is het volgende stapje drut we gaan ~ijfelen aan het bestaan van een arbeidersklasse über- haupt.

En reigenlijk !is de volgende stap dan ook heel vanzelfspre- kend. Het lclassebegrip ontleende immers zijn zin voorai aan de tweedeling: heersende klasse- arbeidersklasse. Nu, als er geen duidelijrke arbeidersklasse is, dan heeft die rtweedeling weinig zin en missdlrien kunnen we dan het hele klassebegrip maar beter rop de rommelzolder bergen.

Het is tegen deze mogelijke overijling in de gedachtengang van de rlezer, dat ik rzeer nadrukkelijk een waarsdhuwend woord wil laten horen. Van Doorn zelf zet ons een tikje op dat spoor van het principiële denken, doordat hij naast zijn pra1.'"tijkana- Iyses twee figuren eten tonele voert die zich zeker niet hebben ontzien aan hun rideeën rverregaande consequenties te verbin- den.

Eén da:arvan is natuurlijk Marx. In zoverre brengt hij hem hier 'Zelfs wat overnaJdrukkelijk, omdat in de Nederland'>e ver- houdingen er nauwelijks ooit een gesloten socialistisch, zich op Maxx beroepende a11beidersklasse is geweest. Maar als socioloog :is Van Doom :in hem geïnteresseerd, omdat hij het klassebegrip als ana~lytisdh apparaat hanteert. D.w.z. Marx poneert, dat er één groep is die zich direct en onmiddellijk met de bestaande ordening en cultuur identificeert en die daJt kan, omdat die cul- tuur ook echt door haar zelf gemaakt of herkend wmdt.

Er is, volgens Marx, daarnaast een andere groep die om die

608

(25)

situatie mogelijk rte maken als object wordt gehanteerd. Zij heeft niet om de bestaande ordening gevraagd, srtaat er vreemd van, maar moet er wel voor dienen om haar in srtand te houden.

Het dienstvertlenend kader waarin zij is geplaatsrt en de sancties die tegen haar kunnen worden genomen, zijn OV'erwegend eco- oomisch, vandaar dat Marx de economische dimensie als es- sentieel voor dit ondersdhikkend verband ziet.

Er zijn dus twee situaties mogelijk, de 'leidende en de ont- vreemde. Al n:aar mensen zich in de ene of de andere situatie bevinden, behoren ze tot één van de twee klassen waarin Marx de samenleving verdeelt.

Klasse is hier dus een analytisch begrip. Het wordt gehan- teerd om orde te brengen in het macro-sooiologisdh ·kader. Het is niét bedoeld als individueel categoriseringsgegeven. Men kan als individu compleert rot één klasse behoren, maar ook in beide of in geen van beide staan.

In de praktijk des dagelijksen levens, is men dit klassebe- grip natuurlijk rocili als indelingscriterium rgaan gebruiken, met o.a. als gevolg de ongelukkige discussie over de vraag wat in- tellectuelen nu eigenlijk waren. Die hele discussie werd onont- koombaar, toen men naast de 'klasse an sidh' de ~klasse für sich' we:1srte te ontdekken.

Men kan het nu, in onze situatie, waarschijnlijk wel met Van Doorn eens zijn, dat de 'klasse für sidh' een w~g fenomeen aan het wOI'den is, althans voor somm~ge ca:rtegol'ieën. Dat daar- mee de idee van een 'klasse an sidh' ook maar aan kant moet, lijkt me te ver gaan. Zolang er een situatie bestaat waarin 1grote groepen ter wille van anderen een bepaalde bestaanswijze, be- roepsuitoefening en vrijetijdsbesteding krij~ opgedrongen, is

een dergelijk analytisch begrip nog goed hanteerbaar. Wat dat betreft, kan Marten Toonder's Brekel ons wellicht inspireren.

Daarbij aanhakend, vind ik toch wel een onevenwidhrtigheid in het betoog van de auteur, dat ·hij de arbeidersvakbond minder werkelijk aoht, aan de hand van een bewijsvoering die er voor- namelijk op uit geweest is, om te beklemtonen dart het begrip employé zo onduidelijk is.

Met dat laatste kan men het voor een deel wel eens zijn, maar om het wat gechargeerd te stellen: een duidelijke ncigin~

tot heroepsproletarisering bij de lagere employés kan nauwe- lijks aanleiding zijn om zonder meer de gehele prolet:ariaatsge- daohoo aan de kant te zetten.

609

(26)

Ik zou dan ook veel meer geneigd zijn om te zeggen, aan de hand IVail Van Doorns mail:eriaal: In het kader w.n de be- roopsuriiOOefening komen op het ogenblik duidelijk twee ldassen naar voren:

De ene is ihooggeschoold, goed beloond, schaars, zit op sleu- telposities en bestaat naast ondernemers, uit hoof<Jm,beiders een selecte groep handarbeiders, overwegend al wat oudere man- nen.

De andere is weinig of óngesohoold, lager beloond, doet ver doorgetayloriseerde arbeid, is direct vervangbaar en door au- tomatisering rbedreigd. Bestaart uit kantoor- en fu:brieksmensen, veel jongeren, veel vrouwen. Voor deze hele tweede groep is er vaak bijzonder weinig beroepsperspeotief, weillig hedrijfsbinding en wein~g persoonJ.ijkheidsontplooiing.

Laat ons dan de oude indeling hoofdarbeiders~handarbeiders vergeten, maar de trom gaan roeren voor een minstens zo pro- bloom•geladen tweedeling: zinvolle ren 'Zinledige heroepsbeoefe- ning. En lhier wordt het tijd de tweede grote man te gaan cite- ren die bij Van Doorn om de hoek komt kijken: Peter Drucker.

Hij woodt met instemming geciteerd. 'De primaire taak van de onderneming ris niet geluk te verschaffen, maar schoenen te fa- briceren en te verkopen.' (p. 140)

Hij wordt ten tonele gevoerd in het !hoofdstuk over bedrijfs- beleid als een gerz:O!Ild criticus van de wat overtrokken voorstel- lingen van de 'human relations' -school bij wie het bedrijf als taak krijgt de individuele medewerker gelukkig te houden.

Ik deel Van Doorns aflk:eer van de 'human relations'~whool.

Maar niet, omdat ik het doel niet respectabel vind, maar om- dat ik !hun werkwijze fout en vaak onwaarachtig vind. Drucker heeft gelijk als hij zegt, dat hun werkwijze onfunctioneel is, of kan zijn, in de bestaande bedrijfssfeer.

Maar ook hier moet ik weer waarschuwen voor de net niet getrokken conclusie. We moeten nl. de koppeling van geluk en beroepsuitoefening niet zo maar automatisch loslaten, omdat het bedrijf daar niet op ~ngeste1d blijkt.

We kunnen ook die koppeling 'Zeer nadrukkelijlk wel als es- sentieel stellen en als blijkt dat dat in het huidige bedrijfsver- band ntiet kan, bijzonder rharo eraan gaan werken om dat hui- dige bedrijfstype te gaan herzien. Niet via de lieve lesjes van de b.k.t. en Elton Mayo, maar door de ondertitel van Van Doorns hoek rt;er harte te nemen: arbeiders en employés in on- derneming en maatschappij.

610

(27)

Die onderneming is rimmers maar een onderdeel van een maatschappij. Laait de va:kbond er opnieuw over gaan denken, wat voor maatschappij zij wil. Laat haar van dááruit bepalen wat voor soort bedrijven en beroepsuitoefening ze wenst.

Ik neem aan, dat als de mensen weer interessante beroepen

"ZOUden hebben of zouden kunnen vermoeden, de vakbond voor hen weer een interessant medium kan zijn om de beroepssitua- tie te bewalken of bevorderen.

In de !huidige ontwikkeling waarbij ihet beroep voor grote groe- pen een steeds onpersoonlijker bezigheid gaaJt worden, gaat de vakbond automarbisoh een tweederangs rol spelen. Door zich op- nieuw in de essentie van de beroepssituatie te verdiepen en zioh niet alleen garant te stellen voor loon en sociale voor- waarden, maar ook voor de menswaardigheid van de beroeps- bezigheid zelf, ikan de vakbond weer centmier komen ·te staan in de aandacht van grote groepen werknemers die juist met dit probleem geconfronteerd worden.

De moderne kantoor- en fabrieksindustrie is bezig een nieuw proletariaat te scheppen. Voor een deel werken mensen daar on- der verhoudingen waar men in de 19de eeuw ibijzonder dank- baar voor geweest zou zijn. We zijn inmiddels echter beland in de tweede helft van de twintigste. Door het voortgezet onder- wijs en door de massacommunicarbiemiddelen !hebben we de in- strumenten geschapen waardoor de gehele komende generatie (voor ·zover het niet erfelijk misdeelden van een bijzonder laag intelligentieniveau betreft - laat daJt dan 10 pct. zijn) op een persoonlij1clteidsniveau gebradht wordt waardoor ze ihet onbevre- digende van die arbeidssituallie duidelijk kunnen onderkennen.

Moeten zij dan toch arbeid als een vloek gaan 7lien?

We zijn nu onredhtvaardig ver van V:an Doom a~gedwaald. Hij heeft het alleen geJhad over statusdiscrepanties tussen a:rlbeiders en employés. Zijn advies aan de vrukbond is, om te gaan mengen wat vroeger angstvallig gesdheiden werd gehouden. Een ver-

standig advies. Een goede raad die voor bepaalde sectoren (meta:al b.v.), bijzonder zirmig kan zijn.

Maar voor zover 'Zijn voorafgaande analyse suggereert een overzicht te hebben gegeven van de ontwikkeling in de totale werknemerswereld, ~s zijn da!M'opvolgend advies incompleet. Op bepaalde gebieden zijn de oude klassegrenzen aan het verva- gen, maar op andere zijn oude sdheiàslijnen zioh bijzonder dui- delijk aan !het veroiepen.

611

(28)

Wat daar rgebelll"t, moet niet worden overgelaten aan de be-

ib:andeling van de sociale afdelingen der individuele bedrijven of aan de lieliderijlre zorgen der 'human relations' -school. Het gaat daar niet om toeva~llige persoonlijke moeilijlcl:J.ooen of alleen om psychologische nuancering en verfijning. Een analyse van klas- sestructuur à ht Ossowski' s 'Klassenstruktur im sozialen Be- wusstsein' zou daar zeer wel op zijn plaats zijn.

Het is waar dat de oude socia:listen die de (va:kbonds-)pro- blemen van 'alle dag te lijf wilden met de begrippen uit de

marJ<istische apparatuur, wel eens de indruk maakten van lie- den die met een

1

harpoen op de haringvangst waren. Daarom werkt men tegenwoordig :liever met de schepnetjes der socia~le psychologe en ib:et kan niet worden ontkend dat die voor het da- gelijks werk heel wat hanteerbaarder zijn. Maar de duizend ha- :rinlkjes die men daarmee vangt, maken samen nog geen wal- vis.

De fout waarvoor wij ons dienen te hoeden, is dat nu wij onze problemen te <lijf ga:an met schepnetjes waarin we nooit watvissen aantreffen, we daarom zouden kunnen denken, dat die walvissen dan maar uitgestorven waren. De 1grote onopgeloste vragen rondom de bestaande beroeps- en klassestructuur en de moderne vormen van proletarisering die ermee gepaard gaan, zouden edhter wel eens wa:lvisachtigen kunnen blijken te zijn.

,Jk ,geef de hoop niet op, dat Van Doom wel eens één van de mensen zou kunnen blijken te wezen die meer zijn dan schep- netjes:fu:brikant. De man die walvissen herkent als hij ze ziet en die ib:et formaat !heeft om de bijbehorende harpoerren te ib:an- teren. Wat hij dan in dat kader voor zou stellen aan sociaal beleid om sociale ongelijkheid ongeda:an te maken, zou voor het denken van het Nederlandse socialisme van groot belang kunnen zijn.

612

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nadruk op beleidsevaluatie in de Europese strategie is hier wellicht niet vreemd aan; in het kader van de op stapel staande evaluatie van de Europese

De subsidie bedraagt 50% van deze forfaitaire kosten, doch voor kmo's die voor 1 april 2012 geen subsidie hebben ingediend bij FIT én sinds 1 april 2012 minder dan 5

Deze oproep is bestemd voor iedereen die een (klein) pensioen heeft opgebouwd bij Nedlloyd Pensioenfonds en nog geen lid is van DNP.. Dit kunnen oud-medewerkers van Nedlloyd en

Vrije toegang tot info, kennis en cultuur is een voorwaarde voor sociale, technologische en economische ontwikkeling.. Auteursrecht en patentrecht creëren informatie monopolies

Maar ik wil vooral aandacht voor al die vrouwen die het harde werk doen maar die niet gehoord worden.. Vrouwen die werken met tijdelijke contracten in de zorg, vrouwen die nog

La Cour pénale internationale (CPI) est entrée en vigueur le 1er Juillet 2002 et ne peut poursuivre que les crimes commis à partir de cette date. Jusqu'à présent, 108

• La mise sur pied de deux réunions avec La mise sur pied de deux réunions avec d’autres hôpitaux de la région liégeoise d’autres hôpitaux de la région liégeoise. •

Lotte Wieser – S2244810 De internationale vastgoedbeleggingsmarkt 14 Binnen dit onderzoek zal alleen aandacht gegeven worden aan de onderstaand opgesomde landen, gericht op de