• No results found

EEEENN OOMMSSTTRREEDDEENN TTEECCHHNNIIEEKK IINN DDEE NNEEDDEERRLLAANNDDSSEE MMEEDDIIAA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "EEEENN OOMMSSTTRREEDDEENN TTEECCHHNNIIEEKK IINN DDEE NNEEDDEERRLLAANNDDSSEE MMEEDDIIAA"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E

E

E

E

N

N

O

O

M

M

S

S

T

T

R

R

E

E

D

D

E

E

N

N

T

T

E

E

C

C

H

H

N

N

I

I

E

E

K

K

I

I

N

N

D

D

E

E

N

N

E

E

D

D

E

E

R

R

L

L

A

A

N

N

D

D

S

S

E

E

M

M

E

E

D

D

I

I

A

A

DE FRAMING VAN CO

2

-AFVANG EN –OPSLAG IN

DRIE NEDERLANDSE DAGBLADEN ONDERZOCHT

(2)

Samenvatting

De afgelopen jaren zijn er verschillende maatregelen geopperd die de uitstoot van broeikasgassen moeten beperken en daarmee klimaatverandering moeten tegengaan. Een van die genoemde maatregelen is Carbon Capture and Storage (CCS), oftewel CO2-afvang en –opslag. Bij deze techniek wordt de CO2 die vrijkomt bij onder meer de elektriciteitsproductie niet uitgestoten, maar in de aardbodem opgeslagen. De Nederlandse aardbodem lijkt hier met een groot aantal (bijna) lege aardgasvelden bijzonder geschikt voor: waar ooit aardgas zat, kan nu CO2 worden opgeslagen.

Ook de Nederlandse overheid zag heil in CO2-afvang –opslag en benoemde het in 2007 tot een concrete beleidsmaatregel. Er werden plannen gemaakt voor CO2-opslagprojecten in Barendrecht en Noord-Nederland, maar dit leidde tot weerstand onder het plaatselijke publiek, bestuur en politiek. Zo werden er in deze regio’s aan CCS onder meer risico’s voor de volksgezondheid verondersteld. Uiteindelijk werd de weerstand zelfs zo groot dat beide projecten werden afgeblazen.

Door meerdere bronnen (o.a. Boer et al. 1986: 9 en Scheufele & Lewenstein, 2005: 660) wordt een behoorlijke invloed aan de media toegeschreven op de publieke beeldvorming over nieuwe en risicovolle technieken. Er is daarom onderzocht hoe de berichtgeving in de Nederlandse dagbladen over CO2-afvang heeft plaatsgevonden. Mogelijk biedt de berichtgeving, of een ontwikkeling daarin, een verklaring voor de houding die bij het publiek is ontstaan ten opzichte van CO2-afvang en –opslag. Daarnaast is ook onderzocht of er verschillen zijn te ontdekken tussen de berichtgeving in landelijke media en media uit regio’s met plannen voor CO2-opslag. De vraagstelling van dit onderzoek is daarom:

Hoe is er in Nederlandse media over CO2-afvang en -opslag bericht, hoe heeft deze berichtgeving zich ontwikkeld en zijn hierbij verschillen te zien tussen de landelijke berichtgeving en berichtgeving uit regio’s met plannen voor CO2-opslag?

(3)

gaat hierbij om de landelijke krant De Volkskrant en de regionale kranten Algemeen Dagblad/Rotterdams Dagblad (AD/RD) en het Dagblad van het Noorden (DvhN). Met behulp van een inhoudsanalyse is vervolgens van alle artikelen onderzocht hoe zij CO2-afvang en –opslag framen.

Deze analyse laat zien dat de Nederlandse berichtgeving over CO2-afvang en – opslag zich weliswaar focust op bepaalde aspecten van CCS, maar dat deze aspecten zowel positieve als negatieve kanten benadrukken. Zo is er met name aandacht voor de milieuvoordelen van CCS, de politieke discussie (voor- en tegenstanders), en de publieke weerstand. Er vindt dus over het algemeen geen overwegend positieve of overwegend negatieve framing van CCS plaats in de dagbladen.

Wat betreft de ontwikkeling in de drie kranten valt allereerst op dat met name het aantal artikelen in de laatste anderhalf jaar van de onderzoeksperiode ineens sterk toeneemt. Verder spelen bij alle drie de kranten vooral in de beginfase de milieuvoordelen een belangrijke rol en wordt dit gaandeweg de onderzoeksperiode minder. Het omgekeerde geldt voor de politieke discussie en de publieke weerstand ten opzichte van CO2-afvang en -opslag, die met name aan het eind van de onderzoeksperiode een belangrijke rol spelen.

(4)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding 1

Hoofdstuk 2: CO2-afvang en –opslag 7

2.1 Wat is CO2-afvang en –opslag? 7

2.2 CO2-afvang en –opslag in Nederland 8

2.3 Barendracht 10

2.4 Noord-Nederland 10

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader 12

3.1 Berichtgeving over overheid en bedrijfsleven 12 3.2 Berichtgeving over wetenschap en technologie 14

3.3 Framing 17 3.3.1 Frame 18 3.3.2 Individual frame 19 3.3.3 Media frame 20 3.3.4 Frame-setting 21 3.3.5 Frame building 24

3.3.6 Onderzoek naar framing 25

3.3.7 Inductieve en deductieve analyse 27 3.3.8 Generic en issue-specific frames 28

Hoofdstuk 4: Data en Methode 30

4.1 Databeschrijving 30 4.1.1 Dabladen 30 4.1.2 Periode 31 4.1.3 Dataverzameling 32 4.1.4 Corpus 34 4.2 Analysemethode 35 4.2.1 Vaststelling frames 35 4.2.2 Analysemodel 36 4.2.3 Analyse 42 Hoofdstuk 5: Resultaten 45 5.1 Volkskrant 45 5.1.1 Algemeen 45 5.1.2 Framing 46 5.1.3 Ontwikkeling 49

5.2 Dagblad van het Noorden 50

5.2.1 Algemeen 50

5.2.2 Framing 51

(5)

5.3 Algemeen Dagblad / Rotterdams Dagblad 56 5.3.1 Algemeen 56 5.3.2 Framing 57 5.3.3 Ontwikkeling 60 5.4 Vergelijking dagbladen 61 5.4.1 Algemeen 61 5.4.2 Framing 63 5.5 Dagbladen gecombineerd 65 5.5.1 Algemeen 66 5.5.2 Framing 67

Hoofdstuk 6: Conclusie en discussie 71

6.1 Conclusies 71

6.2 Typering berichtgeving 73

6.3 Invloed op de publieke attitude 75

6.4 Suggesties voor verder onderzoek 77

Bibliografie 79

(6)

1

Hoofdstuk 1: Inleiding

Klimaatverandering is een van de grootste milieuproblemen waarmee we vandaag de dag te maken hebben. Als hier niets tegen gedaan wordt, dan kan dit tot desastreuze gevolgen leiden voor de aarde en haar bewoners. De voornaamste veroorzaker van klimaatverandering is de uitstoot van broeikasgassen zoals CO2. Dus om klimaatverandering tegen te gaan zal de uitstoot van deze gassen beperkt moeten worden (o.a. Fernando, Venezia, Rigdon et al., 2008: iii; Greenpeace, 2007: 1 en Ministerie van VROM, 2007: 8). De vraag is echter niet zozeer of het mogelijk is om de uitstoot te beperken, maar meer welke mogelijkheden gebruikt gaan worden. Zo schrijven Fernando et al. (2008: ii), namens het World Resources Institute:

“There is no shortage of options and suggestions for how to address climate change. The more difficult task is determining which solutions, or mix of solutions, will reduce greenhouse gas emissions on the scale of what is needed to avoid disastrous climate change impacts.”

Ook in Nederland wordt de klimaatproblematiek inmiddels serieus genomen en de overheid wil de uitstoot van broeikasgassen aanpakken. Het kabinet-Balkenende IV had zich daarom ten doel gesteld om de uitstoot van CO2 te reduceren met 30% in 2020 ten opzichte van het niveau van 1990, zo beschrijft het Ministerie van VROM (2007: 8) in het Werkprogramma ‘Schoon en Zuinig’. Zoals in het citaat hierboven al werd geopperd, richt de Nederlandse overheid zich hierbij op een combinatie van drie maatregelen die samen de CO2-uitstoot moeten beperken. De eerste twee maatregelen zijn het vergroten van de energie-efficiency en het vergroten van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen. Daarnaast ziet de Nederlandse overheid een rol weggelegd voor Carbon Capture and Storage (CCS), dit is de internationale vakterm voor wat in het Nederlands CO2-afvang en –opslag wordt genoemd (Ministerie van VROM, 2007: 30).

(7)

2

te worden opgeslagen. Lege aardolie- en gasvelden zijn hier bijvoorbeeld zeer geschikt voor. Doordat de CO2 op deze manier niet in de atmosfeer terechtkomt levert het geen bijdrage aan de opwarming van de aarde. Voor Nederland is dit een interessante maatregel tegen het klimaatprobleem. Nederland beschikt namelijk over een groot aantal aardgasvelden, die nu of in de toekomst leeg zullen zijn. Hierdoor kan er in potentie veel CO2 worden opgeslagen in de Nederlandse bodem. Op deze manier zou Nederland eenvoudiger aan zijn klimaatdoelstellingen kunnen voldoen (Milieu Centraal, 2009).

Het toepassen van CO2-afvang en -opslag lijkt dus een uitkomst, maar zo eenvoudig ligt het niet. Zoals bij zoveel technologische ontwikkelingen zijn er ook aan CCS een aantal mogelijke nadelen te ontdekken, waaronder risico’s voor de gezondheid. Door de mogelijke nadelen kan het publiek de invoering van CO2 -afvang en -opslag uiteindelijk afwijzen. Zo beschrijven Kuttschreuter, Gutteling & Wiegman (1984: 10) dat de aanvaardbaarheid van een situatie bepaald wordt door de gepercipieerde positieve effecten verminderd met de gepercipieerde negatieve effecten. Mocht het publiek dus meer negatieve dan positieve effecten aan CCS zien, dan zal het de invoering ervan niet aanvaarden. Een dergelijke afwijzing van het publiek is problematisch, want door meerdere bronnen wordt genoemd dat de acceptatie van het publiek van grote invloed is op de uiteindelijke invoering van CCS (o.a. Fernando et al., 2008: 24; Huijts, Midden & Meijnders, 2007: 2780; Instituut Clingendael, 2008: 34).

(8)

3

Fernando et al., 2008: 25; Huijts: 2007: 2780 en Sharp, Jaccard & Keith, 2009:647).

Uit dezelfde onderzoeken waarin de kennis over CCS werd gemeten bleek ook dat, zodra er uitleg over CO2-afvang en –opslag wordt gegeven, men hier over het algemeen niet geheel onwelwillend tegenover staat. Zo werd CCS in het onderzoek van Huijts et al. (2007: 2784) door het publiek beoordeeld met een 3,1 op een schaal van 1 tot 5 en in het onderzoek van De Best-Waldhober et al. (2008: 328) met een 5,5 op een schaal van 1 tot 7. Nog een ander onderzoek gaf aan dat er onder de proefpersonen “enig draagvlak [is] voor de ontwikkeling van CCS in Nederland, maar dat draagvlak is beperkt.” (Ganzevles, Kets & Van Est, 2008: 37). De Best-Waldhober et al. (2008: 331) en Huijts et al. (2007: 2788) gaven echter ook aan dat dit weinig zegt over hoe de publieke attitude in de praktijk zich zal ontwikkelen en dat dit onder meer afhankelijk is van de informatie die het publiek krijgt.

Ondanks dat er dus een bepaalde mate van acceptatie leek te zijn van de techniek CCS in het algemeen, leidde een voorgenomen CCS-project in Barendrecht tot grote weerstand onder het plaatselijke publiek, bestuur en politiek. Deze weerstand zorgde er uiteindelijk zelfs (mede) voor dat de verantwoordelijke minister eind 2010 besloot om van het geplande project af te zien (Verhagen, 2010a: 2). Daarnaast werd ook Noord-Nederland door de overheid en het bedrijfsleven lange tijd gezien als een geschikte regio om CO2 -afvang en -opslag te realiseren. Terwijl de voorbereidingen hiervoor werden getroffen, ontstond hier eveneens steeds meer onrust en zorgen onder de lokale bevolking. Begin 2011 besloot Minister Verhagen (2011: 2), mede vanwege de ontstane onrust, ook hier de voorgenomen plannen te schrappen.

(9)

4

een ontwikkeling daarin, een verklaring voor de houding die bij het publiek is ontstaan ten opzichte van CO2-afvang en –opslag.

Daarnaast lijkt het mij ook interessant om in het onderzoek de berichtgeving in de media in de regio’s Barendrecht en Noord-Nederland te vergelijken met de berichtgeving in de landelijke media. Mocht er namelijk een verschil in berichtgeving ontdekt worden, dan is dit een aanwijzing dat de negatieve houding in Barendrecht en Noord-Holland wellicht landelijk gezien niet gedeeld wordt.

De vraagstelling van dit onderzoek zal daarom zijn:

Hoe is er in Nederlandse media over CO2-afvang en -opslag bericht, hoe heeft deze berichtgeving zich ontwikkeld en zijn hierbij verschillen te zien tussen de landelijke berichtgeving en berichtgeving uit regio’s met plannen voor CO2 -opslag?

Dit onderzoek concentreert zich op een specifiek thema, namelijk CO2-afvang en –opslag. Toch zijn er in het recente verleden meerdere voorbeelden geweest van voorgenomen projecten die het milieu moesten sparen, maar die op verzet van het publiek zijn gestuit. Zo leidden de plannen voor een groot windmolenpark in de buurt van het plaatsje Urk tot veel verzet bij dorpsbewoners die bang zijn voor de aantasting van het historische dorpsgezicht (NRC Handelsblad, 2011). Gezien de noodzaak om iets te doen aan het klimaatprobleem zullen er in de toekomst vermoedelijk meer voorstellen komen voor projecten die de opwarming van de aarde moeten aanpakken (Fernando et al, 2008: iii). Het is niet onwaarschijnlijk dat ook deze projecten weerstand onder de bevolking met zich mee zullen brengen. Mogelijk kunnen de resultaten van dit onderzoek aanwijzingen geven wat de invloed van de media is op de beeldvorming over dergelijke projecten.

(10)

5

Nederlandse media systematisch en over langere periode onderzocht wordt. Ondanks dat de relatie tussen de berichtgeving in de media en de attitude van het publiek volgens Scheufele (1999: 104-106) complex is en zeker niet direct, is er zeker wel sprake van een relatie. Mogelijk dat de uitkomsten van dit onderzoek naar de berichtgeving over CCS daarom inzichten kunnen bieden hoe de attitude van het publiek ten opzichte van CCS tot stand is gekomen.

Het onderzoek naar de berichtgeving in de Nederlandse media over CO2-afvang en –opslag zal plaatsvinden aan de hand van een inhoudsanalyse. Omdat het totale spectrum van media dusdanig breed is dat dit onderzoek praktisch onuitvoerbaar zou worden, is besloten om te focussen op de berichtgeving in dagbladen. Daarnaast is, eveneens uit praktisch oogpunt, ervoor gekozen om per regio de berichtgeving van één krant te analyseren, dit zijn de Volkskrant, het Algemeen Dagblad/Rotterdams Dagblad en het Dagblad van het Noorden. De Volkskrant is hierbij de vertegenwoordiger van de landelijke kranten en Algemeen Dablad/Rotterdams Dagblad is het dagblad in de regio waar Barendrecht toe behoort. Het Dagblad van het Noorden is, zoals de naam al doet vermoeden, de krant die dagelijks verschijnt in Noord-Nederland. Door over een langere periode te analyseren hoe de berichtgeving heeft plaatsgevonden kan er vastgesteld worden hoe de berichtgeving door de tijd heen veranderd is.

De inhoudsanalyse zal plaatsvinden door de krantenberichten die CO2-afvang en –opslag behandelen te onderzoeken op de vraag hoe zij dit onderwerp framen. Dit begrip wordt omschreven als:

“[..]to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation and/or treatment recommendation for the item described.”

(11)

6

vallen daarbij grofweg op te delen in drie soorten: het eerste soort doet onderzoek naar de journalistieke aspecten die leiden tot het ontstaan van frames. Het tweede type studie onderzoekt vooral communicatiemateriaal op welke frames er toegepast worden. Het laatste type onderzoekt de effecten van frames op het publiek (Norris 1995: 360). In dit geval zal het dus gaan om het tweede soort onderzoek. Een grondig onderzoek naar de journalistiek procedures en de exacte effecten van de gebruikte frames op het publiek zullen hier buiten beschouwing worden gelaten.

(12)

7

Hoofdstuk 2: CO

2

-afvang en –opslag

2.1 Wat is CO2-afvang en –opslag?

De techniek CO2-afvang en –opslag, in vaktermen Carbon Capture and Storage (CCS), is erop gericht om de uitstoot van het voor het klimaat schadelijke gas CO2 te beperken. Dit gas zorgt namelijk voor een versterking van het broeikaseffect waardoor de aarde opwarmt, wat desastreuze gevolgen kan hebben voor mens en milieu. De uitstoot van dit gas vindt vooral plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen, zoals olie, gas en steenkool (Milieu Centraal, 2009).

Het CCS-proces begint bij een uitstootbron van CO2: met name grote industriële installaties die op jaarbasis veel CO2 uitstoten, zoals energiecentrales, zijn hiervoor geschikt. Waar de CO2 in de normale situatie met de andere uitlaatgassen de atmosfeer in wordt gestuurd, wordt deze bij CCS met behulp van een chemisch proces uit de uitlaatgassen ‘afgevangen’. Dit is een technisch proces dat op meerdere manieren kan plaatsvinden en dat nog verder ontwikkeld moet worden. Op dit moment kost het proces namelijk nog veel energie, waardoor een gedeelte van het rendement van de energiecentrale verloren gaat (CATO-2, 2009; CCS Association, 2010 en Milieu Centraal, 2009). Nadat de CO2 is afgevangen, wordt deze samengeperst en via een pijpleiding of tanker naar een opslaglocatie vervoerd. Deze opslaglocaties kunnen lege aardolie- of gasvelden zijn, waar de lege ruimtes nu met CO2 gevuld kunnen worden. De Nederlandse aard- en zeebodem beschikken over een flink aantal aardgasvelden die nu of in de toekomst leeg (zullen) zijn en waar dus mogelijk CO2 in kan worden opgeslagen. Nadat de CO2 in het gasveld is gepompt blijft deze hier voor eeuwig opgeslagen, zodat het niet in de atmosfeer komt en zo geen bijdrage aan het broeikaseffect levert (CATO-2, 2010; CCS Association en 2010 Milieu Centraal, 2009).

(13)

8

het gas namelijk wel zuurstof en kan zo bij hoge concentraties voor verstikking zorgen. Het schrikbeeld is dat er bij een ontsnapping een wolk CO2 ontstaat die mens en dier in de omgeving verstikt. De vraag is echter of dit wel een reëel beeld is. In wetenschappelijke kringen lijkt er in elk geval overeenstemming te zijn dat CO2-afvang en –opslag op een veilige manier uit te voeren moet zijn, waarbij de risico’s vergelijkbaar zijn met het transport en opslag van aardgas. Dit laatste gebeurt al decennia in Nederland zonder grote incidenten (Milieu Centraal, 2009; Nackenhorst, Olsthoorn, Warmenhoven & Van Soest, 2009: 35). Ondanks dat het voor het klimaat zeker beter is dat CO2 onder de grond zit dan in de atmosfeer, ziet toch niet iedereen CCS als een positieve maatregel tegen het klimaat probleem. Tegenstanders wijzen erop dat het probleem van de grote mate van CO2-uitstoot niet bij de bron wordt aangepakt, maar alleen de gevolgen. Zij zijn bang dat de investeringen in CO2-afvang en –opslag ten koste gaan van de investeringen in echt duurzame energieopwekking zoals zonne- en windenergie. Op deze manier zou CCS geen bijdrage maar juist een rem vormen op de daadwerkelijke oplossing van het klimaatprobleem (bijv. Greenpeace, 2007).

2.2 CO-afvang en –opslag in Nederland

(14)

9

energievoorziening volledig duurzaam kan plaatsvinden (Ministerie van VROM, 2007: 30).

Nederland is voor zijn elektriciteitsproductie op dit moment namelijk voor het overgrote deel afhankelijk van energiecentrales die draaien op de verbranding van fossiele brandstoffen. Hierbij wordt een enorme hoeveelheid CO2 uitgestoten (Ministerie van Economische Zaken, 2008: 62). Momenteel kan er in Nederland te weinig energie op een duurzame manier worden opgewekt om aan de energievraag te voldoen en bovendien is dit nog erg duur. Tot de energieopwekking volledig duurzaam kan plaatsvinden zal Nederland daarom waarschijnlijk nog enkele decennia voor een deel afhankelijk zijn van een fossiele energievoorziening. CO2-afvang en –opslag kan er tot die tijd aan bijdragen dat, ondanks de fossiele energieopwekking, Nederland kan voldoen aan zijn klimaatdoelstellingen (Ministerie van Economische Zaken, 2008: 85-86).

Daarnaast ziet de Nederlandse overheid nog een belangrijk voordeel in CO2 -afvang en -opslag: door nu voorop te lopen in de ontwikkeling van CCS, kan de kennis en ervaring met deze techniek in de toekomst geëxporteerd worden. Op deze manier zou Nederland andere landen kunnen helpen hun CO2-uitstoot te beperkten en hier bovendien flink aan kunnen verdienen (Ministerie van VROM, 2007: 30; Minsterie van Economische Zaken, 2008: 86; Van der Hoeven & Cramer, 2009a: 2).

(15)

Noord-10

Nederland (Ministerie van VROM, 2007: 30 en Van der Hoeven & Cramer, 2009b: 5).

2.3 Barendrecht

Voor de kleinschalige proefprojecten schreef de overheid in 2007 een zogenaamde tenderprocedure uit waarbij bedrijven een voorstel voor een project konden indienen en daarvoor subsidie konden krijgen. Uiteindelijk werd in 2008 aan twee projecten een voorlopige subsidie van 30 miljoen euro toegekend. Het eerste project was van chemieconcern DSM in Geleen waarbij de CO2 onder het eigen fabrieksterrein zou worden opgeslagen. Het tweede project was van Shell, waarbij CO2 uit haar fabriek in Pernis, 30 kilometer verderop in een leeg gasveld onder Barendrecht zou worden gepompt (Van der Hoeven & Cramer, 2009b: 7). Aangezien de plannen voor het project in Barendrecht zeer concreet waren en de opslaglocatie zich onder een grote woonwijk bevond, zorgde dit project voor veel ongerustheid onder de plaatselijke bevolking, politiek en bestuur. Men bleek met name bang voor de veiligheidsaspecten: wat gebeurt er als de CO2 toch uit het gasveld ontsnapt? Daarnaast waren bijvoorbeeld huizenbezitters ook bezorgd dat hun huis in waarde zou dalen (Van der Hoeven & Cramer, 2009b: 7-8). In de periode tussen 2008 en medio 2010 groeide het verzet onder de bevolking en bestuur van Barendrecht tegen de plannen van Shell en de overheid steeds sterker. Toen in de zomer van 2010 een nieuw kabinet zijn intrede deed, besloot de nieuwe Minster voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie om af te zien van het CO2-opslagproject in Barendrecht. De belangrijkste redenen hiervoor waren het gebrek aan acceptatie door de bevolking en de vertraging die het project inmiddels heeft opgelopen (Verhagen, 2010a: 1-2). Ook de plannen voor CO2-opslag in Geleen lagen inmiddels al tijden helemaal stil. Hierdoor lijken beide opslagprojecten niet gerealiseerd te gaan worden (Binnenlands Bestuur, 2010).

2.4 Noord-Nederland

(16)

11

uit zullen stoten. Daarnaast werkt een consortium van bedrijven hier samen om CO2-opslag te verwezenlijken. Bovendien zijn ook de noordelijke provincies geïnteresseerd in de mogelijkheden van CCS (Van Ansem, Cronenberg & Eekhoorn, 2009: 8-11; Van der Hoeven & Cramer, 2009b: 5-6).

Ondanks dat Noord-Nederland al in 2007 werd genoemd als regio waar overheid en bedrijfsleven CO2-afvang en -opslag willen realiseren, werd een concrete opslaglocatie lange tijd niet genoemd (Ministerie van VROM, 2007: 30). Pas in juni 2010 maakte de overheid bekend welke drie locaties er in het Noorden daadwerkelijk in aanmerking komen voor CO2-opslag. Het bleek te gaan om de plaatsen Boerakker en Sebaldeburen in Groningen en het plaatsje Eleveld in Drenthe (Van der Hoeven & Huizinga, 2010: 5-6). Nadat deze plaatsen bekend waren gemaakt, ontstonden hier al snel dezelfde zorgen onder de plaatselijke bevolking en bestuur als in Barendrecht. Alle drie de gemeenteraden beslissen uiteindelijk tegen de mogelijke komst van CO2-opslag te zijn (Gem. Marum, 2010; Dagblad van het Noorden, 2010 en Gem. Aa en Hunze, 2010).

(17)

12

Hoofdstuk 3. Theoretisch kader

3.1 Berichtgeving over overheid en bedrijfsleven

De plannen om CO2-afvang en –opslag toe te passen zijn afkomstig van de Nederlandse overheid (o.a. Ministerie van VROM, 2007: 30) en het Nederlandse bedrijfsleven (o.a. Van Ansem, Cronenberg & Eekhoorn, 2009: 8-11). Daarom zal in dit theoretisch kader allereerst worden ingegaan op de relatie tussen de journalistiek enerzijds en de overheid, bedrijfsleven en publieke instellingen anderzijds.

Volgens Bennett & Serrin (2005: 169) moet de journalistiek zich als watchdog gedragen. Watchdogjournalistiek houdt in dat de pers onafhankelijk onderzoek doet naar de activiteiten van overheid, bedrijfsleven en publieke instellingen, met als doel documentatie, bevraging en onderzoek van hun activiteiten om zo het publiek tijdig van informatie te voorzien die het publieke belang aangaat. De rol van watchdog is hiermee een van de belangrijkste taken van de journalistiek (Bennett & Serrin (2005: 169). Deze onafhankelijke onderzoeksrol vormt namelijk een controle op het functioneren van overheid, bedrijfsleven en publieke instellingen. Op deze manier kunnen zij niet ongestoord hun gang gaan, maar moeten handelen in lijn met de geldende normen en waarden in de maatschappij (Bennet & Serrin, 2005: 170). De overgrote meerderheid van de journalisten zelf geeft dan ook aan de rol als watchdog zeer belangrijk te vinden (Poindexter, 2006: 79).

(18)

13

van commerciële organisaties en worden gefinancierd door de advertentie-inkomsten van grote commerciële organisaties en de overheid. Dit zorgt ervoor dat bedrijven en de overheid bij onwelgevallige berichtgeving kunnen dreigen hun advertenties in te trekken. Daarnaast zijn kranten ook voor hun informatie grotendeels afhankelijk van grote bedrijven en de overheid, waardoor er maar eenzijdige berichtgeving ontstaat. Op deze manier zijn overheid en bedrijfsleven in staat om een grote invloed uit te oefenen op de berichtgeving en hanteert de journalistiek een grote mate van zelfcensuur. Zo wordt eigenlijk alleen de consensus onder de elite weergegeven en ontstaat de schijn van democratische instemming met het gevoerde beleid (Herman & Chomsky, 1988 in: Herman, 1996 en Robertson, 2004: 477).

Op zijn beurt heeft Bennett (1990: 106-107) met zijn Indexing Hypothesis ook een beschrijving gegeven over welke opinies de massamedia in hun berichtgeving weergeven. De Indexing Hypothesis gaat er van uit dat de media de politiek als belangrijkste bron van informatie gebruiken. In hun berichtgeving over een onderwerp ‘indexeren’ de media het aantal opinies zoals dat in het mainstream politieke debat aanwezig is. Zolang er dus geen consensus is in het politieke debat worden de verschillende politieke opinies weergegeven. Is er echter consensus dan krijgt alleen deze opinie aandacht in de media (Bennett, 1990: 106). De berichtgeving vormt zo simpelweg een afspiegeling van het politieke debat, een interpretatie daarvan wordt aan de lezer zelf overgelaten. Op deze manier verdwijnt echter wel de actieve onderzoeksrol van de pers (Bennett, 1990: 109-110).

(19)

14

het Propaganda Model als de Indexing Hypothesis ontwikkeld zijn met het oog op de media in de Verenigde Staten. De vraag is dus maar in hoeverre dit model toepasbaar is in landen waar de politiek en media heel anders gestructureerd zijn, zoals in West-Europa (Corner, 2003: 366-367). Robertson (2004: 457-480) toont echter aan in zijn onderzoek naar de berichtgeving over de Irak-oorlog in twee Schotse kranten dat alle drie de modellen een gedeeltelijke verklaring kunnen geven voor de berichtgeving. Bovendien laat dit onderzoek zien dat de modellen elkaar niet uitsluiten, maar in een bepaalde mate naast elkaar kunnen bestaan.

3.2 Berichtgeving over wetenschap en technologie

CO2-afvang en -opslag is een technologische ontwikkeling die zich vanuit de wetenschappelijke wereld langzaam naar het publieke domein heeft verplaatst. Deze verplaatsing heeft voor een deel plaatsgevonden doordat massamedia over de techniek zijn gaan berichten. Na de beschrijving van de berichtgeving over de activiteiten van overheid en bedrijfsleven zal er daarom nu worden ingegaan op de relatie tussen de massamedia en wetenschap en technologie.

Nelkin (1990: 4) geeft een duidelijke beschrijving van de relatie tussen de pers en de wetenschap:

“Scientists frequently regard the press as a “dirty” business that threatens the purity of science and contributes to antiscience attitudes.”

(20)

15

literatuur worden er een aantal redenen gegeven voor deze opstelling van de journalistiek, welke hieronder besproken zullen worden.

Allereerst is het de taak van de media om het publiek voor te lichten over de negatieve kanten van nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Dit is een gevolg van de hiervoor beschreven watchdogfunctie van de journalistiek (Laeveren & Mortelmans, 2001: 9). Dat de journalistiek zich genoodzaakt voelt over de risico’s te berichten lijkt versterkt te worden door gebeurtenissen uit het verleden. Toen na de Tweede Wereldoorlog er een periode ontstond van grote technologische en economische vooruitgang, gingen de media graag mee in het positieve beeld dat er geschetst werd. Zo was bijvoorbeeld kernenergie een van de oorzaken van de vooruitgang en in de jaren ’60 en begin jaren ’70 was er dan ook nauwelijks een negatief bericht over kernenergie te lezen (Gamson & Modigliani, 1989: 14-15 en Nelkin, 1984: 28-30). Echter, toen er in 1979 in de Verenigde Staten een ernstige ongeluk gebeurde in een kerncentrale werden de negatieve kanten van kernenergie ineens erg zichtbaar. Journalisten voelden zich verraden door het positieve beeld dat overheid en wetenschap hen altijd voorgespiegeld hadden en wat zij publiceerden. De media werd door critici verweten een te positief beeld over kernenergie gecreëerd te hebben. Vanaf dat moment zijn journalisten veel kritischer naar kernenergie gaan kijken en kwamen er ook veel meer negatieve berichten in de media (Gamson & Modigliani, 1989: 14-15 en Nelkin, 1984: 36). Kernenergie is zeker niet het enige voorbeeld van een technologie die bij nader inzien een behoorlijke risico blijkt te vormen. In de afgelopen decennia zijn er vele voorbeelden geweest van technologieën die direct of later een behoorlijke keerzijde bleken te hebben. Het is in de huidige maatschappij haast inherent geworden dat er risico’s verbonden zijn aan de technologische vooruitgang. De massamedia zijn zich daardoor ook veel meer gaan richten op de risico’s die verbonden zijn aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen (Laeveren & Mortelmans, 2001: 6).

(21)

16

aspecten, waardoor zij hier in hun berichtgeving veel nadruk op leggen (Elvers, 2009: 166; Nelkin, 1990: 46; Nelkin, 1996: 1600 en McCarthy et al., 2008: 376). Dit zorgt ervoor dat wetenschappers journalisten ervan beschuldigen gebruik te maken van sensatie (Wilkinson et al, 2007: 150 en Glynn, 1985: 69). Dit lijkt met name het geval te zijn zodra de algemene journalistiek over een wetenschappelijke ontwikkeling gaat berichten. Zolang een technologie zich vooral in de wetenschap- of economiekaternen van een krant bevindt lijkt de berichtgeving redelijk positief te zijn. Echter, zodra ook ‘algemene journalisten’ over deze technologie gaan berichten, krijgen vooral de controversiële zaken aandacht. De berichtgeving wordt dan een stuk kritischer (Lewison, 2007: 453; Scheufele & Lewenstein, 2005: 665 en Wilkinson et al., 2007: 155).

Tannenbaum & Percy (1960: 382) noemen overigens al in het begin van de jaren ’60 sensatie als een belangrijk aspect van de pers. Sensatie of sensationalism wordt hierbij omschreven als “placing exceptional emphasis on unique aspects of a situation” (Tannenbaum & Percy, 1962: 317). De vraag is echter of je de journalistiek kunt verwijten gebruik te maken van sensatie. De media zijn immers allemaal organisaties die streven naar zo hoog mogelijke kijk-, luister- en verkoopcijfers. Om zoveel mogelijk publiek te trekken zijn journalisten genoodzaakt veel aandacht te besteden aan sensationele onderdelen van wetenschap zoals de risico’s, onzekerheden en controverses. Het gebruik van sensatie door journalisten is daarom slechts een tegemoetkoming aan de wensen van het publiek (Glynn, 1985: 69; Laeveren & Mortelmans, 2001: 9 en Pasadeos, 1984: 10). Als sensatie dus al een slechte eigenschap zou zijn, dan is het niet zozeer een slechte eigenschap van de pers, maar meer van de maatschappij waarin de pers functioneert (Tannenbaum & Percy, 1960: 381).

(22)

17

veroorzaakt doordat een bijdrage in massamedia begrijpelijk moet zijn voor een groot publiek. Om de leesbaarheid van teksten te vergroten wordt de complexe wetenschappelijke informatie daarom door journalisten vereenvoudigd. Hierbij worden zaken waar wetenschappers zelf veel waarde aan hechten weggelaten of anders omschreven en verdwijnen de nuances uit het onderzoek (Nelkin, 1990: 46 en Nelkin, 1996: 1601-1602). De neiging tot simplificatie wordt nog eens versterkt door de tijdsdruk waaronder journalisten werken en de beperkte ruimte die hun bijdragen mogen innemen. Hierdoor hebben zij enerzijds maar weinig tijd om de complexe materie uit te zoeken en anderzijds maar weinig ruimte om het op te schrijven of uit te zenden (Nelkin, 1996: 1601-1602 en Shuchman & Wilkes, 1997: 976).

Een laatste oorzaak die bijdraagt aan de spanning tussen wetenschappers en de pers, is een verschil in inzicht over objectiviteit (Nelkin, 1990: 46 en Nelkin, 1996: 1602 en Shuchman & Wilkes, 1997: 976). Journalisten streven ernaar om objectief te zijn in hun nieuwsberichten (Fedler, Bender, Davenport & Drager, 2001: 46). Een belangrijk onderdeel hiervan is dat het verhaal ‘gebalanceerd’ is, wat inhoudt dat aan alle gezichtspunten ten aanzien van een onderwerp aandacht wordt besteed (Fedler et al., 2001: 46, 202). Dit kan ertoe leiden dat als er consensus bestaat onder een grote meerderheid van wetenschappers, er in de media toch net zoveel aandacht wordt gegeven aan de opinie van een heel kleine groep andersdenkende wetenschappers, pseudo-wetenschappers of zelfs leken (Grimm, 2009: 169-170). Voor wetenschappers bestaat objectiviteit echter uit de empirische controleerbaarheid van hun beweringen. De aandacht voor de mening van deze kleine groep, is in de ogen van veel wetenschappers dan ook onterecht en leidt tot irritatie (Nelkin, 1990: 46 en Nelkin, 1996: 1602).

3.3 Framing

Hiervoor is er ingegaan op de algemene theorieën ten aanzien van de berichtgeving door de media en meer specifiek op de berichtgeving over wetenschap en techniek. Nu zal nader bekeken worden wat de invloed van deze berichtgeving is op de beeldvorming bij het publiek.

(23)

18

activiteiten mede bepaald wordt door de media. Dit is niet verwonderlijk aangezien “the entire study of mass communication is based on the premise that the media have significant effects” (MCQuail, 1994 in: Scheufele, 1999: 104-105). De vraag is echter hoe groot de invloed van de media op de beeldvorming van haar ontvangers is en hoe deze invloed verloopt. Over deze vraag hebben de afgelopen eeuw meerdere opvattingen bestaan. Zo ging men er aanvankelijk vanuit dat de invloed van de media op het publiek zeer sterk was, maar in latere tijden ging men juist uit van het omgekeerde. Tegenwoordig heerst de opvatting dat de media een zeker effect op de ontvanger kunnen hebben, maar dat deze afhankelijk is van persoonlijke factoren van de ontvanger (Scheufele, 1999: 104-105). Framing is een concept dat een verklaring geeft voor de invloed die een media-uiting kan hebben op de opinie van het publiek (Entman, 1993: 51-52 en Scheufele, 1999: 104-106). Hoe dit proces verloopt zal in deze paragraaf verder worden beschreven.

3.3.1 Frame

Het concept frame speelt in de verschillende wetenschappelijk disciplines die zich met discourse analyse bezighouden een belangrijke rol. Discourse analyse gaat er vanuit dat communicatie een interactief proces is waarbij de verschillende deelnemers een actieve rol spelen en elkaar beïnvloeden. Om dit interactieve proces te laten slagen, is het nodig dat bij de verschillende deelnemers een bepaalde mate van gedeelde kennis aanwezig is waarop de interactie gebaseerd wordt. Het frame geeft aan hoe de deelnemers de interactie binnen deze kennis plaatsen en hoe de interactie dus geïnterpreteerd moet worden (Ensink & Sauer, 2003: 1-2).

(24)

media-19

uitingen. Ensink & Sauer (2003: 5-6) schrijven over het gebruik van het concept frame in dit specifieke onderzoeksgebied:

“analysts use the concept for describing and explaining differences in the way people perceive news events, and subsequently, the way reporters report about those events.”

Aangezien het in dit onderzoek een analyse van media-uitingen betreft, zal er verder worden ingegaan op de invulling van het concept frame zoals dit gebeurt in de theorie over media-analyses.

3.3.2 Individual frame

Vrijwel alle onderzoeken naar framing in media-analyses maken een onderscheid tussen twee soorten frames. Enerzijds zijn er de frames die iemand in zijn gedachten heeft en anderzijds zijn er de frames in communicatie-uitingen over een bepaald issue (o.a. Chong & Druckman, 2007: 105-106; Entman, 1993: 53; Scheufele, 1999: 106-107; Valkenburg et al., 1999: 551). Beide soorten en hun relatie tot elkaar zullen nu worden besproken.

Het frame dat iemand in zijn gedachten heeft over een onderwerp wordt ook wel individual frame (Scheufele, 1999: 106), audience frame (Valkenburg et al., 1999: 551) of frame in thought (Chong & Druckman, 2007: 105) genoemd. Anderen (o.a. Entman, 1993: 52-53 en De Vreese, 2005: 51-52) hebben geen aparte term voor dit type frame, maar beschijven wel hetzelfde principe. Voor de duidelijkheid zal er in het vervolg van dit onderzoek gerefereerd worden aan de term individual frame.

(25)

20

oplevert. Als deze persoon de eerste eigenschap als positief en de tweede als negatief evalueert, dan is zijn uiteindelijke attitude afhankelijk van de eigenschap die het zwaarst weegt voor hem.

Welke eigenschappen iemand relevant vindt voor een onderwerp en welke eigenschappen het zwaarst wegen is afhankelijk van zijn mentale schema van ‘ideeën’ over de wereld om hem heen. Dit schema bestaat uit algemene, lange termijn waardes en opvattingen, maar ook uit specifieke kennis over bepaalde onderwerpen. De eigenschappen die iemand relevant vindt met betrekking tot een bepaald onderwerp vormen samen het individual frame (Chong & Druckman, 2007: 105; Entman, 1993: 53; Entman, 2010: 391-392 en Scheufele, 1999: 107).

3.3.3 Media frame

Het tweede type frame is wat door Scheufele (1999: 106) en Valkenburg et al. (1999: 551) media frame en door Chong & Druckman (2007: 106) frame in communication wordt genoemd. Dit is dus het frame zoals dit naar voren komt in communicatie-uitingen, zoals krantenartikelen, televisie-uitzendingen en speeches. In het vervolg van dit onderzoek zal er naar dit frame verwezen worden met de term media frame. In de literatuur zijn er meerdere beschrijvingen te vinden over wat dit frame precies inhoudt:

“[a frame is] a central organizing idea or story line that provides meaning to an unfolding strip of events… The frame suggests what the controversy is about, the essence of the issue”

(Gamson & Modigliani, 1987 in: Scheufele, 1999: 106)

“frames in communication – that is, the key considerations emphasized in a speech act”

(Chong, 2007: 106)

“frames highlight some bits of information about an item that is the subject of a communication, thereby elevating them in salience”

(26)

21

“a frame is an emphasis in salience of different aspects of a topic” (De Vreese, 2005: 53) Hoewel dit vier verschillende beschrijvingen zijn, valt er een redelijk eenduidig beeld op te maken: met een media frame worden bepaalde aspecten van een issue benadrukt boven anderen, waardoor ze opvallender worden. Op deze manier bepaalt framing hoe het issue gepresenteerd wordt (De Vreese, 2005: 53). Entman (1993: 52) specificeert dit nog verder door aan te geven dat een frame zorgt voor “a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation”. Zo zorgt framing ervoor dat een bepaald issue voor een groot publiek begrijpelijk en toegankelijk wordt gemaakt (Entman, 1993: 53 en Valkenburg et al., 1999: 550-551).

Ondanks dat dus redelijk duidelijk is wat een frame voor functie heeft, is de theorie minder eenduidig over hoe en waar een frame zich in een tekst concretiseert (Chong & Druckman, 2007: 106). Wel is het duidelijk dat frames gevormd worden door specifieke visuele en tekstuele elementen, zoals afbeeldingen en terminologie, de zogenaamde framing devices (Scheufele & Lewenstein, 2005: 660 en Vreese, 2005: 53). Daarnaast geeft Entman (1991: 9) aan dat het benadrukken van een aspect voornamelijk samenhangt met de maat waarin een aspect voorkomt. Hoe meer woorden of ruimte er aan een aspect wordt besteed, hoe opvallender het is. Ook de prominentie van het aspect is hierbij belangrijk: een aspect dat in de titel genoemd wordt, is opvallender dan een aspect middenin het artikel. Overigens staan tegenover de aspecten die met frames worden benadrukt in belangrijkheid, ook de aspecten die juist worden weggelaten. Voor de framing van issues zijn de zaken die niet worden genoemd wellicht net zo belangrijk (Entman, 1993: 54).

3.3.4 Frame-setting

(27)

22

dan wordt dit onderwerp door middel van framing op een bepaalde manier aan hem gepresenteerd. Vervolgens kan hij door de framing in het krantenbericht een nieuw aspect als relevant voor zijn attitude over het onderwerp beschouwen. Ook kan deze persoon, als hij dit aspect reeds als relevant zag, een zwaardere weging voor zijn attitude toekennen aan het aspect. Dit betekent dat hij zijn individual frame aanpast aan het media frame en wordt frame-setting genoemd. Het gevolg hiervan is het framing effect: doordat deze persoon een nieuwe overtuiging over het onderwerp toevoegt of meer waarde hecht aan een bestaande overtuiging, verandert zijn evaluatie en dus ook zijn attitude over het onderwerp (Chong & Druckman, 2007: 110-111; Entman, 2010: 392; Scheufele, 1999: 115 en De Vreese, 2005: 52). Zowel Scheufele (1999: 116), Semetko & Valkenburg (2000:93), als De Vreese (2005: 53) noemen in dit kader ook de relatie met agenda-setting. Waar agenda-setting aangeeft over welke issues mensen het hebben, geeft frame-setting aan welke aspecten mensen belangrijk vinden aan deze issues. Daarom wordt in plaats van frame-setting ook wel de term second-level agenda-setting genoemd.

(28)

23

Of dit proces ook daadwerkelijk doorlopen wordt en de lezer het media frame dus overneemt wordt nog beïnvloed door een aantal zaken. Allereerst zijn er een aantal eigenschappen van het frame zelf die ervoor kunnen zorgen dat een frame over het algemeen eerder als toepasselijk wordt gezien door de lezer. Scheufele (1999: 110-112) beschrijft, zonder voorbeelden te geven, dat een aanzienlijk deel van de onderzoeken naar framing zich heeft beziggehouden met de vraag welke eigenschappen dit zijn. Chong & Druckman (2007: 112) geven als voorbeeld dat een frame eerder wordt overgenomen als deze gebracht wordt door een geloofwaardige bron. Ook wordt een frame eerder aanvaard als het aansluit bij algemene culturele waarden van het publiek.

Daarnaast zijn er ook nog de persoonlijke eigenschappen van de lezer die van invloed zijn op het al dan niet overnemen van een media frame. Volgens Chong & Druckman (2007: 111-112) is de sterkte van iemands persoonlijke voorkeuren, zoals zijn normen en waarden, hierin een belangrijke factor. Als een lezer bijvoorbeeld veel belang hecht aan een bepaalde waarde, dan zal hij media frames die andere waardes benadrukken niet snel overnemen. Ook iemands bestaande houding over een onderwerp is belangrijk. Een lezer zal een media frame niet snel overnemen als deze niet in overeenstemming is met zijn bestaande denkbeelden (Chong & Druckman, 2007: 111-112 en Entman, 2010: 392). Echter, als een onderwerp nieuw is voor een lezer dan heeft hij hier nog niet of nauwelijks een stabiele houding over opgebouwd. In een dergelijk geval is de lezer juist wel erg ontvankelijk voor de manier waarop het onderwerp geframed wordt (Chong & Druckman, 2007: 112; Gamson & Modigliani 1989: 9-10 en Scheufele & Lewenstein, 2005: 660). Dit is een belangrijk aspect met het oog op de afvang en –opslag van CO2 in Nederland. Zowel Huijts et al. (2007: 2784), als De Best-Waldhober et al. (2008: 327) lieten namelijk zien dat er onder het Nederlandse publiek maar zeer weinig kennis bestond over CO2-afvang en –opslag. Het is dus goed mogelijk dat de framing van het onderwerp door de media in dit geval dus een aanzienlijke invloed heeft op het publiek.

(29)

24

(Entman, 1993: 53). Ook zorgen de vele persoonlijke factoren die van invloed zijn op het daadwerkelijk plaatsvinden van een framing effect ervoor dat het per persoon sterk kan verschillen hoeveel invloed de frames hebben (Entman, 2010: 392 en Sotirovic, 2000: 274). Bovendien wordt het publiek ten aanzien van veel issues niet geconfronteerd met slechts één frame, maar met meerdere frames die met elkaar concurreren om de acceptatie van het publiek. Het lijk erop dat de meeste mensen in die gevallen het frame accepteren dat het beste past bij hun bestaande denkbeelden. Hierdoor vindt er nauwelijks een framing effect plaats, hooguit een versterking van de bestaande denkbeelden (Chong & Druckman, 2007: 112-113).

3.3.5 Frame building

Nu uitgelegd is hoe media frames de individual frames kunnen beïnvloeden en dit vervolgens tot een framing effect kan leiden, is nog niet helder hoe een frame in een tekst eigenlijk tot stand komt. De factoren en procedures die hiervoor zorgen worden frame building genoemd (De Vreese, 2005: 52 en Scheufele, 1999: 115). In de eerste plaats is frame building het resultaat van interne journalistieke procedures. Zo moeten journalisten de informatie die zij binnenkrijgen verwerken en begrijpen waardoor ze deze informatie eerst voor zichzelf framen. Hoe dit gebeurt is voornamelijk afhankelijk van hun eigen mentale schema van waarden en ideeën (Scheufele, 1999: 115). Vervolgens hebben journalisten maar een beperkte ruimte om onderwerpen aan het publiek te presenteren. Om het onderwerp te vereenvoudigen en betekenis te geven zijn ze gedwongen gebruik te maken van frames. Welke frames zie hiervoor gebruiken is afhankelijk van bijvoorbeeld hun persoonlijke ideologie, journalistieke normen en wat er nieuwswaardig is aan een onderwerp. Daarnaast zijn er binnen de redactie nog een aantal algemene invloeden op de framing van een onderwerp, zoals de politieke kleur van het medium waarvoor de journalist schrijft (Scheufele, 1999: 115; Valkenburg et al., 1999: 550-551).

(30)

25

om politici, bestuurders en belangengroeperingen (Scheufele, 1999: 115 en De Vreese, 2005: 52). Op hun beurt zijn journalisten voor hun informatie vaak gedeeltelijk afhankelijk van deze bronnen. Met name als een onderwerp nog nieuw is voor journalisten en publiek, wordt er veel van de quotes van deze partijen gebruik gemaakt (Scheufele, 1999: 115). Bovendien is het quoten van de verschillende partijen voor journalisten een goede manier om te zorgen voor een objectieve berichtgeving. Desondanks is het onvermijdelijk dat journalisten niet geheel objectief blijven in hun berichtgeving en de frames van een bepaalde partij meer aandacht geven dan de andere. De partij die uiteindelijk het beste de framing van een onderwerp weet te beïnvloeden heeft daardoor de meeste kans ook de publieke opinie te beïnvloeden (Entman, 1993: 56-57 en 2010: 392-393). Tot slot beschrijven Scheufele (1999: 117-118) en Entman (1991: 7 en 2010: 401-402) dat framing een wederkerig proces is, waarbij media frames en individual frames allebei zowel de input, als output kunnen vormen. Enerzijds gebeurt dit doordat journalisten zelf ook publiek zijn. In de framing van een bepaald onderwerp laten journalisten zich namelijk beïnvloeden door de frames uit berichten die er al eerder zijn geschreven over het onderwerp (Scheufele, 1999: 117-118). Anderzijds proberen journalisten in hun berichtgeving bij de opinie van het publiek aan te sluiten. Als een bepaald soort media frame over een onderwerp de publieke opinie beïnvloedt, dan is de kans groter dat een journalist in een volgend krantenbericht ook van dit frame gebruik maakt. Op deze manier heeft framing een zichzelf versterkende werking, waarbij er steeds minder van de dominante frames afgeweken wordt (Entman, 1991: 7 en 2010: 401-402).

3.3.6 Onderzoek naar framing

Het onderzoek naar framing is behoorlijk populair geworden binnen de communicatiewetenschappen (De Vreese, 2005: 51). Volgens Norris (1995: 360) valt het overgrote deel van het onderzoek naar framing op te delen in drie categorieën:

- Onderzoek naar de journalistieke processen die leiden tot de totstandkoming van media frames

(31)

26

- Effectonderzoek, waarbij onderzocht wordt wat voor invloed media frames op het publiek hebben

Omdat het onderzoek dat in dit rapport wordt beschreven behoort tot de tweede categorie, zal nu vooral hierop worden ingegaan.

Het verkrijgen van een goed inzicht in de framing van een bepaald issue in de media, is een belangrijke stap voorafgaand aan het onderzoeken van het effect van media frames op het publiek. Er is echter maar weinig onderzoek gedaan waarbij zowel de gebruikte media frames over een onderwerp, als het effect van deze frames op het individual frame worden onderzocht (De Vreese, Peter & Semetko, 2001: 107-108 en Scheufele, 1999: 110-112). Alleen inhoudsanalyses van frames in media komen daarentegen veel voor, zo geven Chong & Druckman (2007: 106) aan: “Over the past decade the identification of frames […] has become a virtual cottage industry” . Bij deze onderzoeken wordt er vaak wel een link tussen de media frames en de attitude van het publiek verondersteld, maar wordt hier geen onderzoek naar gedaan (Scheufele, 1999: 110-112).

Ondanks dat deze inhoudsanalyses dus allemaal de framing van een bepaald onderwerp in de media analyseren, worden er regelmatig nog een of meer variabelen aan het onderzoek toegevoegd. Zo is bijvoorbeeld onderzocht of er verschillen bestaan in de framing van een issue tussen twee soorten media, zoals televisie en dagbladen (bijv. Semetko & Valkenburg, 2000), of reguliere en alternatieve media (bijv. Kenix, 2008). Ook is er gekeken of er verschillen bestaan tussen de berichtgeving over een bepaald onderwerp in verschillende landen (bijv. De Vreese et al., 2001). Verder zijn er onderzoeken gedaan naar verandering in framing van een onderwerp door de tijd heen (bijv. Entman, 2010; Norris, 1995 en Weingart et al., 2000) en naar het verschil in framing van twee aparte maar vergelijkbare gebeurtenissen (Entman, 1991).

(32)

27

2007: 107), waarin de categorieën vermeld staan met een duidelijk definitie ervan. Bij de inhoudsanalyses naar de framing in teksten is weliswaar duidelijk dat de categorieën waarnaar men op zoek is worden gevormd door frames. In de theorie over framing ontbreekt echter een eenduidige definitie over wat precies een frame vormt. Dit heeft ertoe geleid dat er tussen de vele onderzoeken naar framing door de media behoorlijk wat verschil bestaat in de manier waarop frames gedefinieerd worden (De Vreese, 2005: 53 en Semetko & Valkenburg, 2000: 94). De belangrijkste verschillen zullen hier besproken worden.

3.3.7 Inductieve en deductieve analyse

Allereerst bestaat er een belangrijk verschil in de manier waarop de frames worden vastgesteld. Hierbij kan er op twee manieren te werk worden gegaan: de inductieve en de deductieve methode (De Vreese, 2005: 53; Mayring, 2000: 3-5 en Semetko & Valkenburg, 2000: 94-95). Bij de inductieve methode heeft de onderzoeker aan het begin van de analyse alleen vastgesteld aan welke criteria de frames moeten voldoen. De daadwerkelijke frames worden pas in het materiaal ontdekt en zo groeit gaandeweg het onderzoek de lijst met frames. Dit zorgt ervoor dat reeds onderzocht materiaal opnieuw bekeken moet worden aan de hand van de nieuwe lijst, waardoor dit een intensief proces is (De Vreese, 2005: 53; Chong & Druckman, 2007: 107; Mayring, 2000: 3-4 en Semetko & Valkenburg, 2000: 94). Bij de deductieve methode zijn de frames waarnaar men opzoek gaat in het materiaal voorafgaand aan het onderzoek al vastgesteld. Hierbij is het nodig dat er al voor de analyse van het materiaal een goed begrip van het onderwerp en de mogelijk voorkomende frames bestaat. Als de frames zijn vastgesteld wordt er vervolgens gekeken in welke mate deze frames voorkomen in het materiaal (De Vreese, 2005: 53; Mayring, 2000: 4-5 en Semetko & Valkenburg, 2000: 94-95).

(33)

28

juist als voordeel dat er gemakkelijk grote hoeveelheden materiaal mee geanalyseerd kunnen worden. Bovendien kan het vaak eenvoudig worden herhaald en is het voor meerdere media of meerdere versies van één medium bruikbaar. Dit zorgt ervoor dat subtiele variaties tussen verschillende media of binnen meerdere versies van één medium ontdekt kunnen worden. Nadeel is wel dat de van tevoren geformuleerde frames kunnen leiden tot een nauw blikveld, waarbij eventuele andere frames snel over het hoofd gezien kunnen worden (Kenix, 2008: 124; Mayring, 2000: 3-5 en Semetko & Valkenburg, 2000:95). 3.3.8 Generic en issue-specific frames

Naast het verschil in analysemethode, zijn er nog veel grotere verschillen te vinden in wat men nu in het materiaal als frame onderscheidt. Zo zijn er aan de ene kant de onderzoeken waarbij de frames waarop de tekst wordt onderzocht heel breed worden gedefinieerd. Zo omschrijft Iyengar (1994, in Norris, 1995: 358) frames als type berichtgeving, waarbij hij slechts twee soorten onderscheidt: episodische en thematische frames. Ook Semetko & Valkenburg (2000: 95-96) gebruiken een schema van vijf redelijk algemene frames: conflict, human interest, economische consequenties, moraliteit en verantwoordelijkheid. Naast deze algemene definiëring van frames zijn er ook onderzoeken waarin frames heel specifiek worden geformuleerd. Zo onderscheidt Kenix (2008: 125-126) in haar onderzoek naar de framing van klimaatverandering tien verschillende frames, waaronder “current weather” en “new evidence or research presented”. In een onderzoek naar de framing van risico’s en oorzaken daarvan in de omgeving van een Zweedse rivier heeft Boholm (2009: 1568-1569) zelfs een schema opgesteld waarin acht risico’s worden gecombineerd met 14 oorzaken.

(34)

29

(35)

30

Hoofdstuk 4: Data en methode

4.1 Databeschrijving

4.1.1 Dagbladen

Voor dit onderzoek wordt van Nederlandse dagbladen geanalyseerd hoe zij over CO2-afvang en –opslag hebben bericht. Daarnaast wordt er specifiek gekeken of er verschillen te ontdekken zijn tussen de berichtgeving van dagbladen uit regio’s waar plannen zijn voor CO2-opslagprojecten en de landelijke berichtgeving. Er zijn daarom twee regionale dagbladen en een landelijke dagblad geselecteerd. Het gaat om de volgende dagbladen:

Regio Barendrecht: aangezien het meest concrete plan voor CO2-opslag in Nederland als opslaglocatie Barendrecht had, is deze regio in het onderzoek betrokken. Het Algemeen Dagblad / Rotterdams Dagblad (hierna: AD/RD) is de krant die dagelijks verschijnt in Rotterdam en omgeving, waar Barendrecht ook toebehoort. Bovendien behoort Pernis ook tot deze regio, waar de fabriek staat die de CO2 produceert die in Barendrecht opgeslagen zou moeten worden. Deze krant verschijnt dus in het hele gebied waar de keten van CO2-afvang, -transport en –opslag zou moeten plaatsvinden. Het AD/RD is een regionale editie van de landelijke krant Algemeen Dagblad, deze krant heeft in een groot gedeelte van de Randstad regionale edities. De specifieke Rotterdamse editie heeft een oplage van ongeveer 125.000 exemplaren en een bereik van net geen 400.000 lezers (De Persgroep, 2010).

(36)

31

voor de provincies Groningen en Drenthe, met een oplage van net geen 140.000 exemplaren en een bereik van ongeveer 420.000 lezers (Cebuco, 2010).

Landelijk: de Volkskrant is in dit onderzoek opgenomen als de vertegenwoordiger van de landelijke kranten. Voor de Volkskrant is gekozen omdat dit een algemene krant is, die in heel Nederland verschijnt. De Volkskrant heeft een dagelijkse oplage van ongeveer 260.000 exemplaren en een bereik van bijna 830.000 lezers (Cebuco, 2010).

4.1.2 Periode

(37)

32

nog in het onderzoek wordt meegenomen. Daarnaast valt dit punt min of meer samen met het moment waarop met dit onderzoek is begonnen. Tot slot ligt deze datum nog na de bekendmaking van de voorkeurslocaties voor opslag in Noord-Nederland, waardoor de berichten naar aanleiding daarvan ook in het corpus zijn opgenomen.

4.1.3 Dataverzameling

De krantenberichten in het corpus van dit onderzoek zijn verzameld met behulp van de LexisNexis Newsportal. Via deze online database kan door middel van zoektermen op eenvoudige wijze worden gezocht naar artikelen die in dagbladen zijn verschenen. Praktisch alle landelijke en regionale dagbladen van Nederland maken deel uit van de database, waaronder de Volkskrant, DvhN en AD/RD. Bij het zoeken in de LexisNexis-database is allereerst gebruikt gemaakt van de zoekterm CO2 AND opslag. Hierbij komen alle artikelen tevoorschijn waarbij het woord CO2 in combinatie met het woord opslag wordt genoemd. Hieronder valt bijvoorbeeld CO2-opslag , CO2-afvang en –opslag maar ook opslag van CO2. Dit laat zien dat het zoeken naar CO AND afvang AND opslag overbodig is, aangezien de krantenartikelen die dit oplevert ook al met de vorige zoekterm gevonden zijn. Daarnaast zijn er ook nog de zoektermen CCS en carbon AND storage ingevoerd. Uiteraard zijn allebei afgeleid van Carbon Capture and Storage, de internationale term voor CO2-afvang en –opslag.

De verschillende zoekopdrachten leverden verdeeld over de drie kranten in totaal bijna 800 artikelen op. Dit vormde echter niet het uiteindelijke aantal artikelen waaruit het corpus van dit onderzoek bestaat. Er heeft nog een zorgvuldige na-selectie plaatsgevonden, waarbij behoorlijk wat artikelen zijn verwijderd. De artikelen zijn geselecteerd op de volgende criteria:

(38)

33

- Daarnaast zijn er alleen artikelen in het corpus opgenomen die ook daadwerkelijk over CO2-afvang en –opslag gaan. In de aanvankelijke zoekresultaten stond bijvoorbeeld ook een artikel over kernenergie waarbij werd ingegaan op de opslag van kernafval en het ontbreken van CO2-uitstoot. Hoewel dit artikel dus niets met CO2-afvang en –opslag te maken had, kwam het wel voor in de resultaten aangezien het voldeed aan de zoektermen. - Een lastiger punt vormden artikelen die CO2-afvang en –opslag wel kort

(39)

34

noemen in de titel, ondertitel of eerste paragraaf. Ook zijn alle variaties op de termen CO2 en opslag geaccepteerd, zoals het opslaan van kooldioxide of het onder de grond stoppen van broeikasgas. Daarnaast werd ook hier de mogelijkheid opengehouden om artikelen die wel heel duidelijk over CO2 -afvang en –opslag gingen, maar waar dit niet in de titel, ondertitel of eerste paragraaf genoemd werd, toch op te nemen in het corpus. Over drie kranten gezien waren er ongeveer een handvol artikelen waarvoor een dergelijke uitzondering werd gemaakt.

- Als laatste criterium werden alleen krantenartikelen geselecteerd die enige inhoudelijke behandeling van het onderwerp gaven. Zo werd bijvoorbeeld de aankondiging van een televisie-uitzending over CO2-opslag uit het corpus weggelaten, omdat dit niets anders dan de zender, tijdstip en het onderwerp van de uitzending noemde. Ook is bijvoorbeeld een bericht met enkel het adres en de openingstijden van het informatiecentrum over het project in Barendrecht niet voor dit onderzoek geanalyseerd.

4.1.4 Corpus

De bovenstaande criteria hebben ertoe geleid dat een groot aantal van de artikelen zijn verwijderd. Het uiteindelijke corpus voor dit onderzoek zal daarom bestaan uit 265 artikelen, deze zijn als volgt verdeeld:

- 53 artikelen uit de Volkskrant

- 86 artikelen uit het Dagblad van het Noorden

- 126 artikelen uit het Algemeen Dagblad / Rotterdamsdagblad.

(40)

35

4.2 Analysemethode

4.2.1 Vaststelling frames

Om de krantenberichten te kunnen analyseren op de manier waarop zij CO2 -afvang en –opslag framen moet er een analysemodel worden opgesteld. Dit model bestaat uit de frames waarnaar in de krantenartikelen opzoek wordt gegaan. Voor dit onderzoek zijn de frames op een deductieve manier vastgesteld. Dat wil zeggen dat de frames die men in de krantenartikelen zou kunnen tegenkomen al zijn geformuleerd voor aanvang van de analyse (De Vreese, 2005: 53; Mayring, 2000: 4-5 en Semetko & Valkenburg, 2000: 94-95). Allereerst is hiervoor gekozen omdat er een grote hoeveelheid materiaal geanalyseerd moet worden en hiervoor leent een deductieve methode zich het beste, zo beschrijven Semetko & Valkenburg (2000: 94-95). Ook wordt er in dit onderzoek een vergelijking gemaakt tussen drie verschillende dagbladen. In een dergelijk geval is de deductieve methode eveneens het meest geschikt (Kenix, 2008: 124; Semetko & Valkenburg, 2000: 94-95). Wel vraagt een deductieve analysemethode om een goed begrip van het onderwerp en de mogelijke frames die in het materiaal zouden kunnen voorkomen (Semetko & Valkenburg, 2000: 94-95). Om de vereiste kennis over CO2-afvang en –opslag te verkrijgen is er een grote hoeveelheid materiaal over dit onderwerp bestudeerd. Zo zijn er o.a. rapporten over CCS van het Rathenau Instituut (Ganzevles et al., 2008), Instituut Clingendael (2008), Energie Dialoog Nederland (Nackenhorst et al., 2009) en Kernteam CCS Noord-Nederland (Van Ansem et al., 2009) gelezen. Ook zijn bijvoorbeeld de websites van de CCS Association (2010) en Milieu Centraal (2009) bezocht. Deze boden beide veel algemene informatie over CO2-afvang en –opslag.

(41)

36

wel specifiek opgesteld voor dit onderzoek naar de berichtgeving over CCS en kunnen niet voor de analyse van de berichtgeving over zomaar alle onderwerpen gebruikt worden. Aan de andere kant zijn de frames wel ruim genoeg geformuleerd om gebruikt te kunnen worden voor de analyse van berichtgeving over onderwerpen die redelijk overeenkomen met CO2-afvang en –opslag. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de berichtgeving over de bouw van een nieuwe kerncentrale in Nederland, daaraan worden ook voor- en nadelen voor het milieu en gezondheidsrisico’s gezien. Zo zou op basis van de voor dit onderzoek geformuleerde frames, in de toekomst de berichtgeving over CCS ook met de berichtgeving over kernenergie vergeleken kunnen worden.

4.2.2 Analysemodel

Voor dit onderzoek zijn uiteindelijk zes overkoepelende frames geformuleerd die allemaal een aspect binnen het CCS-debat vormen. Vervolgens zijn deze frames, op één na, onderverdeeld is twee subframes die elkaars tegenpolen vormen. De reden hiervoor is dat in de discussie over CO2-afvang en -opslag er ook vaak tegenstrijdige geluiden te horen zijn. Zo wordt CO2-afvang en –opslag bijvoorbeeld door de Nederlandse overheid gezien als kans voor het milieu (Ministerie van VROM, 2007: 30), maar wordt het door anderen juist als bedreiging voor het milieu gezien (Greenpeace, 2007).

In lijn met de aanpak van o.a. Mayring (2000: 6) en De Vreese (2005: 54), is in een coding agenda vervolgens duidelijk omschreven welke aspecten de tekst moet bevatten om een subframe van toepassing te laten zijn. Aan de hand daarvan zijn alle artikelen geanalyseerd. Hieronder zijn de frames en subframes, samen met hun beschrijving en criteria weergegeven. Ook zijn er ter verduidelijking voorbeelden uit het corpus weergegeven.

Frame I: Milieu Ia: milieuvoordelen

Dit frame is van toepassing als er in een bericht:

- een relatie wordt gelegd tussen CO2-opslag en een bijdrage aan de oplossing van het klimaatprobleem of andere milieuproblemen.

(42)

37

“Vorige week werd het opvangen en opslaan van CO2 door energieonderzoekscentrum ECN voorgesteld als een van de beste maatregelen om het broeikaseffect terug te dringen.”

(VK–25/02/2006) Ib: milieunadelen

Dit frame is van toepassing als er in een bericht:

- wordt gemeld dat CO2-opslag niet bijdraagt aan een verbetering van het klimaat

- een relatie wordt gelegd tussen CO2-opslag en negatieve milieu- of klimaateffecten

- wordt gezegd dat CO2-opslag de ontwikkeling van duurzame en schone energie tegenhoudt

- een milieuorganisatie zicht tegen CCS verklaart, ongeacht of er hier verder een reden voor gegeven wordt of niet

Het onderstaande voorbeeld is een combinatie van het derde en vierde punt: “Greenpeace vreest onder meer dat de investeringen in CO2-opslag ten koste gaat van de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen.”

(DvhN-06/04/2010) Frame II: Veiligheid

IIa: veilig

Dit frame is van toepassing als in een bericht: - wordt gemeld dat CCS een veilige techniek is - wordt gemeld dat CCS een bewezen techniek is

- de risico’s van CCS worden afgedaan als verwaarloosbaar klein

In het onderstaande voorbeeld staat een quote van Ruud Lubbers, de promotor van de CO2-opslagplannen in de regio rond Rotterdam. Hierin zegt hij dat CCS een veilige techniek is:

“Ik zie dit project in het perspectief van de jarenlange ervaring die we in Nederland hebben met gas. Barendrechters leven al jaren op aardgas. Is CO2 heel anders? Ik zou niet iets promoten als het niet veilig zou zijn.''

(AD/RD-27/06/2008) IIb: risico’s

Dit frame is van toepassing als in een bericht:

(43)

38

In het volgende voorbeeld maakt een wetenschapper duidelijk dat hij de opslag van CO2 zeker niet helemaal veilig acht:

“Van den Akker maakt zich vooral zorgen over het vrijkomen van CO2 bij het compressorstation bij de injectieputten, waar het gas de bodem in gaat. 'Daar kan CO2 ontwijken', veronderstelt hij. 'En ik heb het dan nog niet eens over doden als gevolg van een calamiteit, maar vooral over mensen die in de buurt wonen en mogelijk misselijk of duizelig kunnen worden door lekkend CO2.'”

(VK-14/02/2009) Frame III: Economische consequenties

IIIa: economische voordelen

Dit frame is van toepassing als in een bericht:

- gemeld wordt dat de toepassing van CCS kan of zal leiden tot economische voordelen. Dit kan bijvoorbeeld door de export van de techniek, waar geld aan verdiend kan worden of door de handel in emissierechten

- gemeld wordt dat er met behulp van CO2-opslag meer gas of olie gewonnen kan worden. Gas en olie hebben veel economische waarde, waardoor CO2 -opslag indirect leidt tot economische voordelen

- wordt gemeld dat CCS een rendabel uit te voeren techniek is

- wordt gemeld dat CO2-opslag in vergelijking met andere klimaatbesparende maatregelen relatief goedkoop is

Het onderstaande fragment is een voorbeeld van het tweede punt:

“Alle gassen die vrijkomen bij de stroomopwekking, worden in een leeg gasveld gepompt in het vier kilometer verderop gelegen Akkrum. Daar komen ze weer onder voldoende druk om er gas uit te winnen waarop de elektriciteitscentrale kan draaien.”

(DvhN-14/12/2006) Het volgende fragment is een voorbeeld van het laatste punt:

“Goede CO2-afvang en -opslag kan van steenkool een relatief schone brandstof maken. Zonder CCS zullen de kosten voor het oplossen van het klimaatprobleem met 70 procent toenemen.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Frame vanuit het perspectief van de ontvanger – Maak het belangrijk voor hem of haar en zet hem of haar liever niet in een slechterikenrol. Kies voor concrete taal

Tevens moet ook op transport- schade gecontroleerd worden, te late schademeldingen (> 1 dag na levering) wor- den niet aanvaard.. - De meegeleverde bevestigings artikelen zijn

Draai het X-frame door totdat u de bovenste ligger aan de andere kant van de haak goed om de vierde sport boven het platform kan steken.. Steek de bovenste ligger om de sport en

Vraag en aanbod zijn natuurlijk groter dan stad en Westerkwartier: daarom werken we samen met provincie en andere regionale partijen samen kunnen we de ervaringen uit het

The frame and content components of speech may have subsequently evolved separate realizations within two general purpose primate mo- tor control systems: (1) a

• nagłówek ramki frame relay zawiera 10 bitowy numer, zwany DLCI (identyfikator połączenia łącza danych), numer PVC o znaczeniu lokalnym, określający sieć

Ook is, in antwoord op deelvraag 2, gekeken naar het economisch belang van de regionale luchthavens waarbij gesteld kan worden dat een luchthaven een noodzakelijke factor kan

Deze vraag moet inzicht geven in ‘het belang dat ondernemingen toeschrijven aan de aanwezigheid van andere ondernemingen in hun nabijheid’ en om welke (soort) ondernemingen het