• No results found

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2 · dbnl"

Copied!
149
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Domien Sleeckx

bron

D. Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2. Karel Oberts, Antwerpen 1843

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/slee003kron02_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

De ryke fokker.

(1532.)

Dàer ligt hy, by zyn blinkend goud, Van hongersnood vergaen;

Daer ligt hy, die den armen nooit, Hoe nat beschreid, hoe zacht geschoeid, Hoe naekt gekleed, hoe diep geploeid, Getroost van zich liet gaen.

JACOBKARSMAN.

I.

Het was in den jare 1532, den avond van het feest der Geloovige Zielen.

Tweemael hadden reeds de klokken der verschillende kerken der stad Antwerpen, door haer treurig en eentoonig gebrom, de kristenen tot den dienst der overledenen geroepen. De lucht was met dikke, sombere wolken bedekt. Er

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(3)

heerschte eene buitengewoone duisternis en stilte in de straten; want, daer het grootste deel der bevolking zich lang reeds tempelwaerts had begeven, zou men byna de halve stad doorloopen hebben, zonder een sterveling te ontmoeten.

In een wyden mantel gewikkeld, en een breed geranden hoed, zoo diep mogelyk, op het hoofd gedrukt, stond een jongeling, sints eene uer, schier beweegloos op de Steenhouwersvest te wachten. Zyne blikken waren onophoudelyk op de vensters eener prachtige wooning gerigt, waer in men geen den minsten schyn van beweging of licht kon bespeuren. Dezelye werd destyds door een ongemeen ryk duitsch koopman, met name Fugger of liever Fokker, gelyk men dien in antwerpschen tongval uitsprak, bewoond. Ofschoon het grootste gedeelte van des jongelings aengezigt bedekt was, kon men echter aen de krimpachtige samentrekking der onderste deelen van hetzelve by poozen gemakkelyk bespeuren, dat een zeer pynlyk gedacht moest in zynen boezem woelen. Voor het overige deden de blonde lokken, die van onder zyn hoofddeksel op zyne schouders vielen, met reden gissen, dat hy, in weêrwil zyner zonderlinge houding, uit

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(4)

het zuiden van Europa niet oorspronkelyk was.

Na nog eenigen tyd vergeefs te hebben gewacht, trad de jongeling eindelyk verder door. Zoo lang hy het huis van Fugger kon zien, bleef hy hetzelve, hoewel

voortgaende, onophoudelyk aenstaren. Wanneer echter de duisternis en de verte hem beletteden langer iets te ontwaren, liet hy moedeloos zyn hoofd op zyne borst vallen, zyne trekken kregen eene nog pynlyker, nog hopeloozer uitdrukking, en: - Katarina!

zuchtte hy met eene half versmoorde stem, Katarina! en gy ook, gy vergeet my! o Nu wordt my het leven een ondragelyke last! ...

Juist was hy digt by het einde der straet gekomen, dat op den Oever uitloopt. Op eens doet het gebruisch van het water tusschen de raderen des molens, die toen kortelings op de Sint-Jansbrugge stond, hem als het ware uit zyne mymering ontwaken. Schier verheugd ligt hy het hoofd op, zyne blikken worden levendiger, zyne treden vaster en met eene wanhopende blydschap stapt hy moedig op de rui aen. Nu was het niet mogelyk langer aen zyn rampzalig voornemen te twyffelen: de ongelukkige wilde zich zelfmoorden. Er bleef geen de minste strael

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(5)

van hoop voor zyn behoud meer over. Reeds was hy met den eenen voet op den boord des waters, toen eensklaps het klagende gelui der klokken voor de derdemael in de lucht begint te weêrgalmen. Getroffen, deinst de jonker eenige treden terug, zyne gedachten nemen eene geheele andere rigting. Als verschrikt treedt hy nog verder achteruit, haest zich de noodlottige plaets te verlaten en eenige oogenblikken later stapte hy, schoon nog tot in de ziel bedroefd, veel kalmer over den Oever.

- Ongelukkige! sprak hy tot zichzelven, wat gingt gy doen? ... Eene misdaed begaen, die u vroegtydig eenen vader in het graf zou gestort hebben, die in u alle zyne hoop op deze wereld heeft gesteld... En voor wie zulks? ... Voor een meisje dat gy bemind hebt, zegt gy, ... en nog onuitsprekelyk bemint.... Maer, verdient zy uwe liefde? .. Mint zy u ook? ... o Neen, ik kan er niet aen twyffelen... Katarina! ... Een engel! Zy zou my niet meer minnen... Zy, om wie ik myn leven wilde geven! ... Neen, zy kan my zoo ras niet vergeten hebben... Zy kan eene opregte liefde, als de onze, zoo ras niet met de voeten treden.... Zy mint my ook nog... Maer, waerom my geen de minste tyding laten geworden? ...

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(6)

Zy voelt dan niet, dat die onzekerheid my moet martelen... Dat zy my moet tot wanhoop brengen.... o God! By wien voor myne bittere smart troost gaen zoeken?

Onder het uitspreken dier by poozen afgebroken woorden, was hy zonder het zelfs te weten de Muntstraet ingeslagen, en St. Andries kerk genaderd. By het eindigen stond hy zelfs voor de groote kerkdeur in de Waeistraet. De dienst was reeds eenigen tyd begonnen en juist op het oogenblik, dat hy zyne verzuchting om troost ten hemel zond, antwoordde hem in de kerk eene zuivere mannenstem, door de klagende toonen des orgels begeleid: Consolatrix afflictorum! en al de zangers te gelyk herhaelden nu, met meerder klem en ook met zwaerdere begeleiding, het smeekende: Ora pro nobis.

Door deze omstandigheid geraekt, trad de godsdienstige jongeling in den tempel, niet twyfelende of hy zou in het huis des Heeren en aen den voet eens

Lievevrouwenbeelds leniging voor zyne hartepynen ontmoeten.

De St. Andries kerk van dien tyde was in verre na degene niet, die wy nu kennen.

Men weet dat deze laetste eerst in de verledene eeuw werd gebouwd, doordien het instorten des ouden to-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(7)

rens geheel de kerk had doen vervallen. De oude kerk was integendeel een zeer statig en half gotisch gebouw. Reeds in 1519 hadden de Augustynen van de Saksische Kongregatie op dezelfde plaets een ruim klooster gebouwd, van hetwelk de Augustynstraet, zoo als men ziet, nog haren naem heeft behouden. Doch sommige dezer paters, eenige jaren later en wel gedurende de eerste jaren der hervorming, van kettery verdacht gevonden zynde, werden zy uit de stad gejaegd en hun klooster geheel afgebroken en verkocht; de nog niet geheel geeindigde kerk uitgenomen, welke met toelating van Paus Adrianus VI voltooid werd, om als parochie kerk en onder de bescherming van den heiligen Apostel Andries aen de geloovigen van dit deel der stad te dienen.

Aen niemand zal het dus vreemd schynen, indien wy zeggen, dat het sombere en treurige voorkomen van derzelver binnenste, vooral in dit oogenblik, in het geheel niets troostends aen de duistere geestgesteltenis van den jongeling aenbood. Die half donkere, geheimvolle ruimte, slechts door het flauwe geflikker verlicht van een aental waskaersen, wier licht niet verder dan tot het vierde der hoogte van het reuzenstaltige

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(8)

kerkgewelf reikte, die spraeklooze, knielende en schier beweeglooze menigte, die zwarte drappereijen en ontelbare afbeeldsels der akelige dood, waermede de wanden en pilaren schier bedekt waren, en vooral de slepende en weenende toonen der orgel, en het weemoedige der zangen, deden nog weemoedigere gepeinzen in zyne ziel opwellen. Het scheen hem toe als of dit alles, hem zyne ongelukkige liefde voorstelde;

hy voelde zich elken oogenblik het hart meer en meer overladen. Eindelyk kon hy het niet langer meer uithouden, hy moest ter kerke uit, hy moest op de straet in vryheid weenen. Op het oogenblik dat hy ylings ter kerkdeur uitwilde, langs waer hy was ingekomen, ontwaerde hy, in de schaduw eens pilaers, eene vrouw, die hoewel schynbaer met de grootste aendacht aen het het bidden, hem evenwel byna onmerkbaer met de hand teeken deed te blyven. Nevens dezelve zaten twee personen: de eene was eene vrouw wier ryzige gestalte door het lange, wyde kleed, dat haer leden omsluijerde niet geheel kon verborgen worden. De andere was een grysaerd van een edelaerdig en deftig voorkomen, wiens wezentrekken, by den eersten oogslag, niets dan eerbied schenen te moeten in boezemen, hoewel

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(9)

iemand, die een weinig gelaetskenner was, aen de de buitengewoone dunte zyner lippen en de samentrekking zyns monds, hem wel van geldzuchtigheid zou verdacht hebben. Op het oogenblik had de jongeling Fugger en Katharina herkend. De vrouw die hem teeken deed was Klara, de dienstmaegd zyner geliefde. Na zich den mantel nog hooger over het aengezigt te hebben opgetrokken, plaetste hy zich een weinig meer achteruit, zoo nogthans dat hy zeker was van Fugger en zyne dochter niet uit hy oog te verliezen, en nu wachtte hy welgemoed het einde af van den dienst, niet twyfelende of hy zou op de eene of andere wyze iets vernemen. Bad hy intusschen voor de rust der overledene Zielen of dacht hy aen zyne Katharina, zie daer een raedsel, welk waerlyk verliefden wel zullen oplossen. Althans de tyd ging voorby.

De laetste toonen der orgel weêrgalmden reeds in den byna geheel geruimden tempel, toen zich Fugger eindelyk gereed maekte om te vertrekken. De jonker volgde hem zoo digt hy kon, zonder zich aen zyne opmerkzaemheid bloottestellen. In het uitgaen voelde hy zich eensklaps in den arm knypen: terzelfder tyd stak iemand, zonder een woord te spreken, hem een briefje toe. Spraek-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(10)

loos nam ook de jonker hetzelve aen, stak het tusschen zyne borst, en ging voort met den koopman te achtervolgen, zonder zich eigenlyk te kunnen uitleggen, waerom hy het deed, en wat voordeel zulks aen zyne liefde kon toebrengen. Slechts wanneer hy langs de Ridderstraet over de Steenhouwersvest was gekomen, en de zware straetpoort van des Duitschers wooning had hooren achter hem en de twee vrouwen toevallen, begon hy zyne gesteltenis te beseffen. Dan, het was niet zonder nog eenige treurige blikken op het huis, dat zyne beminde inhield, geworpen te hebben, dat hy zich eindelyk langs de Kammerstraet naer het midden der stad, waer zyne wooning gelegen was, verwyderde.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(11)

II.

Aen iemand, wien de geschiedenis onzer stad niet geheel vreemd is, zal het genoeg bekend zyn, tot welke verbazende hoogte de koophandel ten dien tyde by ons was gestegen. Om hier van slechts een denkbeeld te geven, zal het genoeg zyn, het getal schepen op te noemen, die dagelyks op en af de Schelde voeren. Hetzelve beliep tot byna vyfhonderd. Buiten de ontelbare vaertuigen, die in de menigvuldige vlieten in veiligheid lagen, was het getal dergene, die men op de reede vóór de stad zag, zoo groot, dat er de stroom letterlyk mede bedekt scheen. Zelfs waren er een groot getal verpligt zich hooger op, tot wyd voorby de stad, te plaetsen, om zoo

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(12)

hunne beurt van uitgelost te worden af te wachten; en daer zich deze reeks gewoonlyk wel eene uer ver en zelfs tot by Hoboken uitstrekte, willen sommigen, dat hier van het spreekwoord: op de Hobooksche hei liggen, zou zyn voortgekomen. Ook de bevolking der stad had op eene verbazende wyze toegenomen. Men beweert dat zy tot op 300,000 zielen beliep. De toeloop der vreemdelingen was onbeschryflyk. Er was byna geene bekende natie, die in het ryke, wereldberoemde Antwerpen geene vertegenwoordigers had; het geen een schryver van dien tyd deed zeggen, dat men er zonder reizen, de zeden en gewoonten van heel den aerdbodem kon leeren kennen.

Zweden, Denen, Engelschen, Itaeljanen, Franschen, maer vooral Spanjaerden en Duitschers waren er in menigte. Dat deze laetsten, vooral op dit tydstip en later, hier tot aen het vervallen des handels in groote meerderheid waren, doen ons de prachtige vrachthuizen, het Oosterlingen-en het Hessenhuis, welke zy bouwden en die nog bestaen, gemakkelyk zien. Eene eeuw vroeger zelfs was reeds eene ryke Duitscher, Hendrik Suderman, de stigter geweest van twee kloosters: de Cellebroeders en de Zwartzusters. Tot

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(13)

erkentenis heeft men de straet, waer hy woonde, langen tyd Zuerstraet en in het franch rue Aigre genoemd. Sints kort echter is de naem, Sudermanstraet, hersteld geworden.

De voornaemste oorzaek dier buitengewoone en verbazende toeneming was vooreerst het groot getal jaermarkten, welke hier werden gehouden, en vooral de menigvuldige privilegiën, waermede dezelve door verschillende vorsten waren verrykt geworden. Een van deze, dat de kooplieden bevryding waerborgde van alle

aenhoudingen zoo lang de jaermarkten en hunne op en afreizen duerden, moest niet weinig tot den luister derzelve bybrengen. Zoo men de groote vryheid, welke deze vreemdelingen in zeden, dragt en kleeding genoten, hierby voegt, als ook het overbrengen van den speceryhandel, en de veiligheid en uitgestrektheid onzer haven, zal het niemand verwonderen, zoo onze stad op korten tyd de rykste en aenzienlykste aen deze zyde van de Alpen was geworden.

Onder de kooplieden der duitsche natie, die in 1532 de stad Antwerpen bewoonden, mogten Fugger en Hochstetter, zeker als de voornaemste worden opgegeven. De wooning van den eersten hebben wy hooger reeds aengewezen; degene

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(14)

van den laetsten stond in de straet, die nog den naem van Hochtstettersstraet draegt, en kon voor een der byzonderste van geheel het kwartier doorgaen. Vele jaren had men de namen, Fugger en Hochstetter, in alle belangryke handelzaken onafgescheiden ontmoet; sints kort echter scheen die vereeniging der beide ryke kooplieden op eens te hebben opgehouden; want met verwondering hadden de Antwerpenaren, reeds eenige dagen voor het feest der Geloovige Zielen, Hochstetter alleen in eene gewigtige verkooping van Oostersche goederen genaemd gezien. Heel den handel had zich over deze schielyke scheiding met reden verwonderd. De zonderlingste gissingen waren er over gemaekt geworden, en menig geschil was uit dien hoofde tusschen verscheidene ryke handelaren, die de twee Duitschers byzonder goed kenden, opgerezen, zonder dat iemand den grond van dezelve en wat er aenleiding toegegeven had, kon aenwyzen.

In eene ruime en prachtig versierde zael van Hochstetters wooning, bevonden zich denzelfden avond van het feest der Overledenen twee persoonen. De eene was een reeds bejaerd man, op wiens opene en achtingwekkende wezen-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(15)

trekken men al de ingeboren edelmoedigheid zyner natie lezen kon. Dit was de oude Hochstetter zelve. De andere, die in eene droefgeestige houding, in een zwaren leuningstoel was gezeten en vruchteloos zyne tranen onder een ryk geborduerd zakdoek poogde te verbergen, was de jongeling, dien wy zoo even aen de St.

Jansbrugge en in St. Andrieskerk hebben gevolgd. Op het oogenblik dat wy den lezer in het slechts half verlichte vertrek van den koopman inleiden, was deze juist bezig met luidop den brief te overloopen, welken wy Klara den jonker hebben zien in de hand steken. Van tyd tot tyd echter staekte hy zyne lezing, om met deelnemende treurigheid de hopelooze houding des jongelings gade te slaen. De inhoud van het schrift was inderdaed juist niet geschikt, om den jonker tot bedaren te brengen.

Hetzelve luidde aldus:

Myn Edward,

‘Ziedaer reeds acht doodelyke dagen, dat ik verre van u te zien, u zelfs geene hoegenaemde tyding van my heb kunnen geven. Misschien hebt gy my reeds meermalen van ondankbaerheid en van zorgeloosheid beschuldigd? o Zoo dit is,

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(16)

herroep uwe woorden, vraeg er aen God vergeving over; want nooit was eene beschuldiging ongegronder, noch minder verdiend... Zoo gy myne gesteltenis kendet, Edward, wat zou zy u eerder beklagenswaerdig voorkomen. Verbeeld u, dat sedert het ontvangen van den brief, waerin uw edele vader onze vereeniging voorsloeg, de myne zoo buitengewoon is veranderd, dat ik hem zelve niet meer herken. Niet te vreden met my alle gemeenschap met uw huisgezin te verbieden, wil hy my niet meer toestaen, zonder hem eenen enkelen voet uit den huize te stellen. Tot myne bediende toe is in ongenade gevallen: Klara ook deelt in myne gevangenis. Hoe kon ik u nu tyding laten? ... Voorts van uws vaders vraeg geen enkel woord. Wanneer ik hem naer de reden van zyne strenge handelwys vraeg, antwoordt hy, dat hy my dezelve later zal doen kennen. Ik versta er niets aen: een vader zoo teder als er een wezen kan, die gestadig myne kinderachtigste wenschen zocht in myne oogen te lezen, my op eene zoo hartscheurende wyze behandelen! Want hy bedriegt zich over myne gevoelens niet: hy verstaet gemakkelyk, dat myne aenhoudende zuchten en getraen, meer dan eene enkele vriendschap doen kennen, en nogtans blyft hy my even streng bejegenen....’

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(17)

‘Ook onder andere opzigten, is hy op eene byzondere wyze veranderd. Altyd vol angst en onrust, beeft hy by het minste buitengewoon gerucht, spreekt hy van dieven en roovers, als of de stad er van krielde, en zou des avonds niet eer gaen slapen, voor hy zelf nagezien heeft of alles wel is gesloten. Het is Klara die my dit alles overbrengt.

Gy weet wel, de lange afwezigheden waervan ik u wel eens sprak, welnu, zy worden daeglyks menigvuldiger. Soms is hy halve dagen weg, zonder dat iemand der huisgenoten hem heeft zien uitgaen. Op eens is hy weêr in huis, zonder dat men hem is gewaer geworden. Dit alles komt my als een droom voor. Ik kan my niet voorstellen, dat het wezenlyk zoo zy. Tot zelfs myne gewoone bezoeken naer St. Andries kerk zyn my verboden en het is slechts, op myn aenhoudend verzoek, van tot rust der ziel myner moeder zaliger gaen te bidden, dat hy my eindelyk toestond er onder zyne geleide te gaen. Daer ik byna zeker ben u daer te zien, heb ik Klara met myn briefje belast. Gave de hemel, dat zy het u koude bestellen. Het zou my een groote troost zyn, te weten dat gy in myne smart deelt... Vaerwel! ...’

Met blykbaer ongenoegen wierp Hochstetter

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(18)

het briefje op het kostelyk tapyt, dat de groote eiken tafel bedekte. Dan zich tot den jongeling keerende, namen zyne trekken eene min duistere uitdrukking:

- Edward, sprak hy hem by de hand nemende, gy ziet wel, dat alles nog niet verloren is: Katarina mint u altyd even zeer. - Maer haer vader! zuchte Edward. - Haer vader....

Ik wil u volgaerne bekennen dat ik ook niets aen zyn zonderling gedrag versta. Myn vriend, myn makker sints meer dan twintig jaren, my zoo eensklaps niet meer willen zien, geen handel met my meer willen dryven, zyne dochter beletten van ons iets te laten weten, en dit alles omdat ik my verstout, hem de hand zyner Katarina, voor myn eenigen zoon, voor myn Edward te vragen! En wat heeft zulks buitengewoons?

Zyt gy niet beide, om zoo te zeggen, samen opgevoed? Of dacht welligt myn oude vriend dat gy altoos kinderen zoudt gebleven zyn? Ik toch niet. Ik wil u zelfs belyden, Edward, dat het zoo veel de vriendschep of de handelsvereeniging van Fugger niet is, welke ik betreur, als het schielyke omverwerpen der luchtkasteelen, die ik op uwen echt met zyne dochter bouwde. - Eilaes! waerlyk luchtkasteelen! - Nu, zoo ras geen moed

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(19)

verliezen, myn zoon! My dunkt niet dat gy hard hoeft te klagen: het meisje mint u, uw vader is uw vertrouwde, en niet tegenstaende het strenge gedrag van Fugger jegens Katarina, vindt zy toch middel u door hare dienstmaegd tyding te laten geworden; tyding wel is waer, die niet zeer troostend is, als die van u te laten weten, dat zy en hare Klara moeten opgesloten zitten. ‘Doch, voegt zy er zelve by, ik kanmy aen myn vader niet meer herkennen. By poozen is hy zoo ontsteld, zoo ongerust als of hy vreesde, dat men hem al wat hy bezit zal ontdragen.’ Nu, gy begrypt, Edward, dat die onnatuerlyke staet niet kan blyven duren; en zoodra Fugger van zyne ziekte hersteld is, vind ik in hem een vriend en gy een vader weder. En zeg my, waer zou hy eenen beteren schoonzoon vinden? Gy zult ryk zyn, myn zoon! onmetelyk ryk. - En, wat baet my zulks, vader, indien Fugger my zyne dochter niet wil geven: wat baten my dan al de rykdommen der wereld? - Rykdommen baten altyd, myn zoon!

... maer, hy zal u zyne dochter geven. En zoo hy niet... Hoor, Edward, sprak hy na een weinig stilte, zoudt gy het meisje zonder bruidschat willen? - o! Op het oogenblik vader: al ware zy zelfs zoo arm als

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(20)

het armste meisje van de straet, zou ik my nog gelukkiger, dan wie het ook ware, achten, zoo zy my slechts hare trouw schonk. - Welnu, laet my begaen, Edward; blyf gerust en vooral, breek my met uwe onmatige droefheid niet langer het hart;

integendeel zyt vrolyk en welgemoed, want, ofschoon ik u geene valsche hoop wil geven, zoo ik Fugger eenigzins ken, zal de stap, dien ik nu nog wil wagen, hem een geheel ander man doen worden.

By het eindigen dezer woorden, vermaende hy zynen zoon de rust, die hy zeker hoogst noodig had, op zyne legerstede te gaen zoeken; wyl hy van zynen kant, voor Edwards geluk, eene laetste pooging wilde wagen. Na elkander de hand gedrukt en een hartelyk goeden nacht gewenscht te hebben, vertrokken zich beide op hunne kamer.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(21)

III.

Op de Steenhouwersvest, in eene zael van het huis van Fugger, had, omtrent op het zelfde oogenblik, een tooneel plaets, dat, ofschoon met andere omstandigheden vergezeld, onder sommige opzigten, met het deze niet weinig betrekking had.

- Kind, sprak de oude Fugger tot zyne dochter, gy weet, hoe ik, sedert den dood van uwe moeder, niets dan u op de wereld heb bemind; hoe ik byna aen niets gedacht heb, dan door een altyd toenemend fortuin u, na myn afsterven, eene der rykste dochteren van geheel ons land te laten. Dit weet gy... Welnu, kunt gy dan voor my, die zoo veel voor u deed, niets hoegenaemd

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(22)

doen? Kunt gy aen my, die u nooit iets geweigerd heb, thans de gehoorzaemheid weigeren, die elk kind zynen ouderen verschuldigd is? - Ik heb u nimmer

gehoorzaemheid geweigerd, vader, sprak het meisje op een vasten toon; en altyd zal ik trachten uwe bevelen, zoo veel het in myne magt is, na te komen. - Noemt gy dan gehoorzaemheid de liefde, die gy ondanks my, den zoon van Hochstetter blyft toedragen. - Vader! in 's hemelsnaem! gilde het meisje, wyl eene purperroode kleur zich over haer aengezigt verspreidde. - Oh! loochen het niet, ging de oude met meerder drift voort: gy mint Edward! gy mint hem, zeg ik u... - Welnu, ja! vader, sprak zy bevende, na een oogenblik stilte: ik min hem; macr kunt gy het my ten kwade duiden?

Hebt gy my niet van myne tederste jeugd geleerd Hochstetter als uw vriend

hoogachten en beminnen? en is het nu myne schuld, zoo ik met voor zynen zoon de zelfde gevoelens te koesteren, geëindigd heb met hem een warmer gevoel te wyden?

- Eilaes! mompelde op eene onverstaenbare wyze Fugger, ik, oude dwaes! dit alles is myne schuld; maer... maer, zoo gy met een weinig toegevenheid, uw ouden vader kondet gelukkig maeken, vroeg hy luider? - U gelukkig maken, vader, ik versta u

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(23)

niet! Welk groot belang kunt gy er in stellen? ... - Welk belang, kind! welk belang?

riep hy, wyl zyne trekken eensklaps eene uitdrukking aennamen, die zyne dochter byna verschrikte: zie, Katarina, vraeg myn leven, myn bloed en... laet hem! o ja, laet hem! ... schreeuwde hy als uitzinning's meisjes arm vastgrypende, ik smeek, ik bezweer het u... by den dood uwer zalige moeder, zeg my dat gy hem niet meer zult beminnen. - Onmogelyk! weende Katarina, onmogelyk! - o Zeg my, dat gy my nimmer zult verlaten, my altyd zult byblyven, ging hy zonder hare woorden gehoord te hebben voort... Gy zoudt immers myne dood niet willen? - uwe dood! ... vader!

... sprak het hopelooze meisje. - Myne dood, kind! ... vervolgde de onbarmhartige gryzaerd, hoor: uwe moeder heb ik ook, misschien te veel bemind; dan, haer verlies heb ik zoo veel niet gevoeld, daer ik my in het gedacht vertroostte, later in u haer levend evenbeeld aentetreffen. Deze hoop, Katarina, gy hebt my in dezelve niet te leurgesteld: in u heb ik myne geliefde Anna, met al hare vrouwlyke deugd, met blydschap weêrgevonden. Maer... door uw verlies myne dierbare ega, om zoo te zeggen, tweemael te verliezen; my, armen gryzaerd,

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(24)

alleen op de wereld te bevinden! ziedaer, het gene ik niet, ten tweedemael zou overleven; ziedaer, hetgene my alras ten grave zoude doen dalen. - Oh, vader! in 'shemelsnaem! ... - Ik weet wel dat gy my zeggen zult, dat uw gemael myn vriend is; dat hy u, misschien uit medelyden, zou by my laten; maer... het gedacht alleen van zyne magt over u, zyne magt, die vroeg of laet, u van myne zyde zou kunnen rukken, dit gedacht alleen, Katarina, was in staet, myn leven te verkorten... Welnu, ging hy met vreugd den indruk, dien zyne woorden op het meisje gemaekt hadden, bemerkende voort, welnu, Katarina! zoudt gy nu, door my, uw ouden zwakken vader, alleen op de wereld te laten, zyne dagen te willen verkorten op zyne laetste stonden met smart overladen? Zoudt gy hem by het denkbeeld zyner naderende dood, zyne dochter willen doen vloeken? - o Nimmer! neen, nimmer! viel zy hem snikkende te voet; vergeef my, o myn vader, vergeef my! ik wist niet dat myne liefde u zou den dood kosten... - Zoo heb ik eindelyk myne dochter wedergevonden... Sta op, myn kind! ween niet langer: het gedacht van uws vaders geluk, zal de smart uwer teleurgestelde liefdedroomen verzachten. Sta op; maer neen... blyf,

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(25)

blyf nog een oogenblik, vervolgde hy; en dan zyne beide handen op haer hoofd leggende: - De God, die zelfs een lang en gelukkig leven in deze wereld, en den hemel na den dood aen de ouderminnende kinderen belooft, sprak hy zyne oogen ten hemel heffende, die God zegene u, myne dochter, zoo als ik u heden zegene...

en geve u al de vreugd, die uwe kinderliefde my op dit oogenblik doet smaken... - Hy schelde. Klara verscheen: - Gelei de jongvrouw, sprak de gryzaerd. - Weenend viel Katarina hem nogmaels om den hals en haestte zich door de dienstmaegd ondersteund met zwakke schreden het vertrek te verlaten.

Luisterend bleef Fugger aen den ingang zyner kamer staen: zyne wezenstrekken glansden met een wonderlyken en schier zegepralenden glimlach. Wanneer hy eindelyk de twee vrouwen niet meer hoorde, trad hy terug binnen:

- Indien echter het meisje eens van voornemen veranderde, morde hy na eenige stonden sombere mymering! ... Indien zy my later eens dwong in haer huwelyk toetestemmen, ging hy levendiger voort! Wat dan begonnen? ... Weigeren? ...

Onmogelyk! ... Hier... vervolgde hy, een ontvouwen schrift uit eene lade zyner schryf-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(26)

tafel nemende, hier is die noodlottige uiterste wil! Hier staet het duidelyk door de hand myner zalige vrouw geschreven, dat ik my, wanneer myne dochter twintig jaren heeft en wil, van de helligt myner schatten ten haren voordeele moet ontblooten! ...

Ha! zy kende my niet, myne gade! Zy wist niet dat geld, goud, dat die schatten myne ziel, myn leven, myne zaligheid waren! ... Doemnis! Zy wilde! ... Een ander zou dit zoo behendig, met zoo veel arbeids gewonnen goud in zyne magt hebben! Een ander zou op zyne beurt die duizenden regeren, welke ik tot hiertoe alleen bestuerd heb!

... Vermaledyding! ... Ik zou my niet meer aen het hoofd van zoo vele miljoenen kunnen gelooven! My dagelyks by het gezigt dier opeengestapelde goudhoopen niet meer kunnen verlustigen! Haer de helligt moeten afstaen! Neen! ... Nimmer! Eerder...

geloof ik... wilde ik haer dooden! sprak hy met een afgrysselyken gryns... Maer neen, zy zal niet trouwen, ging hy bedaerder voort, zy hceft het my beloofd; en toch... heb ik het schrift niet in myne magt? ... Ja, maer Hochstetter! ... hy heeft er ook een! o, Hy weet zeer wel wat hy doet! Myne dochter voor zyn zoon! ... Ha! de ellendeling!

zoo myne vriendschap misbruiken... Het

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(27)

roept den hemel om wraek. En ik zelf, oude dwaes, heb ik niet als een ongelukkige gehandeld? Hun myne Katarina vertrouwen... Oh! het is om razend te worden!

Onder het uitspreken dezer laetste woorden, liet hy zich neêrslachtig in een zwaren eiken leuningstoel nedervallen, en bleef zoo roerloos mymerend, en een marmeren beeld gelyk, eenen geruimen tyd zitten.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(28)

IV.

Omtrent eene uer later, en wanneer hy oordeelde, dat het geheele huis zich tot de rust had begeven, stond Fugger eensklaps regt, ontstak een slach van houten lantaern, welke slechts van den eenen kant een zeer doof licht verspreidde, nam uit eene verborgene schuif zyns lessenaers een kleinen sleutel en opende zoo stil mogelyk zyne kamer. Na zich nogmaels te hebben verzekerd dat alles sliep, trad hy

behoedzaem, en zonder zich het minste gerucht te veroorloven, naer beneden. In den wyden gang zyner wooning aengekomen, onderzocht hy eerst zorgvuldig of men de straetpoort wel degelyk had verzekerd, opende dan zachtjes eene deur op het einde van

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(29)

den gang, en stapte met verhaeste treden den trap af, die naer de kelders geleidde.

Het kostelyk gebouwde huis zeer groot en ruim zynde, hadden ook de kelderingen onder hetzelve eene niet onaenzienlyke uitgestrektheid, die zeker aen iemand, niet gewoon den doolhof van derzelver menigvuldige afdeelingen dagelyks te bezoeken, niet gemakkelyk om te doorloopen zou hebben geschenen. Met vaste, hoewel altyd nog verhaeste treden, spoedde zich echter de oude door verscheiden dier

onderaerdsche kamers, tot hy eindelyk in den laetsten van allen stil hield. Hier leende hy nog eens met alle aendacht het oor, of hy welligt geen gerucht, hoe klein ook, kon gewaer worden; dan alles bleef dood. Stilzwygende opende hy nu den dieven-lantaren, en ontdekte by het meer heldere licht, in eenen hoek van den kelder, eene zoo goed verborgen yzeren deur, dat welligt niemand dan hy, die het geheim kende, ze kon ontdekken. Doch nauwelyks had de koopman den sleutel in een klein rond plaetje, dat zich op dezelve bevond rondgedraied, of de zware deur liet zich grynzend op hare leden bewegen, en Fugger trad in het hem alleen bekende vertrek. In zyne overyling vcrgat hy zelfs den sleutel van de deur te

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(30)

trekken, en deed deze door eene ligte aenraking onwetens met een dof gerucht achter hem toevallen. De slag weêrgalmde geheel de onderaerdsche wooning rond. Een oogenblik later echter was alles weêr in de doodsche stilte teruggekeerd.

Des anderendaegs al vroeg in den morgen bood zich Hochstetter ten huize van Fugger aen. De brave vader, die Katarina als zyne dochter minde en die gedurende de lange jaren hunner handelsbetrekkingen gelegenheid genoeg had gehad om de byna door niemand gekende zwakke zyde zyns ouden vriends te leeren kennen, kwam hem voorstellen, van het meisje, zonder bruidschat, met zynen Edward te vereenigen, en zonder dat een van hen beiden aenspraek op het erfdeel der moeder, vóór des vaders dood kon maeken. Nu twyfelde de edelmoedige man geen oogenblik of het huwelyk zou zonder uitstel worden gesloten. Dan, Fugger werd niet gevonden. Zyne huisgenoten, voor wie reeds de herhaelde afwezigheden huns heers geen nieuws meer waren, baden den ryken Duitscher, later op den dag wedertekeeren. Zoo deed hy; doch van Fugger, geen de minste tyding. Daer zyn afwezen nog nooit zoo lang geduerd had, begon

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(31)

het nu eerst onrust te baren; en toen men hem geheel den dag niet ontmoette, klommen weldra die onrust, de vrees en het achterdenken ten hoogsten top. Byzonder hield er Hochstetter nu op aen, om de jonkvrouw te spreken; en de bekommering over 's meesters afwezen grooter zynde, dan de eerbied voor de door hem gegevene bevelen, maekten de dienstboden geen de minste zwarigheid om aen zynen wensch te voldoen.

Regt hartelyk was de ontmoeting van Katarina en den koopman, en wyl de buitengewoone droefheid van het meisje, haer tot het nemen van de noodige

maetregelen onbekwaem maekte, besloot zy de zorg der opzoekingen en naspeuringen, aen haer ouden vriend overtelaten. Gewillig nam deze, die belangryke taek op zich, en deed al wat hem mogelyk was, om ten minsten iets van die zonderlinge

verwydering te vernemen. Dan al zyne moeite was vruchteloos: geen sterveling die hem van Fugger het minste spoor kon kenbaer maken.

Niet min zonderling kwam het aen Hochstetter voor, dat men van al de schatten, die hy wist in Fuggers bezit te zyn, schier niets merkweerdigs kon ontdekken. Deze omstandigheid deed aen velen denken dat het de slechte staet zyner

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(32)

handelszaken was, welke den Duitscher tot eene schielyke verdwyning, ja misschien wel tot eene zelfmoord, hadden doen besluiten. Doch Hochstetter wist te wel hoe verbazend groot Fuggers rykdommen waren om zich door eenig gerucht van dien aerd te kunnen laten misleiden. Althans, het zekerste van al was, dat de rykaerd en met hem zyn onmetelyk fortuin verdwenen waren en dat Katarina een zeer

middelmatig ryk, om niet te zeggen gering, ouderloos meisje was geworden. Dit belette Hochstetter nogtans niet haer, na een geruimen tyd op tyding gewacht en zynen ouden vriend betreurd te hebben, aen Edward uit te huwen; want omtrent een jaer, na het verdwynen van Fugger, bediende de Eerweerde heer pastor der parochie van St. Andries het heilig Sakrament des huwelyks aen deszelfs dochter en aen den zelfden jongeling, die eens wanhopend de kerk verlaten had, om over zyn ongelukkig lot op de straet in veiligbeid te kunnen weenen.

Misschien ware de echte oorzaek van het verdwynen van Katarina's vader voor altyd een geheim gebleven, had niet het toeval alleen, gelyk gewoonlyk, het zyne toegebragt om alles zeer klaer uit te leggen. Zie hier op welke wyze. Of-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(33)

schoon Edward na het voltrekken zyns huwelyks met zyne bruid by zyn vader was blyven woonen, had hy echter het huis op de Steenhouwersvest, uit eerbied voor de gelukkige dagen, welke hy er weleer in zyne jeugd aen Katarina's zyde gesleten had, behouden, en niet zelden gebeurde het zelfs dat hy en zyne gade aldaer aen de gedagtenis van den ongelukkigen Fugger eenige stonden kwamen wyden. Vooral was de groote hof die zich achter het huis tot tegen de Augustynstraet uitstrekte hun boven alles dier. Immers waren de boomen die er toen nog stonden meermalen getuigen van hunne onnoozele kinderspelen en later van hunne ontwikkelende liefde geweest; geen wonder dus zoo beiden een rein genot in het versieren en onderhouden van den hof vonden. Eens dat Edward in denzelven het graven eens vyvers niet verre van de wooning had geboden, kwam een der werklieden hem aenkondigen, dat hy en zyne gezellen, omtrent drie voet in den grond eene welving hadden ontdekt, die hun een slacht van kelder scheen te moeten aenduiden. Nieuwsgierig gebood hy voorttegaen, om te zien wat onder het welfsel zou te voorschyn komen. Weldra ontdekte men inderdaed een kelder. In denzelven bevonden zich zulke

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(34)

verbazende en ongelooflyke schatten in gouden en zilveren speciën en andere kostbaerheden op een gestapeld, dat er genoeg scheen om een geheel koningryk te koopen. Te midden van deze en juist vóór eene onbeweegbaer zware yzeren deur, die in de andere kelders van het huis leidde, vond men op den vloer een dor en reeds van alle vleesch ontbloot menschen rif, waerin men uit hoofde van het gene wy vroeger van het schielyke verdwynen des gryzaerds verhaelden, het overschot van den onuitsprekelyk ryken Fugger meende te erkennen.

Te Antwerpen wordt een ryk gierig mensch nog weleens een ryke Fokker genoemd.

Wanneer men naer de oorzaek dier anders onverstaenbare uitdrukking verneemt, wordt de geschiedenis van den koopman Fugger verhaeld. Met gaet nog verder: men toont zelfs de plaets waer zyne wooning stond; want wie is de Antwerpenaer die het Fokkershuis op de Steenhouwersvest niet zou kunnen aenwyzen.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(35)

De slang onder de palingen.

(1544.)

Schynheilig mensch! Meent gy God te bedriegen? ... Uwe heiligschendende stem predikt valschheid en logen, en onder het masker van Godsvrucht hebt gy uwe broederen bedrogen.

H. C

ONSCIENCE

.

I.

In het zuidelyke gedeelte of, om bepaeldelyker te spreken, in de vierde wyk der stad Antwerpen, ontmoet men twee straten, wier benaming den geleerden tot tekst van niet onbelangryke geschiedkundige navorschingen heeft verstrekt. Beide die straten zyn echter niet van degene, wier oorsprong zich in de eerste tyden der stad

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(36)

verliest; want zy dagteekenen slechts van de eerste helligt der 16

e

eeuw, wanneer St.

Andries kerk werd gebouwd. Op dit tydstip vormden de twee straten eene enkele genaemd de Nieuwstraet, het geen hare versche opkomst genoeg aenduidde; dewyl het overbekend is, dat elke eerst aengelegde straet onvermydelyk dien naem draegt.

Het schynt dat deze benaming tegen degene van Beukelaerstraet werd verwisseld, na dat de gedachte straet door het openen der Pompstraet in twee was gesplitst geworden. De vraeg nu is, wat tot deze benaming van Beukelaerstraet, alsmede tot de onderscheiding van Arme en Ryke mag aenleiding hebben gegeven.

De Kommissie, welke in 1825 van stadswege werd aengesteld tot het opsporen van de oorspronkelyke namen der straten van Antwerpen, is van gevoelen, dat het onderscheid, welk men tusschen de Ryke en de Arme Beukelaerstraet maekt, daer uit zal ontstaen zyn, dat in de eerstgenoemde fraeijer gebouwde huizen waren dan in de laetste.

Dat dit voorheên zoo kon geweest zyn is mogelyk; maer zeker is het, dat op het oogenblik dat de Kommissie zulks schreef, het omgekeerde had plaetsgegrepen.

Uiterlyk had de toenmalige

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(37)

Arme Beukelaerstraet reeds sedert lang veel meer het aenzien van door begoede ingezetenen te worden bewoond, dan de Ryke, waerin men buiten het leelyke gedeelte muers van den hof van Salm-Salm (nu ons zoogenaemd tuchthuis), twee gangen, den Leeuwen- en den Moorkensgang vindt, wier voorkomen zeker geen gedacht van rykdom kan geven. Geen wonder dus dat vreemdelingen en zelfs stedelingen over eenige jaren nog twyfelden of de opschriften van de beide straten niet verkeerd stonden; en dat onze regering sints kort dezelve juist in tegenoverstelling met het gevoelen van de Komissie heeft doen plaetsen.

Iets dat aen niet minder betwisting is onderhevig geweest, is de beteekenis van het woord Beukelaer zelve. De reeds genoemde Komissie wil dit woord afleiden van een huis genaemd den Grooten Beukeler, en de geleerde heer Willems schynt de afleiding te willen zoeken in zekere familje Beukeleer, welke hy vermeld heeft gevonden in eenen akt van 10 december 1548, betreffende een huys geheeten Batenborch, gestaen ende gelegen in de Ridderstrate, alias op ten hoeck noortwaert van den nyeuwen strate, loopende naert Beuckeleeren erve toe.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(38)

Welk van deze twee gevoelens het beste zy valt moeijelyk te beslissen. Dat er in vorige tyden eene aenzienlyke familje van den name Beukeleer te Antwerpen gewoond heeft, blykt uit de naemrol onzer Burgermeesters, welke in 1508 zekeren Arnold De Beukeleer, en in de jaren 1518 en 1521 eenen Filips De Beukeleer vermeldt, als hebbende beide dit ambt uitgeoeffend.

Daer wy zouden vreezen al te langwylig te worden, zullen wy ons niet verder hieromtrent met bloote gissingen inlaten; doch alvorens van deze drooge topografische inleiding af te stappen, vermeenen wy nog als iets opmerkensweerdigs te moeten aenstippen, dat de eerste fransche vertolkers, welke zich zoo deerlyk vergrepen hebben, telkens dat zy de Antwerpsche Straetnamen een uitheemsch kleedje wilden aenpassen, by die van Ryke en Arme Beukelaerstraet den nagel op den kop hebben geslagen, die twee namen vertalende door rue du Riche, rue du Pauvre Beukelaer.

Niet dat wy beweren, dat men dus doende van de juistheid der vertaling overtuigd was, maer omdat men het woord Beukelaer niet verstond; anders hadden wy ongetwyfeld vele jaren rue du Riche, rue du Pauvre Bouclier op de hoeken der twee straten moeten zien pryken.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(39)

Omtrent het midden der XVI

e

eeuw, tydstip waerop de geschiedenis, welke wy hier later volgen, voorviel, bevond zich omtrent het midden der Ryke thans de Arme Beukelaerstraet een huis, welkers eigenaer, de in Neêrlands jaerboeken welbekende ketter, Loy de Schaliedekker, op eene zeer dubbelzinnige wyze was befaemd geworden. Door zyne aenhangers als een verstandige en allertreffelykste

menschenvriend geprezen, werd hy door zyne talryke tegenstrevers als een doortrapte schurk uitgekreten. Zeker is het, dat deze man by roomschen noch onroomschen in achting stond en dat zyne daden en leeringen door de deftigste historieschryvers van de eene en de andere gezindheid te regt zyn geschandvlekt geworden.

Ofschoon van alle geleerdheid ontbloot, was hy echter met genoegzame schalkheid begaefd om zich by eenige onnoozelen voor een gestrenge hervormer en zelfs voor niets min dan een waren profeet te kunnen doen doorgaen; en dewyl hy eene spitsvinnige tong by een doorslepen geest voegde, liet hy niet na sommige anderen door

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(40)

helklaterende woorden en schoonklinkende magtspreuken in 't stilte te verleiden.

Onder anderen predikte hy dat er geene opstanding of verryzenis der dooden te verwachten was, en dat de natuerlyke dood in dien zin moest beschouwd worden;

terwyl hy in de verrotting van het menschelyke lichaem de pynen der helle wilde zien. Overigens schynt hy deze en andere dergelyke leeringen, strydig met alle maetschappelyke en godsdienstige orde, ontleend te hebben van de sekte der Adamieten, welke eenige jaren te voren te Amsterdam zulke groote ergernis had gegeven, namelyk toen derzelver leden, zoo mans als vrouwen, eens bestonden in vollen dag moedernaekt langs de straten te loopen.

Wat hiernu van zy, de buitensporigheden van Loy, de Schaliedekker, gingen zoo verre, dat het magistraet van Antwerpen zich reeds eene eerste mael had verpligt gezien hem voor de Vierschaer te dagvaerden. Doch de ketter had de behendigheid zyne stoute en ongodsdienstige predikatiën aen de regters te doen voorkomen als ligtzinnige praetjes, welke hem tegen wil en dank ontglipt waren; weshalven hy slechts tot het dragen eener tinnen borstplaet werd verwezen. Dan, ook dit schandteeken wist hy zich korts daerna

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(41)

regterlyk te doen afnemen, met zich voor een deugd en godsdienstlievend man te toen verklaren; om welk doel te bereiken, hy zelfs niet had geaerzeld meermalen de heilige Sakramenten heiligschendend te gaen ontvangen.

Korts na dat de huichelaer aldus in den schyn zyne eere had doen herstellen, was hy naer Duitsland gereisd met inzigt van Marten Luther en Flips Melanchton zyne leerstellingen voorteleggen. Edoch, zelfs deze twee stoute opperhoofden der hervorming, die alhoewel zy niet geschroomd hadden de roomsche kerk tot in hare grondvesten te schokken, geenzins het aenranden der maetschappelyke orde beoogden, hadden Loys grondstelsels zoo verderffelyk geoordeeld, dat Luther vol

verontwaerdiging aen het Antwerpsche Magistraet schreef, om hetzelve te

waerschuwen: dat er eene slang onder de palingen verborgen was, en dat de man, welken hy bedoelde, gewis den duivel moest inhebben, om zulke losbandige en regeringlooze stellingen te willen invoeren.

Dat deze waerschuwing niet werd in den wind geslagen, en dat het magistraet zich eene strenge waekzaemheid jegens den Schaliedekker noodig oordeelde, hoeven wy zeker niet te zeg-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(42)

gen. Dan, ondanks al de genomene maetregelen was het aen Loy gelukt, by zyne wederkomst eenen nieuwen en veel grooteren aenhang te verkrygen, waertoe zelfs ettelyke van de rykste burgers behoorden, die volgens de epikurische leeringen van den nieuwen apostel de dagen en nachten in brassen en slempen, en in het bedryven van de beestachtigste ontuchtigheden met hem doorbragten, tot groote ontstichting der Antwerpenaren en byzonder van alle vrome Katholyken, waervan sommigen duchteden de losbandige tyden van den aertsketter Tankelm of Tanchelinus weldra te zien herleven.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(43)

II.

Er woonde destyds in de ook nog maer onlangs aengelegde St. Andries Kerkstraet, een zeer welbefaemde burger, met name Salvator Van den Bogaerde. Ofschoon van deftige afkomst leefde deze brave man in eenen gansch niet vermogenden staet;

althans hy stond niet bekend om voorname middelen te bezitten; en ofschoon slechts vier en vyftig jaren oud, hadden de droevige en rampvolle stonden die zyn levensloop maer al te veel verbitterden, zyne wezenstrekken zoodanig doen vervallen dat het scheen als of reeds zeventig winters hunne sneeuwvlokken op zyne kruin hadden uitgeschut. Voorheen was hy een van Antwerpens magtigste kooplieden geweest;

maer slag op slag elkander volgende schipbreuken hadden het door zyn vlyt verzamelde vermogen doen ten gronde gaen,

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(44)

terwyl het hem door zyne vaderen nagelaten erfgoed, door onregtvaerdige

pleitgedingen byna geheel was verslonden geworden. Voeg hierby dat de zweetende ziekte, die in 1529 woedde, als om hem de geheele zwaerte van 's ongeluks looden roede te doen gevoelen, hem van zyne gade en van vier der vyf kinderen, welke zy hem schonk, had beroofd en men zal zonder moeite beseffen dat die deerniswaerdige omstandigheden zyn vaderlyk hart zoo wreede als onherstelbare wonden hadden moeten toebrengen, en zich zelfs op zyne wezenstrekken in onuitwischbare merken hadden moeten prenten.

Intusschen, en gelyk zelfs de bitterste kelk soms een druppel zoets kan inhouden, werd het aendenken aen die onheilvolle dagen by Van den Bogaerde eenigermate verzacht door de kinderlyke zorgen en de regt voorbeeldelooze liefde waermede zyne dochter Roosje, zynen vroegtydigen ouderdom omringde. Dit meisje de eenigste telg welke de Algoede hem had willen laten behouden, waerschynlyk op dat hy de waerde van zulk een schat inniger mogt beseffen, kon inderdaed tot voorbeeld aen geheel hare kunne verstrekken. By al de uiterlyke volmaektheden welke levendig aen de plastische schoonheids

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(45)

vormen der oude beelden herrinnerden, voegde zy zulke buitengewoone

zielshoedanigheden en vooral zulke gepaste zedigheid en ingetogenheid, dat het schier onmogelyk was 's meisjes, zoo frisch en lieffelyk als edel en aenminnelyk gelaet te aenschouwen, zonder zich door een geheim, doch rein zielsgenot te voelen weggesleept, en zonder vuriglyk te wenschen om nog lang die verrukkende

wezenstrekken met vreugde te mogen blyven aenstaren. Dat het dus niemand bevreemde, indien wy zeggen dat de schoonheid der dochter van Salvator Van den Bogaerde in geheel de St. Andries parochie als een spreekwoord gelde, dat men ze nergens anders dan het schoone Roosje noemde, en dat eindelyk hare faem en vooral hare buitengewoone lieftalligheid de aendacht op haer hadden getrokken van de voornaemsten onder de aenhangers van Loy de Schaliedekker.

Sints een geruimen tyd, dat zich deze sektarissen, gestadig op nieuwe middelen bedacht om hunne dierlyke lusten te voldoen, meest alle avonden in of omtrent de wooning van hunnen meester verzamelden, om daer zoo als wy gezegd hebben den tyd geheel anders dan met bidden en prediken doortebrengen, hadden verscheide

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(46)

hunner meermalen gelegenheid gehad om de aenbiddelyke schoonheid der dochter van Salvator Van den Bogaerde te bewonderen; maer hoe vuerig zy ook vlamden het meisje in hunnen eeremoordende kuilen gelokt te zien, alle hun tobben was tot dus verre om niet, en om zoo te zeggen, slechts monikkenwerk geweest. In weerwil van hare jeugd en eenvoudigheid had Roosje echter doordringendheid genoeg gehad, om in deze schynheilige fielten de wolven met schapenvachten te herkennen, tegen dewelke het Evangelie ons waerschuwt. Zoo had Jan Davion, een ryk juweelier, by voorbeeld te vergeefs zyn goud en zyne schyndeugd doen blinken; te vergeefs had hy eene maend lang geenen dag laten voorbygaen zonder, ter zelfder tyd als Roosje, in Sint Andrieskerk de vroegmis by te woonen, uiterlyk veel godsvrucht te toonen, een' zilveren penning te offeren, of een' gouden dukaet aen voor de kerkdeur bedelende armen weg te schenken; want toen de huichelaer, zich inbeeldende van zyne zaek zeker te zyn en eenigen indruk te hebben gemaekt, het op eenen dag waegde tot het meisje toe te treden, werd hy door hetzelve met eenen verachtenden blik afgehouden.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(47)

Een tweede deugdbelager, zekere Jermyn, was niet veel gelukkiger in zyne poogingen geweest. Deze was een voornaem vischverkooper, die in zyn leven geen spiering gevangen, maer met duizenden gekocht en verkocht had. Volgens hy voorgaf, had nimmer vrouw of dochter zyne aenbiedingen kunnen wederstaen. Hy had dan ook ondernomen zyne netten tegen Salvator Van den Bogaerde te spannen, in hoop, dat indien hy den vader in dezelve kon verwarren, hy de dochter ligtelyk zou medeslepen.

Om te beginnen had hy den ouden man, welken hy over ettelyke jaren nader gekend had, eenen overschoonen tarbot ten geschenke gezonden, onder voorwendsel van hunne voorledene vriendschap te hernieuwen. Maer het zy dat Van den Bogaerde het ware oogmerk van den vischverkooper begrepen had, het zy dat hy zich geenzins bekreunde aen dien ouden vriend eenige verplichting te hebben, hy weigerde den tarbot te aenvaerden, en Jermyn, zich verbeeldende dat zyne booze inzigten ontdekt waren, dorst geenen tweeden stap wagen om het meisje de bittere vrucht der zonde onder eene gouden schel aentebieden.

Verscheide andere der Loyistsche bende wer-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(48)

den nadien nog op dit heerlyk wildbraed, gelyk ze het onschuldige Roosje noemden, afgerigt; maer welke kromme sprongen zy ook maekten, in welke bogten zy zich wrongen, hoe zy zich draeiden en keerden, Van den Bogaerde's dochter bleef ongenaekbaer. Over al dit vruchteloos zwoegen eindelyk ongeduldig geworden, sloeg Loy de Schaliedekker zelf voor geweld te gebruiken. Dat de andere Loyisten daer in toestemden, hoeven wy niet te zeggen. Doch vermits eene vrouwenschaking doorgaens niet zonder gevaer is, en dat de hoofden der sekte zoo lafhartig als boosaerdig waren, werder besloten eenige italiaensche of spaensche bravi, gelyk er zich in die onrustvolle tyden in menigte alhier bevonden, uit te huren en hen met deze taek te belasten. De juweelier Davion, in hoop van de eerstelingen van den buit te genieten, nam op zich het bestuer der onderneming, waervan de uitvoering op eenen donkeren avond werd bepaeld; zynde de eenigste moeijelykheid, welke nog te verwinnen bleef, het weten hoe men Roosje, die na zonnenondergang nooit het vaderlyke dak verliet, uit den huize zou kunnen lokken. Wy zullen in het volgende zien hoe men het ten dien einde aenlegde.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(49)

III.

Meer dan eene eeuw vroeger waren reeds de Guldenberg, de Venusstraet en de Kauwenberg door het antwerpsche Wethouderschap aen de ligte vrouwen, als de eenigste haer toegelaten verblyfplaetsen, aengewezen. De ligging van de eerste en de benaming van de tweede dezer straten dit ons gezegde genoeg stavende, denken wy het onnoodig ons met verdere bewyzen ten dien einde bezig te houden. Voor wat nu de laetste betreft, zullen wy ons vergenoegen met volgens Dierxsens te beweren, dat de eerw. paters Minderbroeders, die oorspronkelyk hun klooster op den

Kauwenberg hadden, zich in den jare 1448 verpligt zagen een ander verblyf

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(50)

van het Magistraet te verzoeken, doordien de verachtelyke bewooners dier straet zich niet meer bevredigende met hen dagelyks door het onzaligste gedrag te onstichten, zelfs de goddeloosheid zoo verre bragten van hen het behoorlyk verrigten van den Goddelyken dienst door allerleijen overlast zoeken te beletten.

Later echter, en nog lang voor het tydstip der opbouwing van het kasteel, schynt het hoofdverblyf dier ongelukkige schepselen van daer naer het zuideinde der stad, en vooral in de Lepelstraet en de menigvuldige kleine stegen, die van daer op het kasteelplein uitliepen, te zyn overgebragt: immers een der voornaemste dier doorgangen, welke nu nog aenwezig is, heeft voortdurend tot op onze dagen de benaming van den Blyden Hoek blyven behouden.

In eene kleine, ellendige wooning dezer laetste stege, woonde in den jare 1544 eene in de buert zeer vermaerde en door al wie nog het minste sprankje eerlykheid bezat, verachte koppelaerster, wier regte naem was Lysbeth Van de Velde, maer die daer zy, byna gedurig door den drank bevangen, aen een onophoudelyk hoofdschudden onderhevig was, sints lange jaren byna uitsluitelyk onder den naem van Lys Loterbol was

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(51)

bekend geraekt. Dit vrouwmensch was eene dier zoo laeg verzonkene schepsels, welke wanhopende van nog ooit uit den afgrond hunner ongebondenheid te kunnen opstaen, geen ander doelwit hebben dan anderen zoo laeg te doen dalen als zy zelve zyn gevallen, en wier hart gestaeg met het doodend gif der afgunst is opgepropt tegen al wie een zuiver geweten bezit, omdat het haer niet onbewust is, dat het zien van het tegenovergestelde van haer gedrag, haer nog meer een voorwerp van verachting en gruwel voor allen doet wezen. Het was tot dit walgelyk schepsel dat zich Loy de Schaliedekker had gewend, om door hare slimheid het onnoozele Roosje Van den Bogaerde te kunnen verschalken. Eenige Carolusguldens werden aen het satansche wyf vooraf betaeld, met belofte eener gelyke som ingeval het haer gelukt was den vogel in het net te krygen. Dat de Loterbol dien last gaerne op zich nam, behoeven wy niet te zeggen: behalve de zekerheid van eene goede belooning voelde zy zich nog aengehitst door den voorsmaek van het regt duivelsche genoegen, welk zy vond, telkens dat het haer mogt gelukken eenig onschuldig meisje ten verderve te brengen.

Reeds van des anderdaegs begon de oude kol

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(52)

hare strikken te spannen. Door afspieding wetende dat Van den Bogaerde's dochter alle morgenden zeer naerstig hare godsdienstpligten in de Onzelievevrouwekapel der Sint Andrieskerke waernam, aerzelde zy geen oogenblik om de heiligschendendste huichelaryen voortenemen tot het bereiken van haer doemniswaerdig doel. Gedurende twee maenden was Roosje zonder eenige argwaen dagelyks ooggetuigen van de meer overdreven dan godvruchtige gebaerden der oude slons; en ofschoon derzelver zwart gerimpeld aengezigt en saffraengelen hals zoo veel afkeer voor haren persoon, als medelyden voor hare schynbare ellende konden inboezemen, gelukte het de rampzalige vrouw toch eindelyk de goedgunstige aendacht op zich te trekken van den engel, wiens verderf zy zich als hoofddoel had voorgesteld.

Zoodra nu de looze feeks vermeende iets by Roosje te hebben verwekt van dat vertrouwen, welk weldadige en gevoelige persoonen zoo gereedelyk, hoewel niet altyd voorzigtiglyk, aen ongelukkigen schenken, besloot zy geen oogenblik te verliezen om haer plan uittevoeren. Op eenen der eerste avonden dus der maend october, juist op het oogenblik dat Andries Van den Bo-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(53)

gaerde en zyne dochter de drie Paternosters en Ave Marias hadden geeindigd, welke iedere ware geloovige by het kleppen der bedeklok gewoon is te bidden, werd er zeer haestig aen de huisdeur geklopt. Nieuwsgierig om te weten, wie hunner weinige kennissen het dorst wagen hun zoo laet een bezoek te komen geven, liep Roosje spoedig de straetdeur ontsluiten. Doch nauwelyks had zy derzelver bovenste halve gedeelte geopend, of zy ontwaerde met verwondering de arglistige Lys Loterbol, die in de nederigste en schynbaer vreesachtigste houding en met zulke hopelooze uitdrukkingen en gebaerden haer medelyden en hare spoedige hulp voor eene in hare gebuerte schielyk ziekgevallen huismoeder begon aftesmeeken, dat iemand van een min gevoeligen aerd, als Roosje, zich had laten bewegen. Op het gerugt kwam Van den Bogaerde toegeloopen, om naer de oorzaek van dit zonderlinge leven op zulk ongesteld uer te vernemen. Zachtjes fluisterde hem zyne dochter in het oor, dat het de vrouw was van wier voorbeeldige godsvrucht zy hem meermalen had gesproken.

Deze aenbeveling had voor uitwerksel dat op zyne beurt de hupsche man Lys met veel belangstelling naer de oorzaek vroeg van haer

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(54)

onverwacht bezoek. Op de slimste wyze verhaelde hun nu de doortrapte koppelaerster, hoe eene harer buervrouwen, eene arme moeder met zes jonge kinderen, zoo even van eene schielyke kwael was overvallen geworden, zonder iemand te hebben, die voor haren bystand konde zorgen. De kinderen waren toen by haer, Lys, komen geloopen om al weenende te doen hooren dat hunne moeder ging sterven.

Oogenbliklyk was zy by de brave vrouw gegaen en had ze inderdaed tusschen leven en dood gevonden. In hare ontsteltenis, vervolgde de oude, had zy de kleinen bevolen by de moeder te blyven, en daer zy niemand in de gebuerte barmhartig genoeg kende om de ongelukkige te helpen, was zy zoo stout geweest zich by Van den Bogaerde aen te melden, niet twyfelende of zy zou by zulke godvreezende lieden den noodigen bystand vinden.

Dit verhael met de noodige zieltreffende uitroepingen en aenmerkingen doorzaeid, om aen hetzelve een glimp van waerheid te geven, maekte den grootsten indruk op de ligtgeloovige en weinig kwaeddenkende gemoederen van Van den Bogaerde en zyne dochter. Gereedelyk stemde dus de vader er in toe het meisje met eene matroone van zulke stichtende godsvrucht

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(55)

als Lys, naer de woonst der zieke huismoeder te laten vertrekken. Slechts verzocht hy haer vriendelyk Roosje, indien het laet werd, by het weêrkeeren, te vergezellen.

Hy was dan ook van zin haer ondanks zyn niet luisteryken staet het een en ander, wat de kranke meest zou noodig hebben, mede te geven. Gaerne beloofde hem zulks de koppelaerster. Zy nam zelfs die gelegenheid waer om met de grootste

verontwaerdiging over de goddeloosheid en de ongebondenheid der tyden te spreken.

Middelerwyl had Roosje zich tot het vertrek gereed gemaekt, en na de Loterbol nogmaels aen Van den Bogaerde had beloofd voor het huiskeeren zorg te dragen, stapten beide vrouwen uit het huis en verdwenen eenige oogenblikken later achter den hoek van de Pompstraet.

In deze straet, die, gelyk men weet, haren naem van den Sint Andriespomp, digt tegen de Steenbergstraet staende, heeft gekregen, werden gelyk in vele andere straten der stad, toen ter tyde een zeker aental groote ladders, gemeenlyk brandladders genaemd, onder een houten dakje bewaerd. Uit voorzorg had het Magistraet het aldus op verschillende punten geboden, om in geval van brand spoedig zulke werktuigen

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(56)

by de hand te kunnen hebben, en wie onzer heeft nog degene in de Pompstraet, tegens den hofmuer van het tegenwoordige gevangenhuis niet geplaetst geweten. Daer deze ladders op niet zeer hooge gemetselde stellingen lagen en het dakje ze nog al ruim overdekte, konden zich onder hetzelve een twintigtal persoonen, vooral des avonds, met gemak verschuilen. Deze omstandigheid was den juwelier Davion sedert lang reeds bewust en dientengevolge had hy zich, dien avond, na alvoren met de

koppelaerster te zyn afgesproken, op de brandladders met zyne bravi verborgen. Na eenigen tyd met ongeduld te hebben gewacht, zag hy eindelyk Lys en haer slagtoffer van verre aenkomen. Met eenen gebood hy zyne mannen zich gereed te houden;

want dat het oogenblik daer was, om van hunne behendigheid gaen proeven te geven.

Intusschen was Roosje met hare schelmsche begeleidster tot digt by dat eind der straet genaderd, waer de schakers gereed lagen. De Loterbol had van aen het inkomen der straet hare best gedaen, om het meisje zoo digt mogelyk daer te doen voorbygaen, en op het oogenblik dat beide vrouwen byna onder het dakje waren, sprongen zes, zeven roovers te gelyk op het

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(57)

vreesachtige Roosje aen. Om haer het gillen te beletten had een der bende haer een zakdoek in den mond gestoken, wyl de anderen na een vluggen blik in de Ryke Beukelaerstraet te hebben gaen werpen, zich vast gereed maekten om haer ondanks hare wanhopende verdediging op te nemen en naer de krocht der Loyisten te snellen.

Reeds hadden zy eenige stappen gedaen en meenden den hoek van de Pompstraet omtekeeren, als eene nieuwe personaedje hen schielyk in den weg trad, en zoo wel door om hulp roepen, als door het meesterlyke gebruik dat hy van zyne wapens maekte, deed zien, dat hy hen niet ongestoord hunnen buit zou laten wegdragen.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(58)

IV.

‘Wat is een verliefd mensch een zot mensch’ heeft zeker schryver gezegd, wiens naem my nu niet te binnen schiet: ‘Is het eene vrouw zy vergeet zich zelve; is het een man hy verliest zyne zielskracht, zyn denkvermogen, in een woord, hy wordt een dwaes.’

Indien zich ooit iemand te Antwerpen bevond, op wien dit gezegde met regt kon worden toegepast, is het gewis en zeker op Karel Wyns, een jongen tyd- en stadgenoot van Van den Bogaerde en zyne dochter. Deze was een aenzienlyk burgerszoon uit de Ridderstraet

(*)

, die

(*) Volgens de Kommissie zou deze straet dien naem dragen, om dat de Ridder Claude De Henin, aldaer verscheidene huizen bezat.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(59)

by al de inwooners der Kerkstraet doorging, als hebbende op het hart van het lieve Roosje dien zachtgestemden indruk gemaekt, die gewoonlyk het lot van twee persoonen, hoewel niet altyd op de gelukkigste wyze voor hun geheel leven beslist.

Het zou echter zeer moeijelyk geweest zyn te zeggen op welke gegronde reden dit stoute vermoeden rustte. Karel Wyns kende Roosjes vader, slechts omdat hy met den gewezen koopman ledemaet was van het roemweerdig Broederschap van O.L.

Vrouwe Lof. Wel is waer dat zy in hunne hoedanigheid van lichtdragers van gemeld Broederschop herhaelde malen in de gelegenheid waren geweest zich in processiën naest elkander te bevinden en zich onderlinge beleefdheden te bewyzen; doch de kennismaking had zich niet verder uitgestrekt, juist om de redenen, welke wy in het daereven aengehaelde gezegde eens schryvers hierboven hebben opgegeven. Hieruit kon dus de oorzaek van het vermoeden der geburen niet ontstaen zyn. Dan, er was nog iets, en wy bekennen gaerne dat dit iets misschien meerder grond tot gissingen kon geven. Zie hier waerin zulks bestond. Wanneer het gebeurde dat de eene of andere pro-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(60)

cessie waerin zich Karel Wyns naer gewoonte nevens Van den Bogaerde bevond, voorby de Kerkstraet kwam, en dat het meisje na haer vader stilzwygend te hebben gegroet by geval het oog op zynen gebuer wierp, verspreidde zich eensklaps zulke buitengewoone roode kleur over hare wezenstrekken, dat zy er ondanks hare schielyk nedergeslagene oogen nog liever om wierd. Nog hadden de geburen dan ook bemerkt, dat in zulke gevallen de houding van Karel Wyns met die van Roosje wel een weinig overeenstemde, en dat hy by tyds zoo geheel buiten streek was, dat hy om zoo te zeggen niet meer wist hoe zyne flambeeuw te houden en meermael onwetend zyne kleederen en voeten gansch met wasch beplekte.

Hetgene nogtans de vermoedens der geburen meerder grond zou hebben kunnen byzetten, indien iemand hunner zich in de gelegenheid had bevonden het optemerken, was dat Karel Wyns meest alle avonden zoodra de duisterheid zyns dunkens alle opmerkzaemheid moest beginnen te beletten, zich bezig hield met de Kerkstraet verscheide malen over en weêr te bewandelen. Bevond zich de straet geheel ledig en dacht hy door geen sterveling gezien te zyn, dan waegde

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(61)

hy het zelfs weleens eenige oogenblikken voor het huis van Van den Bogaerde te blyven stilstaen en de deur en vensters, een tyd lang zeer aendachtig aentestaren. Dit duerde gewoonlyk zoo lang, tot dat hem van verre 't geluid der stappen van den eenen of anderen burger in zyne zonderlinge bespiegeling kwam stooren en naer het andere eind der straet deed voortwandelen. Soms gebeurde het nog wel dat hy die doenwyze niet genoeg in staet oordeelende, om hem voor het vermoeden der voorbygangers te bevryden, de Ridderstraet insloeg, om zoo, na langs de Beukelaer-en Pompstraten den teerling te hebben rondgewandeld, weêr in de belangwekkende Kerkstraet uittekomen. Wist het lieve Roosje iets van deze zonderling avondwandelingen?

Ziedaer eene vraeg, die wy ons niet zullen verstouten bevestigend op te lossen.

Althans is het zeker dat de jongeling by poozen veel vrolyker dan naer gewoonte van zyne wandelingen huiswaerts keerde; en opmerkenswaerdig is het dat zulks veelal gebeurde, wanneer hy bygeval door niemand in zyne betrachtingen op Roosjes wooning was gestoord geworden.

Den zelfden avond, dat Lys de Loterbol het verdichtsel der schielyk ziekgevallene buer-

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(62)

vrouw by den braven burger was komen verhalen, had Karel Wyns de Kerkstraet reeds viermael van het eene tot het andere eind doorkruist. Hare komst had hem zelfs tot zyne gewoone uitwyking doen zynen toevlugt nemen; en terwyl Lys den braven vader haer vertelsel wysmaekte, was de jongeling naer gewoonte de Lange

Ridderstraet ingeslagen, om zoo langs de Beukelaerstraet weêr te keeren. Hy was reeds aen den hoek der Pompstraet gekomen, toen hy van verre de twee vrouwen gewaer werd. Op het oogenblik had hy in eene derzelven de dochter van Van den Bogaerde herkend. Hare afwezigheid van haers vaders huis en dit op zulk ongesteld uer moest hem natuerlyk verwonderen; doch men oordeele zyne verbaesdheid wen hy in de tweede vrouw de verfoeijelyke koppelaerster meende te erkennen. Zich achter den hoek verborgen houden, de twee vrouwen laten voorbygaen en daerna zoo digt mogelyk op de hielen volgen, ziedaer het voornemen, welk hy oogenbliklyk meende te moeten bewerkstelligen. Ten dien einde was hy reeds eenige stappen terug in de Arme Beukelaerstraet getreden, toen hem het gerucht door den aenval der bende van Davion veroorzaekt doet op zyne stappen keeren.

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

(63)

Zyn rapier trekken en zich, ondanks het getal der boeven, onder een herhaeld om hulp roepen in hunnen midden storten was hem het werk eens oogenbliks. Door dezen schielyken aenval verascht, blyven de schakers eenen oogenblik besluitloos stil. Spoedig echter hervatten zy moed; en wyl een deel den edelmoedigen jongeling bezig houdt, willen de overigen, door Davion geleid, met hunnen last langs de Beukelaerstraet weg. Doch Karel die hun voornemen merkt laet zyne tegenstanders en loopt zich op den weg der andere plaetsen; en nu hernam de ongelyke worsteling met meerder hevigheid. Maer ofschoon de jonge Wyns door de gedachte van voor zyns liefstes behoud te stryden aengemoedigd, met de grootste dapperheid de schurken te keer ging, had hy ongetwyfeld al ras onder hunne slagen moeten bezwyken, ware niet de hoop van zich al spoedig door eenige der geburen geholpen te zien zyne krachten komen verdubbelen.

Middelerwyl hadden het gekletter der wapens en het geschreeuw des jeugdigen stryders de aendacht van verscheidene burgers gaende gemaekt. Hoewel eene zulkdanige worsteling toen geene nieuwigheid was en dat zelfs het grootste deel

Domien Sleeckx, Kronyken der straten van Antwerpen. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alle partijen staan, ook financieel, in voor de studie en de goedkeuring van het ontwerp voor het deel van de opdracht dat te hunnen laste is. Zij nemen tegenover de

Item, alle deghene die huyse staende hebben binnen der binnensten veste van Antwerpen die met stroe ghedect sijn, dat die binnen drien jaeren nu yerst toecomende, sonder langer

Het agentschap is bevoegd om alle handelingen hiertoe in eigen naam en voor eigen rekening te stellen, met uitzondering van de handelingen waarbij de gemeenteraad

 Indien uitgravingen of aanvullingen moeten worden uitgevoerd op minder dan 15 meter van de betonblokken van de mastfunderingen, moet aan het Contact Center van Elia

In uitvoering van deze overeenkomst kunnen alle scholen van het AG SO gezinnen met een sociale problematiek en/of die het moeilijk hebben om de schoolrekeningen

Van Avermaet kon in de Ronde van Vlaanderen al enkele ereplaatsen op zijn naam schrijven met vorig jaar nog een mooie derde plaats.. De Roparun is een estafetteloop van meer dan 500

Geografisch gezien zijn jongeren sterk geconcentreerd in de 19e-eeuwse gordel: Antwerpen Noord en Borgerhout Intra Muros.. Daarnaast zijn ze ook sterk vertegenwoordigd op het

Karel de Schoone heeft aan Lodewijk de vrijheid weêrgegeven, omdat hij niet meer noodig had hem te bewaken; hij heeft zijne rechten erkend, omdat hij hem voor zijne sluwe staatkunde