• No results found

Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders"

Copied!
806
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders

Godevaert van Haecht

bron

Godevaert van Haecht, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders (ed. Rob van Roosbroeck) (2 dln.). De Sikkel, Antwerpen 1929-1930

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/haec002kron01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / erven Rob van Roosbroeck

(2)

V

[Deel I]

Inleiding

HETwas de E.H. Dr. Fl. Prims, stedelijk archivaris te Antwerpen, die in het

Antwerpsch Archievenblad voor het eerst de aandacht vestigde op deze kroniek en wees op de groote waarde van dit handschrift voor de grondige studie der

godsdiensttroebelen in onze stad(1). Weinig later verscheen alweer van zijn hand een beknopte studie over het handschrift, gevolgd door een uittreksel uit de kroniek: het verhaal van den beeldenstorm(2).

De voorbereidende studiën tot ons proefschrift(3)hadden ons in zekere mate vertrouwd gemaakt met de literatuur over deze periode, en meer bepaaldelijk met den geest en de waarde der kronieken, welke betrekking hebben op de tweede helft der XVIeeeuw. Reeds bij de eerste lezing van het onderhavige handschrift trof ons een zekere objektiviteit bij de bespreking van de gebeurtenissen, en vooral een ongewone volledigheid bij de vermelding der feiten.

De verdere studie van het dokument versterkte ons in de overtuiging, dat wij hier beschikten over een nieuwe waardevolle bron voor de geschiedenis van het

Wonderjaar.

De geschiedschrijver, welke zich tot doel stelt de rol van Antwerpen in het historisch gebeuren van deze periode te schetsen, heeft voorwaar geen te kort aan materiaal, en kan zich zelfs op enkele synthetische studiën beroepen. Deze werken zijn echter ver van volledig en staan doorgaans in het teeken der subjektieve historiografie, welke vooral in zake godsdienstgeschiedenis, in de tweede helft der XIXeeeuw den heerschenden toon aangaf(4).

Het historisch onderzoek heeft sindsdien nieuwe feiten in het licht gebracht, en de beschouwingen gewijd aan het Antwerpen der XVIeeeuw zijn hierdoor merkelijk gewijzigd geworden.

Het zou bijna onmogelijk zijn op deze plaats een volledige bibliografie op te maken over de literatuur gewijd aan de geschiedenis der godsdiensttroebelen in Antwerpen:

beperken wij ons evenwel tot een overzicht van het lokaal-Antwerpsche bronnenmateriaal, dan is het resultaat vrij pover.

Wij schakelen natuurlijk in dat geval uit, al wat ons een Pieter Bor, een van Meteren, een Haraeus, een Strada kunnen mededeelen: hunne belangstelling voor

(1) Antwerpsch Archievenblad, tweede reeks, 1ejrg. 1926, 1eafl., blz. 29.

(2) Op. cit., 1ejrg. 1926, 4eafl., blz. 349.

(3) Dit proefschrift, eerlang te verschijnen, zal de geschiedenis der hervorming binnen Antwerpen voor de jaren 1566-1585 behandelen.

(4) O.a. het werk van C. RAHLENBECK, L'Inquisition et la Réforme en Belgique, Anvers. Bruxelles, 1857.

(3)

VI

Antwerpen is okkasioneel, en volgt over heel de lijn den aard en het karakter der algemeene gebeurtenissen(1).

Op de eerste plaats treedt hier Jakob van Wesenbeke, de stadspensionaris met zijn Description de l'Estat, succes et occurences advenues au Pais-Bas au faict de la Religion(2): hij brengt ons een schat van gegevens, doch ontglipt ons evenwel op een zeer belangrijk keerpunt in de ontwikkeling van het protestantisme, namelijk bij het afsluiten van het Religieakkoord van 2 September 1566. En voor de verdere periode blijft eveneens het niet minder belangrijke Recueil des choses advenues en Anvers achterwege(3).

Zoo J.C. Diercxsens, in zijn Antverpia Christo nascens et crescens als D.

Papebrochius in de Annales Antverpienses ab urbe condita ad annum 1700 brengen ons inderdaad enkele nieuwe gegevens voor de studie van deze periode, maar zij missen het kenmerk, dat wij van het bronnenmateriaal in de eerste plaats opeischen:

de gelijktijdigheid met het historisch gebeuren(4).

De ijverige stadsarchivaris P. Genard, wien de Antwerpsche historiografie zoo veel te danken heeft, publiceerde een zeer gevulde dokumentatie over de troebelen, gevoegd als bewijsmateriaal bij de niet onbelangrijke ‘Justificatie van de Magistraat’

over de gebeurtenissen in de jaren 1565-1567(5).

Deze overrijke verzameling, verschenen in het Antwerpsch Archievenblad (A.A.), werd aldaar nog aangevuld door de publikatie van enkele fragmentaire reeksen van dokumenten, links en rechts in het Archievenblad verspreid: wij vernoemen hier o.a.

de dokumentatie betreffende Antoon van Stralen, A.A., VIII, II;

de ‘Ordonnantiën rakende de Godsdienstige Geschillen’ A.A., II, III, IV;

de publikatie van Les Moyens pour remédier, het beruchte rapport van Philippe d'Auxy, A.A., IX;

de lijst der personen vervolgd wegens den godsdienst, A.A., XIV, met aldaar de verwijzing naar de behandeling van hun proces, eveneens in het A.A., X, XI, XII, XIII e.a. te vinden: hier hoeft wel geene toelichting om de voornaamheid van deze dokumentatie te doen begrijpen. (Men zie de inhoudstafel op het A.A. in A.A. XXV, p. 467).

Maar toch kan deze ‘Justificatie van de Magistraat’ en de dokumentatie welke haar is toegevoegd, niet zonder voorbehoud worden benuttigd. Immers alles is

(1) De werken in deze inleiding vermeld worden bij de aanteekeningen verder beschreven.

Men zie daarbij: H. PIRENNE, Bibliographie de l'histoire de Belgique. Bruxelles, 1902, nos 2169, 2171, 2174, 2177, 2178, 2179, 2181.

Het werk van F. VAN DERHAER(Haraeus), De initiis tumultuum Belgicorum (1555-1567).

Duaci, 1587.

F. STRADE, De bello Belgico, Decas prima (1555-1579). Romae, 1632.

(2) Gevoegd bij Mémoires de Jacques de Wesenbeke verder vermeld.

(4)

VII

verzameld en geschreven door... la partie en cause! Het is slechts voorgebracht, in zooverre het bruikbaar bleek bij de verdediging van de stad, en... niet bij de beschuldiging.

Brieven van en aan de ‘Magistraat’, van de afgevaardigden bij het Hof e.a. zijn weggelaten, gebeurtenissen zijn verzwegen...

Het is hier stellig niet de plaats om op de onvolledigheid, en de onbetrouwbaarheid van zekere gedeelten dezer verrechtvaardiging te wijzen, maar het kan volstaan te getuigen, dat een vergelijkende studie van den beeldenstorm hiertoe ruimschoots de noodige gegevens verstrekt.

Bijaldien blijft deze bronnenverzameling een geheel van getuigenissen, die een officieel karakter kunnen aanwijzen. Maar zelden klinkt hier de stem van het volk, van het levende Antwerpen...

Gelukkig kunnen wij ons nog op ander historisch materiaal beroepen: wij bedoelen de beruchte Chronycke van Antwerpen sedert het jaar 1500 tot 1575, genoemd het Antwerpsch Chronykje(1)!

In hoeverre is dit een betrouwbare bron. De geleerde uitgever van de eerste editie (1743) heeft gemeend zeker voorbehoud te moeten maken, en niet geheel ten onrechte(2), terwijl de heruitgevers(3)juist in de onpartijdigheid van het Chronykje zijn groote waarde meenen te ontdekken. Naar ons inzicht is de schrijver van deze kroniek sterk beïnvloed geworden, door een pro-Spaansche omgeving, en door zijn uitgesproken Roomsch-Katholieke overtuiging. Kijkt men even naar de gebruikte terminologie, dan komt al dadelijk het subjektieve element op den voorgrond: de lezing van de gedeelten gewijd aan den beeldenstorm is in dit opzicht stichtend, om dan niet te gewagen van zekere grove onjuistheden, welke wijzen, of op een tekort in de voorlichting of op een uitgesproken partijdigheid (o.a. beschuldigingen tegen den predikant Herman Modet).

Ook de volledigheid laat daarbij veel te wenschen over: zoo vinden wij voor de tijdspanne van 18 Oktober tot en met 25 December juist 8 vermeldingen, waarbij dan nog een drietal zonder eenig belang: en dit voor de periode, welke wij in het verloop der dingen zouden kunnen noemen, de ‘aanloop tot den opstand’.

Over de aanbieding van het driemillioenmanifest geen enkel woord. Noch over de aankomst der nieuwe predikanten (wat zelfs de proost Morillon aan zijn aartsbisschop Granvelle bericht), noch over de bedrijvigheid der Calvinisten in de Decembermaand vinden wij eenige vermelding...

En de onvolledigheid wordt bedenkelijker na Nieuwjaar 1567, en verder voor de latere perioden.

Tevergeefs zoeken wij in het Antwerpsch Chronykje de bouwsteenen, welke ons moeten toelaten het beeld van de beroerde steden weer op te richten, tevergeefs speurt onze blik naar eenig teeken van dat levendige, dat immer bruisende Antwer-

(1) Antwerpsch Chronykje, door F.G.V. Leiden, 1743.

Zie A.VANLAAR, op. cit., nr269.

(2) Antwerpsch Chronykje, ‘Voorbericht’, fo2, vo. (3) A.VANLAAR, op. cit., nr269, heruitgegeven in 1843.

(5)

VIII

pen: de schrijver van het Chronykje was stellig geen psycholoog; hij behoort tot de oude school der annalisten; zijn werk is een levenlooze aanteekening van feiten.

Dit materiaal werd ten slotte nog aangevuld door de zeer belangrijke publicatie van de Briefwisseling der Antwerpsche Magistraat gedurende de periode 1565-1566 door den Eerw. Heer Prims(1).

Er bestaan stellig nog andere voorname gegevens, links en rechts verspreid: wij noemen hier slechts de zoo belangrijke dokumentatie ons geboden, o.a. door de berichtgeving van Morillon, in de Correspondance du Cardinal Granvelle, of door de rapporten en avvisi der Engelsche, Duitsche en Italiaansche kooplieden, welke de gebeurtenissen hebben kunnen volgen(2).

Wat deze berichten gunstig van andere onderscheidt is de nuchterheid waarmede zij de gebeurtenissen vermelden, een nuchterheid, een belangloosheid welke echter lijdt aan het groote gebrek: het niet-begrijpen van de beteekenis van het gebeuren.

En hier komt de kroniek van Godevaert van Haecht de noodige aanvullende gegevens verstrekken.

Godevaert van Haecht is zich ten volle bewust van de eischen door de historische wetenschap gesteld. Hij wil de feiten bijwonen, en slechts in uitersten nood zich beroepen op getuigenissen van ‘redelijcke’ lieden. Hij heeft een gevoel voor de objektiviteit: hij heeft niet geschreven ‘om iemant te believen, d'een meer dan d'ander’.

Hij geeft ons alles weer, zooals het zich voor zijn oogen heeft ontrold!

Hij overweegt de gevolgen van het al te vlug gelooven van zekere geruchten, en wil zijn lezers door de verstrekte voorbeelden den weg wijzen, om niet te haastig geloof te schenken aan berichten door slechte lieden, ‘landtsceynders’, met een vooropgesteld doel verspreid: van Haecht betoont zich hier werkelijk een kritische geest(3)!

Hij gaat het gebeuren ontleden, de oorzaak opsporen en soms de gevolgen voorspellen.

Dat de omstandigheden ook hem wel eens te machtig worden, kan ons niet verwonderen: niet altijd blijft hij bevrijd van zekere invloeden, welke de objektiviteit schaden.

De gebeurtenissen, waarvan onze gewesten het tooneel zijn, verklaren ons best hoe subjektieve invloeden zich in elk oordeel hebben kunnen mengen. Het sociale en godsdienstige konflikt laat zich op elk terrein gelden: het grijpt in op elke uiting

(1) J. PRIMS, ‘De briefwisseling tusschen Antwerpsch Magistraat en Gedeputeerden uit den tijd van Margarita van Parma en voornamelijk uit de jaren 1565-1566’ in Bijdragen tot de geschiedenis, XVIejrg., 15 Augusti 1925.

(6)

IX

van de menschelijke bedrijvigheid: beinvloedt het milieu, waarin men verkeert, tast het familieleven aan, en vooral, vervormt het godsdienstige wezen van den mensch en dit in een periode, dat de godsdienstige faktor alles beheerscht. Men kon niet gansch buiten het geweldige gebeuren blijven, dat alles en allen aangreep: de invloeden konden zich echter in meerdere of mindere mate laten gelden: en bij van Haecht kan in gemoede, en gelukkig, gezegd, in mindere mate.

Zelden wordt het karakter der feiten gewijzigd (zooals trouwens door de

aanteekeningen zal blijken): de beschrijving der gebeurtenissen doorstaat gemakkelijk de vergelijking met officieele of neutrale rapporten (o.a. van vreemdelingen). Als besluit kan zonder eenig bezwaar geformuleerd, dat de tekst van van Haecht zich onderscheidt van het Antwerpsch Chronykje door een breederen geest van

verdraagzaamheid, welke slechts zelden wordt geschonden(1).

Ten slotte vergt de uitgave van deze kroniek om enkele bizondere redenen toch een zekere verrechtvaardiging.

Indien de kroniek al te sterk lokaal is gekleurd, dan kan hare openbaarmaking wellicht van algemeen standpunt veroordeeld als een uiting van klein-historiografische bedrijvigheid. Wij zullen verder de waarde van deze beschouwing weerleggen. Doch indien de kroniek mag beschouwd als een dokument voor de algemeene

Nederlandsche geschiedenis, is dan hare publikatie niet een zekere overbodige weelde, vermits een overvloed van materiaal ons voor de algemeene geschiedenis der godsdienst-onlusten hier te lande is beschikbaar gesteld?

Aan materiaal is inderdaad geen tekort.

Wie o.a. even Nyhoff's Bibliotheca historica-Neerlandica(2)doorbladert, of het overzicht, ons door Fris verstrekt(3), wil naslaan, zal al spoedig merken, dat geene periode uit de nationale geschiedenis zich in een dergelijke belangstelling mag verheugen, dan wel de tweede helft der XVIeeeuw.

Maar het verder onderzoek van zekere archieffondsen, het opduiken van nieuwe gegevens heeft reeds dikwerf het uitzicht der dingen doen veranderen. Een Motley, een Nuyens, een Van Vloten, om slechts een drietal historici te vermelden, zijn toch belangrijk aangevuld door het scherpzinnig onderzoek van een Bakhuizen van den Brink en zijn aardig overhaald geworden door Fruin, of door het meesterlijke werk van Rachfahl over de zestiendeeuwsche beroerten(4).

En heeft deze historikus het laatste woord gezegd?

(1) In dezen zin staat het werk van Godevaert van Haecht ongeveer op een gelijk plan met dit van Marcus van Vaernewijck (verder vermeld) waarin wij trouwens een groot deel der ‘famen’

(geruchten, tijdingen) bij van Haecht aangeteekend, terug vinden.

(2) NIJHOFF, Bibliotheca historico-neerlandica. Den Haag, 1899.

(3) V. FRIS, Notes pour servir à l'Histoire des Iconoclastes et des Calvinistes à Gand, de 1566 à 1568, vermeld blz. 147, nota 127.

(4) Bij het bezorgen van de nota's hebben wij rijkelijk geput aan het prachtige werk van F.

RACHFAHL, Wilhelm von Oranien und der Niederlaendische Aufstand. Den Haag, 1906.

(7)

X

De onlangs verschenen verzameling der Geuzenliederen.(1), aangepast bij het geschiedkundig gebeuren, heeft meer dan ooit, wellicht onbewust, den nadruk gelegd op de psychologische faktoren, welke bij een beoordeeling der feiten, vooral in deze periode, hunne rechten opeischen. En in het licht van deze zienswijze moet de psychologie van den volksman nader ontleed.

De kroniek, welke wij hier pogen nader tot de historici te brengen, blijkt vooral in deze richting zeer belangrijk.

Men verwachte inderdaad niet ‘de’ gegevens welke het nu geformuleerde oordeel over den aanvang van den tachtigjarigen oorlog belangrijk zouden kunnen wijzigen.

Daarom is vooreerst dit oordeel de vrucht van grondig onderzoek, en nuchtere beschouwing, en daarbij de auteur der kroniek van te geringe conditie en oningewijd in het ‘waarom’ der handelingen!

Maar toch verschilt deze kroniek merkelijk van andere dergelijke werken.

Godevaert van Haecht is een man uit het volk! De kritische beschouwingen, welke hem uit de pen vallen, zijn daarom de weergave van den volksgeest, welks komplekse karakter wij tevergeefs zoeken te ontleden uit de officieele bescheiden.

En het kennen van dien volksgeest heeft stellig zijn belang. De vraag is trouwens nog aktueel: in hoeverre was de Nederlandsche opstand een nationale beweging: in hoeverre werd hij als dusdanig door de volksmenigte beschouwd en gesteund? Waar wij reeds enkele aanduidingen hebben in deze richting, kan de benuttiging van deze nieuwe bron dus zeer belangrijk zijn.

Van Haecht onderscheidt zich hierdoor van andere kroniekschrijvers, welke door hun verkeer in hoogere kringen, in de nabijheid van de regeerders, nooit den polsslag van het volk hebben kunnen meten.

In dit opzicht is het o.a. merkwaardig, aan de hand van zijne gegevens te volgen, hoe de volksmenigte zich uit over de tribulatiën van een Egmont, over de houding van een Hoogstraten.

Teekenend en tevens een pleidooi voor de objektiviteit van den schrijver, zijn de beschouwingen, welke hij houdt over het eedverbond der edelen: zij getuigen van het bijna naïeve vertrouwen, van de geruststellende hoop, welke het samengaan der edelen deed ontstaan: maar de houding van sommige edelen ondermijnt het betrouwen, dat in het begin van 1567 omslaat tot twijfel, zelfs bij figuren als een Brederode, een Oranje: Egmont zelve blijkt een slachtoffer, ‘verleidt duer 't serpent’.

Niet minder voornaam is de vraag, welke gesteld wordt in verband met het beroep op vreemde hulp? Welke houding wordt aangenomen door het gewone volk, dat al of niet van protestantsche beïnvloeding kan verdacht? Wij zullen bij van Haecht enkele uitingen aantreffen, welke er op wijzen, dat met een gespannen belangstelling het gebeuren in Frankrijk wordt gevolgd, en in verband gebracht met den strijd in onze gewesten. En uit het angstvallig nagaan van de bewegingen der Duitsche prinsen wordt het ons duidelijk, dat ook de belangstelling der volks-

(8)

XI

menschen, zij het dan onder invloed van de vreemde predikers of van zekere fraktie van de edelen, in die richting is georiënteerd.

Wij werpen slechts deze toevallige verhoudingen op: hoevele andere kwesties, even brandend, even voornaam kunnen hier niet gesteld? En in verband tot deze, zijne uitingen, moet hier de nadruk gelegd op het feit, dat van Haecht zich blijkbaar met voorliefde in een Luthersch midden beweegt. En deze vaststelling is niet alleen van belang voor het waarheidsgehalte van de kroniek, maar vooral voor de studie van het Lutheranisme, minder als dogmatisch ‘credo’, dan wel als politieke houding.

De schrijver schept ons, snijdt ons de figuur van den Lutheraan. Zij was ons vaag geteekend in de dogmatische geschriften van deze periode.

Men kende, zich steunend op zekere uitingen, de stelling van het Lutheranisme tegenover het politieke gebeuren. Uit de gegevens dezer kroniek wordt ons het aandeel dezer sekte - in vele gevallen een negatief aandeel - eerst duidelijk: het mag gezegd, dat op een gegeven moment in de evolutie der feiten, het Lutheranisme stremmend heeft gewerkt.

Meteen wordt ons verklaard, hoe het mogelijk was, dat wanneer later de prins van Oranje in het najaar van 1568 een invalspoging waagde in de Zuid-Nederlandsche gewesten, de verwachte hulp uitbleef; het doortastende Calvinistische element was onze stad ontvlucht: het hier verwijlende Luthersche contingent wees elk opstandige aktie van de hand(1).

En wat ons vooral na de lezing van het desbetreffend gedeelte duidelijk wordt, is het optreden van de Lutheranen op de Meir (Maart 1567).

Dit was minder een principieele houding, dan wel het resultaat van de in de laatste maanden gepredikte verduldigheid. De lijdzaamheid, door hunne leeraars

herhaaldelijk, naar aanleiding van het verbod der prediking, voorgehouden, moest leiden tot het steunen van de overheid, ook wanneer de belangen van overheid en Lutheranen niet paralleel zouden loopen.

En de houding van de Lutheranen wordt nog begrijpelijker na de lezing van hun oordeel over de handelwijze der Calvinisten.

Die beoordeeling is niet altijd gunstig. Het is minder het religieus konflikt dat hier op den voorgrond treedt, dan wel het deelnemen aan de opstandige aktie, ook wanneer deze geen andere doeleinden beoogt, dan het opklaren van de godsdienstige

verhoudingen.

Die beoordeeling wordt ongunstiger, naarmate de evolutie der feiten de houding der Calvinisten agressiever maakt. En niet zelden ontsnapt aan van Haecht de overweging, dat de houding der Calvinisten het optreden van de regentes wettigt.

Bedenkingen van dezen aard klinken des te vreemder, waar bij de leiders van

(1) Men zie hierover:

H. HETTEMA, Jr., ‘De Route van Prins Willem in 1568’ (Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidskunde, VIereeks, deel III, afl. 1 en 2, blz. 1. Den Haag, 1925).

R.VANROOSBROECK, ‘Enkele brieven van Alva betreffende Oranje's Inval in Brabant’

(najaar 1568) (Bijdragen tot de Geschiedenis, XVIIejrg. 1926, afl. 6, blz. 342).

(9)

XII

de oppositiebeweging het uiterste werd aangewend om het samengaan van de twee groepen tot een eenheidsfront te bewerken. En het wordt ons klaar, dat niet alleen om dogmatische redenen, om een geschil over de Ubiquiteit, over het Avondmaal, het Calvinisme afzijdig en weigerend bleef voor deze vereeniging, terwijl ook het Lutheranisme niet tot de uiterste konsekwenties wou besluiten.

Voor het waarheidsgehalte van de kroniek heeft de godsdienstige en politieke overtuiging van Godevaert van Haecht groote waarde. De Lutheranen hebben de politieke gebeurtenissen van uit een bizonderen gezichtshoek beschouwd: vermits zij meenden niet betrokken te zijn in het politiek gebeuren, hebben zij hun oordeel hierover op een objektieve wijze kunnen formuleeren.

En nu de opwerping, als zou de al te sterke lokale kleur der kroniek hare publikatie overbodig maken?

De feiten uit den tachtigjarigen opstand hebben inderdaad een algemeen karakter:

de lokale gebeurtenissen hebben althans weinig invloed gehad op het eindresultaat van het konflikt tusschen adel, protestanten en regeering. Het plaatselijk gebeuren heeft wellicht het detail beïnvloed, doch niets veranderd aan de groote lijn, welke doorheen het geschil slingert.

En de kroniek van van Haecht is inderdaad sterk plaatselijk gekleurd: meer, de schrijver heeft zijn werk ook als een dokument voor de geschiedenis der stad bedoeld.

Herhaaldelijk verklaart hij ons daarbij, dat zoo het wezen der gebeurtenissen en de voortdurende kontinuïteit, als de geografische verspreidheid ervan, hem te machtig zijn: wel kijkt hij even buiten Antwerpens wallen, schetst in breede trekken wat elders geschiedt, om ten slotte in een ‘confiteor’ wegens zijn onvolledigheid, te wijzen op den rijkdom van het historische gebeuren in de stad.

Ik wil echter een schrede verder gaan. Welke ook die feiten zijn, hunne beteekenis groeit boven het lokale uit, omdat de algemeene bedrijvigheid der stad zelve, elk eng-plaatselijk karakter mist.

Het is binnen Antwerpen, dat zich de tragedie van den Nederlandschen opstand voltrekt. Hier wordt beslist, bepaald, georganiseerd wat elders gebeuren zal.

Bij het beschouwen van het aandeel van om het even welke stad in het groote konflikt der Nederlandsche gewesten, hoeft toch in eerste lijn rekening gehouden met het geestelijk en zedelijk prestige dezer plaats, en met de uitgestrektheid van het terrein, dat door haar wordt beïnvloed. En in dit licht beschouwd, zal toch niemand ontkennen, dat in de tweede helft der XVIeeeuw, de drijfkracht uitgestraald door een centrum als Antwerpen van ongemeene beteekenis is geweest.

Hoe kon het trouwens ook anders?

Het kosmopolitische karakter van Antwerpens bedrijvigheid brengt honderden vreemdelingen met elkander in kontakt, zonder eenig onderscheid voor de wijsgeerige en gods dienstige overtuiging van deze personen: alle geestelijke stroomingen ontmoeten elkander in de hoogere kringen van de bevolking, en worden in

(10)

XIII

De regentes zelve heeft geen enkele sekonde getwijfeld aan de leiding door Antwerpen aan het konflikt gegeven, en veelbeteekenend klinkt ons hare vermaning aan Oranje,

‘... toutes aultres villes ont les yeulx fichèes sur ledict Anvers, pour suyvre l'exemple de leur conduicte...’(1).

Weinige historici hebben aan Antwerpen het reuzenaandeel in den aanvang van den opstand ontzegd.

Ons steunend op de algemeene belangstelling aan Antwerpen gewijd in verband met deze gebeurtenissen, zouden wij wellicht ertoe kunnen besluiten hierdoor alleen de uitgave der kroniek verrechtvaardigd te achten.

Evenwel moet toch de aandacht gevestigd op het afwijkende oordeel van den zeer geleerden historikus Bakhuizen van den Brink, waar deze in één zijner grondige historische beschouwingen de beteekenis der stad voor de geschiedenis van den opstand over heel de lijn vermindert, en bijna tot een nihil terugvoert(2).

Wij zullen weldra in ons proefschrift de rol van Antwerpen volledig kunnen toelichten, doch willen dit oordeel van een eminente persoonlijkheid niet zonder eenige kritiek voorbijgaan.

Bakhuizen van den Brink heeft zich voor de formuleering van zijn oordeel beroepen op de ‘Justificatie van de Magistraat’, gericht aan Alva, gemaakt op verzoek van Alva, met het doel aan een eventueele bestraffing door Alva te ontsnappen. Hooger heb ik gewezen op de onvolledigheid van dit pleidooi, een onvolledigheid, welke vooral schuilt in de psychologische motieven, welke elk pro domo beheerschen.

Trouwens - en dit moet Bakhuizen dan toch ontgaan zijn - het is niet de stedelijke magistraat welke als motor in de opstandige gebeurtenissen is opgetreden: niet de magistraat is schuldig aan rebellie, en niet in hare verrechtvaardiging mag dus de argumentatie voor een oordeel over Antwerpen gezocht. Integendeel...

Dat Antwerpen niet het schouwspel van groote en veelvuldige militaire

verrichtingen is geweest, vermindert geenszins het leidende, het koersgevende van zijn optreden.

Het zou ons al te ver leiden moesten wij hier al de feiten opsommen, te Antwerpen of bedreven, of beraamd, en welke op het verloop van den strijd beslissend hebben gewerkt: doch willen wij hier slechts even wijzen op den Beeldenstorm te Antwerpen en de gevolgen hiervan in de andere steden; de regeling van het Septemberakkoord (in andere plaatsen tot voorbeeld genomen); het aanbieden van het 3 millioenmanifest, beweging te Antwerpen ingezet; de Decembersynode met als gevolg de organisatie van het gewapend verzet: zijn deze feiten niet reeds voldoende om te besluiten tot het overwicht van Antwerpen? Om dan niet in het bijzonder de aandacht te verleenen aan de geweldige aktie, welke na Nieuwjaar door het Antwerpsche element ingezet wordt.

Steeds broeit en smeult binnen de muren van de groote stad de ijver voor de nieuwe religie, gepaard aan de opstandigheid van de ontstemde edellieden, wier

(1) De regentes in haar schrijven aan Oranje, den 3mSeptember 1566. A.A., XI, p. 61.

(2) R.C. BAKHUIZEN VAN DENBRINK, Studiën en Schetsen over Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde, Vedeel, blz. 80-81. Den Haag, 1913.

(11)

XIV

schuiloord ten slotte altijd Antwerpen is geweest. En was na de toegevingen der stad in April 1567 het verzet van de Nederlanden niet tijdelijk gebroken?

Is het na deze vluchtige en onvolledige beschouwingen nog gewaagd voorop te stellen, dat het lokale gebeuren van de grootstad ook van overwegend belang is geweest voor de ontwikkeling van het machtige, Nederlandsche element?

Om deze redenen alleen zou, naar onze bescheiden meening, het beschikbaar stellen van deze kroniek voor een ruimeren kring volkomen gewettigd zijn.

Maar het handschrift heeft echter nog grootere waarde, waar het gaat om de studie der kerkelijke toestanden: en hiermee bedoelen wij niet het onderzoek naar het algemeen kader van het godsdienststatuut, doch wel de kennis van de vele gebruiken, plechtigheden, zoo grondig en diepgaand gewijzigd door het indringen van de nieuwe godsdienstige stroomingen.

Van Haecht toont ons hoe het Roomsch-Katholieke leven der Antwerpsche bevolking is ontwricht, niet alleen door de openbare uitoefening van de nieuwe religiën, doch ook door de algemeene verwarring, welke vooral het Katholieke geloofsleven aantast: zekere instellingen, verband houdend met den kerkelijken ritus, worden nagelaten, omdat bij de overheid de vrees voor relletjes en beroerte sterker is dan de gehechtheid aan de integrale geloofsuiting.

Ook voor de protestantsche godsdiensten was een zekere angststemming nooit uit de lucht, wat evenwel niet zal kunnen beletten, dat de strijd voor de volledige uitoefening der religie een strijd is van elk uur, tot den laatsten dag!

De gebruiken in voege bij de nieuwe sekten waren ons ook uit zekere schriften bekend: wij vermelden in dit verband slechts het kerkelijke Agenda van de

Augsburgsche Confessie(1). Maar met alle recht kon de vraag gesteld: hoe kwam in deze moeilijke dagen het geheel van ritueele voorschriften in de praktijk. Van Haecht is hier van een groote hulp. Hij heeft de plechtigheden bijgewoond, verhaalt ons de uitreiking van het H. Avondmaal, verstrekt ons gegevens over de bestendige geschillen tusschen Lutheranen en Calvinisten, maakt ons vooral vertrouwd met de wereld van de Lutheranen, en hun getwist.

Ook de sekte der Wederdoopers wordt ons even vluchtig vernoemd: zij nam geen deel aan het openbare geloofsleven van de stad.

Het ambachtsleven heeft voor deze periode geen uiterlijke teekenen nagelaten, welke ons toelaten vast te stellen in welke mate de protestantsche stroomingen bij de arbeidende klassen hunne invloeden hadden laten gelden. Uitdrukkelijke bijzonderheden worden ook door van Haecht niet verstrekt. Maar de aandachtige lezing van enkele gedeelten der kroniek laat ons toe al spoedig deze invloeden aan te wijzen: het mag gezegd, dat het niet langer opgaat te beweren, dat zoo het Lutheranisme als het Calvinisme slechts de hoogere standen, de ontwikkelde klassen zouden hebben bereikt. De studie van het detail bij van Haecht levert hier verrassende resultaten.

Het zou bezwaarlijk gaan op deze plaats de ontleding van het handschrift

(12)

XV

verder door te voeren, maar toch wil ik even den klemtoon leggen op de waarde van het dokument voor de periode na de pacificatie der stad, zegge na April 1567.

Voor dezen tijd zijn de gegevens uiterst schaarsch: voor de vervolgde sekten is het een besloten tijd. Af en toe zal een al te vooruitstrevend Katholiek prediker de herinnering aan de prediking van ‘het Woord Gods’ doen herleven: van Haecht zal ons schetsen op welke wijze de Antwerpsche bevolking de gehechtheid aan zulkdanige sermoenen betoont. En evenals de ons bekende Geuzenliederen, zal van Haecht door menige bijzonderheid het bewijs leveren, dat noch Alva, noch het Spaansche gezag eenige sympathie mochten verwerven bij de bevolking.

In een woord, van Haecht schetst ons het kleine leven van een groote stad, het leven van den kleinen burger, van den ambachtsman gedurende deze zoo verwarde, zoo rumoerige en zoo onzekere tijdspanne.

Bij het bezorgen van de toelichtende nota's was het geenszins ons doel de in de kroniek vermelde gebeurtenissen verder te beschrijven, noch door het verstrekken van nieuwe bijzonderheden het geheel uit te breiden: evenmin stelde zich de noodzakelijkheid andere lezingen over de feiten, niet merkelijk verschillend van de hier gebodene, weer te geven.

Dergelijke werkwijze zou immers naast de kroniek een nieuw werk hebben opgetrokken, geen toelichting, doch een omgewerkte synthese.

Het bleef onze eenige bekommering de kroniek in te kleeden tot een goed bruikbaar stuk historisch materiaal; wij wilden daarom de waarde ervan voor den historikus verhoogen, de betrouwbaarheid ervan duidelijk aantoonen. Dus was het noodig de aangehaalde feiten te kontroleeren, en den lezer of benuttiger van de kroniek door vermelding van enkele schaarsche bibliografische gegevens behulpzaam te zijn bij het eventueel verder onderzoek.

Op weinige gevallen na, konden bijna al de aangehaalde feiten, wier kennis van eenig belang is voor de evolutie van het religieus statuut in de stad Antwerpen, nader worden aangewezen: soms wel in kleur en uitgebreidheid gewijzigd, maar in elk geval teruggebracht tot een werkelijk gebeuren.

Maar hiermede was daarom niet altijd voldaan aan de kritische eischen van de historische objektiviteit! Waar immers alleen nazicht kon worden uitgeoefend aan de hand van andere soms subjektieve gegevens was de stelligheid, de historische zekerheid niet altijd bereikt, doch alleen de waarschijnlijkheid verhoogd, en dit in ruimere mate, waar de vergeleken bronnen en dokumenten in aard, ontstaan en herkomst verschilden(1).

(1) Zoo zijn o.a. de berichten door Morillon aan Kardinaal Granvelle bezorgd doorgaans herkomstig van den deken Roger de Taxis; Margaretha van Parma wordt ingelicht, of door hare bijzondere vertrouwden in de stad (b.v. de Curiel, d' Auxy), of door de gedeputeerden van de Antwerpsche Magistraat. Wij moeten bij de vergelijking der bronnen ook rekening houden met zekere ‘famen’, d.i. tijdingen welke algemeen verspreid worden, en welke wij dus aantreffen bij de berichtgevers uit die periode.

(13)

XVI

Stelliger resultaat bereikten wij, waar door officieele bescheiden, brieven en rapporten de juistheid der door van Haecht verstrekte gegevens kon worden vastgelegd.

Als algemeen besluit kan gezegd, dat van Haecht ons hier verschijnt als een betrouwbaar berichtgever. Betrouwbaar vooral, waar zijn blik gericht blijft op de gebeurtenissen, welke zich binnen de muren der stad Antwerpen voordoen.

De troebelen hadden voor de stad een droeven tijd ingeluid: de sociale welstand was verdwenen door den stilstand in de ekonomische bedrijvigheid, en dit over geheel Nederland.

De ambachtslieden leven op de straat: zij volgen al de gebeurtenissen, zijn bij al de relletjes tegenwoordig. En het winterjaargetijde heeft zeker de levensvoorwaarden niet verbeterd.

En dit is ook het geval voor Godevaert van Haecht.

Hij heeft als getuige vele gebeurtenissen bijgewoond, heeft zich in de gesprekken der omstanders gemengd, luistert deze af, en teekent aan.

Hij heeft zich door zijn bekenden, zijn verwanten de feiten laten beschrijven, en dit alles te boek gesteld.

En waar de stedelijke magistraat in de officieele verrechtvaardiging over sommige feiten heenglijdt, andere niet vermeldt - en dit om zeer begrijpelijke redenen - zal Godevaert van Haecht onbewimpeld de toedracht der feiten mededeelen en niet ingewijd in de plannen der toenmalige politiekers, deze aanvullen met de bedenkingen van ‘de(n) man in de straat’.

Dat daarom zijne lezing der gebeurtenissen niet altijd de juiste is, laat zich verklaren door de werkwijze, welke door hem soms werd gevolgd: het ut audit of ut vidit is, vooral in dezen tijd, niet altijd de grootste waarborg.

Waar evenwel zijne voorstelling al te sterk afwijkt van andere berichtgevingen, hebben wij gemeend zulks te moeten vermelden: aan de scherpzinnigheid van den lezer om, zoo noodig, de besluiten te trekken.

Een bepaalde moeilijkheid werd stellig opgeleverd door den onbeholpen schrijftrant van den auteur.

De man was vooreerst geen ‘homme de lettres’, en daarom minder vertrouwd met de vormen van de taal. Daarbij was ook eenheid van schrijfwijze geen eigenschap noch kenmerk onzer taal in de XVIeeeuw: hiervan levert van Haecht het bewijs.

Dezelfde woorden worden herhaaldelijk in een gansch verschillende schrijfwijze gebruikt, zoodat ons soms zekere uitdrukkingen onduidelijk blijven.

De punktuatie - in zooverre dit woord kan gebruikt - is zooals de E.H. Prims terecht aanmerkt, zeer ongelukkig: de tekst loopt door, ook waar een punt, komma of aanhalingsteekens van noode zijn: hierdoor wordt menig zinsverband verward. Waar het mogelijk was zonder bijvoegen van woorden hierin te verhelpen, is zulks geschied:

indien een enkel woord moest aangevuld, werd dit tusschen haakjes geplaatst; dat niet elke passus daartoe geschikt bleek is verstaanbaar, en wordt terecht duidelijk bij het ontleden van enkele zinswendingen.

(14)

XVII

de gebruikswaarde, dus het essentieele, hebben verminderd: en ten slotte was de uitgave toch alleen als een historische en niet als een filologische bedoeld.

Een eenheid-spelling kon niet worden opgesteld: elke bladzijde van het manuskript stelde ons voor nieuwe moeilijkheden en verrassingen, waarbij de praktische toepassing van een algemeenen stelregel niet uitvoerbaar bleek.

Daarom besloten wij - in zoo verre mogelijk - tot het veralgemeenen van zekere schrijfwijzen: waar sommige woorden in een vier of vijftal vormen voorkwamen, werd overgegaan tot de vereenvoudiging: zoo kwam o.a. nieuw in de plaats van nuw, nieu, nieuw, niew, en nie (in verbinding); bisschop voor biscop, bischop en bisschop;

tusschen voor tussen, tusen, tuschen en tusschen,...

Waar echter het woord bijna stelselmatig in twee vormen voorkwam, zonder eenige variante, werden deze behouden, omdat het ons voorkwam, dat wellicht reeds een ordenend orthografisch begrip was opgetreden: zoo eischen en eisen, sieren en ciren, eenighe en eenige, (doorgaans waar g gevolgd wordt door een h, geldt een dubbele schrijfwijze) gevanghene of gevangene: ook gebruikten wij religie, waar de auteur riligie schrijft, en uyt, waar wt wordt geplaatst.

Niet minder verward bleek des schrijvers kennis in zake de eigennamen: de onderscheiden schrijfwijzen werden behouden en in het namenregister saamgebracht bij de aangenomen schrijfwijze.

Het behoud van deze verscheidenheid kan wellicht behulpzaam zijn bij het identifieeren van zekere namen in andere dokumenten uit deze periode vermeld.

Alleen waar in den tekst 's Hertogenbosch voorkomt, moet tHertogenbosch worden gelezen. In algemeenen regel hadden wij voor oogen het leveren van een leesbaren tekst, ook voor niet bepaald historisch geschoolde lezers.

Sommige uitdrukkingen hebben een specifiek Antwerpsche tint: zoo quamper, doeghet...: wij lieten ze meestal ongewijzigd, vooral wanneer zij niet storend werkten bij de lezing.

De eigennamen, vooral de persoonsnamen moesten daarbij worden toegelicht!

Deze noodzakelijkheid kon echter niet worden ingeroepen voor namen als Oranje, Hoogstraten, Hoorn en anderen, personen die allen bekend zijn, ook aan wien in mindere mate vertrouwd is met onze vaderlandsche geschiedenis.

Voor andere minder bekende personaliteiten - o.a. predikanten - werden enkele algemeene gegevens verstrekt, en verder verwezen naar het desbetreffende artikel in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek of in de Biographie Nationale.

Over den auteur van deze kroniek moeten wij - ongelukkiglijk - zeer kort zijn: hij is stellig een ongekende in de wereld der historiografie. Hij was schilder van beroep, doch van deze zijde zijner bedrijvigheid liet hij geen sporen na.

Hij werd geboren in het jaar 1546, maand Juli, als zoon van den Antwerpschen schilder Petrus van Haecht(1).

(1) Zooals blijkt uit het bericht Tot den leser.

(15)

XVIII

Na een verblijf te Parijs - van April 1570 tot September 1571 - wordt hij als

vrijmeesterszoon in het St-Lucasgilde der stad ingeschreven(1). De rekeningen dezer gilde vermelden zijn naam nog voor de jaren 1585-1586 en 1588-1589(2).

Een akte van 1592 vermeldt hem als overleden(3)!

Anderen - o.a. Peter van Haecht, Hans van Haecht, Tobias van Haecht - wisten den naam der familie op het gebied der schilderkunst hooger op te voeren(4).

't Zijn dus slechts enkele spaarzame gegevens, welke over den man tot ons zijn gekomen.

Zooals hij zelf ‘tot den leser’ zegt, begon zijn loopbaan als historikus reeds op 18-jarigen ouderdom. Hij had dus zijn 19elevensjaar bereikt, toen zich hier te lande de eerste teekenen van de opstandige beweging voordeden. Het is niet uitgesloten, dat de geestdrift, de onstuimigheid, aan dezen ouderdom eigen, den jongen schrijver bij zijn aanteekeningen hebben beïnvloed. Deze nota's zijn echter door hem zelven bewerkt geworden, herschreven, zoodat de bezadigdheid van den rijperen leeftijd heel wat aan den toon zal gewijzigd hebben.

De door hem gevolgde methode is slechts te gissen: vermoedelijk teekende hij elken dag de gebeurtenissen aan, om ze geleidelijk uit te breiden.

Een los strookje papier, tusschen de bladen van de kroniek verloren, verstrekt ons eene aanwijzing: wij vinden hierop o.a. vermeld:

16 (vermoedelijk datum) tijdinge 36 scepen vloete ontweken op Holland...

16 hooren Middelborgh wet gevanghen enz.

17 hooren Switsers in lant 3 regimenten...

18 roep al peys worden...

Deze vluchtige nota's geven dus weer, niet alleen het essentieele bericht, doch ook de wijze waarop het tot hem komt.

Tijdens zijn afwezigheid (reis naar Parijs) zal zijn broeder de feiten aanteekenen, zoodat geen leemte in het handschrift valt aan te stippen.

Het handschrift zelve, berustend op het Antwerpsch Stedelijk Archief, nr7005, wijst er op, dat ook dit overschrijven niet ononderbroken is voortgezet geworden.

Waar het schrift voor de beginperiode aan duidelijkheid wel eens te wenschen over laat, wordt het rond het jaar 1568 vrij duidelijker, om op het einde (tweede helft 1574) derwijze te veranderen, dat het niet onmogelijk kan worden geacht, dat een jongere hand het kladwerk heeft overgeschreven.

(1) ROMBOUTSenVANLERIUS, De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde onder zinspreuk: Wt ionsten versaemt, dl. I, blz. 1572. Goyvaert Verhaecht.

(16)

XIX

De geschiedenis van het handschrift is ons slechts bekend door de gegevens, welke de E.H. Prims in de hooger vermelde studie in het Archievenblad verstrekte: zekere omstandigheden hebben verhinderd, dat de daar aangehaalde bronnen mij op het Stadsarchief konden ter hand worden gesteld: volledigheidshalve deelen wij voor de lezers de nota, door den geachten stadsarchivaris verstrekt, mede.

‘Het opstel van Godevaert van Haecht kwam in Hollandsche handen. Het was langen tijd in het bezit van Abraham Gronovius, (1694-1774), die sedert 1741 bibliothecaris was aan de Hoogeschool te Leiden. Deze voegde, op losse bladen bij het lijvige boek zijn beoordeeling en ontleding van het manuscript: “De schrijver schijnt een zeer rechtzinnig man te zijn, verdoemende alle vervolgingen wegens religie en niet zonder verfoeïng aantoonende, het slechte leven van sommige monniken...” Na de inleiding te hebben afgeschreven overloopt Gronovius het geheele boek, er bij opteekenend welke stukken door den schrijver in zijn tekst zijn

opgenomen. Naast stukken van officieelen aard (ordonnantiën, rekwesten enz.) zijn er ook strooibriefjes, spotdichten enz. in overgeschreven(1).

De Kronijk samen met de nota's, werd in 1785 uit de nalatenschap van A.

Gronovius aangekocht door Te Water, uit wiens nagelaten verzamelingen (Catalogus Te Water Libri manuscripti, p. 45, nr26) ze in 1823 gekocht werd door een J.D. van Dam. Ze bevond zich vervolgens in de beroemde collectie van den heer Royaards van der Ham te Utrecht, en kwam vandaar in het bezit van den heer van Merlen te Heemstede. Deze laatste nu, een kleinzoon van Generaal van Merlen, te Antwerpen geboren en gesneuveld te Waterloo, gaf het handschrift ten geschenke aan de stad bij brief van 14 April 1899.

De heer Archivaris Van den Branden nam de gift in ontvangst op 28 April en sinds bleef het stuk met zeer veel zorg bewaard, maar ook beroofd van verdere

belangstelling.

Bij het oorspronkelijke handschrift zond de heer van Merlen ook een volledig afschrift met een omstandige nota van den copist, die op zijne beurt, evenals Gronovius, vermeldt wat hij merkwaardigs is tegengekomen bij de lezing. De copist wijst er op dat het goed zou zijn deze tekst te publiceeren.

Naar ons beste weten is deze Kronijk nog nooit benuttigd geworden voor geschiedkundig werk...’(2).

Tot daar de E.H. Prims. Wij betreuren het, dat wij van de hier vermelde nota's geen kennis konden nemen.

Bij het verschijnen van deze kroniek rust op ons de plicht onzen dank te betuigen aan allen, die ons bij dit werk behulpzaam zijn geweest, en ons door hunnen

(1) Deze stukken werden door ons in de aanteekeningen verder beschreven, en zoo mogelijk werd de herkomst, of eventueel de publikatie ervan nader aangeduid.

(2) Wij willen alleen de aandacht vestigen op het feit dat in 1785 de historikus Te Water de kroniek aankoopt, en dat het groote werk van Te Water over het Verbond der Edelen (verder vernoemd) verschijnt van 1776 tot 1796. In het overzicht van het door hem gebruikte materiaal, wordt de kroniek niet vernoemd.

(17)

XX

raad hebben bijgestaan, waar gemis van ervaring en bijzondere kennis zich lieten gevoelen: wij vernoemen hier de heeren M. Sabbe, Hoofdkonservator van het Plantijnmuseum, E. De Bock, uitgever, den E.H. Prims, stedelijk Archivaris, den E.H. Philippen, Archivaris van de Kommissie van Openbaren Onderstand.

Eveneens richten wij een woord van dank tot den heer J. Cools van het Stedelijk Archief, en tot het personeel van de Stedelijke Hoofdboekerij, die ons steeds met bereidwilligheid hebben ten dienste gestaan. Ten slotte danken wij van harte onzen leerling P. Borremans, die ons bij het opmaken der tafels van groote hulp was.

Moge deze uitgave - al weze ze slechts een nederige proeve - toch van zeker nut zijn voor hen, die in de studie van den vrijheidsoorlog de herinnering aan éen der machtigste episoden uit de ontwikkeling van den Nederlandschen stam doen herleven.

Kerstmis 1928.

(18)

XXI

Lijst der werken, welke in de aanteekeningen met verkorten titel zijn aangegeven

A.A.: Antwerpsch Archievenblad, uitgegeven op last van het Gemeentebestuur, Ieen IIereeks.

L.P. GACHARD, La Bibliothèque Nationale de Paris, 2 vol. Bruxelles, 1875-1877.

De Gebodboeken in de nota's vermeld berusten op het Stedelijk Archief.

Calendar of State Papers, Foreign Series, of the Reign of Elizabeth. Vol. VIII.

(1566-68) Edited bij James Allen Crosby

Verzamelingen van brieven

L.P. GACHARD, Correspondance de Guillaume le Taciturne, prince d'Orange, 6 dl. Bruxelles, 1847-1866.

ID., Précis de la correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas, 5 dl. Bruxelles, 1848-1879.

G. GROEN VANPRINSTERER, Archives ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau, 1resérie, 1552-1584, 8 vol. Leyde, 1835-1847.

KERVIJN DELETTENHOVEet L. GILLIODTS VANSEVEREN, Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre sous le règne de Philippe II, 11 vol. Bruxelles, 1882-1900 (Collection des chroniques belges).

E. POULLETet CH. PIOT, Correspondance du Cardinal de Granvelle

(1565-1586), 12 vol. Bruxelles, 1878-1896 (Collection des chroniques belges).

J.S. THEISSEN, Correspondance française de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme avec Philippe II, éditée d'après les copies faites par M.R.C. Bakhuizen van den Brink (Werken van het Historisch Genootschap, reeks III, nr47). Utrecht, 1925.

Literarische bronnen

P. BOR, Oorsprongk, begin en vervolgh der Nederlandsche oorlogen (1555-1600), 4 vol. Amsterdam, 1679-1684.

JEANCRESPIN(et SIMONGOULART), Histoire des Martyrs persecutez et mis à mort pour la vérité de l'Evangile, depuis le temps des apostres iusques à present (1619), avec une introduction par DANIELBENOIT, 3 vol. Toulouse, 1885-1889.

E. VANMETEREN, Historie der Nederlandscher ende haerder naburen oorlogen ende geschiedenissen, 8 vol. Gorinchem, 1748-1763.

A.C.: Antwerpsch Chronijkje in het welk zeer veele en elders te vergeefsch gezogte geschiedenissen, sedert den jare 1500 tot het jaar 1574, zoo in die toen zoo zeer

(19)

XXII

vermaarde koopstad als de andere steden van Nederland, door F.G.V. (te Leyden bij Pieter van der Eyck, 1743).

E. LAVISSE, Histoire de France, depuis les origines jusqu'à la Révolution, IX vol, Paris, 1901. (Vooral VI band door MARIEJOL.)

F.H. MERTENSen K.L. TORFS, Geschiedenis van Antwerpen, 8 vol. Antwerpen, 1845-1853.

F. RACHFAHL, Wilhelm von Oranien und der niederlaendische Aufstand, 3 dl.

Den Haag, 1906-1924.

Biographie nationale, publiée par l'Académie de Belgique. Bruxelles, depuis 1866.

Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, onder redactie van P.J. BLOK

en P.C. MOLHUYSEN(in publicatie, 7 dl. verschenen).

(20)

1

Tot den leser.

Also den geest my in myn jonckheyt beruerde over die deerlyckheyt die ick hoorde vertellen, die dicwils die landen ende steden overquam, so ben ick geneijcht geweest 'tgene dat ick hoorde ende sach te bescryven tot een memorie voer my ende voer andere na my, ende beghinde met den jaere ons heeren 1565 doen't in Nederlant redelyck stil ende peys was geweest sommige jaeren. Maer in Vranckeryck sendt den jaere 1561 was groote beroerte in vuel steden binnens landts om saecken der religien aengaende. Ende slecht en simpele van sulcx so, en begrepe ick niet, maer begonde met den couden winters die 't doen was, dwelck in menschen leven niet gesien en was.

Dit brocht my tot scryven, synde 18 jaeren, geboren in 't jaer van 1546 in Julis, makende voer oock wat verhaels van den enghelschen die twistich waeren. Maer na dat ick vùel papiers bescreven hadde tot den jaere van 1574 toe, en dochte 't my goedt dat eens te herscryven ende in desen boeck al by een te brengen en weynich gescicter te stellen en 't sommich, dat van geen estime en was uyt te laten oft corter te sluyten.

Niet dat ick oyt daer iet toe versiert hadde, hoewel ick wel gescreven hebbe en noch denck te verhalen 't geen dat quay tonghen versiert hadden, en dat om beroerte oft vreese die daer doer quam, dwelck my oock mede nut dunckt, op dat men sulcx lesende, als men altemet quaet gerucht hoort, niet so haest en sou gelooven, want twiststockers oft landtsceynders sulcx altoos pleghen. Oock hope, dat 't gene dat ick scryven sal, sulcx nimmermeer doen en sal om iemant te believen, d' een meer dan d' ander, maer Godt den Heer bidde, dat ick altoos geheelyck in synen weghe mach wandelen amen.

GODEVAERTVANHAECHT, tafereelmaker filius petri.

(21)

3

WAERACHTIGHEbescryvinghe van den Jaere 1565 van diveersche saecken die dese Nederlanden ende onse gebueren geschietden ende meest en voeral wat binnen Antwerpen gesciede, mits ick daer woonachtich synde, vuel dinghen selfs mocht hooren en sien. Nochtans en mach men alderweghen niet present syn, maer moet redelycke lieden gelooven en daer na scryven, oft moest selfs dicwils reysen oft iemant seynden, gelyck groote meesters van scryven wel doen, daer ick my niet by en gelycke, synde alleen een erbeyder, die myn werck voeral moest voorderen om by te leven, en voorts op leghe daghen oft by ontyden voer tytverlies wat scryven, om een memorie van de wonderlycke weerelt by my te bewaeren.

G.V.H.

1565.

+Verhalinghe van den twist tusschen d'enghelschen om de laekenen tegen 't hof van Borgoengien.

+ALSOin de twee voerleden jaeren 1563 en 1564 eenen grooten twist was tusschen die van Enghelant ende 't hof van Borgoengien en dat om de coopenschap van de enghelsche laekenen en het was verboden so wel daer als hier met den Enghelschen te handelen in alle des conicx van Spaengien landen, en oock mede omdat dit volck so grooten vryheyt in Enghelant niet en hadden, als de enghelsche hier hadden; ende vuel volcx werdt daer erm mede, daer en oock hier, voer die 't laeken daer maeckten en niet te doen en hadden, en hier vuel bereyders, tot Antwerpen.

+Van 't contract dat er gemaeckt werdt doer de ermoede, die aen beyde syden was onder 't gemeyn volck, die daer bij leefden.

Maer sommige steden van desen lande, die laeken maeckten, die floreerden,+en de enghelsche sochten haer laekens te vercoopen tot Empden en aen ander plecken maer 't en mocht al niet maecken, also dat die van Antwerpen haer verweten, dat se noch kreemers waeren en geen cooplieden en sy vraechden, oft hier noch geen gersch op de borse en wies, omdat sy er niet en waeren en so voorts, scimpende op malcanderen. Maer die enghelsche namen oock dicwils schepen op de zee, also dat men voer orloge sorchde(1).

Maer in December 1564 werdt een contrackt gemaeckt, dat men vryelyck met malcanderen soù handelen gelyck sedert den jaer van 1548 ende waer 't dat men niet accordeerde en orloge quame, so sou men 't van beyde syden den coeplieden dry weken te voren seggen.

[18 December 1564]

+Van den seer fellen winter 1564.

+Voorts aengaende den seer wonderlycken couden winter, die doer vrempdicheyt my brocht tot scryven, want sulcx als men tot Antwerpen daer doer sach gescieden en was in hondert jaeren oft vuel meer niet gesien; die syn beginsel met vriesen

(22)

4

scuyten in Seelant sturven, die by nachten opt water waeren, eer se aen eenighe haven conden comen en oock elders. Ende het Scelde loopende verby Antwerpen was haest vol van den yse; by Bergen op Zoom quam een scuyte dryven, daer vyf mannen in vervrosen laghen.

[27 December 1564]

+Wie aldereerst over 't Scelt voer Antwerpen ginck.

+Op den 27 dach December so bleef 't Antwerpen voer den werf een seer groote scolle ys vast lighen daer dGielis den veermeester en oock brantmeester van Antwerpen terstont overginck, synde nochtans een seer swaer en grooten persoon.

+Hoe men alderley goedt daer over sleypte.

Maer des anderdaech ginck daer alle man+over en het vroes al voorts toe, gelyck een stille rivire, also dat men aen 't bierhoot haest haest (sic) tonnen over rolde in Vlaenderen en ander coopmans goedt met sledden over sleypte en daer reden oock mannen te peerde overe.

+Hoe men daer allerley leckernye ende snoeperye op vercocht.

+Maer voer den werf was 't meeste volck. Daer stonden cramen van allerley snoeperye en bancket suycker, gebranden wijn, en oock waeren er tenten gesleghen, daer volck in bancketeerde, want men vercocht er bier en wijn en worsten en stoeckten vier op stucken van yse, ende staken een teeken uyt; sommige geriefden 't volck voer cleyn geldt, als 2 worstkens en een broyken voer eenen halven st. en soeten wijn voer een oerken, en so voorts, den pot spaenschen wyn 7 sts. Daer

+En ander hantwerck op dede.

stonden+oock sagers en daer werdt een scaep geslegen; daer vrochten cleermaeckers, want elc wou wat bedryven oft wat daer op coopen om de memorie te houden.

De erbeyders, die maeckten aen den werf lange brugghen om 't volck gemackelyck neder te gaen, en ontfingen van elck dry myten; men ginc suytwaert wel 2 oft 3 mylen ten yse en also oock na Zeelant af. En dit duerde tot op den 1 dach Januarius 1565 doen begoste 't wat te regenen en daer na en ginck 't volck niet vuel over, dan dies

+Hoe den selven daer eerst over ginck, daer een vaert wou doer houwen en begonst hadde wel 't derde deel.

over te doen+hadden. Maer den pachter oft veermeester, benydende dat men 't goet over rolde en sleypte, mits dat het ys noch sterck bleef liggen, so begonde hy op den 2 dach daer een vaert doer te houwen met alle syn scuyteboeven om syn recht te hebben, en 't goedt metter scuyten over te halen. En het ys was eenen staenden

+Hoe 't aen de vaert eer wech dreef opwaerts en het breken quam meest doer den hoogen vloet.

voet dick, maer mits dat het aen 't bierhoot,+daer hy arbeyde op den 4 dach der maent wech dreef, so was [het] verloren erbeyt die hy gedaen hadde. Maer voer den werf, daer bleef 't liggen tot op den 8 dach Januarius, en so lange ginck 't volck daer noch over; en daer na en lach 't voer stat niet meer vaste, maer opwaerts lach 't noch tot in Februario vast, als by Rypermonde: en men reet doer met wagen en peerden gelaeyen over, niettegenstaende dat het regende en sneeùde en dat het voor Antwerpen tot in Zeelant al open was, doer dien 't hooch uyter zee vloeyde.

[17 Januari 1565]

(23)

+Hoe die statbuel van Antwerpen op S. Anthonis dach gedoyt wert.

+Item op den 17 dach Januarius so werdt tot Antwerpen der statbuel onthalst op de Meerebrugge: en hadde gevanghen geseten van in 't jaer 1563 in December. Want seer qualyck wilden de heeren hem ter dootbrengen, omdat sy hem beminden en een sterck vroem man was en

(24)

5

hadde de stat gedient 30 jaeren. Maer hy hadde vuel dootslaeghen en ander moetwille aan vrouwen bedreven, waarom de klachten van de gemeynte te vuel waeren, die wraecke over hem riepen. Synen naem was Meester Geleyn, en was seer fraey van gebroken leden intesetten en te genesen.(2)

+Van de tweede coude maer niet so fel.

+Item, alsoo 't nou wack weer was tot op den 19 dach, ende het ys noch niet al uyt den Scelde was als ommer opwaerts en dan vuel min in Holland uyt de soete rivieren, (maer daer en is 't so seer nieuw niet als die snelle rivieren en dan noch by der zee), soo beghinde 't weder na desen dach dapper te vriesen, maer de coude en was by de eerste niet te gelycken; maer doer de stillicheyt vroes 't nog vuel ys, also dat men by Antwerpen voer 't dorp van Ousterweel weer sach een wyle tyts stilliggen en sommige vleeschouwers met haer scapen daer overe gingen op den 24 dach.

+Hoe de hoenderen haer cammen vervrosen.

+Item desen winter waeren scier alle hoenderen en noch meer de hanen alle haer cammen swerdt worden vervrosen doer de coude. De coude hadde oock 't scamel

+Hoe galgen en de raderen verbrant werden ende gestolen.

volck, vuel oude willege boomen doen soecken;+ja alle de galgen en raderen werden by nachte gestolen en verbrandt: geenen oft seer weynich torf was in

+Van de berringe en waerom een man 2 vingeren

afgebeten werden.

Antwerpen te kryghen, want er in+lange geen hollantsche scepen hadden connen comen, en was ook ten lesten verboden met den last te vercoopen en 't hondert mutsaers goù 3 gulden. Daer was tot Antwerpen een vrou die om torf te hebben eenen man 2 vingeren afbete.

+Van vuel sneeu en storm, wat scade die dede.

+Item in 't eynde deser maent was 't grooten storm en onweder en wint met seer

+Hoe onder Zeelant 2 enghelsche scepen bleven, die volgende contract in Antwerpen meynden te comen.

vuel sneeus, also dat ontrent Brusel en Luyck de peerden+tot den buyck in den sneeu gingen. Met desen storm, en doer de stucken van den yse bleven in Zeelant 2 enghelsche scepen met laekenen te borsten, die naer Antwerpen meynden te

+Noch eenen dyck doer d'ys gebroken.

comen, en sommige andere visschepen;+oock brack in Hollant by Enckhuysen eenen dyck doer, met sommige huysingen met groote scade.

Eindnoten:

(1) H. BRUGMANS, Engeland en de Nederlanden in de eerste jaren van Elizabeth's Regeering (1558-1567). Groningen, 1892. - Blz. 87: over de schorsing van den Intercursus; blz. 106-115:

de toestanden te Antwerpen geschapen door het verbod van invoer van Engelsche goederen.

Een voorloopig kontrakt van vrede werd 29 December 1564 afgekondigd. Cfr. 109-134.

(2) Cfr. A.C., blz. 60 en 62.

Februarius en Meert 1565.

+Noch van den couden winter.

+Item in eynde Januarius en so voorts in sprokel, so begonde 't weder dapper (te) vriesen also dat het ys in den Scelde tot vuel plaetsen opwaerts noch niet gesmolten en was, maer men ginck en reden daer noù met waghen en peerden overe als

(25)

+Ys een ton dick vroes op eenen nacht.

ontrent Rypermonde en den tolhuyse+als vorseyt; in alle landen, oock in Spaengiën wist men van dese snelle coude te spreken, so wel als hier. Men seyde, dat het in Holland in 't soet water op eenen nacht wel een tonne dick vrose; de brouwers en

+Gebreck van hout, bier en soet water in Zeeland.

hadden+geen colen om mede te stoken tot Antwerpen, doer de langhe vorst; in Zeelant op vuel plaetsen was groot gebreck van bier, hout en soet water, mits daer geen scepen en conden ontrent comen doer het ys, also

(26)

6

+De 3. coude en groote vorst.

+dat se haer solderinghe verbranden. En de neringe was slecht, maer op den 5 dach begondet te versoeten. Maer de derde groote vorst ende coude beginde op den 14 dach Februarius ende duerde tot op den 23, also dat er weder seer vuel ys in 't Scelde was. Ende op den 18 dach lach er weder tot Antwerpen voer den werf een scolle stille, ontrent een ure daer dGielis de veermeester voerseyt, als de eerste weder

+'t Werdt bevonden dat de eerde 3 voet diep gevrosen was.

opstont: ende hadde iemant willen wedden hy souder over gegaen hebben. Maer hier+ na was 't gedaen en daer begonden van alderweghen scepen te comen, en varen.

Het was bevonden dat het 3 voet diep in de eerde gevrosen hadde.

[2 Maart 1565]

+Van het nieuw stadhuys van Antwerpen.

+Item in 't jaer 1560 stillo braba. voer meerte den 2 dach, tot Antwerpen playsant aen 't nieuw stathuys den eersten steen: vuel volcx dien daer legghen sach.

en nou vier jaer daer na, ten scilde daghen egheen

hebben de wethouders en heeren haeren intre gedaen allegemeen en een misse doen singhen en noch ick voorwaer segge saen in 't jaer 1563 in den nasomer heeft daer eenen oliphant duergegaen.

+Hoe daer een oliphant deur gegaen hadde.

+Die synde in Antwerpen, vuel staetsie bedreef en reverentie dede den grooten heeren en was uyt Spaengien comen of Poortugal en werdt na Weenen, na den Ferdinandus keyser gesonden.

+Van het oude.

+Item het oude stathuys was vercocht met yser, loot en metaal, coper, soo 't stont,

+(1564 na stille bra.)

op conditie en ordonnantie, dat men 't soude afbreken en+vuel scoone huysen dan in plaetse setten; welcke afbrekinghe men beginde op den 3 dach Meert 1565(3).

[4 Maart 1565]

+Hoe na de coude de enghelschen handelen.

+Item den 4 dach Meerte quamen de enghelsche coopvaerders tot Antwerpen aen, wel met 40 scepen en dit was d'eerste sent dat het geaccordeert was in 't eynde van verleden jaer.(4).

[10 Maart 1565]

+Van eenen grooten wint.

+Item op den 10 dach Meert woeyde 't eenen snellen wint, die men sach, dat alle de seylen ende latten van de muelens buyten Antwerpen afwaeyden.

+Bouwinge van 't groot coophuys.

+Item dees tyt was oock voldaen binnen Antwerpen het seer groot coophuys en waeghe huys, daer alle coopmans goeden in gelaeyen en ontlaeyen werden en geweghen werden en voer dese vryheyt van bewaeren moest voerdaen van den 18 dach. Meerte elcken waghen die geladen uytvoert 7 st. geven en 2 kerren also vuel(5).

(27)

Eindnoten:

(3) A.C., blz. 58, 60, 63

MERTENSen TORFS, dl. IV, blz. 112 en vlg.

(4) H. BRUGMANS, op. cit., blz. 140 en 149.

(5) A.C., blz. 61.

MERTENSen TORFS, dl. IV, blz. 115, 530.

FL. PRIMS, De overeenkomst tusschen de Hanze en Antwerpen, betreffende den bouw van het Oostersch Huis in Bijdrag. tot de Geschiedenis, XIV, 1923, no5, blz. 396.

April 1565.

+Van den coorne en van wyngaerden en noetboomen die bedorven waeren.

+Item dese maent, na alle voerleden groote coude begonde 't beter weder te worden ende het coren, dat scene al vervrosen, quam seer fraey aen, also dat men eer dese maent eynde noch aernen vondt, en het goude nou 38 st. dat men te voren de coude cochte om 28 st., maer men bevont dat seer vuel noetboomen en wyngaerden bedorven waeren.

(28)

7

[7 April 1565]

+Van een bruyt die eenen mis [daeder] meynde te verbidden en moet verloren dede.

+Item op den 7 dach gesciede 't dat men sou uyt Antwerpen een vueren, die een dootslach gedaen hadde, om oock te onthalsen; ende een bruyt toegemaeckt met haer vrinden, verwachte dien buyten der stat om te verbidden, welck men, naer ouder gewoonte, niet en weygert. Maar de heeren, sulcx vernemende, doyden hem binnen 't gevanghenis, hoe wel sy op wech waeren; maer dat hy meer dan dien dootslach gedaen hadde, keerden sy weer, en also moest die bruyt met scanden thuys gaen.

Meye 1565.

+Corte verhalinge van de orloge van Sweten en Denemercken daer men vuel om dede om te peyseren.

+Item dese tyt waeren vuel Oostersche goeden duere, als hout, peck, terre, was en ander goeden, ende dat doer de orloge die er was tusschen den conick van

Denemercken en den conick van Sweten, also dat den Denemercker een rivire geheeten de Som, gesloten hielt, en welcke peys te maecken, vuel heeren gemoeyt waeren. Ende desen crych, meest te water, hadde by 2 jaeren nou geduert, ende al om het missegghen van een wapen die sy vuerden, daer d'een segghen woude, dat het so niet en hoorde. Den conick van Spaengien, Philippus, dede vuel om die Som

+Dierte rees in 't coren doer die den Denemercker geen scepen liet varen opdat sy niet genomen en souden worden.

open te hebben,+opdat de Oostersche goeden in de Nederlanden mochten comen, daer het coren meest van doen was(6). De keyser Maximilianus dede oock vuel om desen peys te maecken, opdat sy hem mochten helpen teghen den Torck, die hem veerdich maeckte; omdat dese keyser hem den tribuyt die Ferdinandus, syn vader, beloeft hadde, niet tydtlick gesonden en hadde, sondt hy se wederom(7).

+Hoe die van Antwerpen doer liste goeden coop coren kregen.

+Item dees tyt was de stat van Antwerpen qualyck versien van coren en den roep was al, dat het noch seer dier sou worden. So was er een persoon die haer raet gaf, segghende: ‘Vult my 3 oft vier scepen met coren, ick sal't doen afslaen’.

Want 't gans landt was beroert en tot Brusel was door het coren eenen oploop comen. Vuer sulcx vreesden sy oock en sy hadden weynich om in noot het gemeyn volck uyt te meten. En den roep was, dat tot Amsterdam geen coren en was, welck den stapel van het coren is. En desen dede dit coren vuren na Amsterdam en seyde, dat hy quam van Duwaey, daer men gemeynelyc coren vuert; en dit docht die

+Hoe die van Amsterdam oorsaecke in de dierte waeren.

corecoopers aldaer vrempt en vraechden na den prys, die hy kleyn stelde, en+seyde:

‘Ick kans u noch vuel leveren voer dien prys wist ick waer't best gellen soude’.

Maer omdat hy't vuel min presenteerde dan de merckt daer was, so en begheerden sy geen te coopen, maer elck socht te vercoopen: doen sach men wie coren veyl hadde. En die tyt waeren daer sommighe dies vuel opkochten voer de stat van Antwerpen, en kregen't doer dien middelt voer redelycken prys. Ende hier na hoorde men vuel hoe die van Amsterdam, die meest met coren omgaen, oorsaeck waeren van de dierte, die overal was geresen, meer dan den couden winter; want sy't in alle plaetsen hadden geweest opcocpen, hier binnenslandts. Ende omdat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Model 3 obtained the largest overall score and is, therefore, recommended as the final Section 12L modelling option according to the methodology for case study A.. Figure 3:

Naast de behandelende arts zijn dit concreet de palliatief arts, coördinator, palliatief en oncologisch verpleegkundige, diëtist, psycholoog, sociaal assistent, pastoraal werker en

BQ invoering van de aagnesium-waterbepaling zQn onder andere de resultaten van genoemde proeven gebruikt voor het berekenen ven de grenswaarde.. Oe raeultaten van deze berekening

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

of public authorities to realize fundamental rights imply for those authorities?, and (II) how do the aforementioned [different] actors fulfill their roles in the legal practice

Politieke en internationale aandacht voor constitutionele toetsing ex ante 72 3.. Object en ratio van de constitutionele toetsing in het wetgevingsproces 74

A focus on the role of auditory processing, specifically listening, in attention and self- regulation, and the relationship between enhanced listening skills and self-regulation

5.2 Hanteringmeganismes van laat-adolessensie en die waargenome doeltreffendheid daarvan soos gerapporteer deur alle deelnemers op die huidige tydstip Volgens die resultate aangedui