• No results found

Natuur.focus 2006-2 De 2010-biodiversiteitsdoelstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2006-2 De 2010-biodiversiteitsdoelstelling"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Dwergblauwtje in de Viroinvallei

Kan de Purperorchis overleven in Vlaanderen?

Beschermde gebieden op zee

Studie

(2)

De 2010-

biodiversiteitsdoelstelling

Hoe meet Vlaanderen de vooruitgang?

MYRIAMDUMORTIER, MAARTENHENS& ECKHARTKUIJKEN

Bijna alle landen ter wereld hebben de 2010-biodiversiteitsdoelstelling onderschreven.

Hiermee gaan ze het engagement aan om tegen 2010 het verlies van biodiversiteit beduidend af te remmen. De Europese landen gaan een stap verder en plannen tegen dan de achteruitgang zelfs helemaal te stoppen. De regeringsleiders wensen de vordering te verifiëren aan de hand van

indicatoren. Beschikt Vlaanderen hiervoor over de nodige gegevens? En wat vertellen de beschikbare cijfers?

De 2010-biodiversiteitsdoelstelling

In 2001 formuleerde de Raad van Europa de doelstelling om het ver- lies aan biodiversiteit in de Europese Unie (EU) te stoppen tegen 2010. Hetzelfde jaar werd dit engagement opgenomen in de EU-stra- tegie voor duurzame ontwikkeling en in het zesde EU-milieuactiepro- gramma. In 2003 werd in Kiev de doelstelling ook door de overige Europese landen aanvaard. Op de wereldmilieutop van de Verenigde Naties in Johannesburg in 2002 (Rio +10) spraken de deelnemende landen af om het verlies van biodiversiteit wereldwijd tegen 2010 sig- nificant te verminderen. De 2010-doelstelling is de eerste concrete allesomvattende biodiversiteitsdoelstelling op dergelijk niveau. Ze getuigt van een wereldwijde politieke consensus over het belang van de biodiversiteit en de prioriteit die de instandhouding ervan moet krijgen. In Vlaanderen is deze doelstelling overgenomen in het Milieu- beleidsplan 2003–2007. De deelnemende landen wensen de realisa- tie van deze doelstelling op te volgen aan de hand van een selectie indicatoren. De zevende vergadering van de Biodiversiteitsconventie in Kuala Lumpur in 2004 legde zeven focusgebieden vast, waarover ze via indicatoren wenst te rapporteren (tabel 1) (www.biodiv.org).

Op Europees niveau zijn sinds 2004 voor elk van de (aangepaste) focusgebieden kernindicatoren in ontwikkeling. Het proces heet SEBI 2010 (Stroomlijnen van Europese Biodiversiteits Indicatoren).

In welke mate is Vlaanderen in staat de vooropgestelde kernindica- toren cijfermatig in te vullen? Dit wordt beoordeeld aan de hand van de informatie uit het Natuurrapport (www.nara.be) en de website Natuurindicatoren (www.natuurindicatoren.be), die beide biodiver- siteitsgegevens op niveau Vlaanderen integreren. Voor 12 van de 16 kernindicatoren blijkt op zijn minst partiële informatie beschikbaar.

Dit artikel evalueert deze gegevens. Elke kernindicator wordt geïllus- treerd met één indicator (best beschikbare informatie) uit het

Natuurrapport 2005 (Dumortier et al. 2005). Deze wordt getoetst aan de 2010- en aanverwante beleidsdoelstellingen. Dit laat toe af te ronden met een voorlopige beoordeling voor Vlaanderen.

Kernindicator 1: Aantal, trends en verspreiding van een selectie van soorten

Soorten zijn de bouwstenen van de biodiversiteit. Idealiter zouden op regelmatige basis (1-5-jaarlijks) cijfers beschikbaar zijn over aantal- len en verspreiding van een zorgvuldig uitgekiende selectie van soor- ten die representatief zijn voor de biodiversiteit (multi-soortenbena- dering, sensu Maes (2004)). In de praktijk is de verzameling van gege- vens veeleer aangestuurd door factoren als de ‘aaibaarheid en zicht- baarheid’ (bv. vogels, zoogdieren), de maatschappelijke functie (bv.

wild, vissen) of de indicatieve waarde voor milieukwaliteit (bv. aqua- tische ongewervelden, vissen).

Op Europees niveau zijn indicatoren over aantalstrends van onder andere broedvogels en vlinders ontwikkeld of in ontwikkeling. Een Europees monitoringschema volgt jaarlijks 77 algemene broedvogel- soorten in 18 landen. Daaruit worden een indicator voor landbouw- vogels (19 soorten) en een indicator voor bosvogels (33 soorten) afgeleid (Gregory et al. 2005).Verder is er ook een watervogelindica- tor in ontwikkeling (Wetlands International 2004). De indicator voor graslandvlinders (‘grassland butterfly indicator’) integreert momen- teel gegevens over 17 soorten in negen landen en zal worden uitge- breid naar andere biotopen (van Swaay 2005).

De soortgroepen waarvoor Vlaanderen momenteel over, veelal par- tiële, tijdreeksen beschikt zijn overwinterende watervogels (Devos et al. 2001), ganzen (Devos et al. 2006, Kuijken et al. 2006), bijzondere broedvogels (kolonievormers, zeldzame vogels en exoten) (Anselin et al. 2003), vissen en rondbekken (Breine et al. 2004), vlinders

(3)

(http://www.inbo.be/content/page.asp?pid=MON_VL_start) en een selectie aquatische ongewervelden (VMM 2004). Daarmee kan Vlaanderen bijdragen aan de indicator voor watervogels en voor gras- landvlinders, maar niet aan de indicator voor algemene broedvogels.

De nadruk bij het verzamelen van soortgegevens in Vlaanderen ligt vooralsnog op het (gebiedsdekkend) in kaart brengen van de versprei- ding.Vergelijking van de recente verspreidingsgegevens van broedvo- gels (Vermeersch et al. 2004), zoogdieren (Verkem et al. 2003), vaat- planten (Van Landuyt et al. 2006) en van poelen afhankelijke amfi- bieën (Colazzo et al. 2001) met oude inventarisaties laat toe om ruwe trends te detecteren. De herhalingen van deze inventarisaties (15 tot

>30 jaar) liggen echter te ver uiteen om bruikbaar te zijn voor het nagaan van de realisatie van de 2010-doelstelling. Het steekproefs- gewijs werken zou een meer regelmatige gegevensverzameling kun- nen toelaten, waardoor de voortgang ten opzichte van de 2010-doel- stelling wel evalueerbaar wordt.

Zowel in Vlaanderen als in het buitenland is soortenmonitoring sterk afhankelijk van de inbreng van vrijwilligers. Om bruikbaar te zijn vergt gegevensverzameling via vrijwilligers voldoende ondersteuning en omkadering. Er is ook nood aan gemeenschappelijke protocollen voor de soortenmonitoring in de verschillende landen (EASAC 2005).

Kernindicator 2: Verandering in status van bedreigde en/of beschermde soorten

De status van soorten combineert informatie over aantalstrend en zeldzaamheid,en geeft aan in welke mate soorten al dan niet bedreigd zijn. De door de ‘World Conservation Union’ (IUCN) gedefinieerde categorieën gelden hierbij als internationale standaard.

Vlaanderen beschikt over Rode Lijsten van 15 soortengroepen. Deze lijsten bevatten statusinformatie van 3451 soorten, wat overeen- komt met ongeveer 9% van de voor Vlaanderen bekende soorten (ééncelligen niet inbegrepen).

Kernindicator 3: Trend in de oppervlakte van een selectie ecosystemen en biotopen

Ecosystemen en biotopen vormen de meer grootschalige bouwste- nen van de biodiversiteit.Op Europees niveau bevat de CORINE-land- bedekkingskaart gegevens uit satellietbeelden van 1990 en 2000 (EEA 2004). Daarnaast is er afzonderlijke informatie beschikbaar over bossen uit de opeenvolgende ‘Global Resources Assessments’ van FAO (FAO 2005). Beide informatiebronnen zijn onvoldoende verfijnd om over trends in de oppervlakte van biotopen van Europees belang (Habitatrichtlijn) te rapporteren.

In Vlaanderen is de Biologische Waarderingskaart (BWK) het stan- daardwerk voor de berekening van oppervlaktes van ecosystemen en biotopen. De BWK wordt opgemaakt op basis van terreinbezoeken op perceelsniveau en heeft een veel fijnere resolutie dan CORINE. Dank- zij de toegenomen verfijning van de kartering kan Vlaanderen nu ook over de oppervlakte biotopen van Europees belang rapporteren. Door

Focusgebied: Status en trends van de componenten van de biodiversiteit Kernindicator 1. Aantalstrends en verspreiding van een selectie van soorten Kernindicator 2. Verandering in status van bedreigde en/of beschermde soorten Kernindicator 3. Trend in de oppervlakte van een selectie ecosystemen en habitats Kernindicator 4. Oppervlakte beschermde gebieden

Kernindicator * Trend in genetische diversiteit van gecultiveerde en gedomesticeerde soorten met socio-economisch belang

Focusgebied: Bedreiging en van de biodiversiteit Kernindicator 5. Stikstofdepositie

Kernindicator 6. Aantal en kosten van invasieve exoten Kernindicator 7. Impact van klimaatverandering op de biodiversiteit Focusgebied: Ecosysteemintegriteit en –functies

Kernindicator 8. Waterkwaliteit in oppervlaktewateren Kernindicator 9. Connectiviteit/fragmentatie van ecosystemen Kernindicator * Mariene trofische index

Focusgebied: Duurzaam beheer

Kernindicator 10. Oppervlakte bos-, landbouw-, visserij- en aquacultuurecosysteem met duurzaambeheer Kernindicator * Ecologische voetafdruk

Focusgebied: Status van middelentransfers en –uitgaven Kernindicator 11. Fondsen voor biodiversiteit

Focusgebied: Status van toegang tot en verdeling van de baten van genetische diversiteit Kernindicator * Patenten (nog te ontwikkelen)

Focusgebied: Maatschappelijk draagvlak

Kernindicator 12. Maatschappelijke houding en participatie

Tabel 1: Focusgebieden van de Biodiversiteitskernindicatoren. De kernindicatoren aangeduid met * komen in dit artikel niet aan bod.

% van de soorten per biotoop

0 20 40 60 80 100

Oppervlaktewater (7) Bos (20) Moeras (18) Historisch permanent grasland (15) Landbouwgebied (12) Heide (8)

verdwenen uit Vlaanderen

> 50 % achteruitgang 50 - 20 % achteruitgang geen veranderin g 20 - 50 % vooruitgang

> 50 % vooruitgang

Brongegevens: Vermeersch et al. 2004 Aantalstrends broedvogels

Kernindicator 1: Hoewel broedvogels beter scoren dan gemiddeld (zie kernindicator 2), was er tussen 1990 en 2000 in heiden, landbouwgebieden en graslanden nog heel wat achteruitgang. Om dit verlies van biodiversiteit tegen 2010

te stoppen zijn meer inspanningen nodig dan momenteel worden geleverd (zie bv.

kernindicator 5).

aantal soorten

259 260 55 1104 162 352 592 58 19 51 39 60 552 58 64

% van de soorten per soortengroep

0 20 40 60 80 100

Dansvliegen Slankpootvliegen Vissen en rondbekken Vaatplanten Broedvogels Loopkevers Spinnen Wantsen Amfibieën en reptielen Mieren Sprinkhanen en krekels Zoogdieren Paddestoelen (macrofungi) Libellen Vlinders

Uitgestorven in Vlaanderen

met uitsterven bedreigd bedreigd kwetsbaar achteruitgaand zeldzaam niet bedreigd onvoldoende gegevens Rode Lijstsoorten

Brongegevens: 15 Rode Lijsten (www.inbo.be) Status van soorten

Kernindicator 2: Ongeveer 29% van de gedocumenteerde soorten staat als Rode Lijstsoort geklasseerd. Om deze soorten duurzaam in Vlaanderen te behouden zijn

meer inspanningen nodig dan momenteel worden geleverd (bv. slechts 10 soortbeschermingsplannen opgemaakt, waarvan slechts 4 (deels) in uitvoering).

Oppervlakte (ha)

0 20000 40000 60000 80000 100000 120000 140000 160000

Strand en duinen Moeras Heide Historisch permanent grasland Bos

Bijlage I-habitat geen Bijlage I-habitat

Brongegevens: Biologische Waarderingskaart

Kernindicator 3: Halfnatuurlijke ecosystemen bestrijken ongeveer 18% van de Vlaamse landoppervlakte. Bij gebrek aan trendgegevens is een beoordeling ten

opzichte van de 2010-doelstelling niet mogelijk.

(4)

de verfijning zijn de twee beschikbare versies echter niet onderling vergelijkbaar, zodat er geen éénduidige trends kunnen worden bepaald. Alleen voor bossen zijn deze er dankzij de boskartering op basis van infrarood luchtfoto’s en beperkte terreincontroles.Deze kar- tering levert dan weer geen informatie over de biotopen van Euro- pees belang. Ook voor de opvolging van ecosystemen en biotopen kan het werken met steekproeven en met een selectie biotopen een meer regelmatige gegevensverzameling en daardoor ook een beoor- deling van de voortgang ten opzichte van de 2010-doelstelling toe- laten.

Kernindicator 4: Oppervlakte beschermde gebieden

Het beschermen van gebieden is een instrument bij uitstek om bio- diversiteit te behouden. De vele invullingen van het begrip

‘beschermd gebied’ bemoeilijken echter de rapportering. Internatio- naal bieden de zes IUCN-categorieën houvast. Bij het beoordelen van deze indicator is het nodig ook rekening te houden met de effectivi- teit van bescherming en beheer.

In Vlaanderen vallen de natuur- en bosreservaten, alsook de militai- re domeinen met natuurprotocol, alle onder IUCN-categorie IV (‘habitat/soortbeheergebieden’). Voor de opvolging van de vooruit- gang is in Vlaanderen de ‘natuurgebiedendatabank’ in ontwikkeling, maar de invulling ervan verloopt traag en de inhoud beperkt zich voorlopig tot administratieve gegevens van natuurreservaten. Een degelijke rapportering in functie van de 2010-doelstelling vereist meer engagement van alle betrokkenen en een uitbreiding van de dataverzameling naar alle klassen van beschermde gebieden en naar de effectiviteit van bescherming en beheer.

Kernindicator 5: Stikstofdepositie

Vermesting is één van de voornaamste processen in de achteruitgang van de biodiversiteit. De atmosferische depositie van stikstof is daar- in één element. Deze kernindicator toetst de atmosferische stikstof- depositie, die op Europees niveau gemeten en gemodelleerd wordt, af aan de kritische belasting van de onderscheiden ecosystemen. Dit is de maximale stikstofbelasting waarbij op termijn geen schadelijke effecten optreden. Om de impact op de biodiversiteit te verifiëren dient kernindicator 1 inzake soortentrends een selectie soorten te

bevatten die gevoelig zijn voor stikstof.

In Vlaanderen modelleert de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) gebiedsdekkend de achtergrondsdepositie van stikstof en de over- schrijding van de kritische last in kwetsbare ecosystemen. De VMM meet de deposities in negen heide- en graslandgebieden en het Insti- tuut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) doet dit in vijf bossen.

Kernindicator 6: Aantal en kosten van invasieve exoten

Voor wat de exoten betreft, vormen vooral de invasieve soorten een bedreiging voor heel wat inheemse soorten. Ook de schade die zij aanrichten en de kosten verbonden aan de bestrijding ervan geven een indicatie van het probleem. Het aantal en de populatiegrootte van invasieve exoten is in Vlaanderen bij de gewervelden goed, bij de vaatplanten redelijk en bij de overige soorten nauwelijks gedocumen- teerd. Informatie over de schade en de kostprijs van de bestrijding van deze soorten worden echter niet systematisch verzameld.

Kernindicator 7: Impact van klimaatverandering op de biodiversiteit

De impact van klimaatverandering op de biodiversiteit laat zich ondermeer voelen door verschuivingen in de verspreiding en in de fenologie van soorten. Niet alle soorten zijn echter tot dergelijke ver- schuivingen in staat. Idealiter omvat een indicator ook de gevolgen van (het uitblijven van) verschuivingen op het functioneren van eco- systemen. Momenteel is er nog geen Europese indicator voorhanden.

De Vlaamse inventarisatie- en monitoringschema’s genereren gege- vens over de verspreiding van sommige soorten. Daarnaast is er bij de vrijwilligers reeds lang aandacht voor de fenologie van soorten, in de eerste plaats de eerste aankomstdata van trekvogels (Leysen &

Herremans 2004).

Kernindicator 4: De oppervlakte natuur- en bosreservaat neemt toe en bereikte eind 2005 bijna 32.000 ha of 2,3% van het Vlaamse landareaal. Dit is minder dan de doelstelling van 50.000 ha die Vlaanderen vooropstelt of de 10%-doelstelling die

wereldwijd wordt gehanteerd. Om ten opzichte van de 2010-doelstelling te evalueren ontbreekt informatie over effectiviteit.

Kernindicator 5: Percentage kwetsbare ecosystemen met overschrijding kritische last voor stikstof. In 2004 was in 95% van de oppervlakte kwetsbaar ecosysteem in

Vlaanderen de stikstofdepositie hoger dan de kritische last. Na een beperkte verbetering in 2002 en 2003 was er in 2004 weer een verslechtering. In kwetsbare ecosystemen waar de kritische last wordt overschreden blijft de 2010-doelstelling

moeilijk haalbaar.

Kernindicator 6: Aantal invasieve exoten onder de vaatplanten. Het aantal invasieve exoten onder de vaatplanten en daarmee ook hun bedreiging voor de biodiversiteit neemt met een constante snelheid toe. In 2001 waren er 16 invasieve exoten onder de

vaatplanten. Deze trend is ongunstig voor het behalen van de 2010-doelstelling.

Aankomstdatum (aantal dagen vroeger)

0 5 10 15 20

Bosrietzanger Tuinfluiter Huiszwaluw Koekoek Spotvogel Fitis Wielewaal Boompieper Boerenzwaluw Grasmus Gekraagde roodstaart Bonte vliegenvanger

Blauwborst Zwartkop Tjiftjaf

Brongegevens: Leysen & Herremans, 2004 0

2000 4000 6000 8000 10000 12000 14000 16000 18000 20000

1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Agentschap voor Natuur en Bos

terreinbeherende verenigingen bosreservaten

Kernindicator 7: De 15 onderzochte trekvogels kwamen op 20 jaar tijd (1985–2004) gemiddeld 7,6 dagen vroeger aan. De gevolgen hiervan voor het functioneren van

ecosystemen zijn nog niet gekend, waardoor ook geen passende beoordeling ten opzichte van de 2010-doelstelling mogelijk is.

(5)

Kernindicator 8: Waterkwaliteit in oppervlaktewateren

De kwaliteit van het oppervlaktewater is van groot belang voor de biodiversiteit, niet alleen voor aquatische, maar ook voor terrestri- sche soorten die een deel van hun levenscyclus in het water doorma- ken. De chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren wordt in de meeste Europese landen nauwgezet opgevolgd. Daarnaast is er dik- wijls ook informatie beschikbaar over verschillende aan water gebon- den soortengroepen.

In Vlaanderen zijn er systematische gegevens over de chemische waterkwaliteit en de Belgische Biotische Index (ongewerveldenindex) (VMM 2004), de visindex (Breine et al. 2004) en overwinterende watervogels (Devos et al. 2001). Er zijn ook een aantal lokale tijdreek- sen beschikbaar, bv. macrobenthos in de Zeeschelde. Het huidige VMM-meetnet is op de algemene milieukwaliteit gericht.Voor de wei- nige waterlopen met een betere ecologische kwaliteit – en dikwijls met de meest kwetsbare soorten – is de resolutie van dit meetnet (aantal meetpunten, gevoeligheid metingen) te beperkt.Voor de stil- staande wateren dient Vlaanderen nog een meetnet uit te bouwen.

Kernindicator 9: Connectiviteit/fragmentatie van ecosystemen

De connectiviteit/fragmentatie van ecosystemen staat in nauw ver- band met de totale oppervlakte ervan (zie kernindicator 3). Er bestaat nog geen Europese consensus over de methode om connectiviteit en

fragmentatie van ecosystemen in een indicator te vatten. In het ver- snipperde Vlaanderen zijn enkele inspanningen aan de gang inzake defragmentatie of ontsnippering. Het betreft enerzijds lokale maatre- gelen zoals het aanpassen van barrières in waterlopen (bv. vistrappen langs sluizen of stuwen) en het doorbreken van barrière-effecten van wegen (bv. ecoducten en ecotunnels), en anderzijds de uitbreiding van de natuurreservaten en de realisatie van het Vlaams Ecologisch Net- werk. De informatie over ontsnipperingsmaatregelen kan alleen wor- den beoordeeld wanneer de versnippering ook wordt opgevolgd.

Kernindicator 10: Oppervlakte bos-, landbouw- en visserij-ecosysteem met duurzaam beheer

Grote oppervlakten open ruimte zoals landbouwgebieden, bossen en zoute en zoete wateren, genieten geen strikte bescherming, maar zijn eveneens van belang als habitat voor vele soorten. Duurzaam beheer zoekt er een evenwicht tussen de ecologische, economische en soci- ale functies van deze ecosystemen. Op Europees niveau vormen de door de Europese Commissie ontwikkelde indicatoren over de inte- gratie van milieuzorg in de landbouw en de Europese indicatoren voor duurzaam bosbeheer een belangrijke basis.

Vlaanderen beschikt over gegevens over het areaal beheerovereen- komsten, maar niet over de effecten daarvan op de biodiversiteit. De oppervlakte bos met een bosbeheerplan volgens de Criteria Duur- zaam Bosbeheer vormt een benadering van de oppervlakte bos met duurzaam beheer. Ook hier ontbreken gegevens over de effectiviteit voor de biodiversiteit. De bossen zijn nochtans beter gedocumen- teerd dan de landbouwgebieden dankzij de bosinventarisatie (Water- inckx & Roelandt 2001). Inzake jacht worden wildbeheereenheden aangemoedigd om de voorjaarspopulaties en het afschot van wild op te volgen (Casaer et al. 2005).

Kernindicator 11: Fondsen voor biodiversiteit

De fondsen voor de instandhouding van biodiversiteit vormen een maat voor het draagvlak en de economische capaciteit om inspan- ningen te leveren voor biodiversiteitsbehoud.Terwijl het focusgebied van de Biodiversiteitsconventie zich op de middelentransfers voor de instandhouding van de biodiversiteit in minder ontwikkelde landen richt, verschoof op Europees niveau de klemtoon naar fondsen voor biodiversiteit in eigen land.Voor de realisatie van de mondiale 2010- doelstelling is het van groot belang ook de eerste variant onder de aandacht te houden.

Cijfers over budgetten voor milieu en natuur zijn beschikbaar. De kwantificering van middelentransfers van Vlaanderen naar minder ontwikkelde landen is moeilijker, omwille van de federale bevoegd- heid voor ontwikkelingssamenwerking. Het Vlaams Fonds Tropisch Bos is een Vlaams initiatief.

Percentage van de meetpunten

0 20 40 60 80 100

Geen vis Slechte waterkwaliteit Ontoereikende waterkwaliteit Matige waterkwaliteit Goede waterkwaliteit Zeer goede waterkwaliteit

1995 - 1999 2000 - 2004

Brongegevens: Breine et al. 2004

Kernindicator 8: Op basis van de visindex blijkt dat de ecologische kwaliteit van waterlopen verbetert. Deze trend draagt bij tot het behalen van de 2010-doelstelling.

De toestand is nochtans dermate slecht dat de verbetering ruim onvoldoende is om tegen 2015 in alle waterlopen een goede tot zeer goede waterkwaliteit te bereiken

(doelstelling Kaderrichtlijn Water).

2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

Opgeloste vismigratieknelpunten (% van doelstelling) 0 20 40 60 80 100

Vlaamse doelstelling (2007)

BENELUX-doelstelling (2010)

Brongegevens: Vlaamse Milieumaatschappij

Kernindicator 9: Inspanningen leiden tot een beperkte ontsnippering van waterlopen.

Eind 2005 waren 12 % of 95 van de 805 vismigratieknelpunten gesaneerd. Deze trend draagt bij tot het herstel van de visbestanden en dus het behalen van de 2010- doelstelling. Nochtans is de toestand nog ver verwijderd van wat de Vlaamse en de

Benelux-doelstellingen beogen.

Kernindicator 10: Er is een geleidelijke toename van de bosoppervlakte met beheer volgens de criteria duurzaam bosbeheer. Eind 2005 bereikte deze 8500 ha. Dit is nog steeds minder dan 6% van de totale bosoppervlakte. Om ten opzichte van de 2010-

doelstelling te evalueren ontbreekt informatie over effectiviteit.

Kernindicator 11: Het aandeel van de Vlaamse begroting voor milieu en natuur daalde in 2005 naar 4,3 % na een piek van 4,9 % in 2001. Sinds de start in 2002 daalde het

budget voor het Vlaams Fonds Tropisch Bos van 0,007% naar 0,002%. Dalende budgetten verminderen de kans om de 2010-doelstelling te halen.

(6)

Kernindicator 12: Maatschappelijke houding en participatie

Het maatschappelijk draagvlak is een Europese aanvulling op de focusgebieden van de Biodiversiteitsconventie. De realisatie van de 2010-doelstelling is alleen mogelijk indien de samenleving deze mee ondersteunt. Vlaanderen beschikt over een set indicatoren rond maatschappelijk, ambtelijk en politiek draagvlak (De Zitter et al.

2003), maar de gegevens worden momenteel niet systematisch ver- zameld.

Naar een meer gerichte gegevensverzameling

Opvolging van soorten en biotopen is de kern van de biodiversiteits- monitoring. Zonder gekoppelde informatie over soorten en hun habi- tatvereisten zijn de kernindicatoren rond bedreigingen (stikstofdepo- sitie, exoten, klimaatwijziging) en bescherming (oppervlakte beschermd gebied, oppervlakte met duurzaam beheer) onvoldoende betrouwbaar.

Ondanks de vele verzamelde soortgegevens, heeft Vlaanderen moei- te om over de Europese kernindicatoren te rapporteren. Het slaagt er niet altijd in om bij te dragen aan de weinige internationaal overeen- gekomen soortindicatoren (bv. indicator voor algemene vogels). De klemtoon ligt hier dikwijls op gebiedsdekkende inventarisaties (bv.

BWK, diverse atlassen). Deze gegevens zijn bijzonder waardevol, maar de vereiste inspanning is dermate groot dat een regelmatige actua- lisatie niet mogelijk is. Om de voortgang te opzichte van beleidsdoe-

len te kunnen ondersteunen is dit laatste nochtans essentieel. Een regelmatige opvolging van een goed afgewogen selectie van repre- sentatieve gebieden (bv. per ecoregio) en soorten (multi-soortenbe- nadering) en biotopen zou hieraan kunnen verhelpen.

Een multi-soortenbenadering bevat best volgende elementen:

• soorten uit internationaal te rapporteren indicatoren;

• soorten die een indicatie geven van de toestand van ecosystemen (terrestrisch en aquatisch);

• soorten die een indicatie geven van de impact van verstoringen;

• soorten die een indicatie geven van de effecten van inspanningen voor biodiversiteitsbehoud (natuurbeheer, duurzaam beheer).

De operationalisering van een dergelijke benadering dient te gebeu- ren in overleg met diverse betrokkenen (vrijwilligers, terreinbeheer- ders, betrokkenen bij duurzaam beheer) en zou best aansluiten op internationale protocollen. Omwille van hun zeldzaamheid dreigen Rode Lijstsoorten en soorten en biotopen van internationaal belang over het hoofd te worden gezien bij een multi-soortenbenadering.

Voor deze soorten blijft een gebiedsdekkende opvolging van belang.

Soortenmonitoring is dermate intensief en veelomvattend dat samenwerking met verenigingen en gespecialiseerde vrijwilligers overal ten velde onontbeerlijk is.Voor de verdere uitbouw ervan is een structurele ondersteuning en omkadering noodzakelijk. Voor diverse indicatoren kunnen online databanken de invoer, validatie en verwer- king van de gegevens sterk vereenvoudigen.

1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006

Ledenaantal

0 10000 20000 30000 40000 50000 60000 70000

Natuurreservaten Wielewaal Natuurpunt Greenpeace Worldwide Fund for Nature Vogelbescherming Vlaanderen Jeugdbond voor Natuur en Milieu

Brongegevens: Bogaert & De Zitter, 2005

Kernindicator 12: Het laatste decennium is het aantal leden bij de verschillende natuurverenigingen eerder toegenomen, hetgeen een indicatie geeft van de maatschappelijke interesse (alsook van de kwaliteit van de organisaties). Een

toename kan het behalen van de 2010-doelstelling ondersteunen.

Voorlopige beoordeling voor Vlaanderen

De twaalf gedocumenteerde kernindicatoren laten toe een voorlopi- ge balans te maken. De soortgegevens tonen dat de huidige inspan- ningen de achteruitgang van de biodiversiteit niet tegen 2010 kunnen stoppen. De grote oppervlakte met overschrijding van de kritische last voor stikstof en het toenemende aantal invasieve exoten maken deze realisatie nog moeilijker.

De toename van de oppervlakte beschermde gebieden en duurzaam beheerde gebieden is positief, maar verloopt te langzaam om de gestelde streefcijfers te halen. Dat er minder vismigratieknelpunten zijn en dat de ecologische kwaliteit van de waterlopen verbetert, leidt tot een aarzelend herstel van de biodiversiteit. De manifeste nood aan meer inspanningen om de 2010-doelstelling te halen wordt niet weer- spiegeld in de Vlaamse begroting, waar het aandeel ten behoeve van behoud en herstel van de biodiversiteit een dalende trend vertoont.

(7)

DANK:

Wij wensen de overige leden van het Natuurrapport-team (Luc De Bruyn, Johan Peymen,Anik Schneiders,Toon Van Daele,Wouter Van Reeth, Gisèle Weyembergh en Anja De Braekeleer), de vele auteurs en lectoren en het nog veel groter aantal onzichtbare data- verzamelaars te velde van harte te danken voor hun inbreng. Het Natuurrapport, de internationale rapporteringen en de doorstro- ming van de vereiste informatie naar het beleid zijn alleen mogelijk dankzij al deze betrokkenen.

Referenties

Anselin A., Devos K. & Vermeersch G. 2003. Project Bijzondere Broedvogels Vlaanderen. – handleiding.

Nota IN.A.2003.AA, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Bogaert D. & De Zitter M. 2005. Draagvlak: Middenveld draagvlak: ledenaantallen van natuurverenigin- gen. In: Natuurindicatoren, 2005. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. www.natuurindi- catoren.be (versie van 17-05-2005).

Breine J., Simoens I., Goethals P., Quataert P., Ercken D., Van Liefferinghe C. & Belpaire C. 2004. A fish- based index of biotic integrity for upstream brooks in Flanders. Hydrobiology 522: 133-148.

Casaer J., Quataert P. & De Bruyn L. 2005. Monitoring the use of game species in Flanders, By analysing the annual game bag reports of the hunting management units. In: Pohlmeyer, K.:Extended Abstacts of the XXVIIth Congress of the Internatioonal Union of Game Biologists, Hannover 2005. DSV-Ver- lag, Hamburg

Colazzo S., Baert P.,Valck F. & Bauwens D. 2001. Kwantificeren van recente veranderingen in status van amfibieën en hun biotopen in het landelijk gebied. Eindrapport studie VLINA 00/02. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Devos K., Kuijken E., Verscheure C., Meire P., Benoy L., De Smet W & Gabriels J. 2006. Overwinterende wilde ganzen in Vlaanderen, 1990/91 – 2003/04. Natuur.Oriolus 71: 4-20.

Devos K.,Ysebaert T. & Kuijken E. 2001.Watervogels in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1997/1998.

Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud 2001.10. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

De Zitter M., Wymeersch T., Bogaert D. & Cliquet A. 2003. Onderzoek naar het maatschappelijk draag- vlak voor natuurbehoud in Vlaanderen. Deelopdracht: 'Opstellen van een korf van indicatoren voor het meten van het maatschappelijk draagvlak voor natuurbehoud in Vlaanderen'. Eindrapport. Arte- veldehogeschool, Gent.

Dumortier, M., De Bruyn, L., Hens, M., Peymen, J., Schneiders, A., Van Daele, T., Van Reeth, W., Weyem- bergh, G. & Kuijken, E. (red.) 2005. Natuurrapport 2005.Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 24, Brussel. www.nara.be EASAC 2005. A user's guide to biodiversity indicators. European Academies Science Advisory Council,

London. www.easac.org

EEA 2004. Corine land cover changes (CLC1990 - CLC2000) vector by country. European Environment Agency, Kopenhagen.

FAO 2005. Global Forest Resources Assessment 2005. FAO, Rome. www.fao.org

Gregory R.D., van Strien A., Vorisek P., Gmelig Meyling A.W., Noble D.G., Foppen R.P.B. & Gibbons D.W.

2005. Developing indicators for European birds. Philosophical Transactions of the Royal Society B 360:

269-288.

Kuijken, E., Verscheure, C. & Meire, P. 2006. Ganzen in de Oostkustpolders: 45 jaar evolutie van aantal- len en verspreiding. Natuur.oriolus, 71: 21-42.

Leysen K. & Herremans M. 2004. Fenologie: resultaten en bespreking zomervogels 2003 en analyse trends sinds 1985. Natuur.Oriolus 70: 33-42.

Maes D. 2004.The use of indicator species in nature management and policy making:The case of inver- tebrates in Flanders (Northern Belgium). Instituut voor Natuurbehoud (IN), Brussel.

Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt P., Vercruysse W. & De Beer D. (red.) 2006. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Natio- nale Plantentuin van België & Flo.Wer vzw, Brussel.

van Swaay C.A.M. & van Strien A. 2005. Using butterfly monitoring data to develop a European grass- land butterfly indicator. In Conference Proceedings, UFZ Leipzig-Halle, December 2005, eds. E. Kühn et al., pp. 106-108. Pensoft, Sofia-Moscow.

Verkem S., De Maeseneer J.,Vandendriessche B.,Verbeylen G. & Yskout S. 2003. Zoogdieren in Vlaande- ren: ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie & JNM-Zoogdierenwerkgroep, Mechelen.

Verloove F. 2002. Ingeburgerde plantensoorten in Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 20. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Vermeersch G.,Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B. 2004.Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23.

Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

VMM 2004. Waterkwaliteit: lozingen in het water: 2003 [cd-rom]. Vlaamse Milieumaatschappij, Erem- bodegem

Waterinckx M. & Roelandt B. 2001. Bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest.AMINAL afdeling Bos en Groen, Brussel.

Wetlands International 2004. News from the International Waterbird Census. Western Palearctic and Southwest Asia. Issue nr 7. Newsletter for coordinators of national waterbird monitoring schemes.

Wageningen, Nederland. www.wetlands.org

AUTEURS:

Myriam Dumortier is coördinator en Maarten Hens is wetenschappelijk medewerker aan het Natuurrapport.

Beiden zijn werkzaam op het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), waar Eckhart Kuijken

administrateur-generaal is. Het INBO ontstond op 1 april 2006 na fusie van het Instituut voor Natuurbehoud en het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.

CONTACT:

Myriam Dumortier, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), Kliniekstraat 25, 1070 Brussel, E-mail: myriam.dumortier@inbo.be

SUMMARY BOX:

DUMORTIERM., HENSM. & KUIJKENE.(2006).The 2010 biodiversity tar- get. How does Flanders measure its progress? Natuur.focus 5(2):50- 55

Most countries of the world agreed to significantly reduce the loss of biodiversity by 2010. The pan-European countries even want to halt this loss.To track the progress towards the target, indicators are being developed. Is Flanders collecting the right data to report on the pan-European headline indicators? This was evaluated by com- paring those indicators with the Flemish nature report. The nature report includes partial information on 12 out of 16 pan-European headline indicators. Extensive data are available on the distribution

of species and habitats, but trend information is limited. Partial data are available on invasive species, impact of climate change and public attitudes and participation. Nitrogen deposition and water quality are monitored more systematically. Also information on policy responses (protected areas, areas under sustainable manage- ment, budgets) is available.To support policy makers in progressing towards the 2010-target, particularly species monitoring in partner- ship with volunteers and the joint development of databases should be improved.The partial information allows a provisional balance. It suggests that efforts need significant acceleration to realise the 2010-target.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Als in het tweede antwoordalternatief in het eerste antwoordelement is doorgerekend met een in de vorige vraag berekend getal, hiervoor geen scorepunt in

[r]

[r]

[r]

Als je naar de figuur kijkt zie je dat voor het bepalen van de grootte van de rechthoek eigenlijk alleen de langste twee stroken belangrijk zijn.. De langste zijde van de rechthoek

Nu kun je wel een nieuwe formule voor de hoogte opstellen die de cosinus gebruikt, maar je kunt ook proberen om de cosinus om te schrijven naar een sinus.. Daarvoor kijk je naar

Figuur 1: Relatief belang van diverse introductiewegen (level 1) voor de soorten op de ontwerplijst van voor de EU zorgwekkende invasieve exoten in Vlaanderen, voor alle

Grote kroosvaren is meestal groen, vaak met een rode tint, en kan volledig rood kleuren (“rode” Azolla) wanneer de planten onder stress komen door koude,