• No results found

WW lb!$1t-\f ~ ) ~ ir u1111

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WW lb!$1t-\f ~ ) ~ ir u1111"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vonnisnummer/ Griffienummer

I t:Jo

/2017

Repertoriumnummer/ Europees

2017/

!)32.

Datum van uitspraak

, -

S april 2017

Rolnummer niet in strafzaken

Notitienummer parket

Aangeboden "'

~~®c[uf:fr»caHrut~ ~a1Ei1 c~~ü~t~ @aJlfTiu@g

WW lB!$1t- \f ~©) ~ tru@J® ir® u1111

"5\

~'O~

«\"I 1·1001~1:1-1

sr.l' ro1 [Pr n

(fb' l~iJ t'5\

GJ

u

~J \::.';~ . ! i~ lQJ l ~\~J@@:l l,G; p

$~(C1!0~ ~@rrrN~( (;ito@n11® ~® u®CC~Îr{]a)ffûlk

Vonnis

zestiende kamer (816)

UITVOERBARE GROSSE afgeleverd op

c

~

. -1 -1. l

O

· fl .

aan~ t,&.!l\\ti(H

·rt" ... ,;. , ,

~1" t ._ ,.,r.1"' r;,..

atbceeal \ v-, "•~•,o" '"

VO<lr de 8P

kosten; V~:j IUI.

(2)

1

Rechtbank van eerste aanleg West Vlaanderen -afdeling Brugge - - p. 2

Beklaagd om:

Te

Oe eerste en de tweede

ln de zaak ambtshalve vervolgd door het openbaar ministerie tegen:

, geboren te op :, wonende te

vertegenwoordigd door meester , advocaat te

geboren te op , wonende te

vertegenwoordigd door meester , advocaat te

Om de misdaad of het wanbedrijf uitgevoerd te hebben of om aan de uitvoering ervan rechtstreeks medegewerkt te hebben, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp verleend te hebben dat zonder zijn bijstand het misdrijf niet kon gepleegd worden, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, dit misdrijf rechtstreeks uitgelokt te hebben;

A. Op een niet nader te bepalen tijdstip in de periode van 09.08.2010 tot 01.06.2011

Bij inbreuk op artikel 6.1.1.1 ° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande steden bouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, hierna vermelde handelingen, zoals bepaald bij artikel 4.2.1.1 ° a (het verrichten van navolgend bouwwerk, met uitzondering van onderhoudswerken: het optrekken of plaatsen van een constructie), namelijk de aanleg van een betonnen verharding te hebben uitgevoerd.

(3)

l l t 1

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen - afdeling Brugge - -p. 3

B. In de periode van 01.01.2012 tot en met 04.05.2016

Bij inbreuk op artikel 6.l.l.l0van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, hierna vermelde handelingen, zoals bepaald bij artikel 4.2.1.5"

a ( het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opstaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, van allerhande materialen, materieel of afval), namelijk

het gewoonlijk gebruiken voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, schroot, autobanden, voertuigonderdelen, gebruikte autobatterijen, olie en werkmaterialen te hebben uitgevoerd.

C. In de periode van 01.01.2012 tot en met 04.05.2016

Bij inbreuk op artikel 6.1.1.1" van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of verstrijken van de termijn van de vergunning, hetiij in geval van schorsing van de vergunning, hierna vermelde handelingen, zoals bepaald bij artikel 4.2.1.5°

b ( het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens), namelijk het gewoonlijk gebruiken van een grond voor het parkeren van voertuigen te hebben uitgevoerd.

Op de percelen aldaar gelegen gekadastreerd als

, eigendom van aankoop verleden door notaris

1 ,: '

van , eigendom van 1 verleden door notaris 1 1 te 1

met een oppervlakte van

i ingevolge een akte van

met een oppervlakte

1 ingevolge een akte van aankoop 1op

(4)

- ... -=~ -- - -· - - - -- - - - - - -

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge -

Gele o d dagvaardin o 1 decembe overgeschreve o he hypotheekkantoo Gezie d stukke va d bundel

201 aa d beklaagde o 1 decembe 2016

Gehoor he openbaa ministeri i zij vordering

- p.4

beteken e

Gehoor d beklaagde i hu antwoorde e verdedigin daarto vertegenwoordig doo hu raadsman

D behandelin va d zaa e d debatte hadde plaat openbar terechtzitting

BEOORDEUN

1 Nopens d redelijke termijn

Beklaagde houde voo da d zaa nie wer behandel _binne ee redelij aanvaardbar termijn E word geargumenteer da d strafprocedur onredelij lan hee geduurd D eerst e tweed beklaagd verzoeke da me d beweerd overschrijdin va d redelijk termij rekenin zo worde gehoude bi he bepale va d strafmaat namelij da d.

zo leide to d onontvankelijkhei va d strafvordering minsten to ee eenvoudig schuldigverklaring

Krachten artike E.V.R.M heef eeniede rech o d behandelin va zij zaa binne ee redelijk termijn Wannee d vervolgin onredelij lan aansleep i artike E.V.R.M geschonden Ee gelijkaardig bepalin i teru t vinde i artike 14.3 1. .B . . R

D roti legi va d redelijk termij i strafzake i t vermijde da d verdacht t lan he ongewiss zo blijve ove d uitkoms va ee strafvervolgin waarva hi wee da z tege he loopt

D redelijk termij gaa i o "d da waaro d betrokken i beschuldigin word gestel wegen he plege va ee strafbaa fei o wannee hi wegen enig ander daa va opsporings- o vooronderzoe onde d dreigin va ee strafvervolgin leeft e di ee ernstig weersla heef o zij persoonlijk toestand me nam da hi verplich i gewees bepaald maatregele t neme o zie t verdedige tege d beschuldiginge di i d zi va he verdra tege he werde ingebracht (zi e vereelij Cass 2 maar 2000 Arr.Coss 2000 nr 191) Dez termij begin du nie t lope vana he ogenbli da he strafbar fei i gepleeg (zi e vergelij Cass 2 me 2008 P.08.0402.N http://www.cass.b ) D termij di moe worde getoets o zij "redelijkheid vang aa vana he ogenbli waaro d verdacht wee da hi zie moe verdedige e verstrijk o

he momen va d definitiev beslissin ove d gron va d zaak

(5)

Rechtbank van eerste aanleg west-Vlaanderen -afdeling Brugge -p. 5

Het eindpunt van de in aanmerking te nemen periode ligt op het tijdstip waarop door de rechter aan de on.zekerheid omtrent de rechtspositie van de verdachte een einde is gemaakt. Het ligt niet op het moment waarop de behandeling ter zitting een aanvang neemt, maar het is het tijdstip waarop de veroordeling, de vrijspraak of het ontslag van rechtsvervolging in het strafgeding wordt uitgesproken bij de beslissing ten gronde.

Of de redelijke termijn al dan niet is overschreden, moet niet in abstracto worden beoordeeld, maar wel in het licht van de concrete omstandigheden van elke zaak. Om uit te maken of de redelijke termijn al dan niet is overschreden, gelden onder meer de complexiteit van de zaak, de houding van de beklaagde en de houding van de gerechtelijke overheid.

Wanneer een overschrijding van de redelijke termijn als gevolg heeft dat de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar zijn aangetast, dient de vonnisrechter de beklaagde vrij te spreken, indien de bewijsvoering onmogelijk is geworden, en dient hij de onontvankelijkheid van de strafvordering vast te stellen, indien het recht van verdediging ernstig en onherstelbaar is aangetast.

Wanneer de rechter vaststelt dat de redelijke termijn is overschreden, zonder dat de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar zijn aangetast, kan hij ofwel de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring uitspreken, of een straf opleggen die lager is dan de wettelijke minimumstraf, ofwel een straf uitspreken die bij wet is bepaald, maar die op een reële en meetbare wijze lager is dan die welke hij had kunnen opleggen indien hij de overdreven duur van de rechtspleging niet had vastgesteld. Er is geen enkele wettelijke bepaling die de rechter in zulk geval verplicht te vermelden tot welke straf hij de beklaagde zou hebben veroordeeld indien de redelijke termijn niet was overschreden en binnen de grenzen bepaald door artikel 21ter VTSv. beoordeelt hij onaantastbaar in feite de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn (zie nuttig:

Cass. 7 oktober 2014, AR P.2014.0506.N, wwwJuridat.be).

Het strafonderzoek nam een aanvang met de vaststellingen, gedaan in het aanvankelijk proces-verbaal van 21 oktober 2013.

Tweede beklaagde werd voor het eerst verhoord op 24 oktober 2013. De eerste beklaagde werd voor het eerst verhoord omtrent de hem ten laste gelegde feiten op 18 november 2013. De waarborg op berechting binnen een redelijke termijn is voor de beklaagden aangevat op deze data.

Nadien wordt het onderzoek zonder vertraging verder gezet tot het kantschrift van de procureur des Konings van 17 februari 2014 waarbij aan de lokale Politie van

een aantal bijkomende opdrachten worden gegeven.

(6)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge - -p. 6

Aan dit kantschrift wordt slechts gevolg gegeven met proces-verbaal van 18 maart 2015, wat meer dan één jaar later is. Nadien wordt nog één onderzoeksdaad gesteld met proces- verbaal van 4 mei 2016.

Op 29 november 2016 wordt het bevel tot dagvaarding overgemaakt aan de gerechtsdeurwaarder en beklaagden worden met exploot van 12 december 2016 gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank op de zitting van 15 februari 2017. De zaak werd behandeld op deze zitting.

De rechtbank kan enkel vaststellen dat het opsporingsonderzoek ongeveer 3 jaar geduurd heeft en dat er aan het laatste kantschrift van de procureur des Konings slechts gevolg is gegeven door de politiediensten meer dan 1 jaar later, met proces-verbaal van 18 maart

2015 en dat het volgende proces-verbaal dateert van nog een jaar later.

De rechtbank is van mening dat deze lange termijn echter niet als redelijk kan worden beschouwd in hoofde van beklaagden, temeer daar beklaagden op geen enkele wijze deze vertraging hebben veroorzaakt of daartoe bijgedragen.

Deze overschrijding van de redelijke termijn van berechting heeft in geen geval tot gevolg gehad dat de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachten ernstig en onherstelbaar zijn aangetast. De onontvankelijkheid van de strafvordering is derhalve niet aan de orde. Met de overschrijding van de redelijke termijn wordt door de rechtbank in hoofde van beklaagden wel rekening gehouden bij de straftoemeting in zoverre de tenlasteleggingen in hun hoofde bewezen worden verklaard.

2. Nopens de feiten

Op 18 oktober 2013 werd door een hoofdinspecteur van PZ Regio : vastgesteld dat op het terrein aan de · en , te 1 ,, eigendom van beklaagden, ongeveer voor de helft gebetonneerd is en dat de volledige oppervlakte van het terrein h openlucht (perceel en een deel van perceel in gebruik is genomen voor het stallen van auto's, afgedankte voertuigen en voertuig-onderdelen. Achteraan het perceel staat een magazijn, hetwelk door eerste beklaagde als werkplaats wordt gebruikt voor het demonteren en werken aan de voertuigen. De loods staat volledig vol met tractoren en gedemonteerde auto-onderdelen. De terreinen zijn gelegen in agrarisch gebied.

In zijn v~rhoor van 18 november 2013 verklaarde eerste beklaagde dat het magazijn oorspronkelijk een schrijnwerkerij was, dat hij een bestemmingswijziging had aangevraagd en verkregen en een milieuvergunning klasse 3 bezat. Hij erkende dat er destijds te veel wagens gestald stonden en dat de auto-onderdelen en banden, die er gestald staan, gebruikt worden als wisselstukken.

Op 18 maart 2015 wordt door de verbalisant vastgesteld dat er nog een 12-tal voertuigen gestald staan, dat er enkele stukken schroot liggen en dat de toegang naar de achterliggende

(7)

1.

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge - -p. 7

loods werd verhard middels een betonplaat. Op 4 mei 2016 werd vastgesteld dat er nog een 10-tal autowrakken op het domein stonden, die volgens tweede beklaagde als wedstrijdwagens worden gebruikt en tevens door de brandweer voor oefeningen.

Voor de bouw van het magazijn in functie van de schrijnwerkerij werd destijds op 16 april

· 1956 een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd.

Op 22 september 2010 heeft eerste beklaagde een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd voor het verbouwen van het magazijn met functiewijziging van een (zonevreemde) schrijnwerkerij naar een stalplaats voor old-timer tractoren. De vergunning werd geweigerd bij beslissing van het college van Burgemeester en Schepenen van 5 januari 2011, gelet op het bindend negatief advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar aangezien een functiewijziging van een weliswaar vergunde zonevreemde activiteit naar een andere zonevreemde activiteit niet mogelijk was.

Eerste beklaagde heeft op 1 februari 2011 beroep ingesteld tegen deze beslissing. Bij beslissing van 5 mei 2011 heeft de Bestendige Deputatie het beroep verworpen. Daartoe werd onder andere overwogen:

"De aanvraag betreft een functiewijziging van schrijnwerkerij naar opslagruimte.

Volgens artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 tot vaststelling van de lijst van toelaatbare fundiewijzigingen, komen enkel gebouwen van de hoofdfunctie "landbouw'' in aanmerking voor een functiewijziging. Gezien het hier gaat om een schrijnwerkerij en geen landbouwgrond, bestaat er bijgevolg geen juridische basis om de aanvraag goed te keuren.

Op de hoorzitting wordt verklaard dat in het gebouw zal worden gewerkt,-waardoor de ambachtelijke activiteit op de site behouden blijft. Volgens artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige fi~nctiewijzigingen, zijn dergelijke aanvragen niet vergunningsplichtig (schrijnwerkerij

en autoherstefplaats betreffen dezelfde hoofdfunctie)."

3. De tenlasteleggingen

Beklaagden wordt vervolgd om in strijd met de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zonder vergunning:

- betonverharding te hebben aangelegd, in de periode van 9 augustus 2010 tot 1 juni 2011 (tenlastelegging A);

- het terrein te hebben ingericht voor het opslaan van afgedankte voertuigen en auto- onderdelen, in de periode van 1 januari 2012 tot 4 mei 2016 (tenlastelegging B);

- het terrein te hebben ingericht voor het parkeren van voertuigen, in de periode van 1 januari 2012 tot 4 mei 2016 (tenlastelegging C);

(8)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge -

en dit op de percelen gelegen aan de 1 Tenlasteleqqinq A

• p.8

·en te 1

Beklaagden betwisten deze tenlasteleggingen en vragen de vrijspraak. Zij voeren daartoe aan dat de verharding moet beschouwd worden als een "strikt noodzakelijke oprit of toegang tot het achterliggen.d magazijn", wat niet vergunningsplichtig is.

Artikel 3.1.8° van het Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is van 16 juli 2010 bepaalt dat er geen stedenbouwkundige vergunning nodig is voor het aanleggen van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen.

Artikel 3.2. bepaalt verder dat de vrijstelling enkel geldt als de handeling (het aanleggen van de oprit) uitgevoerd wordt binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw en er geen vergunningsplichtige functiewijziging wordt uitgevoerd.

Het magazijn was destijds {weliswaar zonevreemd) vergund als schrijnwerkerij. Bij beslissing van de Bestendige Deputatie van 5 mei 2011 werd de stedenbouwkundige aanvraag van beklaagden tot functiewijziging verworpen aangezien enkel gebouwen met de hoofdfunctie

"landbouw" in aanmerking komen voor een functiewijziging overeenkomstig artikel 8 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, maar tevens omdat gebleken is dat de functie van "ambachtelijke activiteit" behouden blijft, zodat er in wezen geen vergunningsplichtige functiewijziging voorhanden is. Zowel de schrijnwerkerij als het werken aan auto's/old-timers zijn beide -volgens de Bestendige Deputatie- te beschouwen als een vorm van "ambacht" (thans omschreven als "bedrijvigheid", ingevolge het Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van artikel 1, 3, 5, 6, 8 en 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 tot vaststelling van de lijst van toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen, doch welke term evenwel inhoudelijk niet gewijzigd werd), zodat het magazijn, als stalplaats en werkplaats voor old-timer tractoren als vergund moet worden beschouwd.

Blijkens de gegevens van het strafdossier is de verharde oppervlakte, die het voorwerp uitmaakt van de tenlastelegging, enkel bedoeld als toegang of oprit voor het magazijn. Het magazijn heeft geen andere toegangsweg.

Gelet op het concrete gebruik van het magazijn, namelijk als werkplaats/stalplaats voor old- timertractoren en sportwagens, waarbij eerste beklaagde deze oude en/of geaccidenteerde voertuigen (die niet altijd rijklaar zijn) met een vrachtwagen moet kunnen aanbrengen/verplaatsen, gaat deze oprit/verharding, zoals die thans is verwezenlijkt, naar het oordeel van de rechtbank de omvang, noodzakelijk om het achterliggend magazijn te kunnen gebruiken/bereiken, niet te buiten.

(9)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge -

Dé tenlastelegging komt bijgevolg niet bewezen voor in hoofde van beklaagden. Tenlasteleqqinqen Ben C

- p. 9

Waar beklaagden de materialiteit van de inbreuken niet betwisten, betwisten zij wel het opzet in hun hoofde.

De Vlaamse Code>< Ruimtelijke Ordening bevat geen aanduiding van het moreel element, zodat het algemeen opzet volstaat. Het algemeen opzet impliceert zowel een kennis- als een wilselement. Het is wetens en willens doen wat door de strafwet verboden is. De dader moet vooreerst gehandeld hebben in de wetenschap dat zijn gedraging een inbreuk op de strafwet was. De dader moet daarnaast ook willens gehandeld hebben, dat wil zeggen hij de bedoeling moet hebben gehad het materieel bestanddeel van het misdrijf te verwezenlijken.

(L Dupont, Beginselen van

strofrecht,

Leuven, Acco, 2004, p. 112 nrs. 251-253). Ter zake volstaat aldus het bewust en vrijwillig handelen.

Zowel het kennis- als het wilselement is ten de2e aanwezig.

Immers wordt eenieder geacht de wet te kennen, zodat mag verondersteld worden dat beklaagden de bepalingen van de VCRO kenden, en aldus wisten, minstens dienden te weten dat zij daar geen auto's, wrakken of onderdelen zonder vergunning mochten stallen.

Dat beklaagden de auto's, wrakken en onderdelen bewust en gewild gestald hebben, wordt niet betwist, zodat het tevens vaststaat dat zij de bedoeling hadden het materieel bestanddeel van het misdrijf te verwezenlijken.

Het opzet in hoofde van beklaagden komt dan ook bewezen voor.

Op basis van de gegevens van de strafinformatie en meer in het bijzonder (1) de vaststellingen op diverse tijdstippen door de verbalisanten, (2) de verklaringen en bekentenissen van beklaagden dienaangaande en (3) de foto's in het strafdossier komen de tenlast_eleggingen B en C ten genoegen van recht bewezen voor in hoofde van beide beklaagden.

***

4. De strafmaat

De feiten, bewezen in hoofde van beklaagden, zijn laakbaar en getuigen van weinig bekommernis voor een goede ruimtelijke ordening.

Het gedrag van beklaagden kan maatschappelijk geenszins worden getolereerd en dient maatschappelijk streng te worden afgekeurd en beteugeld.

(10)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen - afdeling Brugge - -p.10

_ _ _ _ _ _ _._..,.. ... Wil . . - - - . . . ~ ~ - - -- - - -

De straftoemeting moet niet a~leen de vergeldingsbehoefte dienen maar ook de preventie.

De op te leggen straf moet dan ook van aard zijn de beklaagde ervan te weerhouden zich in de toekomst nog aan dergelijke feiten schuldig te maken, hem aan te sporen tot meer verantwoordelijkheidsbesef en tot het naleven van de wet.

De straftoemeting moet voorts worden bepaald gelet op de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van de beklaagde zoals die blijkt uit zijn strafrechtelijk verleden, zijn gezinstoestand en zijn arbeidssituatie voor zover bekend.

Eerste beklaagde is een man van Belgische nationaliteit, geboren in .• Hij heeft nog eE!fi blanco strafregister.

Tweede beklaagde is een vrouw van Belgische nationaliteit, geboren in 1Zij heeft nog een blanco strafregister.

Ter zitting van 15 februari 2017 vroegen beklaagden in hoofdorde de eenvoudige schuldigverklaring te willen uitspreken, minstens de gunst van de opschorting te willen verlenen en in ondergeschikte orde om een milde bestraffing.

De redelijke termijn werd naar het oordeel van de rechtbank niet in die mate overschreden dat enkel nog een eenvoudige schuldigverklaring dient te worden uitgesproken.

De rechtbank is van ook van oordeel dat enerzijds gelet op de aard en de duurtijd van de gepleegde feiten, het gegeven dat beklaagden de toestand nog steeds niet verholpen hebben, hoewel hen daarvoor reeds voldoende tijd werd verleend, en anderzijds geen redenen zijn om aan te nemen dat hun sociale reclassering in het gedrang zou komen door het opleggen van een straf, een maatschappelijke terechtwijzing in de vorm van een straf zich opdringt zodat er geen redenen zijn om beklaagden de gunst van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling te verlenen.

Beklaagden werden nooit eerder veroordeeld tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 12 maanden of tot een gelijkwaardige straf die in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99 bis van het Strafwetboek.

Beklaagden verkeren in de wettelijke voorwaarden voor het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf.

Rekening houdend enerzijds met hetgeen hierboven werd overwogen en anderzijds met de overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van 250,00 euro, waarvoor volledig uitstel van tenuitvoerlegging wordt verleend, een passende maatschappelijke reactie vormt op de gepleegde feiten en tevens een passende bestraffing uitmaakt, teneinde beklaagden tot schuldinzicht te brengen en hem ervan te weerhouden om in de toekomst gelijkaardige feiten of andere misdrijven te plegen.

(11)

..

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge - - p.11

5. De herstelvordering

Krachtens artikel 6.1.41.§1. VCRO kan de rechtbank, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd, -naast de straf- bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw of aanpassingswerken uit te voeren .

Bij brief aan de procureur des Konings van 12 mei 2014 heeft de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur een herstelvordering ingeleid. Zij strekt tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, meer bepaald:

- het volledig verwijderen van de wederrechtelijk aangelegde verharding;

- het opvullen van de bouwput met zuivere teelaarde tot het oorspronkelijk maaiveld en het terug aanleggen als tuin zone;

- de verwijdering van de afbraakmaterialen van het terrein naar een daartoe erkende en geschikte stortplaats;

- het verwijderen van alle voertuigen, wrakken, materiaal e.d. van het terrein.

Deze herstelvordering werd voorgelegd aan de HRHB, die op 20 maart 2014 een positief advies verleende en die akkoord ging met de herstelvordering, zodat voldaan werd aan artikel 6.1. 7. VCRO.

De herstelvordering met betrekking tot tenlastelegging A

De herstelvordering wordt, in zoverre ze betrekking heeft op:

het volledig verwijderen van de wederrechtelijk aangelegde verharding;

- het opvullen van de bouwput met zuivere teelaarde tot het oorspronkelijk maaiveld en het terug aanleggen als tuinzone;

de verwijdering van de afbraakmaterialen van het terrein naar een daartoe erkende . en geschikte stortplaats;

afgewezen als ongegrond, gelet op de vrijspraak voor tenlastelegging A.

De herstelvordering met betrekking tot tenlasteleggingen 8 en C

De bepaling van artikel 6.1.41.§1. VCRO moet worden gelezen in de context van artikel 159 van de Grondwet, krachtens hetwelk de hoven en de rechtbanken geen gevolg mogen geven aan de bestuurshandelingen die niet met de wetten overeenstemmen. De rechtbank dient de herstelvordering op haar e>eterne en interne wettigheid te toetsen en te onderzoeken of ze strookt met de wet dan wel of ze op machtsoverschrijding of machtsafwending berust.

Meer bepaald dient de rechtbank na te gaan of de beslissing van het bevoegde bestuur om het herstel van de plaats in de vorige toestand te vorderen uitsluitend met het oog op de goede ruimtelijke ordening is genomen. Wanneer vastgesteld wordt dat de vordering van de

(12)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge - -P-12

overheid steunt op motieven die vreemd zijn aan de ruimtelijke ordening of op een opvatting van de goede ruimtelijke ordening die kennelijk onredelijk is, moet de rechtbank deze vordering zonder gevolg laten. Het behoort de rechtbank evenwel niet toe de opportuniteit van de gevorderde maatregel te beoordelen (vergelijk: Cass., 10 februari 2009;

Cass., 25 november 2014}.

De rechtbank is van oordeel dat in acht genomen de voldoende motieven die aan de herstelvordering ten grondslag liggen, de vordering niet steunt op motieven die vreemd zijn aan de ruimtelijke ordening of op een opvatting van de goede ruimteJijke ordening die kennelijk onredelijk is.

***

Beklaagden houden voor dat de herstelvordering, wat dit punt betreft, zonder voorwerp is geworden. Zij tonen echter niet aan dat de buiten op het terrein gestalde voertuigen, wrakken en auto-onderdelen verwijderd zijn. De laatste vaststelling dienaangaande, die dateert van 4 mei 2016, toonde in ieder geval aan dat deze nog niet verwijderd waren.

De rechtbank ziet dan ook geen redenen om de vordering tot herstel van de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur zonder gevolg te laten. Het staat daarbij niet aan de rechtbank zich voor de keuze van de herstelmaatregel in de plaats te stellen van de bevoegde administratieve overheden door een andere herstelmaatregel op te leggen.

De stedenbouwkundig inspecteur vorden verder gemachtigd te worden tot ambtshalve uitvoering van de uitspraak en de niet-nakoming van het bevel tot herstel in de oorspronkelijke toestand te sanctioneren met de verbeurte van een dwangsom.

Deze vordering is gegrond. Artikel 6.1.46, eerste lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening verplicht de rechter immers om, nadat hij een vordering van de stedenbouwkundig inspecteur o~".het college van burgemeester en schepenen tot herstel van de plaats in de vorige staat heeft ingewilligd, zowel de stedenbouwkundig inspecteur als het college van burgemeester en schepenen te machtigen ambtshalve in de uitvoering ervan te voorzien.

Aan beklaagden wordt nog een termijn van drie maanden gegeven om vrijwillig het herstel uit te voeren, waarna een dwangsom van 75,00 euro per dag vertraging wordt opgelegd bij niet uitvoering van onderhavig vonnis binnen de gestelde termijn en met een maximum van 25.000,00 euro.

(13)

,

1

l

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge -

OM DEZE REDENEN:

Gelet op de volgende artikelen door de voorzitter aangeduid:

2, 40, 50, 65, 66, 100 van het Strafwetboek;

-p.13

11, 12, 14, 31, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

162, 182, 184, 185, 189, 190, 191, 194, 195 van het Wetboek van Strafvordering;

en de artikelen vermeld onder de tenlasteleggingen Ben C.

DE RECHTBANK,

Recht doende op tegenspraak.

In hoofde van eerste beklaagde, .

Verklaart de feiten onder de tenlastelegging A niet bewezen in hoofde van de eerste beklaagde; spreekt eerste beklaagde dienaangaande vrij en ontslaat hem terzake van elke verdere rechtsvervolging, zonder kosten. ·

Verklaart de feiten onder de tenlasteleggingen B en C bewezen in hoofde van eerste beklaagde.

Veroordeelt eerste beklaagde, 1 , voor de bewezen feiten samen tot een geldboete van TWEEHONDERD EN VIJFTIG EURO.

Zegt dat bij toepassing van artikel 1, eerste en tweede lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechtelijke geldboeten, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 2000, 7 februari 2003 en 28 december 2011, voormelde geldboete met vijftig opdecimes verhoogd wordt en aldus gebracht op 1.500,00 euro.

Beveelt dat bij gebreke van betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van één maand.

Gelet op artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, beveelt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet uitgesteld wordt voor een termijn van drie jaar voor wat betreft de geldboete van tweehonderd en vijftig euro.

(14)

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen - afdeling Brugge - -p.14

In hoofde van tweede beklaagde, ,

Verklaart de feiten onder de tenlastelegging A niet bewezen in hoofde van de tweede beklaagde; spreekt tweede beklaa~de dienaangaande vrij en ontslaat haar terzake van elke verdere rechtsvervolging, zonder kosten.

Verklaart de feiten onder de tenlasteleggingen B en C bewezen in hoofde van tweede beklaagde.

Veroordeelt tweede beklaagde,· , voor de bewezen feiten samen tot een geldboete van TWEEHONDERD EN VUFTIG EURO .

Zegt dat bij toepassing van artikel 1, eerste en tweede lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechtelijke geldboeten, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 2000, 7 februari 2003 en 28 december 2011, voormelde geldboete met vijftig opdecimes verhoogd wordt en aldus gebracht op 1.500,00 euro.

Beveelt dat bij gebreke van betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van één maand.

Gelet op artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting" het uitstel en de probatie, beveelt dat de tenuitvoerlegging van huidig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet uitgesteld wordt voor een termijn van drie jaar voor wat betreft de geldboete van tweehonderd en vijftig euro. ·

***

Verwijst de veroordeelden solidair tot de kosten gevallen aan de zijde van het openbaar ministerie, tot heden in totaal begroot op de som van 169,20 euro, deze kosten ondeelbaar veroorzaakt zijnde door de in hun hoofde bewezen verklaarde feiten.

Verplicht de veroordeelden ieder een bedrag van VIJFENTWINTIG EURO, verhoogd met 70 opdecimes en aldus gebracht op telkens TWEEHONDERD EURO (200,00 EURO) te betalen bij wijze van bijdrage tot de financiering van het Fonds tot financiële hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders (artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 zoals laatst gewijzigd door K.B. van 31 oktober 2005; artikel 1 van de wet van S maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechtelijke geldboeten, zoals gewijzigd door de artikelen 59 en 60 van de Programmawet (1) van 25 december 2016 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2016}.

(15)

Bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie correctionele rechtbank, 1(;9 kamer van 04 oktober 2017

op tegenspraak gewezen, met betrekking tot het vonnis van dezelfde rechtbank en kamer·

d.d. 05.04.2017 nr. 2017 /890/1614 - 1615, werd als volgt beslist:

Verbetert het vonnis van 5 april 2017, gêwezen door de 161 kamer van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, op pagina 15 als volgt:

1r

De herstelvordering

Beveelt.

en over te

gaan

tot het

herstel van de plaats te , kadastraal gekend onder gemeente

·

en

, in de oorspronkelijke toestand door;

-

het verwijderen van alle voertuigen, wrakken, materiaal e.d. van het terrein in open lucht

en zulks binnen _een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop dit vonnis in·kracht van gewijsde zal treden.

Beveelt

dat voor het geval dat de plaats niet in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld binnen de voormelde termijn de gewestely·k stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente van ambtswege in de uitvoenng ervan kan voorzien overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 6.1.46 VCR0.

11

Voor randmeldif'}gJ

A mom>.. 0

J/m;t .

7fl

• de grif11é(

Griffier

(16)

" 1

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge - -p.15

_____ ,

____

.

~---

Legt de veroordeelden ieder de vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken op van telkens EENENVUFTIG EURO TWINTIG CENT (51,20 EURO) in uitvoering van art. 91 tweede lid van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950, houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, zoals laatst gewijzigd door de artikelen 1 en 2 van het Koninklijk Besluit van 11 december 2001 betreffende de invoering van de euro in de regelgeving inzake justitie (geïndexeerd zoals voorzien in artikel 148 van het K.B. van 28 december 1950 en de ministeriële omzendbriefnummer 131quater (ns) van 31 januari 2013) (artikel 18 en 19 van de Wet van 19 december 2014, houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (1).

***

De herstelvordering

Wijst de herstelvordering af als ongegrond, in zoverre ze betrekking heeft op:

- het volledig verwijderen van de wederrechtelijk aangelegde verharding;

- het opvullen van de bouwput met zuivere teelaarde tot het oorspronkelijk maaiveld en het terug aanleggen als tuinzone;

- de verwijdering van de afbraakmaterialen van het terrein naar een daartoe erkende en geschikte stortplaats;

Beveelt I en over te gaa~ tot het herstel van de plaats te kadastraal gekend onder gemeente

: en ., in de oorspronkelijke toestand door:

- het verwijderen van alle voertuigen, wrakken, materiaal e.d. van het terrein in open lucht,

en zulks binnen een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop dit vonnis in kracht van gewijsde zal treden.

Beveelt dat voor het geval dat de plaats niet in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld binnen de voormelde termijn de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente van ambtswege in de uitvoering ervan kunnen voorzien overeenkorristig hetgeen is bepaald in artikel 6.1.46 VCRO.

Zegt voor recht dat op vordering van de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur door de veroordeelden een dwangsom zal worden verbeurd van 75,00 euro per dag vertraging in de nakoming van dit bevel, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn van drie maanden vanaf de da·g waarop dit vonnis in kracht van gewijsde zal treden, en dit met een maximum van 25.000,00 euro.

***

(17)

'

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen -afdeling Brugge- -p.16

Alles wat voorafgaat werd, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, in het Nederlands behandeld.

Dit vonnis is in openbare zitting uitgesproken op vijf april tweeduizend en zeventien door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie correctionele rechtbank, samengesteld uit:

, alleen rechtsprekend rechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen;

In aanwezigheid van Met bijstand van

, afdelingsprocureur bij het parket West-Vlaanderen;

, griffier.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bij inbreuk op artikel 6.1.1.1° van de Vlaamse Codex Rnimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, het 2 ij in strijd met.de vergunning, hetzij

Het onroerend goed is verdeeld, zonder dat een verkavelingsvergunning werd verleend Voor zover bekend kan op het onroerend goed op basis van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

Er is geen enkele wet in de Islam, die een vrouw straft voor het niet dragen van de sluier. Echter de vrouw wordt sterk aanbevolen om een sluier te dragen, zodat ze haar eer

De blijvende fixering heeft tot gevolg dat u (voor zover er geen indexaanpassing is, uw gezinssituatie niet wijzigt (…)) tijdens de verdere duur van uw werkloosheid hetzelfde

bij inbreuk op artikel 6.1 .1.1 ° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning •

Uit de gepubliceerde database op basis van Duitse administratie met de verkopen van onteigend onroerend goed bleek dat in Schiedam zeker 25 keer panden van Joodse eigenaren tijdens

By inbreuk op artikel 6.1.1.1° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening hetzy zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in stryd met de vergunning, hetzij na

rPAGE 01-00001736192-0004-0019-01-□1-~.. Hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het