• No results found

ALGEMEENE INLEIDING T OT DE S T U D IE V AN H ET

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ALGEMEENE INLEIDING T OT DE S T U D IE V AN H ET"

Copied!
192
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ALGEMEENE INLEIDING

T O T D E S T U D I E V A N H E T

NEDERLANDSCIHNDISCHE RECHT

V O O R

O N D E R W I J S E N Z E L F S T U D I E

D O O R

M R . J . V I S S E R

V I E R D E H E R Z I E N E B N V M R M E E H D E R D E U R T I K

G. C. T. V A N D O R P Ô C£ N. V.

S E M A R A N G j S O E R A B A I A s B A N O O E N G 1930

(2)
(3)

HET

NEDERLANDSCH-INDISCHE RECHT

(4)
(5)

ALGEMEENE INLEIDING

— = = = T O T D E S T U D I E V A N H E T = = —

N E D E R L A N D S C H - I N D I S C H E R E C H T

VOOR

O N D E R W I J S EN Z E L F S T U D l E

DOOR

Mr. J. VISSER

Directeur van de Middelbare Opleidingsschool voor Inl.

Ambtenaren te Magelang

V I E R D E H E R Z I E N E EN V E R M E E R D E R D E DRUK

G. C. T. V A N D O R P & C ° N.V.

S E M A R A N G - S O E R A B A I A - B A N D O E N G

(6)

r

(7)

Het gunstige onthaal, dat mijn van wege het Departement van Onderwijs en Eeredienst uitgegeven bij het Dépôt van Leermiddelen verkrijgbaar gestelde werkje, getiteld „Hoofdzaken van het Staatsrecht van Nederland en Nederlandsch-Indië"

van de zijde mijner medeleeraren aan Opleidingsscholen voor Inlandsche Ambtenaren ten deel is gevallen en de dikwijls geuite wensch mijner leerlingen om zoo spoedig mogelijk ontsla- gen te worden van het copieeren der nog overblijvende dictaten, hebben mij er toe gebracht, zoo kort na het verschijnen van den genoemden leiddraad dit werkje het licht te doen zien.

Het bevat hetgeen ik de eerste maanden met eene nieuwe klasse behandel, teneinde de leerlingen eenigszins wegwijs te maken op het geheele terrein der Rechtswetenschap en daarmee verwante vakken en hen de meest noodzakelijke rechtsbegrip- pen en begrippen van algemeenen aard eigen te maken.

In den loop van een à twee maanden worden de eerste vijf hoofdstukken doorgewerkt, waarna de uren verdeeld wor- den voor de bespreking naast elkaar van hoofdstukken VI en VIL

Zoodra het sub 1° genoemde in hoofdstuk VII is behandeld, worden eenige uren per week uitgetrokken voor eene opzet- telijke studie van het Staatsrecht (eerst van de belangrijkste hoofdzaken van het Nederlandsche, daarna ook van het In- dische Staatsrecht meer in bijzonderheden); na het sub 2°

genoemde sluit aan eene gezette behandeling van het Straf- recht (eerst alleen de algemeene leerstukken, in de hoogste klasse ook de speciale delicten). De Rechterlijke Organisatie is sub 3° in vergelijking van het overige deel dezer Inleiding eenigszins te uitgebreid behandeld, omdat de praktijk mij heeft geleerd, dat de hier besproken leerstof voldoende is voor onze leerlingen, zoodat hiernaast door mij geen afzonderlijk dictaat R. O. meer gebruikt wordt.

Bij de keu^ze en verdeeling der behandelde stof heb ik mij gehouden aan hetgeen het overeenkomstige dictaat van den vroegeren Leeraar aan de Opleidingsschool te Magelang Mr.

F. D. E. van Ossenbruggen, thans President van den Raad van

(8)

I V

Justitie te Soerabaia, bevatte, van wiens welwillend aanbod, om zijne dictaten als model te gebruiken, ik in 1914, toen ik gelijktijdig belast werd met bet onderwijs in Rechtsweten- schap aan de beide Opleidingsscholen te Blitar en Madioen, dankbaar gebruik heb gemaakt.

De meeste hoofdstukken zijn langzamerhand door mij omge- werkt, alleen de twee laatste zijn vrijwel onveranderd gebleven.

Ik hoop, dat dit werkje bij het onderwijs aan de Oplei- dingsscholen goede diensten moge bewijzen; verder stel ik mij voor, dat het geheel of gedeeltelijk zal kunnen worden ge- bruikt aan andere inrichtingen van onderwijs, waar een of meer onderdeden van het Indische Recht worden onderwezen en door hen, die belangstelling gevoelen voor ons Indisch Recht of zich in eenige onderdeel daarvan moeten bekwamen, hetgeen toch niet wel mogelijk is zonder eenige oppervlakkige kennis van het geheele Recht 'en eenige vertrouwdheid met algemeene rechtsbegrippen.

Voor welwillende op- en aanmerkingen houd ik mij ten zeerste aanbevolen.

Probolinggo, November 1922.

J. VibbER.

BIJ D E N T W E E D E N D R U K .

Uit het feit, dat zoo spoedig na de verschijning van de eerste uitgave eene tweede noodig is gebleken, meen ik te mogen opmaken, dat het boekje wat vorm en samenstelling betrof, aan het gestelde doel beantwoordde, waarom ik het in hoofdzaak onveranderd heb gelaten.

Alleen heb ik de door de laatste G. W. herziening nood- zakelijk geworden wijzigingen in den tekst aangebracht, terwijl deze tevens hier en daar werd verduidelijkt en van druk- fouten en enkele onnauwkeurigheden gezuiverd, waarbij een dankbaar gebruik kon worden gemaakt van enkele mij van bevriende zijde toegezonden opmerkingen.

Moge deze tweede uitgave een even gunstig onthaal vinden als de eerste.

Probolinggo, Maart 1925. J. VISSER.

(9)

BIJ D E N D E R D E N D R U K .

De door de invoering van de Indische Staatsregeling tioodig geworden wijzigingen werden aangebracht, terwijl de tekst hier en daar enkele aanvullingen onderging.

Moge het werkje daardoor in bruikbaarheid hebben gewonnen.

Probolinggo, Januari 1927.

J. VISSER.

BIJ D E N V I E R D E N D R U K .

Omdat het leerplan voor de Gereorganiseerde (Middelbare) O. S. v. I. A. spreekt van Adatrecht, werd als Xde Hoofdstuk toegevoegd eene Inleiding tot de studie van dat Recht, waar- voor ik het schema dank aan Dr. L. ADAM, assistent-resident te Djokjakarta.

Het gedeelte van Hoofdstuk IV, dat gewijd was aan den Vol- kenbond, is aanzienlijk uitgebreid.

Eindelijk zijn onder alle Hoofdstukken en op zich zelf staande gedeelten daarvan vragen ingelascht, die naar ik hoop bij het onderwijs goede diensten zullen bewijzen.

Magelang, October 1930.

J. VISSER.

(10)

• n

(11)

INHOUD.

HOOFDSTUK I. Huisgezin — Familie - Stam. Bladz. 1 — 4

Oorzaken van samenleving „ 1 Huisgezin „ 1 Familie „ 1 Stam. Stamhoofd „ 1 Verdeeling van werkzaamheden. Ontstaan

van ambachten en bedrijven ,, 2 Bestuur „ 2 Samensmelting der stammen tot volken. . „ 3 HOOFDSTUK II. Huisgezin Maatschappij -

Staat „ 5 - 1 5 Oorzaken van vereeniging ,, 5

Verschijnselen aan elke vereeniging gemeen. ,, 5 Het huisgezin als kleinste samenleving. „ 5 Vormen van vereeniging ,, 6 Maatschap „ 6 Zedelijk lichaam „ 6 Rechtspersoon „ 7 Maatschappij ,, 8 Normen „ 8 Soorten van normen ,, 10 Rechtsnormen „ 10 Definitie van Recht ,, 11 Staat . „ 12 Definitie van staat „ 12 Taak van den staat „ 13 Organen van den staat. Ambtenaren. . . ,, 13 HOOFDSTUK III. Ontwikkeling van Recht en

Staat „ 1 6 — 25

Stamhoofd. Vorst „ 16 De vorst als maker van Recht „ 16 Rechtspraak leidt tot het maken van wetten. „ 16 Wet-Wetgever „ 17 Rechtspraak. „ 17

(12)

VIII

Ongeschreven en geschreven Recht. . . . Bladz, Perioden in de ontwikkeling van het Recht. „

Vrijheid door Recht ,, Privaat- en Publiek Recht „

Verschil tusschen Privaat- en Publiek Recht. ,, HOOFDSTUK IV. Internationaal Recht. . .

Ontstaan

Onderscheiding „ Bronnen van het Intern. Recht „

Nadere beschouwing van het Volkenrecht. . „

Volkenbond „ Leden ,, Organen „ Wat de Volkenbond in 10 jaren heeft ge-

daan ,, HOOFDSTUK V. De zoogenaamde Aanver-

w a n t e W e t e n s c h a p p e n v a n d e R e c h t s w e t e n s c h a p . . . Sociologische tegenover Natuurwetenschap-

pen

Staathuishoudkunde ,,

Productie ,, Productiemiddelen ,,

Arbeidsverdeeling. Ruilhandel ,,

Geld als ruilmiddel ,, Waarde. Waardemaat ,, Deelname in de Productie ,,

Bankiers ,, Verdeeling van de eindopbrengst der produc-

ten „

Statistiek ;j

Grafische methode „ HOOFDSTUK VI. Overzicht van h e t Europee-

s e h e P r i v a a t r e c h t „

Af deeling I. Indeeling „ Burgerlijk en Handelsrecht

(13)

Indeeling van het Burgerlijk Recht. Persoon

en Vermogen Bladz. 45 Verdere verdeeling ,, 46 Subjectieve rechten tegenover Objectief Recht. „ 47 Absolute en relatieve rechten. . . . ,, 47 Zakenrecht. Verbintenissenrecht „ 49 Résumé. . „ 49 Afdeeling II. Overzicht van het Personenrecht. ,, 50 Rechtsbevoegd. Handelingsbevoegd. . . . „ 50 Algemeen Personenrecht „ 50 Familierecht . . . ' „ 51 Burgerlijke stand „ 51 Afdeeling III. Overzicht van het Erfrecht. . . ,, 53 Erven bij versterf „ 54 Testament „ 54 Legitieme portie „ 54 Legaat ,, 54 Verwerpen „ 54 Aanvaarden onder het voorrecht van boedel-

beschrijving . „ 55 Afdeeling IV. Overzicht) van het Zakenrecht. . ,, 55 Eigendom „ 56 Bezit „ 57 Eigendomsverkrijging ,, 59 1° Toeëigening ,, 59 2° Verjaring „ 59 Acquisitieve en extinctieve verjaring. . ,, 61 3° Overdracht of levering „ 61 Inschrijving „ 62 Uitwijzing van eigendom „ 62 Bewijs van eigendomsrecht „ 63 Houder ,, 64 Zakelijke rechten op eens anders zaak. . „ 65 1° Erfdienstbaarheden „ 65 2° Erfpacht „ 66 3° Opstal „ 66 4° Vruchtgebruik „ 66 5° Pand en Hypotheek „ 67

(14)

X

Afdeeling V. Overzicht van het Verbintenissen-

recht Bladz Ontstaan der Verbintenissen

Ie OVEREENKOMST

Definitie >>

Verdere vereischten voor eene overeen-

komst ,, Wederzijds en eenzijdig verbindende overeen-

komsten • „

Vorm eener overeenkomst ,, Inhoud en uitlegging eener overeenkomst. . „

11° VERBINTENISSEN UIT DE WET. . . .

a. Zaakwaarneming ,, b. Onverschuldigde betaling. , . . . • „

c. Onrechtmatige, daad „ IIP VERBINTENISSEN UIT HANDELSPAPIER.

Wissel » Acceptatie » Endossement „ Orderbriefje „ Toonderpapier „

IV0 Nadere beschouwingen „

De verbintenis en hare onderscheidingen. ,,

Wanpraestatie „ Schadevergoeding „ Opzet, schuld, overmacht „

Zorg van een goed huisvader „

Nalatigheid of verzuim ,, In gebrekestelling „ Regeling van het risico ,, Waarin de schade bestaat „ Berekening der schade „ Wettelijke interessen ,, Vooruit bedongen schadebedrag. Strafbeding. „

HOOFDSTUK VII. Overzicht van het Publiek

Recht „ Onderdeelen van het Publiek Recht. . . „

1° Staats- en Administratief Recht ,.

(15)

Bronnen van dit Recht Bladz. 95 Staatsfuncties » 95 Verschillende staatsvormen ,, 97 Nederlandsche Staatsvorm „ 98 Moederland en Koloniën. . . ,, 98 Bestuur over Ned. Indië „ 99 Centralisatie. Decentralisatie „ 101 Politiek. Politieke partijen „ 103

2° Strafrecht „ 1 °5

Straf „ 1°5

Algemeene leerstukken van Strafrecht. . . ,, 106 Speciale delicten ,, 106 Politiezorg „ 10' 3° Rechterlijke Organisatie ,, 109 Indeeling der Rechterlijke Macht „ 109 Instanties „ m Hooger beroep ,, H 2 Revisie » H 2 Cassatie ,, H 2 Bevoegdheid der Rechterlijke Macht. . . . „ 113 Samenstelling en bevoegdheid van de ver-

schillende rechtbanken en gerechten. . . „ 113 Samenstelling en absolute competentie der

Inlandsche rechtbanken en gerechten. . „ 114 A. Samenstelling „ H 4 B. Absolute competentie „ 116 Competentie in eersten aanleg in burgerlijke

zaken „ H 8 Competentie in eersten aanleg in strafzaken. ,, 119 Hoogere Voorziening „ 120 Samenstelling en absolute competentie der

Europeesche rechtbanken en gerechten. . „ 121 A. Samenstelling ,, 121 B. Absolute competentie „ 122 Hoogere Voorziening ,, 123 Bij rechtbanken en gerechten behoorende

ambtenaren ,, 124 A. Openbaar Ministerie „ 124 B. Griffiers „ 125 C. Deurwaarders ,, 125

(16)

XÏI

4° Burgerlijke Procesrecht Bladz. 125 5° Strafprocesrecht » '

a. Voor de Europeanen

Rechtsingang „ 127 Voorloopige Instructie ,, 127 Terechtstelling „ 128 Dagvaarding „ 128 Openbare terechtzitting ., 128 Vonnis • • » 128 b. Landgerecht „ 129 c. Voor Inlanders. . >-> 129 HOOFDSTUK VIII. Geschiedenis van de Rechts-

ontwikkeling in Nederland

en Nederlandsch-Indië . . „ 133 — 142 Germaansch Recht ,, 133 Romeinsch Recht ,, 133 Corpus Juris Civilis • ,, 134 Receptie van het Romeinsche Recht. . . ,, 134 Roomsch-Hollandsch Recht „ 134 Fransche Codificatie ,, 135 Nederlandsche Codificatie ,, 136 Het Recht in Nederlandsch-Indië „ 136 Plakaatboek „ 137 Bataviasche Statuten. „ 137 Nieuwe Bataviasche Statuten ,, 137 Rechtsregeling na 1816 ,, 137 Codificatie voor N. I „ 138 Kon. Besl. van 16 Mei 1846 „ 138 Uitvoering van het Kon. Besl. van 16 Mei

1846 „ 140 Geschiedenis van het Strafrecht ,, 140 HOOFDSTUK IX. De W e t g e v e r s van N. I.

Algemeene Bepalingen van Wetgeving. Toepassing en

Uitlegging der Wet . . „ 143—158 Afdeeling I. De Wetgevers van N. I „ 143

De drie algemeene wetgevers. Afkondiging

en invoering ,, 143

(17)

Verhouding der drie algemeene wetgevers. Bladz. 144 IJitvoeringsvoorschriften van den G. G. Re-

geeringsverordeningen ,, 146 Wetgevende bevoegdheid van het Hoofd van

Gew. Bestuur ,, 147 Wetgevende bevoegdheid der Locale Raden. „ 148 Einde van de werking eener wet ,, 150 Afdeeling II. Overzicht der Algemeene Bepalingen

van Wetgeving „ 151 Recht en Gewoonte ,, 152 Verhouding van rechter tot wet ,, 153 Afdeeling III. Toepassing en uitlegging der w e t : „ 154 Soorten van Wetsuitlegging „ 155 Redeneeringen naar analogie en a contrario. „ 155 Voorbeelden „ 155 Strikte uitlegging van uitzonderingsbepalin-

gen „ 156 HOOFDSTUK X. I n l e i d i n g t o t d e s t u d i e v a n

h e t A d a t r e c h t v a n Ned.-

I n d i ë „159—168 Omschrijving adat en adatrecht „ 159

Vreemde bestanddeelen in het Inl. adatrecht. „ 160 Voorbeelden ,, 161 Enkele algemeene kenmerken van het adat-

recht „ 162 Gebied van het adatrecht „ 163 Bronnen voor de studie van het adatrecht. „ 165 Rechtskringen „ 167

(18)
(19)

LIJST

VAN IN DIT BOEK GEBRUIKTE AFKORTINGEN.

4

a. h. w. beteekent als het ware.

al.

A. B.

art. , artt. , ass. res. (A. R.) ,

B. Rv.

B. S.

bv.

B. W. en Ind. B. W.

Comp. W. of C. W.

D. B.

d. i.

di.

d. w. z.

d. z.

E.

enk.

enz.

Eur.

Ged.

G. G.

Gouv. besi.

G. W.

H. G. H.

ib.

Ind.

Ini.

Int. of intern.

lnv. Swb.

I. R.

I. S.

J. en M.

, alinea.

, Algemeene Bepalingen van Wetgeving.

, artikel.

, artikelen.

, assistent-resident.

, Reglement op de Burgerlijke Rechts- vordering.

Burgerlijke Stand.

, bij voorbeeld.

Burgerlijk Wetboek voor Nederl.-Indië.

Comptabiliteitswet.

Decentralisatiebesluit.

„ dat is.

„ deel.

„ dat wil zeggen.

,, dat zijn.

„ Eischer.

„ enkelvoud.

,, en zoo voort.

„ Europeesch.

„ Gedaagde.

„ Gouverneur-Generaal.

„ Gouvernementsbesluit.

„ Grondwet.

„ Hooggerechtshof.

„ ibidem ( = ter zelf der plaatse).

„ Indisch.

„ Inlandsen.

„ internationaal.

„ Invoeringsverordening van het Wet- boek van Strafrecht voor Neder landsch-Indië.

„ Inlandsch Reglement.

„ Indische Staatsregeling.

„ Java en Madoera.

(20)

XVI

j o.

ii s-

K. B. of Kon. besi Kh.ofW.v.K.

Lat.

lett.

L. R. O.

m. a. w.

m. h. g.

Ned.

N. I. of Ned. Ind.

ni.

O. M.

Ov.

Ov. ord.

O. v. J.

R. 0.

R. R.

Rr. B.

R. v. J.

Sb.

spr.

Sv.

Swb.

t. a. v.

t/ra.

verg.

beteekent juncto ( = gelezen te zamen met een ander voorschrift).

„ junctis ( = gelezen te zamen met meerdere andere voorschriften).

Koninklijk besluit.

Wetboek van Koophandel.

„ Latijn.

„ letterlijk'.

,, Locale Raden-ordonnantie.

„ met andere woorden.

„ met hen gelijkgestelden.

„ Nederlandsch.

„ Nederlandsch-Indië ot Nederl.-Tndisch.

„ namelijk.

,, Openbaar Ministerie.

Bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de Nieuwe Wetgeving.

Ordonnantie op de overs6hrijving van den eigendom van vaste goede- ren en het inschrijven van hypo- theken op dezelve in N. I. (Sb.

1834-27) of Ordonnantie op het recht van overschrijving. (Sb. 1924 — 291).

,, Officier van Justitie.

„ Reglement op de Rechterlijke Orga- nisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië.

„ Reglement op het beleid der Regee- ring van Nederlandsch-Indië.

Rechtsreglement Buitengewesten.

Raad van Justitie.

Staatsblad voor Nederlandsch-Indië.

spreek uit.

Reglement op de Strafvordering.

Wetboek van Straf recht voor Neder- landsch-Indië.

ten aanzien van.

tot en met.

vergelijk.

(21)

V. O. beteekent Vreemde Oosterlingen, vnl. „ voornamelijk, vv. „ en volgende, zg. „ zoogenaamd.

(22)

o

Si

(23)

H U I S G E Z I N - F A M I L I E - S T A M .

Oorzaken van Een groot gedeelte onzer aarde is thans bewoond door men- samenleving s ch e n . Dit is niet altijd zoo geweest. Langzamerhand zijn zij

vanuit bepaalde streken, die reeds in overoude tijden bewoond geweest moeten zijn, doorgedrongen in nog onbekende en on- bevolkte landen en hebben zich daar gevestigd.

De z i n v o o r g e z e l l i g h e i d , die den mensch aangeboren is, dikwijls ook de behoefte aan wederzijdsche bescherming, maak- ten, dat meerdere individuen bij elkander gingen leven. Wij zien ditzelfde nog heden ten dage bij de minst ontwikkelde volken, de zoogenaamde n a t u u r v o l k e n .

Huisgezin De voornaamste oorzaak van samenwoning van menschen wordt gevonden in het v e r s c h i l i n g e s l a c h t . We kunnen natuurlijk niet met zekerheid zeggen, dat reeds bij de in voor- historische tijden levende menschen een gezinsleven bestond, maar eene vergelijking met de zoogenaamde hoogere zoogdie- ren, zooals de apen en groote roofdieren, doet ons besluiten, dat het bij de menschen ook wel zoo geweest zal zijn, dat een volwassen man samenleefde met een of meer vrouwen om samen met haar voor de uit die vereeniging geboren wor- dende kinderen te zorgen.

familie Werden deze kinderen groot en leverde de landstreek voldoen- de voedsel op, dan bleven ze bij of althans in de nabijhei'd van hunne ouders wonen en vormden op hunne beurt nieuwe huisgezinnen. Deze verschillende gezinnen in eene bepaalde streek waren door banden van bloedverwantschap verbonden, die maakten, dat ze zich aaneensloten, elkander hielpen bij hunnen arbeid en elkander steunden tegen gevaren, zooals wil- de dieren. Deze verzameling van menschen kunnen We echter niet meer een gezin noemen, we geven ze den naam F a m i l i e . Stam Bleef zulk eene familie eeuwen lang in dezelfde streek wo- Stamhoofd ne n , dan vertakten de afzonderlijke gezinnen zich langzamer-

(24)

2

hand zoozeer, dat niet meer precies was na te gaan, in wel- ken graad van bloedverwantschap elk lid stond tot het andere.

Toch gevoelden allen nog wel, dat ze bijeenhoorden en vooral bleek dit, wanneer ze aanraking kregen met menschen, die in eene andere streek Woonden of zich in hunne nabijheid neder- zetten. Dan sloten zich allen nauwer aaneen en beschouwden de anderen als hunne gemeenschappelijke vijanden. Oorlogen bleven niet uit en teneinde in zulk een strijd gezamenlijk te kunnen optreden, kwam men ertoe, den oudsten of krachtigsten man te benoemen tot algemeen leider. Zulk eene uit eene familie gegroeide verzameling bijeenbehoorende menschen noemt men een stam en de algemeene leider heet stamhoofd.

Langzamerhand kwam men ertoe, ook in tijd van vrede te luisteren naar de bevelen van zulke stamhoofden. Zij verdeel- den den grond, regelden de werkzaamheden, beslechtten de onderlinge geschillen. Zoo kregen deze stamhoofden een zeker overwicht over hunne • stamgenooten, wat vanzelf ook over- ging op hunne kinderen. Hunne familie vormde de aanzien- lijken, de voornaamsten van den stam.

Verdeeling van Werd langzamerhand de landstreek dichter bevolkt, zoodat werkzaamhe- ae stamgenooten dichter bij elkaar kwamen te wonen, dan deed Ontstaan van z i c l 1 d e b e ü o e f t e a a n e e n e dagelijksche regeling van hunne ambachten en verschillende aangelegenheden gevoelen. Kon het eene gezin bedrijven zich oorspronkelijk voeden met de vruchten der in het wild groeiende planten, de eieren der vogels, kortom met alles, wat de streek reeds opleverde, met de familie en later met ,den stam ging dit niet meer zoo. Het toenemen der behoeften bracht de menschen er vanzelf toe, meerdere vruchtdragende planten op één stuk grond te kweeken, vogels, wier eieren men at, dieren, wiier melk men dronk, of wier vleesch men gebruikte, in ééne ruimte op te sluiten, zoodat men er tjen allen tijde de beschikking over had. Zoo kwam men tot land- bouw en veeteelt. Verschil in aanleg bij de afzonderlijke in- dividuen maakte, dat men zich met verschillende werkzaam- heden ging bezighouden en zoo moeten we ons voorstellen, dat langzamerhand ambachten en bedrijven ontstonden.

Bestuur Reeds in het meest eenvoudige huisgezin zal de een zich moeten schikken naar den ander, hoeveel te meer in eene

(25)

bijeenwonende familie of stam. Dagelijks zouden oneenigheden ontstaan, indien ieder maar kon doen en laten, wat hijzelf verkoos. De dieren van den een zouden de planten van den ander opeten, bleek, dat een bepaald stuk grond vruchtbaar- der was dan een ander, ieder zou het willen bebouwen. Wei zien, dat eene voortdurende regeling noodig is. Het stamhoofd alleen kon dit niet meer doen, toen de stam te talrijk en/ zijn gebied te groot werd; hijzelf stelde anderen aan, die hem ver- vingen, dan wel degenen, Idie het hoogst in aanzien stonden, wierden door hunne stamgenooten met het bestuur belast.

Samensmel- Langzamerhand leerden de leden van verschillende stammen

«ng der sUm-eikander kennen en verdragen, huwelijken werden onderling men tot rol- g e sio t e r i en zoo verdween het oude stamverband. De stammen

losten in elkander op, alleen de huisgezinnen en families bleven. Door meerderen omgang vormden zich grootere een- heden dan de stammen, welker grenzen aangegeven werden door de natuurlijke verdeeling van den bodem. Een hemel- hoog gebergte, een breede rivier bleven natuurlijke afschei- dingen, die maakten, dat de menschen aan weerszijden hiervan weinig of heelemaal niet met elkander in aanraking kwamen.

Zij, die binnen zulke natuurlijke grenzen woonden, sloten zich echter meer aaneen en doordat zij met elkander leerden spre- ken en langzamerhand één taal kregen, ontstond uit verschil- lende stammen één Volk. Naast de gemeenschappelijke taal

bleven dan de vroegere talen der afzonderlijke stammen nog als dialecten voortleven.

Zoo is de algemeene regel, waarop echter verscheidene uitzonderingen bestaan. Wanneer toch de natuurlijke gesteld- heid van den bodem meebracht, dat slechts hier en daar bewoning mogelijk was, zooals in de Arabische woestijn of in de prairiën van Noord-Amerika, dan bleven de verschil- lende stammen afzonderlijk van elkander bestaan en sloten zich alleen aaneen tot een grootere, sterkere eenheid, wan- neer de behoefte zich daaraan deed gevoelen, door het optreden van een gemeenschappelijk gevaar, b. v. in een oorlog. Dan werd een gemeenschappelijk leider of gezamen- lijk bestuur gekozen, aan wiens bevelen allen zich onder- wierpen, zoolang het noodig was. Was de oorlog echter weer voorbij, dan werd de gemeenschappelijke band opgeheven en bleven alleen weer de afzonderlijke stammen over.

(26)

4

V R A G E N .

1. Noem eenige oorzaken, die gemaakt hebben, dat menschen bij elkander gingen wonen.

2. Wat zijn natuurvolken, wat cultuurvolken?

3. Maak eene vergelijking tusschen de begrippen huisgezin, familie en stam.

4. Hoe verklaart gij het ontstaan van landbouw en veeteelt?

5. En hoe het ontstaan van ambachten en bedrijven?

6. Verklaar, dat samenwoning van individuen regeling en be- stuur noodig maakt.

•7. Maak eene vergelijking tusschen de begrippen stam en volk.

8. Vergelijk in dit verband dialect en taal.

(27)

HUISGEZIN - MAATSCHAPPIJ - S T A A T .

In het vorige hoofdstuk zagen we, dat het verschil in ge- slacht de oorzaak is van het ontstaan van huisgezinnen, dat hieruit vanzelf de families en stammen voortkomen en dat de laatste zich in de meeste gevallen oplossen tot volken.

oorzaken van Verder wezen we er reeds op, dat de zin tot gezelligheid vweeniging en de behoefte aan wederzijdsche bescherming de menschen

er reeds van de vroegste tijden toe gebracht heeft, in elkan- ders nabijheid te gaan leven en zich bij elkander aan te sluiten.

Meerdere ontwikkeling brengt ook meerdere oorzaken mee, die tot vereeniging leiden zooals onderlinge sympathie, ge-

lijke belangen, onderlinge hulp tot bereiking van een gemeen- schappelijk doel, enz.

In dit hoofdstuk zullen we ons meer in het bijzonder be- zighouden met dat algemeen menschelijk streven om tot ver- eeniging te komen, dat zich vooral in onzen tijd zoo krachtag openbaart. Denken we maar eens aan onze voetbal- en andere sportverenigingen, aan sociëteiten, muziekclubs, vak- en han- delsvereenigingen.

Verschijnselen Het lid zijn eener vereeniging brengt noodzakelijk mee, dat aan e.ïe ver ieder zich moet aanpassen bij zijn medeleden, hierm bestaande, eeniging ge- dat ieder zijn handelingen niet meer alleen kan bepalen naar eigen verlangens, maar rekening heeft te houden met de be- langen der anderen. Elke samenleving van menschen brengt aan den eenen kant mee onderling hulpbetoon, wederzijdsche bescherming en bevoordeeling, verdeeling der gemeenschappe- lijke werkzaamheden, maar kan ook aan den anderen kant voortdurend aanleiding geven tot onderlinge twisten, ontstaan doordat de belangen van den een in strijd komen met die vah den ander. Dit maakt steeds gemeenschappelijke leiding noodig, een bestuur, dat macht heeft over allen.

(28)

6

He» huisgezin Al deze verschijnselen, die het noodzakelijk gevolg zijn van

^s m k l|m s t e het leven in vereeniging met anderen, zien we reeds in de

!V,ng kleinste der menschelijke samenlevingen, het huisgezin, dat

het gelukkigst is, wanneer de leden door een band van liefde vereenigd, gezamenlijk en voor elkander leven. Dezen toestand van eendracht Wordt het best bereikt, wanneer de kinderen

er van jongs af aan gewend worden, zich te gedragen over- eenkomstig de voorschriften der ouders.

Vormen van Boven wezen we er reeds op, dat vooral in onzen tijd naast vereeniging fa huisgezinnen verschillende vormen van vereenigingen ont-

staan, die alle een minder algemeen doel hebben. Naast de algemeene kenmerken van iedere vereeniging vertoonen ze eigenaardige verschillen, meestal hieruit voortkomende, dat het geheel meerdere of mindere zelfstandigheid vertoont los van de samenstellende leden.

We zullen enkele dier vormen van vereeniging nader be- schouwen.

Maatschap De eenvoudigste vorm is de Maatschap of Vennootschap.

Ze wordt gevormd door een zeer beperkt aantal leden (meestal niet meer dan 3 of 4), die ieder een aantal goederen, geld of arbeid inbrengen om gezamenlijk een doel te bereiken, dat alleen hen persoonlijk aangaat en waartoe zij ieder afzonderlijk niet in staat zouden zijn. De maatschap bestaat echter alleen tusschen deze bepaalde personen, treedt een van hen eruit, dan vervalt ze. De maatschap wordt ook geen eigenares der ingebrachte goederen of gelden, deze zijn alleen voor den tijd van het bestaan der maatschap voor de bereiking van het gemeenschappelijk doel bijeengebracht, bij ontbinding der maatschap ontvangt ieder zijn aandeel van het gemeenschap- pelijk bezit terug. De buitenwereld merkt meestal weinig van het bestaan der maatschap, want indien een der leden met een buitenstaander handelt, bv. een huis huurt, al zegt hij, flat dit is ten bate der maatschap, dan blijft hij toch persoonlijk voor de betaling der huur aansprakelijk, deze kan niet op de overige leden of op de maatschap worden verhaald. We drukken dit uit door te zeggen, dat „de maatschap niet tegen derden werkt".

Zedelijk Meerdere zelfstandigheid vertoonen de boven reeds genoemde lichaam vereenigingen, zooals de voetbal-, tennis- of muziekvereeniging.

(29)

ZuJk eene vereeniging toch blijft bestaan, al bedanken eenige harer leden, terwijl er steeds nieuwe leden kunnen toetreden.

Het aantal 'is meestal onbeperkt of althans vrij groot. Het doel der vereeniging, dat we vinden omschreven in de statuten, is meestal meer algemeen dan dat van de maatschap, niet louter bevordering van het persoonlijk belang der leden. Het mag alleen niet strijdig zijn met de goede zeden, vandaar de eenigs- zins vreemde naam voor deze vereeniging : Zedelijk lichaam.

Dit woord lichaam duidt aan, dat de vereeniging op zich zelf een geheel vormt, afgescheiden van de leden, waaruit ze be- staat. Behalve toch, dat de vereeniging blijft bestaan ondanks de wisseling der leden, wordt zij ook eigenares van de door de leden betaalde vaste bijdragen, contributies genaamd. Deze vormen te zamen de k a s der vereeniging, die beheerd wordt door het bestuur, dat deze gelden gebruikt ter verwezenlijking van het doel der vereeniging en voor aankoop van de voor de vereeniging noodige zaken. Verder kunnen deze bestuursleden echter niet gaan. Wanneer een der bestuursleden iets heeft aangekocht, dat niet uit de kas der vereeniging kan worden betaald, dan is hijzelf ervoor aansprakelijk. De vereeniging kan geen eigenlijke schulden hebben, d.w.z. dat de vereeniging niet kan hebben een z.g. nadeelig saldo, terwijl de leden nooit kunnen Worden aangesproken voor hetgeen de bestuurslede»!

hebben gedaan. We zeggen, dat het zedelijk lichaam eene be- p e r k t e w e r k i n g heelt tegen derden, nl. voorzoover de in- houd der kas strekt.

In bovengenoemde Statuten, de akte van oprichting der ver- eeniging, vinden wie, behalve het doel der vereeniging, meestal omschreven, hoe zij en hoe het bestuur is samengesteld, welke de rechten en verplichtingen der leden en der bestuursleden zijn, op welke wijze de vereeniging handelend optreedt naar buiten, enz. Ze bevatten derhalve eene omschrijving van alles, wat geregeld moet zijn, om de vereeniging een eigen bestaan;

te geven en wat een buitenstaander moet weten, om zich een helder denkbeeld te kunnen vormen omtrent het wïezen der vereeniging.

Naast deze Statuten heeft eene vereeniging bovendien een z. g. Huishoudelijk Reglement, waarin de overige regels betrekking hebbende op het innerlijk leven der vereeniging, die dus alleen waarde hebben voor de leden, vermeld staan.

(30)

8

Rechtspersoon Een zeer bijzondere vorm van vereeniging is de Rechts- persoon. Dit is eene vereeniging, wier statuten door de regee- ring van het land, dus in Nederlandsch-Indië door den Gou- verneur-Generaal zijn goedgekeurd of die door de regeering zelf is ingesteld. Zoo kan elke vereeniging goedkeuring harer statuten en erkenning als rechtspersoon verzoeken. Rechts- personen, die haar ontstaan te danken hebben aan instelling door de regeering zelf, zijn bv. de gemeenten. Zulk een rechts- persoon is niet alleen een zelfstandig lichaam, maar ze gelijkt in alle opzichten op een zg. natuurlijke persoon: ze treedt zelfstandig op, kan goederen koopen en verkoopen, kan gel- den leenen, schulden maken. Het bestuur handelt ' wel voor de vereeniging, maar zuiver als orgaan, het is niet persoonlijk aansprakelijk, d.w.z, kan niet „in eigen goederen worden aan- gesproken" voor de schulden van de rechtspersoon, als deze niet voldoende bezit'om hare schulden te betalen.

Maatschappij De meest algemeene naam voor menschelijke samenleving is maatschappij. In onzen tijd denken we bij dat woord meestal aan eene groote vereeniging, die ten doel heeft uitoefening van eenigen tak van industrie of het drijven van handel. De oorspronkelijke meer algemeene beteekenis komt echter nog goed uit, als wie spreken van de Inlandsche, de Europeesche maatschappij of in het algemeen van „de maatschappij". We denken dan aan eene samenleving van menschen, opgebouwd uit huisgezinnen, die echter niet naast elkaar staan en geheel van elkander gescheiden zijn. Ieder individu toch is lid van eene kleine samenleving, die we huisgezin noemen en even- eens van de groote samenleving, die maatschappij heet. Eén persoon op een onbewoond eiland, één gezin in eene overigens onbevolkte landstreek vormt nog geen maatschappij; daarvoor zijn noodig meerdere individuen, meerdere gezinnen, die tot elkaar in verschillende verhoudingen staan, welke 'als even zoovele banden wïerken, zoodat we allen samen als eene grootere eenheid kunnen beschouwen.

Normen Deze onderlinge verhoudingen, die vanzelf ontstaan, wanneer menschen met elkaar in dagelijksche aanraking komen, en die we daarom maatschappelijke verhoudingen zullen noemen, zijn van tweeërlei aard, nl. aantrekkend en afstootend, al naarmate de belangen der met elkander in aanraking komende

(31)

individuen overeenstemmen dan wel tegenstrijdig zijn.

In eene primitieve samenleving van individuen met weinig behoeften, vooral wanneer de natuur ook nog heel gemakkelijk in die behoeften voorziet, zooals hier in Indië, is het aantal onderlinge verhoudingen zeer klein. Naarmate echter de be- hoeften toenemen, de werkzaamheden meer verdeeld worden en de onderlinge ruil van producten meerder wordt, komen.

de leden derzelfde samenleving ook meer en op meer verschil- lende wijzen met elkander in aanraking. Ze hebben elkander meer noodig, terwijl aan den anderen kant de aanleiding tot onderlinge twisten ook steeds toeneemt. In den beginne zal botsing van belangen ook werkelijk onderlingen strijd tenge- volge hebben, maar de oudere en wijzere leden der samen- leving zullen al spoedig inzien, dat dit niet bevorderlijk is voor de algemeene welvaart. Zelf zullen zij trachten, on- eenigheden te voorkomen door liever iets te verdragen van hunne medeleden dan in alles eene aanleiding te zoeken voor onderlingen twist en door bij hun doen en laten steeds r&- kening te houden met de belangen van anderen. Zij zullen dit op hunne beurt leeren aan hunne kinderen en zoo zal langzamerhand een toestand ontstaan, dat allen in bepaalde gevallen op dezelfde wijze handelen, er zal eene zekere unifor- miteit, regelmaat ontstaan in de wijze, waarop de leden der- zelfde samenleving zich ten opzichte van elkander gedragen;

het zal zijn, alsof ieder bij zijn doen en laten gehoorzaamt aan bepaalde regels, waardoor hij zich gebonden gevoelt. Wij zullen deze regels of normen noemen: regels (normen) van maatschappelijke verhoudingen. Ze ontstaan vanzelf, indien de behoefte eraan zich doet gevoelen. Naarmate de maatschappij zich ontwikkelt, zullen de onderlinge verhoudingen der leden ook ingewikkelder worden en zal het aantal regels daarvoor toenemen. Dit gaat geleidelijk, bijna ongemerkt. Wij weten niet eens, hoe ingewikkeld de maatschappij wel is, waarin wij leven, omdat wij er van kind af in zijn opgegroeid. Een be- zoek aan Europa doet ons echter al spoedig gevoelen, hoe veel ingewikkelder daar de maatschappij nog geworden is, terwijl wij het verschil eveneens merken, wanneer we eens een poosje gaan leven in eene meer primitieve maatschappij zooals die van een natuurvolk als de Dajaks of Papoea's, ja zelfs in eene bergdesa op Java. We hebben daar maar heel

(32)

10

geinig regels in acht te nemen en als we uit zulk eene maatschappij terugkeeren in onze meer beschaafde, meer ont- wikkelde en ingewikkelde maatschappij, dan merken we ter- stond, dat we hier met veel meer normen te doen hebben.

Hoe het volk zich de werking dezer normen voorstelt, blijkt duidelijk uit den Nederlandschen naam regels. Een regel toch is letterlijk eene rechte lijn. Wanneer we de ge- heele maatschappij voorstellen door een cirkel, hierin de afzonderlijke individuen door stippen aangeven, dan moeten we deze omgeven door lijntjes, de normen, die aangeven, hoever ieder individu mag gaan. De normen hebben der- halve eene dubbele werking, daar ze ieder zeggen, tot hoever zijn terrein zich uitstrekt, maar evenzeer alle an- dere individuen weerhouden, zich daarop te begeven.

Ook het woord bepalingen drukt ditzelfde uit. Hierbij toch moeten we eigenlijk denken aan eene rij palen, eene schutting of heining, die twee erven van elkander scheidt.

De verhoudingen, waarin de leden eener zelfde samenleving verkeeren, zijn van verschillenden aard, dientengevolge ook de normen, die zij volgen. Wij kunnen onderscheiden:

a. godsdienstige normen, die door de geloovigen worden beschouwd als bevelen van God;

b. zedelijke normen, die leeren, wat goed, wat slecht is;

ze worden ingegeven door den stem van het geweten.

De godsdienstige menschen zien in dat geweten meestal eene openbaring van de Godheid en brengen daarom ook deze groep van normen tot de godsdienstige.

Omgekeerd rekenen de niet — godsdienstige menschen de normen der eerste groep ook tot de zedelijke.

c. fatsoensnormen, d. z. regels, die alleen in acht worden genomen door hen, die behooren tot eene bepaalde klasse in de maatschappij, regels dus, die het gevolg zijn van het verkeeren met menschen van eenzelfden kring.

Voorbeelden van deze derde groep zijn: men mag bij iemand in huis niet op den grond spuwen, men mag geen ruwe, onbeschaafde, onzedelijke woorden en uitdrukkingen gebruiken.

Zooals wie boven reeds aanwezen, zijn de grenzen tusschen deze drie groepen van normen niet scherp te trekken, wat de een een godsdienstige norm noemt, brengt de ander tot de zedelijke normen, weer een ander tot de regels van fatsoen, enz,

(33)

Rechtsnormen De beschaafde en ordelijke leden eener samenleving volgen de in die maatschappij ontstane normen van maatschappelijke verhoudingen vanzelf op, We kunnen ze daarom ook! noemen regels van zeden en gewoonten. Zouden ze anders han- delen, ze zouden door hunne medeleden worden uitgelachen, wegens hunne verkeerde handelingen worden berispt of mis- schien wel gemeden of buitengestooten. De verschillende be- langen der individuen worden daarom ook door deze normen voortdurend beschermd. Zoodra echter de maatschappij zich zoover heeft ontwikkeld, dat de afzonderlijke belangen der leden scherp tegenover elkander komen te staan, dan blijkt al spoedig, dat deze bescherming niet meer voldoende is. Een aantal menschen toch zullen 'zich door de straf van God, door mogelijke wroeging, dan wel door de toekomstige afkeuring der menschen niet laten weerhouden, handelingen te verrichten, waardoor zij zichzelf aanmerkelijk bevoordeelen ten koste van anderen. Bovendien zullen er in eene ontwikkelde samenle- ving belangen ontstaan, die heelemaal niet door boven be- doelde normen geregeld worden, zooals het links of rechts uitwijken op straat.

De noodzakelijkheid, alle belangen te beschermen, brengt er dan de ordelijke leden der samenleving vanzelf toe, hunne onwillige medeleden te dwingen, zich aan de algemeen ge- volgde regels te houden en normen te maken, wanneer deze niet vanzelf ontstaan zijn. Dit laatste is echter uitzondering, waarom we het voorloopig zullen verwaarloozen en er alleen op wijzen, dat in elke zich ontwikkelende maatschappij een tijd zal aanbreken, dat de normen van zeden| en gewoonten niet meer voldoende zullen blijken te zijn ter bescherming van belangen, waarom ze meer vast, meer bindend gemaakt moeten worden door er een dwang tot navolging aan te verbinden.

Deze dwingende en afdwingbare normen noemen we Rechts- normen. Alle op een bepaalden tijd in eene bepaalde maat- schappij geldende rechtsnormen noemen we met één naam het in die maatschappij werkende Recht.

Definitie van We kunnen dit nu aldus omschrijven: Recht is een zoo

Rech' vaste regeling van maatschappelijke verhoudingen, dat iedereen haar volgen moet en daartoe zelfs k a n worden gedwongen.

(34)

12

Vergelijken w^e nu deze rechtsnormen met de bovengenoemde godsdienstige, zedelijke en fatsoensnormen, dan zien we deze overeenkomst, dat ze alle verhoudingen regelen en daardoor belangen beschermen. Het verschil zit echter in het doel. De rechtsnormen toch hebben geen ander doel dan bescherming van belangen, daarvoor zijn ze gemaakt, we kunnen zeggen, dat ze gericht zijn op de belangen van anderen. Zoo heeft de rechtsnorm: ,,Gij zult niet dooden'' ten doel, menschenlevens te beschermen.

De gelijkluidende godsdienstige en zedelijke norm daaren- tegen is ingesteld, om het dooden te voorkomen, omdat deze handeling op zichzelf moet worden beschouwd als strijdig met Gods wil of met de goede zeden. Tevens worden hierdoor menschenlevens beschermd. We kunnen dus van de gods- dienstige, zedelijke en ook van de fatsoensnormen zeggen, dat ze in tegenstelling met de rechtsnormen gericht zijn op de eigen plichten der menschen tegenover God of tegenover eigen geweten, eer of fatsoen.

"Wij zullen in het vervolg ons voornamelijk bezighouden met de rechtsnormen en alle andere regels van zeden en ge- woonten, waaraan nog geen dwang tot navolging is verbonden, maar die door de goede leden der samenleving worden opge- volgd, omdat dezen er de behoorlijkheid van gevoelen, noemen alleen-zedelijke normen.

De inheemsche bevolking van den Indischen archipel vat alle onder haar geldende regels samen onder één naam nl.

adat. De geleerden, die deze adat bestudeeren, merken echter hieronder wel degelijk rechtsnormen op, ze noemen d a t gedeelte van de adat het adatrecht-

Zoodra een maatschappij zich zoover heeft ontwikkeld, dat hare leden tot de opvolging van bepaalde normen kunnen Worden gedwongen, noemt men haar een Staat.

Ieder lid voelt zich onderworpen aan eenzelfde hoogste ge- zag, dat dwingend optreedt, telkens, wanneer dit noodig blijkt, We spreken van de Overheid of de Itegeering en stellen ons voor, dat alle macht, alle gezag in den staat in die Over- heid is geconcentreerd. In de uitoefening dier macht jegens de onderdanen is die Overheid op verschillende wijzen beperkt, naar buiten, dus tegenover andere staten, wordt de staatsmacht echter door geen ander gezag beperkt. We drukken dit uit

(35)

door te zeggen, dat de staat souverein is binnen eigen gebied.

Tusschen de leden van éénzelfden staat moet een gevoel van saamhoorigheid bestaan, nationaliteitsgevoel geheeten, dat maakt, d a t de staat naar binnen en naar buiten als een krachtige eenheid wordt gevoeld.

Definitie van Een staat is derhalve eene maatschappij, d. i. eene ordelijke

s,aat samenleving van tot één Volk vereenigde individuen, die door

verschillende omstandigheden binnen een bepaald begrensd ge- deelte der aardoppervlakte (Gebied) zijn gaan samenwonen en aan dezelfde hoogste macht (Regeering) zijn onderworpen.

Taak van den Oorspronkelijk stelde de staat zich alleen tot taak, orde te

s,aat brengen en te handhaven in het maatschappelijk leven zijner

onderdanen en verdediging van zijne onafhankelijkheid tegen buitenlandsche overweldigers. De maatregelen, die in het be- lang der innerlijke orde moesten worden genomen, berustten slechts gedeeltelijk op het Recht, vele dwangmaatregelen wer- den ook toegepast, alleen, omdat de Overheid ze noodig of nuttig vond. Zulk een Staat noemen wij een Politiestaat.

In onzen tijd heeft de staatstaak zich voortdurend uitge- breid: behalve naar orde, rust en veiligheid streeft de moderne staat er ook naar, de welvaart en het geluk zijner onderdanen zooveel mogelijk te bevorderen: allerlei maatregelen worden genomen in het belang van handel en nijverheid, van land- bouw en veeteelt, van onderwijs en volksgezondheid, enz. Zulke maatregelen zullen echter alleen het geWenschte gevolg hebben, indien er een dwang tot navolging aan wordt verbonden, d.i. indien ze berusten op het in den Staat heerschende Recht.

De moderne staat nu streeft ernaar, alle verhoudingen binnen zijn gebied door rechtsnormen te regelen en te maken, dat geen machtsuitoefening door de Overheid jegens de onderdanen meer kan plaats hebben dan wanneer het Recht daartoe de bevoegdheid verleent. Zulk een staat heet een Rechtsstaat.

De in eenen staat heerschende orde, die het gevolg is van het in dien staat bestaande Recht, noemen we rechtsorde.

Organen van Om deze veelomvattende taak naar behooren te kunnen ver- den staat vullen bedient de staat zich van een groot aantal personen, Ambtenaren d i e i n z ijn dienst staan en die met verschillende functies belast worden. We zeggen, dat ze ieder een bepaald ambt vervullen en noemen hen hierom ambtenaren. Naast deze

(36)

14

ambtenaren moeten we nog onderscheiden colleges, bestaande mt eemge personen, die gezamenlijk met een functie zijn be- last, bv. een Gemeenteraad. Ambtenaren en colleges werken met in hun eigen belang, maar hun arbeid heeft ten doel het belang van den staat, d. i. het gemeenschappelijk be- lang der onderdanen, het zg. algemeen of publiek belang, Zrj vormen de werktuigen, de organen van den staat. Tusschen den staat zelf als zedelijk lichaam en de leden, waaruit het bestaat, ziet men een verhouding van meerderen en onderge- schikten: we zeggen, dat de staat met de hoogste macht de zg. Souvereiniteit is bekleed, de leden hebben zich daaraan te onderwerpen, ze zijn de onderdanen van den staat Ieder ambtenaar nu Wordt ter vervulling van zijn ambt met een gedeelte van dit staatsgezag bekleed, hij is dus, wanneer hij werkzaamheden verricht, die tot zijn bijzondere ambtsplicht behooren, als de meerdere te beschouwen van de onderdanen die als zoodanig met hem te maken hebben. Dit geldt echter alleen voor zijne bepaalde ambtswerkzaamheden, daarbuiten is hij gewoon onderdaan en staat dus ook als izoodanig tegenr over andere ambtenaren, tenzij er tusschen hen eene bijzon- dere ambtelijke verhouding bestaat.

V R A G E N .

1. Welke omstandigheden leiden in eene ontwikkelde samen- leving tot de oprichting van vereenigingen ?

2. Noem enkele verschijnselen, die we in elke vereeniging kunnen opmerken.

3. Welke zijn de kenmerken van eene maatschap?

4. Waarin onderscheidt zich het zedelijk lichaam van de maat- schap ?

5. Wat is een rechtspersoon?

6. Op welke wijzen komt deze tot stand?

7. In welke beteekenissen gebruiken wij het woord maat- schappij ?

8. Hoe ontstaan maatschappelijke verhoudingen?

Welk tweeërlei karakter kunnen deze verhoudingen hebben ? 9. Verklaar het ontstaan van regels of normen voor deze

maatschappelijke verhoudingen.

(37)

10. Hoe is onze tegenwoordige beteekenis van regels en be- palingen ontstaan uit de letterlijke?

11. Maak eene vergelijking tusschen normen van zeden en gewoonten en rechtsnormen.

Vergelijk deze rechtsnormen eveneens met godsdienstige, zedelijke en fatsoensnormen.

12. Verklaar het ontstaan van den Staat.

13. Maak eene vergelijking tusschen de taak van den primi- tieven en den modernen staat.

14. Hoe is de verhouding tusschen de organen van den staat en de onderdanen? Zijn dit twee groepen van personen, die tegenover elkander staan?

(38)

HOOFDSTUK III.

ONTWIKKELING V A N RECHT EN S T A A T .

stamhoofd We hebben boven gezien, hoe uit de primitieve maatschappij

Vorst langzamerhand is voortgekomen de Staat. Reeds in den stam

bestond eene macht, het stamhoofd, die leiding gaf aan zijne stamgenooten. Toen de stammen zich hadden opgelost tot vol- keren, deed de behoefte aan bestuur zich nog te meer ;ge- voelen. Bij de meeste volkeren zien we dan ook, dat een lid van eene der aanzienlijke familiën, dikwijls het hoofd van. den krachtigsten stam, werd bekleed met de hoogste macht. Men noemt hem met den algemeenen naam Vorst.

De vorst als Zulk een vorst waakte, dat de in de maatschappij ontstane maker van normen werden opgevolgd. Ontstonden er twisten tusschen de

' onderdanen, hij beslechtte ze en zorgde, dat degene, die on- gelijk kreeg, zich aan zijne uitspraak onderwierp. Wanneer de zWakkere verdrukt werd door den sterkere, zocht hij hulp bij den sterkste van allen, den vorst. Bij de uitoefening dezer rechtspraak bleek dikwijls, dat bepaalde maatschappelijke verhoudingen tusschen onderdanen nog geen regeling hadden gevonden in de zeden en gewoonten; de vorst voorzag dan in deze leemte door zelf een norm te maken, zich daarbij latende leiden door zijn rechtsgevoel.

Rechtspraak Met het zich ontwikkelen der maatschappelijke verhoudingen leidt tot het namen de geschillen toe, maar dikwijls deed dezelfde kwestie ma en van ^ ^ v o o r^ ane e n tusschen andere personen. Daar al deze ge-

schillen werden onderworpen aan het oordeel van denzelfden vorst, besliste hij dezelfde kwestie steeds op dezelfde manier.

Dikwijls kostte het eenige moeite om precies te weten te komen, welke normen omtrent eene bepaalde aangelegenheid bestonden, zoodat de vorst zich bij zijne rechtspraak moest laten bijstaan door ervaren personen, die hem ter zake konden voorlichten. Natuurlijk liet de vorst dan de gevonden normen voor zijn eigen gemak opteekenen, om later, wanneer dezelfde

(39)

kwestie zich weer voordeed, spoedig te weten, welke normen behoorden te worden toegepast. Soms bleek ook, dat omtrent eene bepaalde aangelegenheid in verschillende streken van het land verschillende normen bestonden. Naarmate de bewoners dier verschillende streken echter meer met elkander in aan- raking kwiamen, deed de behoefte aan uniform Recht zich ook steeds meer gevoelen.

De wensch om herhaling van geschillen over dezelfde kwestie zooveel mogelijk te voorkomen, om eenheid te brengen in het Recht binnen zijn geheele gebied en de on- derdanen op de hoogte te brengen van de normen, die door hem wierden toegepast in de gevallen, waarin de zeden en gewoonten nog niet hadden voorzien, brachten den vorst er toe, alle door hem bij zijne rechtspraak opgeteekende nor- men, die betrekking hadden op een bepaald onderwerp, in den vorm eener geschreven regeling aan zijne onderdanen bekend te maken.

Wet-Wetgever Wij noemen zulk eene geschreven regeling omtrent een be- paald onderwerp eene W e t en zeggen, dat een vorst, die er toe overgaat, zulk eene door hem opgestelde regeling aan zijne onderdanen bekend te maken, optreedt als Wetgever.

Zulk eene wiet is dus meestal niet iets nieuws, maar alleen de formuleering en systematische opstelling van normen, die te voren reeds geheel of gedeeltelijk onder het volk bestonden.

Deed zich nu later weer een geschil voor omtrent het onder- werp, dat in eene wet geregeld was, dan beriep de klager zich op de bepalingen dier wet en kreeg gelijk of ongelijk, naarmate de aangehaalde woorden der wet naar het oordeel van den vorst in zijn voor- of nadeel luidden.

Rechtspraak Zoo dikwijls de vorst zich bezighield met de beslissing van geschillen, oefende hij r e c h t s p r a a k uit, d.w.z. hij sprak uit, wat Recht was. Hij paste daarvoor toe:

Ie. de uit de regels van zeden en gewoonten ontstane zg.

gewoonterechtsregels ;

2e. de door hemzelf of zijne voorgangers gemaakte, steeds in aantal toenemende wettelijke bepalingen.

Zoodra eenige aangelegenheid was geregeld door de wet, mocht het Recht daaromtrent ook alleen geput worden uit die wet en vervielen de daaromtrent bestaande gewoonterechtsregels.

2 *

(40)

18

We drukken het bovenstaande ook aldus uit, dat het Recht geput kan worden uit twee bronnen, rechtsbronnen genoemd, nl. de gewoonte en de wet.

Ongeschreven Naarmate het Recht is te vinden in de gewoonte of in de en geschreven we^ onderscheidt men ongeschreven en geschreven Recht.

Deze termen willen niet zeggen, dat het gewoonterecht nooit wordt opgeschreven. Ieder, die het gewoonterecht van een volk bestudeert, schrijft het op om het te kunnen onthouden en aan anderen te kunnen leeren, maar hij maakt het niet tot geschreven Recht. Dat kan alleen de Wetgever doen, die ongeschreven Recht verheft tot geschreven Recht. Gebruiken we de termen „geschreven en ongeschreven Recht", dan moeten we erbij d e n k e n : „door den Wetgever".

Zoo is in 1909 in Nederland door eenige Leidsche Profes- soren ingesteld de Commissie voor het Adatrecht, die zich ten doel stelde, het in Nederlandsch-Indië bestaande Adat- recht zoo nauwkeurig mogelijk te bestudeeren. De gegevens daartoe zouden haar worden verstrekt door eene in N. I.

ingestelde Commissie van bijstand voor het Adatrecht.

Deze Commissie van Bijstand is in 1926 weer vervangen door eene afdeeling „Adatrecht" van het Koninklijk Bata- viaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen.

Achtereenvolgens zijn door de Nederlandsche commissie een groot aantal zg. Adatrechtbundels uitgegeven, waarin alle verzamelde gegevens zijn bijeengebracht.

Sedert eenige jaren verschijnen de zoogenaamde „Pandec- ten van het Adatrecht", waarin alle bestaande gegevens over het Adatrecht systematisch zijn geordend.

Geschreven Recht staat hooger dan Gewoonterecht, d. w. z.

zoodra omtrent eenige aangelegenheid regels van geschreven Recht zijn gemaakt, vervallen de gelijkluidende Gewoonterechts- regels en eveneens de regels van Gewoonterecht, die ermee in strijd zijn. De rechter mag dus naast de wjettelijke regels alleen nog maar toepassen de aanvullende Gewoonterechtsregels.

Geschreven Recht heeft dit groote voordeel boven Gewoon- terecht, dat de onderdanen er meer houvast aan hebben, ze kunnen zelf nagaan in de wet, hoe ze hunne onderlinge ver- houdingen hebben te regelen en op welke wijze ze zich moeten gedragen. Ook maakt het, dat het Recht voor een geheel volk uniform wordt, terwijl rechtzoekenden zich voor den rechter

(41)

op bepaalde bewoordingen van de wet kunnen beroepen, wat het proces vereenvoudigt.

Daartegenover staat echter dit groote nadeel, dat tengevolge van de snelle ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen Recht, dat vastgelegd is in bepaalde bewoordingen, spoedig veroudert en dan voor het gevoel der menschen onrecht is geworden, terwijl het toch door den rechter moet worden toe- gepast, totdat het door den wetgever is gewijzigd.

Perioden in de We kunnen in de Rechtsontwikkeling van een volk drie ontwikkeling perioden onderscheiden.

van het Recht j j n d e e e r ste periode Worden een steeds toenemend aantal normen van zeden en gewloonten verheven tot rechtsnor- men, doordat er een dwang tot navolging aan wordt verbon- den. De rechter past dus bij zijne rechtspraak alleen Ge- woonterecht toe.

II. In de tweede periode treedt de Wetgever op, die om- trent bepaalde onderwerpen uitvoerige regelingen vaststelt, deels door reeds bestaande Gewoonterechtsnormen te ver- zamelen, te ordenen en in wettelijken vorm aan de onder- danen bekend te maken, deels door zulk eene geschreven regeling te maken voor gevallen, waarin het Gewoonterecht nog niet heeft voorzien. Bij zijne rechtspraak past de rechter dus beide soorten van Recht naast elkander toe.

Bij elk geval, dat aan zijne beslissing wordt onderworpen, heeft hij eerst vast te stellen, Welk Recht erop moet wor- den toegepast. Hij heeft daartoe de volgende vijf vragen achtereenvolgens te beantwoorden:

a. welke normen zijn omtrent dit geval in het Gewoonterecht ontstaan ?

b. Welk wettelijk Recht is daaromtrent gemaakt?

c. welke gewoonterechtsnormen moeten als vervallen worden beschouwd ?

d. welke gewoonterechtsregels zijn dus naast de wettelijke normen blijven bestaan?

e. welk Recht mag dus worden toegepast?

Hoe menigvuldiger in den loop van den tijd het aantal wettelijke regelingen wordt, hoe meer het gebied van het Gewoonterecht inkrimpt, hoe moeilijker het wordt, een over- zicht te hebben van de algemeene rechtsorde, die in den

(42)

20

staat heerscht. Hiertoe is noodig, dat alle in den staat geldende rechtsnormen, zoowiel die uit het Gewoonterecht als die uit de wettelijke regelingen, behoorlijk verzameld worden en in verband met elkaar gebracht, zoodanig, dat ze soort bij soort gevoegd worden en men op die wijze een systematisch geheel verkrijgt.

Dit nu is de taak der rechtsgeleerden (juristen) en hunne wetenschap, de rechtswetenschap, die tegen het

einde der twleede periode van rechtsontwikkeling van een volk vanzelf beoefend wordt, omdat het zonder die studie onmogelijk blijkt, den weg te vinden in het bestaande Recht, houdt zich dan dus vnl. bezig met het verzamelen en ordenen van de rechtsnormen, waardoor het voor anderen mogelijk w'ordt, ze te begrijpen en te leeren.

Die rechtssystemen, door de juristen vervaardigd, zijn dus in den beginne niets dan leerboeken voor jonge ju-

risten; men mag zich voor den rechter niet op de be- palingen daaruit beroepen, de daarin voorkomende regels gelden niet, omdat ze in dat bepaalde boek staan, maar, omdat ze geput zijn uit het bestaande gewoonte- of wet- telijk Recht.

III. De Wetgever zal echter al spoedig inzien, dat hij in het belang eener goede rechtsorde en ter vergemakkelijking van de taak van den rechter van dezen arbeid der rechts- geleerden gebruik moet maken. Bij alle volkeren, wier Recht zich zoover heeft ontwikkeld, dat alleen eigenlijke rechts- geleerden er den wieg in kunnen vinden, is de wetgeyer er toe over gegaan, al het bestaande Recht in wfetten te verzamelen en wiel afgeronde gedeelten in groote wetten (z.g. Wetboeken — Lat. Codices, enk. Codex) en het Recht, betrekking hebbende op minder omvangrijke onderwerpen in afzonderlijke wetten. Deze daad van den wetgever heet Codificatie (lett. het maken Van wetboeken). Daarmee be- gint de derde periode van rechtsontwikkeling, die tot einddoel heeft een zoover ontwikkeld wettelijk Recht, dat alle in den staat voorkomende verhoudingen er eene rege- ling in vinden. Zoover is thans echter nog geen enkele staat. Wel wordt overal, waar de bevolking verkeert in de derde periode van rechtsontwikkeling, door den rechter in hoofdzaak wettelijk Recht toegepast, maar toch is er

(43)

altijd nog een zeker terrein voor het Gewoonterecht over- gebleven.

Zie voor N. I. art. 15 van de „Algemeene Bepalingen van Wetgeving voor Nederlandsch-Indië", inhoudende, dat, wat de Europeesche bevolking betreft, Gewoonte geen Kecht geeft dan voorzoover de wet zegt, dat ze mag worden toe- gepast.

v'ijheid door De meeste menschen voelen deze steeds in aantal toene- mende rechtsnormen, waaraan zij hebben te gehoorzamen, als even zooVele knellende banden, als beperkingen hunner per- soonlijke vrijheid. Zij meenen, dat iemand vrij is, indien hij door niets gebonden is, indien hij doen en laten kan, *wat hij verkiest; eene veel gebruikte vergelijking is dan ook: vrij zijn als een vogel in de lucht.

Deze beschouwing getuigt echter van weinig nadenken. De rechtsnormen zeggen ons weliswaar, tot hoever wij mogen gaan, maar zij bepalen even goed het doen en laten van ieder ander lid onzer samenleving. Doordat het Recht zoo ieders handelingen gelijkelijk beperkt, maakt het juist mogelijk, dat alle leden eener ingewikkelde maatschappij eene gelijke mate van vrijheid kunnen genieten.

Eigenlijk heeft de Nederlandsche taal dit ook wel be- grepen. Indien toch vrij hetzelfde beteekende als onbeperkt, dan zouden woorden als losbandig, bandeloos en ongebon- den synoniemen moeten zijn van vrij. Bij eenig nadenken zullen we moeten toegeven, dat ze juist het tegengestelde beteekenen. Wij noemen dan ook iemand, die een losbandig, bandeloos, ongebonden leven leidt, het tegengestelde van een vrij mensch, ni. een slaaf van zijne dierlijke, d. z.

natuurlijke begeerten. Hij heerscht niet zelf, maar wordt volkomen geregeerd, is dus heelemaal niet vrij.

Alleen iemand, die naar eigen inzicht zijn handelingen kan bepalen, is waarlijk vrij, maar zoo iemand begrijpt dan ook, dat het leven in eene maatschappij in zich sluit het zich houden aan, het beperkt worden door de in die maat- schappij voor alle leden geldende regelen. Hij voelt deze normen echter niet als een dwang, maar als een heilige plicht, die hij met vreugde vervult, omdat hij weet, dat hij daardoor alleen vrijheid van anderen mogelijk maakt.

Privaat- en Boven hebben wie het Recht van een Volk leeren beschou- Pubiiek Recht ^ ^ a l g h e t g eheel van onder dat Volk ontstane rechtsnormen,

d.z. bindend geworden regels voor de zg. maatschappelijke

(44)

22

verhoudingen, de betrekkingen, die tusschen menschen ontstaan overal, waar zij met (elkander in aanraking komen als leden van ééne samenleving. Bij het bespreken dezer verhoudingen letten we dus alleen op de afzonderlijke individuen, zooals ze zich tot elkander verhouden.

In den modernen staat krijgen we echter nog met een groot aantal andere verhoudingen te doen, die veroorzaakt worden, doordat sommige onderdanen als ambtenaren in eene bijzon- dere betrekking staan tot den staat, tot andere ambtenaren en tot de andere onderdanen.

We hebben derhalve tweeërlei verhoudingen naast elkaar, die alle door het Recht geregeld moeten worden. De Rechts- wetenschap onderscheidt dan ook twee soorten rechtsnor- men, die van verschillenden aard zijn, omdat ze verschillende belangen beschermen.

De eerste soort regelt de verhoudingen tusschen de indivi- duen als leden van éénzelfde samenleving, beschouwt hen dus als gewone menschen, let er niet op, of zij ook in eenige verhouding staan tot den staat. We zeggen, dat dit Recht alleen de particuliere, de private belangen der onderdanen op het oog heeft: daarom noemen we het Privaat Recht.

De staat vervult door middel van zijne organen zijne taak in het algemeen of het publiek belang: het Recht nul, dat regelt de verhoudingen tusschen den staat en zijne organen, tusschen den staat (optredende door middel van de organen) en de onderdanen en tusschen de organen onderling, verhoudingen dus, die het gevolg zijn van de werking van den staat, noemen we daarom het Publiek Recht.

Verschil tus- Omdat het Publiek Recht zich ten doel stelt de bescher- sc en nvaa - mjng y a n ^et algemeen belang, dat boven de afzonderlijke

Recht private belangen der onderdanen staat, daarom mogen dezen niet in strijd handelen met de normen van het Publiek Recht.

Deze normen worden door den Wetgever dan ook steeds ge- goten in den vorm van gebods- en verbodsbepalingen : ze zeggen, wat men moet en w a t men niet mag doen. Wie zich er niet aan houdt, overtreedt een bepaalde norm en handelt derhalve in strijd met het algemeen belang. Teneinde deze overtredingen zooveel mogelijk te voorkomen, bedreigt de wetgever ze met een zeker onaangenaam gevolg voor den

(45)

dader, de sanctie van de norm geheeten. Deze sanctie moet dns in het algemeen belang steeds wlorden toegepast, wanneer eene overtreding van eene publiekrechtelijke norm wordt ge- pleegd. We zeggen, dat het Publiek Recht is dwingend Recht, omdat elke norm ervan a. h.wi. het dwangmiddel zelf meebrengt.

Deze naam kan licht tot verwarring aanleiding geven, omdat we vroeger de rechtsnormen in het algemeen hebben leeren onderscheiden van de alleen-zedelijke normen, door- dat de staat er een dwang tot navolging aan heeft ver- bonden. Alle Eecht is dan ook bindend, het Publiek Recht echter in het bijzonder, omdat de toepassing van een norm niet behoeft te worden gevraagd, maar de organen van den staat zijn uit zich zelf verplicht, het dwangmiddel eener norm toe te passen, zoodra deze is overtreden.

Geheel anders is het met de normen van het Privaat Recht.

In het algemeen mogen de menschen hunne private verhou- dingen zelf regelen, de Wetgever bemoeit er zich niet mee en geeft slechts regels, die Worden toegepast, als bepaalde privaatrechtelijke betrekkingen door belanghebbenden onvolledig of heelemaal niet zijn geregeld. De normen van het Privaat Recht zeggen dus, hoe de menschen mogen doen, ze kunnen dus niet worden overtreden. We zeggen daarom, dat het P r i - vaat Recht in hoofdzaak aanvullend of regelend is. Nog eene eigenaardigheid van dit Recht, die met het vorige in verband staat, is, dat het niet door de organen van den staat uit zich zelf wlordt toegepast, doch alleen op verzoek van een belanghebbende.

Toch ontmoeten we in het Privaat Recht ook vele nor- men, die dwingend zijn, waarvan dus door partijen niet mag worden afgeweken. Dit zijn steeds regels, die door den staat gegeven zijn in het algemeen belang. Het Erfrecht bv. bevat vele van zulke normen, immers eene billijke verdeeling van nalatenschappen is in de eerste plaats eene aangelegenheid van algemeen belang, daar hierdoor het aantal gevallen van algeheele armoede verminderd wordt.

We zeggen, dat deze dwingende normen in het Privaat- recht een Publiekrechtelijk karakter hebben en noemen ze daarom „regels van openbare of publieke orde."

De normen uit het Publiek Recht zijn dus altijd dwingend, die uit het Privaat Recht als regel aanvullend of regelend, alleen bij uitzondering dwingend.

(46)

24

Een ander onderscheid tusschen beide soorten van Recht bestaat hierin, dat de normen van het Publiek Recht steeds verhoudingen regelen tusschen partijen, die van verschillenden rang zijn (zg. gesubordineerde partijen), terwijl de normen Hit het Privaat Recht verhoudingen regelen tusschen personen, die als gelijken, immers als leden eener zelfde samenleving gedacht worden (zg. gecoördineerde partijen).

Ook de staat zelf kan in het Privaat Kecht optreden als rechtspersoon en wordt dan als volkomen gelijke beschouwd van ieder zijner onderdanen; in het Publiek Recht daaren- tegen ontmoeten we den staat steeds als den meerdere van die onderdanen.

V R A G E N .

1. Verklaar, hoe in den primitieven staat de Vorst door de ujïtoefening van rechtspraak tevens werd gebracht tot het maken van Recht en wiel wettelijk Recht.

2. Wat beteekent de term „geschreven Recht"?

3. Vergelijk de woorden adat en adatrecht.

4. Vertel iets van de studie Van het adatrecht, dat in de verschillende gedeelten van ,N. I. is ontstaan.

5. Wat bedoelen we, wanneer we zeggen, dat geschreven Recht hooger staat dan gewoonterecht?

6. Noem voor- en nadeelen van gewoonterecht.

Eveneens van geschreven Recht.

7. Welke perioden maakt elk volk door in zijne rechtsont- wikkeling ?

8. Wat verstaan wie onder Codificatie?

9. Welke tweeërlei werking ondervinden wij van de rechts- normen ?

10. Verklaar, dat in eene ingewikkelde samenleving alleen door de werking van het Recht gelijke Vrijheid van alle indivi- duen mogelijk is.

11. Verklaar ook, hoe het mogelijk is, dat in het Nederlandsch een losbandig mensch een slaaf en een ordelijk mensch vrij Wordt genoemd.

V2. Hoe komt men tot de verdeeling van het Recht in privaat- en publiek Recht?

(47)

13. Maak eene vergelijking tusschen deze twee soorten van Recht.

14. Wanneer is een privaatrechtelijke norm aanvullend, wan- neer regelend?

15. Waarom noemen we een publiekrechtelijke norm dwingend?

16. Hoe heeten de normen uit het privaatrecht, die bij uitzon- dering dwingend zijn?

Geef enkele voorbeelden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de

De bomen met de nummers 257, 308 en 353 worden gekapt zodat de voorzijde van de Kleine Brink in zijn geheel kan worden voorzien van nieuwe bomen en een nieuwe ondergrond..

“Het is verboden het gebruik van de in dit besluit begrepen gronden of bouw- werken te wijzigen, indien en voor zover door de wijziging in gebruik het aan- tal supermarkten meer zal

Er is geen sprake van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze zones. Ten aanzien van het groepsrisico wordt geconcludeerd dat aan de oriëntatiewaarden wordt voldaan en

W il men tot deze vergrote financiering in staat zijn en daarbij gezonde norm en in ac h t nem en, dan zal u itgaande v an het teg en w o o rd ig e prijspeil na

Vaak is het bijvoorbeeld onontbeerlijk dat een kind door een logopedist gevolgd wordt en raadt de school dit aan, maar is dit financieel niet haalbaar (zie deel 3 over

b) -Use PREOS.xls to determine the atmospheric boiling point for isooctane by finding the temperature where the fugacity ratio is 1 using Solver.. -List the instructions you

(a) Time-resolved fluorescence decay traces of QD-only and QD-NPL solid films (b) PL intensity of CdSe NPLs and absorbance of CdSe/ZnS QDs..