• No results found

GESCHIEDENIS V A N DE RECHTSONT- RECHTSONT-WIKKELING IN NEDERLAND EN

NEDERLANDSCH-INDIË

We zagen boven, dat men in de ontwikkeling van het Recht d r i e p e r i o d e n kan onderscheiden, a l :

1° die van het Gewoonterecht,

2° die, waarin het Gewoonterecht wordt aangevuld door wet-telijk Recht,

3° die, waarin a l l e e n g e s c h r e v e n R e c h t door den rechter wordt toegepast, dat grootendeels tengevolge van eene zg.

Codificatie in wetboeken is verzameld.

Germaansch Zoo is in d e Germaansche landen van Midden- en Noord Recht Europa een Gewoonterecht ontstaan, dat, al vertoonde het vele plaatselijke verschillen, toch in hoofdzaak hetzelfde karakter droeg. Men noemt het „ h e t G e r m a a n s c h e R e c h t " . Hiervan is het O u d - H o l l a n d s c h e R e c h t een onderdeel.

Dit Germaansche Recht heeft zich in de Middeleeuwen niet zelfstandig kunnen ontwikkelen tegelijk met de maatschappij, waarin het was ontstaan, tengevolge van den invloed, dien het R o m e i n s c h e R e c h t erop heeft gehad.

Romeinsch Hieronder verstaan we het Recht, dat zich in den loop van Recht ongeveer tien eeuwen onder de Romeinen heeft ontwikkeld.

Ook daar is eerst een primitief gewoonterecht ontstaan (Wet der XII Tafelen), dat al spoedig door geschreven rechtsrege-lingen werd aangevuld. De oude Romeinen hebben een bij-zonder talent gehad, om voor de in hunne samenleving ont-stane verhoudingen passende regelingen te bedenken. Doordat zij al vroeg aan opzettelijke studie van hun Recht zijn be-gonnen, heeft zich dit volkomen systematisch ontwikkeld. Dit is voornamelijk de reden, waarom het nu nog door onze juristen wordt bestudeerd, wielke studie mogelijk is, doordat eenige leerboeken van de groote Romeinsche rechtsgeleerden voor ons zijn bewaard gebleven.

134

Corpus Juris In het jaar 533 n. Chr. liet keizer Justinianus uit alle be-Civilis 533 staande rechtsgeleerde werken een volledig Wetboek samen-stellen, waaraan daarna nog een aantal later gemaakte wetten zijn toegevoegd. Deze groote verzameling Wetboeken en wet-ten heet C o r p u s J u r i s C i v i l i s : ze vormt eene der beroemdste codificaties der wereld.

RecepHe van De eenigsten, die zich gedurende de eerste Middeleeuwen s1cheR°8™ch°' i n d e G e r m a a n s c h e landen met studie bezighielden, waren de

monniken in de kloosters. De taal der Kerk was het Latijn, de taal der oude Romeinen, dientengevolge werden ook de meeste boeken in die taal geschreven, terwijl de reeds in het Latijn bestaande werken ijverig wierden bestudeerd. Zoo is het te verklaren, dat in de Germaansche landen door hen, die belangstelden in studie van het Recht, het Corpus Juris werd gelezen en wel vnl. het Zaken- en Verbintenissenrecht eruit, omdat dit aulk ' eene volledige regeling bevatte, die ook voor de toenmalige maatschappelijke verhoudingen wel paste.

Toen de samenleving zich meer en meer ontwikkelde en enkele Universiteiten werden opgericht, wiaar ook de toekomstige rech-ters studeerden, bleef het Corpus Juris het meest noodzakelijke studiewerk. Niet te verwonderen is het, dat deze rechters jn de praktijk de Romeinschrechtelijke regels ook vanzelf toe-pasten op de gevallen, die aan hunne beslissing werden onder-worpen. En zoo is het dan ook gekomen, dat langzamerhand ongemerkt het grootste deel van het Romeinsche Recht, hier en daar wol eenigszins gewijzigd, werd opgenomen in het in de Middeleeuwen in West-Europa, dus ook in Nederland geldende Recht. We noemen dit de r e c e p t i e v a n h e t R o m e i n -s c h e R e c h t .

Roomsch-Hol- In de Republiek der Vereenigde Nederlanden werd het met landsch Recht Romeinsch-rechtelijke normen en rechtsbeginselen vermengde

OudHollandsch gewoonterecht genoemd het R o o m s c h H o l -l a n d s c h e R e c h t . Het werd gedurende de 16e, 17e e n 18e eeuw aangevuld met tal van wettelijke regelingen, die in de verschillende gewesten nog weer zeer verschillend waren. Door

de groote juristen van die tijden werd het bestaande Recht, dat moeilijk te overzien was, tot systemen verwerkt en zoo ontstonden verschillende leerboeken van het toenmalige Recht, die nu nog gebruikt worden,

Zoo kennen we nog: „Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleerdheid" van Hugo de Groot en „Koomsch-Hollandsch Eecht" van Simon van Leeuwen.

Fransche Naarmate het aantal speciale regelingen toenam, werd de Codificatie behoefte aan codificatie grooter. In het laatst der 18e eetuïwl waren reeds eenige Dnitsche staten ermee begonnen, zooals Baden en Pruisen. Verreweg de meest volledige en daardoor meest beroemd geworden Codificatie is echter de Fransche, die in het begin der 19e eeuw op bevel van Keizer Napoléon is tot stand gekomen (1803 en volgende jaren). Ze bestaat uit vijf groote wetboeken:

1° de Code Civil (later genoemd Code Napoléon), d.i. het Burgerlijk Wetboek;

2° de Code de Commerce, d.i. het Wetboek van Koop-handel ;

3° de Code Pénal, d.i. het Wetboek van Strafrecht;

4° de Code de Procédure civile, d. i. het Wetboek van burg-rechtsv. ;

5° de Code d'Instruction criminelle, d.i. het Wetboek van Strafv.

Deze codes bevatten dus geen nieuw Becht, ze waren hoofd-zakelijk eene wettelijke vaststelling van systematisch geordend reeds bestaand Becht, waarin derhalve ook vele Bomeinsch-rechtelijke regels en rechtsbeginselen te vinden zijn, vnl, in het Zaken- en Verbintenissenrecht.

Deze codificatie is van zeer groote beteekenis geweest, om-dat ze in alle, door Napoléon beheerschte landen is ingevoerd en in vele dier landen nog de grondslag vormt voor de daar geldende wetten.

Nederlandse In Nederland zijn tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810-Codificatie 1813) bovengenoemde Fransche wetboeken ingevoerd. Toen

Ne-derland in 1814 zijne onafhankelijkheid had herkregen, zag men de noodzakelijkheid in -eener codificatie van het Becht, dat zich gedurende de laatste eeuwen in Nederland zelf had ontwikkeld. Eene groote moeilijkheid leverde echter op de samenvoeging van Nederland en België, omdat dit laatste land geheel van Noord-Nederland was vervreemd en dus ook eene eigen rechtsontwikkeling had doorgemaakt. Zoo komt het, dat het tot 1838 heeft geduurd, Voor een Nederlandsen Burgerlijk

136

Wetboek, Wetboek van Koophandel, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Wetboek van Strafvordering gereed waren en konden worden ingevoerd. Al die jaren waren de Fransche wetboeken, alleen hier en daar gewijzigd, van kracht gebleven.

De Fransche Code Pénal heeft in Nederland zelfs tot 1886 gegolden, toen ze door het nog bestaande Nederlandsche Wet-boek van Strafrecht is vervangen.

Het Burgerlijk Wetboek berust grootendeels op de Code Civil, daardoor bevat het vele Romeinsch-rechtelijke be-standdeelen en ook overblijfselen uit het Oud-Fransche ge-woonterecht. Er is echter ook veel uit het Oud-Hollandsche gewoonterecht en uit het Roomsch-Hollandsche Recht in overgenomen.

In N. I. leefden tijdens de Compagnie de Nederlanders onder '• hetzelfde Recht als het moederlandsche, dus het

Roomsch-Hollandsche.

Dit is uitdrukkelijk voorgeschreven in de Instructie van Gouverneur-Generaal Brouwer van 1632 (Ned.-Ind. Flakaat-boek dl. I : blz. 263).

Op de Inlanders en Vreemde Oosterlingen werd hun adat-recht toegepast.

Het Roomsch-Hollandsch Recht werd aangevuld door een voortdurend in aantal toenemend stel wettelijke verordenin-gen, die deels in Nederland werden ontworpen door de Heeren XVII en door de Staten-Generaal bekrachtigd, deels in Indië zelf tot stand kwamen door G. G. en Raad van Indië te zamen („G. G. in Rade" geheeten). Ze waren van verschillen-den aard en stonverschillen-den dan ook onder verschillende namen be-kend, zooals: verordeningen, reglementen, publication, ordon-nantiën, instructiën, costumen, statuten, résolu tien. Ze werden door mondelinge afkondiging en aanplakking openlijk be-kend gemaakt, doch niet gedrukt en uitgegeven. Eerst sedert 1816 zijn de algemeene verordeningen van N. I. in het Staatsblad afgekondigd.

Naar de wijze van bekendmaking wierden al die wettelijke verordeningen met den algemeenen naam „Plakaten" aange-duid, dien wij ook in het vervolg zullen gebruiken.

Plakaatboek Na afkondiging en aanplakking werden ze te Batavia ver-zameld en vormden het zg. P l a k a a t b o e k . Natuurlijk was het zeer moeilijk, in al die plakaten den weg te vinden, daarom kwam in 1642 op last van G. G. van Diemen een groot kaat tot stand, waarin d e inhoud van alle voorafgaande pla-katen tot één systematisch geheel werd verzameld en verwerkt.

Baiaviasche Deze verzameling staat bekend onder den naam „ B a t a v i a -Staluten g ^ e S t a t u t e n " ; ze werd in 1650 tot wet verheven en in

geheel N. I. van toepassing verklaard. Ze vormt echter geene codificatie, omdat het geheele gewoonterecht, het Roomsch-Hollandsch Recht ernaast bleef bestaan.

Nieuwe Bata- Ongeveer eene eeuw daarna waren er al weer zooveel pla-viasche sta- katen bijgekomen, dat weer algemeen de behoefte aan eene

overzichtelijke verzameling werd gevoeld. Zulk een résumé kwam ook werkelijk in 1766 tot stand, het staat bekend onder den naam van „ N i e u w e B a t a v i a s c h e S t a t u t e n " , doch is nooit door de Statuten-Generaal bekrachtigd, zoodat deze verza-meling geen bindend plakaat vormt. Wel heeft ze als handleiding eenen grooten invloed op de rechtspraak gehad.

Wie spreekt van het „Nederlandsen-Indisch Plakaatboek", bedoelt daarmee eene uitgave in 17 deelen van alle vroe-gere plakaten, die door den Landsarchivaris Mr. van der Chijs is tot stand gebracht.

Toen de Commissarissen-Generaal in 1816 de Koloniën over-namen van de Engelschen, werden vele onderwerpen door hen en later door den G. G. van der Capellen in verschillende verordeningen, r e s o l u t i ë n genaamd, p r o v i s i o n e e l , d.i. voor-loopig geregeld. Zoo werd bv. de Rechterlijke organisatie, het Burgerlijk- en Strafproces, zoowel voor Europeanen als voor Inlanders geregeld in Sb. 1819-20, eene regeling betreffende het Hoog Militair Gerechtshof en de Krijgsraden vindt men in Sb. 1819-21; verder werden regelingen gemaakt omtrent de Algemeene Rekenkamer, het Onderwijs, de Belastingen, Open-bare Verkoopingen, enz. De meeste dezer verordeningen, die in het Staatsblad werden afgekondigd, zijn nu weer door andere vervangen. Daarnaast werd voor E u r o p e a n e n toegepast het gedeelte van het R o o m s c h - H o l l a n d s c h R e c h t en de o u d e p l a k a t e n , dat niet door de inwerkingtreding van latere

veror- Rechtsrege-Üng na 1816

138

deningen, die ermee strijdige bepalingen bevatten, was verval-len. Ten aanzien van Inlanders en Vreemde Oosterlingen werd ook na 1816 hun adat toegepast.

De Fransche codificatie is nooit in N. I. ingevoerd, omdat de Koloniën nooit onder Fransche heerschappij hebben gestaan.

De Engelschen hebben gedurende het tusschenbestuur grooten-deels het hier bestaande Recht gehandhaafd, dit alleen door eigen verordeningen aangevuld.

Codificatie Boven geschetste toestand is in N. I. blijven bestaan tot voor N. i. 1 8 4 8 T o e n i n 1 8 3 8 i n N e d e r l a n d d e c o d i f i c a t i e w e r d ingevoerd,

besloot de Koning, deze wetgeving ook in te voeren in de Koloniën en wel voor de Europeanen; de Inlanders en Vreemde Oosterlingen zouden, tenminste wat hun Privaatrecht betreft, onderworpen blijven aan hun eigen adatrecht, zooals tot nu toe in hoofdzaak het geval is gebleven.

De Nederlandsche codificatie kon echter met het oog op de van het moederland geheel afwijkende toestanden niet onge-wijzigd in N. ï. worden ingevoerd. Vandaar, dat aan eene commissie van deskundigen werd opgedragen, de Nederland-sche wetboeken geschikt te maken voor de koloniën. Ze kwam hiermee klaar in 1845 en diende bij den Koning vijf ontwer-pen in voor algemeene verordeningen, betreffende:

1° de algemeene Bepalingen van Wetgeving,

2° het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie,

3° het Burgerlijk Wetboek, 4° het Wetboek van Koophandel,

5° verschillende misdrijven in verband met Faillissement.

Het Strafrecht vinden we hieronder natuurlijk niet, omdat Nederland zelf geen eigen Strafwetboek bezat.

Wat het procesrecht betreft, heeft de commissie zich ertoe bepaald, om daarvan alleen de hoofdpunten aan te geven, om-dat zij het beter vond, de definitieve regeling aan den G. G.

over te laten. ,v. • y

Kon. Besl. van In het Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 (te vinden in Sb.

16 Mei 1846 1 847 N0. 23) werden vooreerst de vijf bovengenoemde ont-werpen door den Koning bekrachtigd en aldus verheven tot Koninklijke besluiten (art. 1).

In art. 2 wordt den G. G. opgedragen, de vijf ontwerpen af te kondigen voor of op 1 Mei 1847 en ze in werking te doen treden voor of op 1 Januari 1848. Dit laatste tijdstip is nader bepaald op 1 Mei 1848.

In hetzelfde Koninklijk besluit werd verder den G. G. op-gedragen :

1° om vast te stellen een Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering en een Reglement op de Strafvorde-ring voor de Europeesehe rechters en verder een Re-glement op de burgerlijke rechtsvordering en straf-vordering voor de Inlandsche rechters (Inlandsen Regle-ment) (art. 4);

2° om die gedeelten van de vijf reeds vastgestelde wettelijke verordeningen, welke voor dadelijke invoering of voor ongewijzigde invoering ongeschikt mochten blijken, res-pectievelijk voorloopig buiten w e r k i n g te stellen of ge-wijzigd in te voeren (art. 3: b);

Hierbij werd dus den G. G. machtiging gegeven om veran-deringen aan t e brengen in hetgeen door een hoogeren wetgever nl. den Koning was vastgesteld.

3° om zoodanige algemeen bindende bepalingen te maken als hij noodig zou achten om de invoering der nieuwe wetgeving te regelen (art. 5);

Bq de invoering van elke belangrijke wet moet nl. precies worden aangegeven, welke wijzigingen er in het gedeelte van het oude Recht, dat bestaan blijft naast de nieuwe regeling, moeten worden aangebracht, opdat ze wederom één geheel worden. Dit wordt aangegeven door de zg.

invoeringsbepalingen.

Bovendien berat eene belangrijke wet meestal bepalingen, die regelen, in hoeverre het oude Recht nog toepasselijk blijft op bepaalde rechten, die krachtens het oude Recht verkregen zijn en niet aan de rechthebbenden ontnomen mogen worden. Men noemt dit Overgangsbepalingen (tran-sitoire bepalingen, transitoir Recht).

4° om het ingevoerde B. W. en W. v. K. geheel of gedeel-telijk op Inlanders en Vreemde Oosterlingen toepasselijk te verklaren, wanneer hij dit noodig achtte (art. 7).

Deze bevoegdheid is later in art. 131 I. S. in het alge-meen aan den G. G. gegeven.

140

hel Z L7u- T f b o v e nge i l o e m d e opdrachten is door den G. G. voldaan.

van 16 Mei ' ^ Z vastgesteld : een R e g l e m e n t o p d e B u r g e r l i j k e

1 M 6 R e e n t s v o r d e r i n g en een R e g l e m e n t op d e S t r a f v o r d e r i n g , beide voor de Europeesche rechters, het I n l a n d s e n R e g l e -m e n t voor de Inlandsche procedure, verder de B e p a l i n g e n o m t r e n t d e i n v o e r i n g v a n e n d e n o v e r g a n g t o t d e n i e u w e w e t g e v i n g .

Bij Sb. 1847-23 heeft hij de vijf meergenoemde wettelijke verordeningen afgekondigd en bij verschillende andere staatsblad-nummers ook de andere reglementen. Al die verordeningen en reglementen werden ten slotte ingevoerd op den lsten Mei 1848 (Sb. 1847-57).

vaTÎ^sTr'« u B 0 V e n Z a g e n W e r e e d s' d a t i n d e n i e u w e wetgeving niet rech» ^ g r e p e n was de regeling van het strafrecht. Een s a m e n v a t

tend strafwetboek was in Indië onbekend, omdat de Code Pénal, die in Nederland bestond, hier nooit is ingevoerd. Bij de rechtspraak in strafzaken werd toegepast: het Roomsch-Hollandsch Recht, dat weinig strafrechtelijke bepalingen bevatte, tal van plakaten uit den Compagniestijd, algemeene veror-deningen van Commissarissen-Generaal en latere Koninklijke besluiten en ordonnanties, Keuren van de Hoofden van ge-westelijk bestuur.

In het Kon. Besl. van 16 Mei 1846 werd den G. G. opge-dragen, om een ontwerp voor een Indisch Strafwetboek te doen samenstellen en dit dan ter bekrachtiging naar Neder-land te zenden. Daar d e regeering inzag, dat het wel eenige jaren zou duren, voor zulk een Strafwetboek gereed zou zijn, en er groote behoefte bestond aan eene dadelijke regeling van eenige strafrechtelijke onderwerpen, werd den G. G. tevens de bevoegdheid gegeven, om reeds dadelijk die gedeelten van het strafrecht voorloopig te regelen, waarin dadelijk voorzien moest worden. Dit is dan ook geschied door het vaststellen v a n :

„ B e p a l i n g e n t e r r e g e l i n g v a n e e n i g e o n d e r w e r p e n v a n s t r a f w e t g e v i n g , w e l k e e e n d a d e l i j k e v o o r z i e n i n g v e r -e i s c h -e n " . (Sb. 1848-6).

Ook deze verordening werd 1 Mei 1848 ingevoerd: zij regelde m hoofdzaak de straffen en enkele bijzondere misdrijven en is bij de inwerkingtreding der latere strafwetboeken natuurlijk weer vervallen.

Aan de opdracht, om een strafwetboek samen te stellen, is door den G. G. niet voldaan, daarom is men er in Nederland zelf maar aan begonnen. In Sb. 1866-55 werd afgekondigd een Strafwetboek voor de Europeanen, dat 1 Januari 1867 in werking trad; het was gemaakt naar het voorbeeld van de Code Pénal, maar week hiervan toch ook in belangrijke op-zichten af.

Bij Sb. 1872-85 werd dit wetboek door den G. G. hier en daar gewijzigd toepasselijk verklaard op de Inlanders en Vreemde Oosterlingen ; het trad in werking op 1 Januari 1873.

Bij de samenstelling van het strafwetboek voor de Euro-peanen was men in zooverre van de Code Pénal afgeweken, dat alleen misdrijven en enkele veel voorkomende overtredin-gen waren geregeld. Spoedig zag men in, dat men de straf-bedreiging tegen de eigenlijke politieovertredingen niet geheel kan overlaten aan den lageren an localen wetgever, omdat hieronder wel degelijk feiten worden gevonden, die voor het geheele land en uniform geregeld moeten worden. Daarom kwa-men in 1872 bij Sb. 1872-110 en 111 als aanvullingen van beide strafwetboeken de zg. Algemeene Politiestrafreglemen-ten tot stand, een voor de Europeanen, een voor de In-landers en Vreemde Oosterlingen. Deze vier strafwetboeken hebben in Indië bestaan tot 1 Januari 1918, toen ze door ons tegenwoordig strafwetboek zijn vervangen.

Nederland zelf kreeg in 1886 een nationaal strafwetboek. In-gevolge art. 75 R. R. moest dit ook min of meer gewijzigd toegepast worden op de Europeesche bevolking van N. I. (het zg. Concordantiebeginsel). Daarom werd dan ook in Sb. 1898-175 een strafwetboek voor de Europeanen in N. I. afgekondigd, dat echter nooit in werking is getreden. Dit is ook nog door eene commissie gewijzigd voor Inlanders, maar dit ontwerp ïs zelfs nooit afgekondigd. Dit komt, doordat het verlangen, om één Algemeen strafwetboek voor alle bevolkingsgroepen van N. I. te maken, steeds meer aanhangers vond. Wel meen-den een aantal juristen, |dat art. 75 R. R. zich tegen zulk een algemeene codificatie (eene zg. unificatie van Recht en recht-spraak) verzette, maar dit gevoelen werd weer door anderen bestreden. De regeering koos de partij der laatsten door in

1906 opdracht te geven tot de samenstelling van een ontwerp-strafwetboek voor alle landaarden. Dit kwam eerst in 1913

142

gereed, waarna het in den vorm ran een Kon. besl. in Sb.

1915-732 werd afgekondigd. Dit Wetboek van Strafrecht voor N. I. is 1 Januari 1918 voor geheel N. I. in werking getreden.

V R A G E N .

1. Beschrijf de rechtsontwikkeling in West-Europa.

2. Welk vreemd Recht is hierin opgenomen?

3. Wat is het Corpus Juris?

Waarom wordt hiervan nog studie gemaakt?

4. Wat verstaan we onder het Roomsch-Hollandsche Recht?

Wanneer is het ontstaan? Noem enkele bekende boeken over dit Recht.

5. Wanneer had de Codificatie van het Fransche Recht plaats ? Waardoor is deze codificatie voor ons van belang?

6. Wanneer is het Nederlandsche Recht gecodificeerd?

7. Welk Recht werd tijdens de V. O. C. in N. I. toegepast?

8. Wat verstaan we onder de Bataviasche Statuten?

9. En wat zijn de Nieuwe Bataviasche Statuten?

10. Beschrijf de rechtsontwikkeling in N. I. na 1816.

11. Van welk jaar is de N. I. sehe codificatie?

Wat omvat ze?

12. Van wanneer is ons tegenwoordig Wetboek van Strafrecht?

Voor welk strafrecht is het in de plaats gekomen?

DE W E T G E V E R S V A N N. I. ALGEMEENE BEPALINGEN V A N WETGEVING.

TOEPASSING EN