• No results found

WERKBOEK 1. Werkwoordspelling TAALBAAS. Tegenwoordige tijd, onvoltooide tijd, bijzondere werkwoorden en Engelse werkwoorden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WERKBOEK 1. Werkwoordspelling TAALBAAS. Tegenwoordige tijd, onvoltooide tijd, bijzondere werkwoorden en Engelse werkwoorden."

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave

Onderwerp | Enkelvoud of meervoud 2 Persoonsvorm 5

Werkwoordstam 8 Stam + t 13

Onvoltooid deelwoord 18

Bijzondere werkwoorden | Tegenwoordige tijd 19 Bijzondere werkwoorden | Verleden tijd 22 Engelse werkwoorden 25

Laat het zien! 27

Spellingregels gemengd 28 Werkwoord Wijzer 39 GROEP

8

TAALBAAS ®

WERKBOEK 1

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd, onvoltooide tijd,

bijzondere werkwoorden en Engelse werkwoorden

(2)

2

Onderwerp | Enkelvoud of meervoud

Onderwerp | Enkelvoud of meervoud

Bijna elke zin heeft een onderwerp. Het onderwerp kun je ook wel de hoofdpersoon noemen.

Het onderwerp vind je door te vragen wie of wat iets doet.

Let op! Een zin in de gebiedende wijs heeft geen onderwerp. Het geeft aan dat je iets wel of niet moet doen. Het is een bevel.

In deze oefeningen leer je:

• wat het onderwerp in een zin is,

• wat enkelvoud en meervoud betekenen,

• of het onderwerp in het enkelvoud of meervoud staat.

Voorbeeldzinnen Wie of wat ... ? Onderwerp Stefan eet een pizza. Wie of wat eet? Stefan Hij lacht heel grappig. Wie of wat lacht? Hij

De takken kraken. Wie of wat kraken? De takken Stop met giechelen! Wie of wat stopt?

Onderwerp

Oefening 1: Schrijf het onderwerp van de zin op.

Carlijn zoekt de tas van Sep. ---

1. Fatima zwemt in het buitenbad. --- 2. Opa en oma gaan op wereldreis. --- 3. De computers maken veel lawaai. --- 4. Thomas gaat op bezoek bij Ron. --- 5. Nick fietst naar de bibliotheek. --- 6. Groep 8 oefent voor de musical. --- 7. De leerlingen zingen een lied. --- 8. Jullie doen altijd goed mee. --- 9. De honden snuffelen in de tuin. --- 10. Stefanie koopt een nieuwe telefoon. ---

Carlijn

/ /

(3)

10

Werkwoordstam

Oefening 2: Vul de stam van het werkwoord in.

Hele werkwoord Ruwe stam De stam

plakken plakk - k (ik) plak

gillen gill - l (ik) gil

klappen klapp - p (ik) klap

remmen remm - m (ik) rem

Dubbele medeklinker

Werkwoorden met een dubbele medeklinker krijgen een ruwe stam die eindigt op twee medeklinkers. Om de juiste stam te vormen, moet je van de ruwe stam een medeklinker afhalen.

1. Ik ---(chatten, tt) 2. Ik ---(zakken, tt) 3. Ik ---(verzetten, tt) 4. ---(Brullen, tt) je?

5. ---(Verklappen, tt) niets!

6. Ik ---(tutten, tt) 7. ---(Schatten, tt) jij?

8. Ik ---(miskennen, tt) 9. Ik ---(verlossen, tt) 10. Ik ---(grappen, tt) 11. ---(Vertellen, tt) het!

12. Ik ---(schrikken, tt) 13. Ik ---(mislukken, tt) 14. Ik ---(snellen, tt) 15. Ik ---(drukken, tt)

16. Ik ---(bemannen, tt) 17. ---(Beslissen, tt) jij?

18. Ik ---(verstrekken, tt) 19. Ik ---(schudden, tt) 20. ---(Redden, tt) je?

21. Ik ---(herkennen, tt) 22. Ik ---(bekladden, tt) 23. Ik ---(bekennen, tt) 24. ---(Krabben, tt) jij?

25. Ik ---(straffen, tt) 26. Ik ---(bukken, tt) 27. Ik ---(overschatten, tt) 28. Ik ---(bestellen, tt) 29. Ik ---(tennissen, tt) 30. Ik ---(hervatten, tt)

(4)

16

Stam + t

Oefening 4: Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

1. Het ---(branden, tt) 2. Opa ---(klagen, tt) 3. Tim ---(geeuwen, tt) 4. Jos ---(gaan, tt) 5. Hij ---(vinden, tt) 6. U ---(weten, tt) 7. Je ---(houden, tt) 8. Mart ---(neuzen, tt) 9. Ans ---(verraden, tt) 10. Je ---(groeien, tt)

11. Frank ---(braden, tt) 12. Job ---(staren, tt) 13. Jij ---(verzenden, tt) 14. Zij ---(vertellen, tt) 15. Cas ---(ontvangen, tt) 16. De kip ---(pikken, tt)

17. Liv ---(maaien, tt) 18. Het ---(regenen, tt) 19. Britt ---(rijden, tt) 20. Kees ---(verhuizen, tt)

Oefening 5: Zoek de fouten en verbeter ze.

• Onderstreep de persoonsvorm in de zin en kruis aan of deze goed of fout gespeld is.

• Verbeter de persoonsvorm als deze fout gespeld is.

Jij word later vast astronaut.

*

*

---

1. De uitgever drukt de krant.

*

*

--- 2. Oma word verrast met een etentje.

*

*

--- 3. Jij probeerd het steeds opnieuw.

*

*

--- 4. Sanne braad het vlees in de pan.

*

*

--- 5. Koen wijst hem de weg naar het dorp.

*

*

--- 6. De scheidsrechter fluitt voor de fout.

*

*

--- 7. Jimmy bekladd de muren met graffiti.

*

*

--- 8. De fabriek produceert het lekkerste ijs.

*

*

--- 9. Mijn vader vind roomijs lekker.

*

*

--- 10. Pip krabbelt aan de achterdeur.

*

*

--- 11. Het virus verspreid zich razendsnel.

*

*

--- 12. Er gebeurd nog steeds niets.

*

*

---

goed fout

/ / wordt

(5)

20

Bijzondere werkwoorden | Tegenwoordige tijd Oefening 1: Vul de persoonsvorm in.

1. ---(Kunnen, tt) die vaders wel echt zo goed koken als ze zeggen?

2. Ik ---(kunnen, tt) echt niet dansen.

3. ---(Zullen, tt) je beloven dat je dat werkstuk nu echt afmaakt?

4. Ik verwacht echt dat Joost weer in de poep ---(zullen, tt) trappen.

5. De kinderen ---(zijn, tt) allemaal tegelijk ziek geworden.

6. Ik ---(kunnen, tt) echt niet vertellen wat Marja heeft gezegd.

7. U mag alles kiezen wat u ---(willen, tt).

8. De zon ---(hebben, tt) de hele dag geschenen.

9. Quinten ---(willen, tt) dolgraag op karate.

10. De nieuwe leerkracht ---(hebben, tt) een conflict met de klas.

11. Mijn ouders ---(zijn, tt) erg blij met hun nieuwe hond.

12. Ik ---(hebben, tt) een nieuw record gehaald.

13. Hij ---(zullen, tt) het echt niet zo bedoeld hebben.

14. De feestneuzen ---(mogen, tt) nog heel lang opblijven.

15. De problemen ---(zullen, tt) zo snel mogelijk worden opgelost.

16. We ---(zijn, tt) moe geworden van die lange wandeltocht.

17. Het ---(zijn, tt) veel te koud om te gaan fietsen.

18. ---(Zullen, tt) we ergens wat gaan drinken?

19. Jij ---(zijn, tt) een erg goede zangeres.

20. ---(Willen, tt) jullie naar de dierentuin of het attractiepark?

21. Dani ---(willen, tt) ook graag meedoen met het toneelstuk.

22. Die uitmuntende bakker ---(mogen, tt) een taart bakken voor de koning en koningin.

23. Je ---(hebben, tt) veel te veel ijs gegeten.

24. ---(Zullen, tt) je goed op je broertje letten op dat drukke plein?

25. Die hond ---(kunnen, tt) allerlei kunstjes.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het werkwoord ‘skiën’ zou je zonder trema uit kunnen spreken als: ‘skien.’ In de oefeningen wordt alleen gevraagd om de ik-vorm van deze werkwoorden in te vullen.. Zoals je in

Teken een vlakke figuur met dezelfde omtrek, maar met een andere oppervlakte?.  Teken een vlakke figuur met een oppervlakte heeft van

Teken een vlakke figuur met dezelfde omtrek, maar met een andere oppervlakte.. Teken een vlakke figuur met dezelfde oppervlakte, maar met een

2 Doorstreep de woorden die alleen een hoofdletter krijgen als ze het eerste woord van een zin zijn. Europa Fatima Azië Spaanse

De Bamboo Forest is uit het Moso assortiment, maar een soortgelijk vloerdeel met de buitenkant van de bamboe stam is wel via Bambootouch leverbaar (zie pagina 4).. De Bamboo

De man ging snel naar de winkel, maar hij zag de auto niet aankomen.. Die auto reed te snel zodat de voetganger niet tijdig

In welke zin is het dik gedrukte woord fout gespeld?. ​Geheel of gedeeltelijk ​ontblote lichamen zijn op de heilige plaats niet

In het schema hierboven zie je dat je niet altijd een juiste stam overhoudt als je –en van het hele werkwoord afhaalt.. De stam van het werkwoord ‘weten’ is