• No results found

Hoorcolleges, VO s en ZO s week 9. Vak 1.A.2 Samenvatting Hoorcolleges, VO s en ZO s week 9. Geneeskunde, JAAR 1.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hoorcolleges, VO s en ZO s week 9. Vak 1.A.2 Samenvatting Hoorcolleges, VO s en ZO s week 9. Geneeskunde, JAAR 1."

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vak 1.A.2

Samenvatting

Hoorcolleges, VO’s en ZO’s week 9

Geneeskunde, JAAR 1

(2)

JoHo Samenvattingen

JoHo biedt een compleet pakket

samenvattingen aan. In dé studentenwinkels van Nederland vind je bijvoorbeeld

uitgebreide boekuittreksels, stamplijsten, handige schema’s, samenvattingen van arresten, collegeaantekeningen en oude tentamens met uitwerkingen. Deze producten zijn aanvullend op je lesstof en studieboeken, besparen je tijd, vergroten je slagingskans en worden niet voor niets door vrijwel iedere student in de grote studentensteden al jaren als onmisbaar ervaren!

Kijk voor het actuele aanbod op JoHo.nl Bij de samenstelling van de samenvattingen proberen we zoveel mogelijk de kwaliteit te waarborgen. We kunnen echter geen

verantwoordelijkheid aanvaarden voor het gebruik ervan. De materialen dienen als hulpmiddel en niet als vervanging van bijvoorbeeld het volgen van onderwijs of het bestuderen van boeken.

.

Hoe te verkrijgen?

Online via JoHo.nl

Een groot gedeelte van het aanbod is online gratis te gebruiken voor JoHo donateurs

Bestellen via JoHo.nl

Het volledige aanbod is per post te bestellen via JoHo.nl

In het JoHo center Den Haag

Het volledige aanbod is hardcopy verkrijgbaar in het JoHo center van Den Haag.

Werken voor JoHo

JoHo zoekt voortdurend afgestudeerden voor het maken en controleren van de

samenvattingen

.

JoHo centers

Je vindt de JoHo centers in Amsterdam, Den

Haag, Groningen, Leiden, en Utrecht. Voor

adressen en openingstijden, kijk op JoHo.nl

(3)

Inhoudsopgave Week 9

Hoorcolleges

HC 1: Darmmotoriek en Secretie HC 2: Viscerale coördinatiesystemen HC 3: Anatomie urinewegen

HC 4: Anatomie geslachtsorganen man HC 5: Anatomie geslachtsorganen vrouw

HC 6: Vrouw en Man; samenspel van genen en hormonen HC 7: Motivatie

HC 8: Leren en Geheugen

Vaardigheidsonderwijs

VO 1: Anatomie van urogenitaal stelsel VO 2: Gladde spier

VO 3: Geslachtsdiferentiatie

Zelfstudieopdrachten ZO 1: Liesbreuk ZO 2: Blaasregulatie

ZO 3: Embryogenese urogenitaal stelsel

(4)

Hoorcolleges

Hoorcollege 1: Darmmotoriek en Secretie (darmactiviteit)

Voeding wordt in de mond omgezet in brokstukken (bolussen). Een bolus moet vervolgens langs verschillende kringspieren (sphincters):

UES: bovenste oesophagus sphincter  tussen keel en oesophagus LES: onderste oesophagus sphincter  tussen oesophagus en maag Pylorus sphincter: verspert doorgang naar duodenum

Illeocicale sphincter: voor de dikke darm

Hiernaast bestaan er nog interne en externe anale sphincters.

Algemene bouwplan Van binnen naar buiten:

Binnenzijde van darmkanaal is bekleed met villi met op de villi microvilli  zorgen voor opname belangrijke voedingstoffen.

Mucosa: binnenste laag; scheiden stoffen, enzymen en water af Musculi mucosa: spierlaagje: functie is contractie

Submucosa: bindweefsellaag

Muscularis externa: is onderverdeeld in 2 lagen:

1. longitudinale spierlaag (verkorten)

2. binnenste circulaire spierlaag (vernauwen)

Tussen de spierlagen (musculi) in is er de zenuwplexi (netwerk van zenuwen) 3. plexus submucosa (Meisner)

4. plexus myentericus

Beide plexi lopen parallel aan elkaar.

Alle spieren van het maag-darmkanaal zijn gladde spieren, met uitzondering van het begin (de tong) en het eind (externe kringspier van de anus).

Contractiemechanisme en secretiemechanisme

Het contractiemechanisme van het maag-darmkanaal werkt volgens een systeem. Het is niet afhankelijk van de zwaartekracht. Zelfs als je op je kop staat verloopt een bolus van mond naar anus.

Bij een bolus in het maag-darmkanaal contraheren de spieren achter en om de bolus terwijl de spieren ervoor relaxeren.

De aansturing hiervan verloopt voornamelijk via het enterische zenuwstelsel wat zelfstandig werkt in het maag-darmkanaal.

Het enterische zenuwstelsel:

- maakt gebruik van sensoren:

Sensorneuronen  signaal  zorgt voor reflex  zet motorneuron activiteit in gang.

5. zorgt voor secretie 6. reguleert bloedvaten

Vanuit de plexis gaan er ook zenuwen naar de hersenstam. Het autonome zenuwstelsel kan het enterische zenuwstelsel beïnvloeden (bijv. als je eten ziet).

Vanuit het parasympatisch zenuwstelsel komen de signalen via interneuronen.

Er zijn twee soorten gladde spierweefsels:

7. Multi unit  spiercellen onafhankelijk van elkaar. Worden apart geïnnerveerd (bijvoorbeeld in de iris)

(5)

8. Unitair:  signaal wordt doorgegeven via gap junctions (wordt gebruikt in het maag- darmkanaal). Werkt langzaam en heeft minder energie nodig  kracht in spieren kan langer worden volgehouden. Geen fijne controle.

Voor contractie is er een signaal nodig (er zit een receptor in het membraan van de spiercel).

Signalen:

- 'pharmaco-mechanische koppeling’ (via receptor verandering in cel teweeg brengen):

9. Neurocrien: door zenuwstelsel

10. Paracrien: door een andere cel vlak in de buurt van de spiercel 11. Endocrien: hormonale regulatie

- 'electro-mechanische koppeling':

12. gap junctions direct calcium van ene cel naar de andere.

Calcium is hierbij het basiselement voor contractie.

Signaal  activering receptor  ene kant membraan gaan calciumkanalen openstaan  tegelijkertijd wordt er in het endoplasmatisch reticulum calcium vrijgemaakt  meer calcium beschikbaar in cel  directe trigger voor contractie.

De darmen hebben een slow wave (continue schommeling). Hierbij stijgt en daalt het potentiaal voortdurend zonder actie te leveren. Contractie ontstaat alleen als het slow wave potentiaal vlakbij de drempel potentiaal is  dan wordt er een actiepotentiaal afgegeven  actiepotentiaal zet calciumkanalen open  calcium kan cel binnenkomen  contractie.

De plexi kunnen het slow wave potentiaal omhoog en omlaag duwen.

Kaliumkanalen spelen bij het slow wave potentiaal ook een rol. Ze zorgen voor relaxering. Er zijn dus 2 soorten kanalen:

13. Kaliumkanalen: als ze openstaan ontstaat er hyperpolarisatie van het membraanpotentiaal.

14. Calciumkanalen: als ze openstaan zorgen ze voor depolarisatie van het membraanpotentiaal

EPSP's (exiterende postsynaptische potentialen) dit zijn potentiaal veranderingen die ervoor zorgen dat het slow wave niveau stijgt of daalt en zijn daarom belangrijk. Als er stijging is kan er contractie ontstaan en als er daling is relaxering. Daarom zijn EPSP's belangrijk.

Aanpassingen activiteit in relatie tot functie

Activiteit van de darm wordt intrinsiek en excentriek gereguleerd.

Plexi zijn uitgebreide netwerken van ganglioncellen  tussen ganglioncellen in zitten vezelbanen  door de vezelbanen staan alle ganglioncellen met elkaar in verbinding.

De verschillende neuronen in het enterische zenuwstelsel zijn te onderscheiden in verschillende typen en hebben verschillende neurotransmitters.

VIP (vasoactieve intestinaal peptide): een belangrijke inhiberende neurotransmitter  belangrijk voor het ontspannen van de kringspier.

Alle neurotransmitters die zich in de hersenen bevinden vindt je ook terug in het enterische zenuwstelsel.

Door immunocytochemie kunnen de neuronen in het maag en darmkanaal worden aangetoond

Hoorcollege 2: Viscerale coördinatiesystemen (afstemming darmactiviteit)

Regulatie mechanismen

Tractus digestivus: bestaat uit verschillende compartimenten, met dezelfde bouw, maar met ieder een eigen functie. Dat vereist aanpassingen in de regulatie. Hiervoor zorgt het enterisch zenuwstelsel.

(6)

Slokdarm-maag

Dit systeem vereist goede en nauwkeurige coördinatie. Slikken is iets dat wij kunnen

aansturen met onze wil (tegenovergesteld aan autonome zenuwstelsel). Zodra een bolus in de slokdarm komt wordt het overgedragen aan het enteric nervous systeem. De tong duwt de bolus de keel in, waar de luchtpijp wordt dichtdrukt. De UES en de LES staan open zodra je slikt. Dan wordt de bolus door darmperistaltiek voortbewogen: de kringspieren vernauwen achter de bolus en verwijden voor de bolus. Bij de lengte-spieren gebeurt dit andersom, zodat die spieren er overheen glijden en de bolus in de goede richting voortbewegen.

Neurotransmitters zijn nodig voor deze peristaltiek:

Acethylcholine: zorgt voor de contractie achter de bolus

VIP of NO: zorgen voor relaxatie voor de bolus en het openstaan van de LES

LES Achalasia is een ziekte waarbij de LES te dicht zit, zodat het voedsel zich daarboven ophoopt.

De maag bestaat uit 3 onderdelen wanneer men naar de functie kijkt.

- 1e deel: bestaat uit de LES en de cardia  voorkomen de terugstroom van voedsel en zorgen voor de regulatie van het laten van boeren.

- 2e deel: bestaat uit de fundus en het corpus  opslag van het voedsel en kan daarom zeer veel uitrekken (vandaar dat er plooien te zien zijn)

- 3e deel: Antrum en pylorus  mixen en malen van de voedselbrij en de regulatie van afgifte aan het duodenum door pH-verschillen.

De tijd van het voedsel in de maag en de activiteit van de maag hangen af van het voedsel;

veel eiwit > voedsel lang in de maag.

De pylorus staat 2 mm open, zodat alleen kleine brokstukken er door kunnen. Wanneer de contractie van de maag de pylorus bereikt sluit deze, zodat het voedsel naar achter geduwd wordt in de maag. Onder invloed van VIP en NO vindt er in de maag receptieve relaxatie plaats. Dat houdt in dat er voedsel in de maag komt, zonder dat de druk hoger wordt

(daarvoor dienen ook de plooien in de fundus). Dit verschijnsel wordt met name aangestuurd door de nervus vagus. Als dit niet zou gebeuren zou men te snel een vol gevoel hebben, zodat er steeds maar weinig gegeten kan worden.

MMC = migrating myolectic complex (migrerend elektrische activiteit van de spier): heeft een schoonmaak functie die begint in de maag en gaat tot einde dunne darm. Maag wordt leeggehaald en knijpt sterk samen. Al het voedsel gaat via pylorus gelijk door naar de dunne darm en zorgt ervoor dan ook grotere niet afbreekbare objecten de maag kunnen verlaten.

De hele verder darm duwt deze maaginhoud door en zorgt ervoor dat ook grotere niet afbreekbare objecten de maag kunnen verlaten.

Darmen

De dunne darm is er voor de opname van voedingsstoffen. Daarom moet het voedsel hier niet te snel gaan: de darm bestaat uit segmenten die los van elkaar contraheren, zodat de voedselbrij heen en weer geduwd wordt en maar langzaam vordert. De hele verder darm duwt deze maaginhoud door.

De dikke darm zorgt voor reabsorptie van water en ionen. Ook wordt hier door bacteriën nog voedsel verteerd. Tenslotte bereikt het voedsel het rectum vanwaar het door de interne sphincter (die opengaat bij een bepaalde druk, zodat de behoefte tot ontlasten bestaat) in de anus komt en door de externe sphincter kan worden uitgescheiden, mits het daarvoor de tijd en de plaats is.

Bij de ziekte van Hirschprung zijn er problemen met de plexus entericus. De plexus is op sommige plaatsen niet aangelegd waardoor de spieren niet goed kunnen ontspannen en de resten van het voedsel het lichaam niet kunnen verlaten.

(7)

Hoorcollege 3: Anatomie urinewegen

Het systema urinarium bestaat uit vier onderdelen: de nieren, de ureters, de blaas en de urethra:

Nieren

De nieren liggen retroperitoneaal (achter het peritoneum, dat de meeste buikorganen omvat), met boven op de nier de bijnier. De rechternier ligt lager dan de linker omdat het achter de lever ligt. Ook het duodeum ligt voor de rechternier. Onder de nieren ligt het colon

ascendens en transversus. Over de linkernier ligt de pancreas, de milt en een stukje van de maag. Aan de achterzijde liggen twee spieren: de m. psoas major en de m. quadratus lumborum. Om de nier heen liggen vetlagen: tegen de nier aan ligt het perirenale vet, met daar omheen de fascia renalis en daaromheen weer het pararenale vet. De nieren zijn bewegelijk en wanneer het vet rondom verbruikt wordt, kan de nier gaan wandelen. Wanneer al het vet op is krijgt men zelfs een zwervende nier: hierbij daalt de nier naar beneden en knikt de arteria renalis, zodat de bloedtoevoer wordt afgesneden. Ook de ureter kan knikken, zodat de urine de nier niet kan verlaten.

De nier bestaat uit een aantal delen: (buiten naar binnen)

- Capsula fibrosa een dunne laag die strak om de nier heen zit als bescherming - Cortex renalis  hier zitten de glomeruli

- Columna renalis  uitlopers van de cortex renalis - Medulla renalis

- Pyramis renalis  nierkanaaltje in de medulla renalis - Calynx renalis minor  opvang van de urine uit de pyramis

- Calynx renalis major  opvang van de urine uit de calynx renalis minor

- Pelvis renalis  laatste ruimte van de nier waar de urine verzamelt (nierbekken) - Ureter

A.renalis  levert bloed aan de nier en komt uit de aorta (rond lumbale 1-2). Door de ligging van de aorta (links) is de a. renalis links korter dan rechts.

V. renalis  voor de bloedafvoer en is links langer dan rechts.

Poolarteriën  arteriën die vanaf de aorta direct naar de onder of bovenpool van de nier lopen. Dit komt bij 15 % van de mensen voor. Deze arteriën zijn na de ontwikkeling van het embryo niet versmelt met de hoofd-arterie.

V. testicularis (man) / v. ovarica (vrouw)  komt bij de man voor en komt links uit de v.

renalis en rechts uit de vena cava. Als het lichaam zich verder ontwikkelt dalen ze in.

De lymfe wordt afgevoerd naar lumbale lymfeknopen: - linkernier aortaknopen (knopen langs de aorta)

- rechternier  cavale lumbale knopen (knopen langs de vena cava)

Hierna wordt het afgevoerd naar de ductus thoracilus.

Verschillende problemen die in en rond een nier kunnen ontstaan:

15. niercyste: vochtophoping in de nier en is meestal geen probleem (bij 1 of 2 cysten), want nieren hebben overcapaciteit.

16. polycyste: meerdere cysten waardoor de totale capaciteit van de nier drastisch wordt beïnvloedt en de werking omlaag gaat. (meestal erfelijk bepaald).

17. Niertumor: bij tumor kleiner dan 7 cm kan er een niersparende operatie worden uitgevoerd. Bij grotere tumoren moet de nier worden verwijderd.

18. Nierdialyse: is een zware belasting die voorlopig kan worden uitgevoerd. Patiënten wachten op niertransplantatie.

(8)

19. Niertransplantatie: wordt uitgevoerd als nieren beide niet meer goed functioneren.

Nier wordt geplaatst in het bekken en vastgemaakt aan de a./v. illiaca. Eigen nieren blijven zitten mits ze niet functioneel zijn en geen gezondheidsrisico vormen.

Ureter

De ureter heeft kringspieren in zijn wand die door peristaltische bewegingen de urine naar beneden brengen. Door zijn lengte is er bloedtoevoer van verschillende arteriën uit de regio waar hij zich bevindt. Voor het grootste deel loopt hij retroperitoneaal en onderin

subperitoneaal.

Er kunnen veel verschillende nierstenen op veel verschillende plaatsen ontstaan door kristallisering van zouten aangezien de urine een hoge zoutconcentratie heeft. De kristallen worden op een gegeven moment stenen. Er zijn enkele plaatsen waar stenen vaak blijven hangen aangezien zich daar een bocht bevindt:

- Bij de overgang tussen de pelvis renalis en de ureter

- Bij de a. testicularis (die over de ureter loopt en er lichtelijk tegenaan duwt) - Bij de a. illiaca communis (loopt er onderlangs)

- Voor de blaas

De eerste optie is om een niersteen te vergruizen, ander moet deze operatief verwijderd worden.

Blaas (vesica urinaria)

De blaas heeft een stevige spierlaag (m.detrusor vesicae) met aan de binnenzijde een slijmvlieslaag, is bedekt met perineum en ligt dus subperitoneaal. De blaas heeft 3

openingen. Ze vormen een driehoek (trigonium vesicae) die niet kan uitrekken als de blaas uitrekt. Ook voorkomt het dat de urine niet terugstroomt naar de ureter. De blaas wordt afgesloten door de sphincter.

Urethra

Een vrouw heeft een kortere urethra dan de man hierdoor heeft een vrouw meer kans op een blaasontsteking. Ook heeft de vrouw maar één sphincter: de m. sphincter urethra externa, terwijl de man er twee heeft: m. sphincter urethra interna (voor de prostaat) en externa (voor de penis). Deze voorkomt dat het ejaculaat in de blaas terecht komt. Mannen hebben dan ook een langere urethra die door de prostaat en de penis loopt: deze heeft twee bochten.

De blaas krijgt zijn bloedtoevoer door aftakkingen: begint bij aorta  a. illiaca communis  a.

illiaca interna (gaat naar het bekken)  a. en v. vesicalis superior (bovenzijde blaas) en a. en v. vesicalis inferior (onderzijde blaas).

Lymfe wordt afgevoerd via lymfeknopen langs de illiaca interna en communis. Ook liggen er enkele lymfeknopen in de lies: Nll. Inguinalis superficialis en profundi.

Wanneer de blaas geleegd moet worden omdat een patiënt daar zelf niet toe in staat is, kan dat op twee manieren. De eerste is een blaas-punctie, waarbij een naald net boven de os pubis langs in de blaas wordt gestoken. Een tweede mogelijkheid is de blaaskatheter. Dit is bij mannen lastiger dan bij vrouwen, omdat de afgelegde weg veel langer is en omdat er bij de mannen langs twee bochten moet worden gegaan.

Hoorcollege 4: anatomie geslachtsorganen van de man

Botten spieren en ligamenten

Het bekken bestaat uit twee heupbeenderen:

- Os coxae: die bestaat uit os illium, het os pubis (verbonden met elkaar door symphysis pubica) en het os ischium

(9)

- Os Sacrum: de onderste wervels, met onderaan het os coccygis Door de vorm van de botten bestaat het bekken uit twee delen:

- pelvis major: boven

- pelvis minor: onder. Hier liggen de organen. Hier liggen ook twee spieren die

verantwoordelijk zijn voor de abductie en rotatie van de benen: de m. obturatorius en de m. piriformis. Ook zijn er ligamenten die het sacrum stevig verbinden met het os coxae:

het ligamentum sacrospinale en het ligamentum sacrotuberale.

Het bekken wordt afgesloten door het diafragma pelvis (de bekkenbodemspieren). De funtie van het bekken is: afvoeren, geven van stabiliteit en de druk van de buik opvangen. Twee spieren zorgen daarvoor:

• m . coccygeus

• m. levator ani die uit 3 delen bestaat: m. illiococcygus m. pubococcygus m. puborectalis

Levatorpoort: voorste opening in het diafragma pelvis waar die spieren omheen zitten. Hier lopen het anaalkanaal en de urethra door. Dit wordt afgesloten door het diafragma

urogenitalis die door middel van 'peritoneal membrane' bijna de gehele levatorpoort afsluit. In de 'peritoneal membrane' bevinden zich 2 belangrijke spieren:

• m. perinae transversus profundae

• externe sphincter (bij een man) die tevens voor een opening zorgt.

Bij een vrouw bevindt zich hier dus een tweede opening waar de vagina zich bevindt.

Excavatio rectovesicalis (ruimte van Douglas): is het onderste gedeelte van de buikholte.

Hier verzamelen zich alle vloeistoffen uit de buik. Dit is een goede plek voor een punctie, omdat ook lichaamsvreemde stoffen hier naartoe stromen.

Uitwendige geslachtsorganen

Er zijn bij de man twee uitwendige organen te onderscheiden: de scrotum en de penis.

De penis bestaat uit verschillende onderdelen:

corpus spongiosum (1 zwellichaam) begeleidt door de m. bulbusspongiosus  aan

weerszijde daarvan ligt de corpus Cavernosum (2 zwellichamen)  splitst in een crus die aan de twee kanten van het os pubis vasthechten begeleidt door de m. ischiocavernosus  boven de zwellichamen volgt de glans penis, overdekt met het preputium penis (de voorhuid)

 glandula bulbourethralis (een klier die het voorvocht uitscheidt) ligt proximaal van de penis.

Frenulum: verbindt glans penis en preputium penis.

De penis wordt geïnnerveerd door de a. + v. pudenda interna (aftakking illiaca internis) en door de n. pudendum, die door de sacrale gaten het sacrum in komt.

De zwelling van de penis is een hemodynamisch proces. In de zwellichamen zitten

bloedvaten en om de vaten zit glad spierweefsel: als dit ontspant komt er meer bloed in de vaten waardoor de penis zwelt. De arteriën die daarbij betrokken zijn heten de a. dorsalis penis en de a. profunda penis. De venen worden bij dit proces weggedrukt zodat het bloed niet te gemakkelijk wegstroomt en de penis gedurende een langere tijd een erectie ontstaat.

In het corpus spongiosum gebeurt dit in mindere mate, zodat de urethra niet dichtgedrukt wordt. Op deze manier kan het ejaculaat zonder al te veel problemen naar buiten.

De lengte van penis kan nogal variëren, maar als er zwelling optreedt neemt dit verschil af.

Viagra is een medicijn dat in geval van erectie-disfunctie voor zwelling van de penis kan zorgen. Dat gebeurt door fosfodiësterase-5-remmers die indirect de afbraak van cGMP afremmen (fosfodiësterase-5 zorgt voor de afbraak van cGMP). De spier blijft hierdoor ontspannen en het bloed blijft in de penis. De man moet echter wel seksueel geprikkeld worden om het proces met viagra in werking te zetten.

Inwendige geslachtsorganen

Tot de inwendige geslachtsorganen behoren de:

(10)

Testes met daarboven de epiddymides (bijbal  zorgt voor opslag zaadcellen) van hieruit loopt het zaad naar de ductus deferens (zaadleider) waarna het zaadvloeistof krijgt van de vesicula seminalis. Hierna vervolgt het zijn weg naar de ductus ejaculatorius in de prostaat in de urethra. Ejaculaat is: zaad, vocht van de zaadblaasjes en prostaatvloeistof.

De m. sphincter urethra sluit de baas af waardoor het ejaculaat niet in de blaas terechtkomt.

De a. testicularis loopt naar de testes. De v.testicularis loopt van de testes af en is gekronkeld. De plexus pampiniformis is die kronkeling en zorgt voor het afkoelen van het bloed in de a. testicularis door het koudere veneuze bloed.

De m. cremaster kan de testes naar binnen trekken tegen afkoeling: dit mechanisme zorgt dat de testes de goede temperatuur hebben: een temperatuur van 35 is namelijk vereist voor optimale zaadvorming. Verder kan de tunica dartos (om de testes) samenknijpen om warmte vast te houden.

Prostaat

Goedaardig prostaatcarcinoom duwt de urethra een beetje dicht, terwijl een kwaadaardig prostaatcarcinoom dat niet doet en rectaal te voelen is.

Vascularisatie van de mannelijke geslachtsorganen: algemene regels

Alle arteriën in de bekkenorganen ontvangen arterieel bloed van de a. illiaca interna (met uitzondering van de a. testicularis, a. rectalis superior en a. pudenda externa).

Veneuze afvoer van de bekken gaat naar de v. illiaca interna (met uitzondering van de v.

testicularis, v. rectalis superior, v. pudenda externa en v. dorsalis superficialis penis).

De v. dorsalis profundis penis draineert via de plexus venosus prostaticus.

De verschillende veneuze plexussen hebben onderlinge anastomosen en staan in verbinding met de plexus venosi vertebralis.

De lymfe uit de testes gaat naar lymfeknopen onder de nieren (de nl. lumbalis).

Innervatie van de mannelijke geslachtsorganen

- Somatosensorisch: N. pudendus  gevoel in de glans penis, scrotumhuid en penishuid

- Parasympatisch: N. Splanchini pelvici  innervatie van de zwellichamen

- Sympatisch: N. hypogastricus  innervatie van de glandula bulbourethralis, ductus deferens, vesicula seminalis en de prostaat (orgasme).

- Somatomotorisch: N. pudendus  de m. isschiocavernosum en de m.

bulbospongiosum.

De zenuwen lopen bij de prostaat, dus bij een operatie moet daar goed moet op worden opgelet omdat dergelijke zenuwen erg gevoelig liggen.

Hoorcollege 5: anatomie geslachtsorganen van de vrouw

Bekken  de verschillen tussen man en vrouw

1. De ingang van het kleine bekken is bij de vrouw rond of ovaal in plaats van hartvormig bij de man door een uitstekend promontorium.

2. De vleugels van het os coxae staan bij de vrouw meer naar buiten.

3. De boog bij de uitgang van het bekken: de arcus pubis, is bij de vrouw veel groter (80-85) dan bij de man (50-60).

4. Het os ischium en het sacrum (promontorium) staan bij de man meer naar binnen toe.

De spina ischiadica is bij een man meer naar binnen gericht.

5. Het diafragma pelvis is bij man en vrouw gelijk, maar door de levatorpoort gaat behalve het rectum en de urethra ook de vagina.

6. Het diafragma urogenitalis is ook gelijk, maar met twee openingen: voor de urethra (met de m. sphincter urethra externa) en voor de vagina.

(11)

7. De uterus steekt ver uit in het peritoneum en dat veroorzaakt een holte tussen de blaas en de uterus: de excavatio vesicouterina. Aan de andere kant ligt de excavatio rectouterina, of de moddersloot, die vergelijkbaar is met de excavatio rectovesicalis bij de man.

Het bekken van een vrouw is erg belangrijk bij de geboorte en er zijn bepaalde maten die erg belangrijk zijn om te weten. Zo is de conjugata vera (tussen promotorium en os pubis) het krapste gedeelte van het geboortekanaal.

Uitwendige geslachtsorganen 1. Mons pubis: de venusheuvel

2. Labia minor (binnenste schaamlippen): hiertussen ligt de vestibulum vaginae. Deze splitst ventraal in het preputium clitoridis die boven de clitoris langs gaat, en het frenulum clitoridis die onderlangs gaat.

3. Labia major (buitenste schaamlippen – niet altijd groter dan de labia minor): Hier liggen de zwellichamen (bulbus vestibuli) met de onderliggende spieren: komt uit in (m. bulbusspongiosus), de glandula vestibularis major (klier van Bartholin) ligt hier.

4. Glans clitoridis met het corpus cavernosum clitoridis en tenslotte de crus clitoridis (zitten vast aan het os pubis) die vergezeld gaat van de m. isschiocavernosus.

Vascularisatie vindt plaats door de a. pudenda interna, die van de a. illiaca interna komt. De n. pudendus zorgt voor innervatie van de clitoris en schaamlippen en verstuurd sensorische informatie naar de hersenen. Overigens is de innervatie vrijwel gelijk aan de man.

Inwendige geslachtsorganen/ urogenitale stelsel

1. Ovaria (vergelijkbaar met de testes: ook de a. ovarica komt regelrecht vanaf de aorta bij de nieren).

2. Infundibulum tubae (fiembrue): ligt tegen het ovarium aan en is verbonden met de uterus door de tuba uterina.

3. Uterus: Hier vindt de groei van de foetus plaats vanaf de innesteling in de baarmoederwand.

4. Ren, ureter

De uterus wordt vrijwel geheel omgeven wordt door het peritoneum en vormt dubbele lagen (ligamenten).

Ligamentum latum: de vleugelstructuur van de uterus.

Mesosalphinx: dubbele laag peritoneum onder de tuba uterina.

Mesovarium: dubbele laag peritoneum wat om het ovarium heen zit.

De ligamenten houden de uterus en ovaria op hun plaats.

Lig. ovarii proprium: verbindt ovarium en uterus.

De uterus is bewegelijk, zodat de hoeken die de uterus met de vagina maakt kunnen verschillen:

Versio  de hoek tussen de vagina en de cervix uteri Flexio  de hoek tussen de cervix en het corpus uteri

Normale toestand  de uterus staat naar voren: dus anteversio en anteflexio: de baarmoeder ligt over de blaas. Ligging kan invloed hebben op vruchtbaarheid.

Utero vaginale prolapse: verzakking doordat bekkenbodemspieren slap zijn geworden door een vaginale bevalling. Dit kun je trainen met kegeloefeningen.

Fistula’s (door necrose): mogelijk als het ongeboren kind langdurig in het geboortekanaal vast heeft gezeten. Urine en feces gaat om sphincters heen waardoor alles eruit loopt.

(12)

Vascularisatie van de vrouwelijke geslachtsorganen: algemene regels

- Alle arteriën in de bekkenorganen ontvangen arterieel bloed van de a. illiaca interna (met uitzondering van de a. ovarica, a. rectalis superior en a. pudenda externa).

- Veneuze afvoer van de bekken gaat naar de v. illiaca interna (met uitzondering van de v. ovarica, v. rectalis superior en v. pudenda externa).

- De a. uterina en de a. pudenda interna hebben anastomosen met de a. pudenda externa.

- De verschillende veneuze plexussen hebben onderlinge anastomosen en staan in verbinding met het v. azygos systeem en de plexus venosi vertebralis.

De arteriën die naar de vrouwelijke geslachtsorganen lopen zijn van boven naar beneden de a. ovarica, de a. uterina (bij de ureter), de a. vaginalis en de a. pudenda interna.

De lymfe wordt afgevoerd via sacrale lymfeknopen of lymfeknopen bij de illiaca interna en externa. Het ovarium heeft echter lymfeknopen bij de nieren. De uitwendige

geslachtsorganen voeren lymfe af via lymfeknopen in de liesregio.

Innervatie van de vrouwelijke geslachtsorganen

- Somatosensorisch: n. pudendus  gevoel in de schaamlippen en de clitoris

- Parasympatisch: n. Splanchini pelvici  innervatie van de uterus, vagina en clitoris - Sympatisch: n. hypogastricus  innervatie van de tuba uterina, uterus en vagina - Somatomotorisch: n. pudendus  diafragma urogenitalis en de regio perinealis Hoorcollege 6: Vrouw en Man; samenspel van genen en hormonen

Het embryo kent tot week 7 geen verschil in geslacht, behalve wat genetisch is vastgelegd (genetisch geslacht: XX of XY). De gonaden zijn gelijk tot week 8. Tenslotte uit het geslacht zich in het fenotype (eigenlijk pas in de pubertijd) aan binnen- en buitenkant en in de

hersenen. Chromosomaal geslacht (XX-XY)  gonadaal geslacht (ovaria-testis)  fenotype (vrouw-man).

Hermafrodiet: man en vrouw tegelijk, kan zichzelf bevruchten.

45, X vrouw: Turner syndroom 47, XXY man: Klinefelter syndroom

Gezond: Gonaden worden testikels: testikels maken hormonen  46 XY man &

Gonaden worden ovaria: ovaria maken geen hormonen  46 XX vrouw

Het X-chromosoom kent duizend genen, terwijl het Y-chromosoom er rond de vijftig heeft.

Een klein gebied aan het begin van chromosomen X en Y komen overeen: het pseudo- autosomale gebied (PAR). Dit gebied zorgt voor de paring van X en Y, en om die nog beter bij elkaar te houden is er een XY-body, dat uit chromatine bestaat. Het Y-chromosoom heeft een gen dat geslachtsdifferentiatie veroorzaakt: SRY (sex-determining region Y gene). Dit gen is klinisch ontdekt, doordat een patiënt twee X-chromosomen had, maar wel mannelijk was (er vond echter geen spermatogenese plaats). Waarschijnlijk gebeurde dit door een fout bij de paring van een X- en een Y-chromosoom in de vader. Het SRY-gen scheidt SRY-eiwit uit, dat op het DNA bindt en buigt (een cascade van genexpressie geeft) en zo een complex vormt:

De gonaden hebben aan weerszijden twee gangen: de gangen van Müller en de gangen van Wolff. Wanneer het SRY-gen niet aanwezig is overleven de gangen van Müller die uitgroeien tot eileiders en ovaria. Deze gangen worden in aanwezigheid van gen SRY echter

afgebroken en dan blijven de gangen van Wolff in tact, die uitgroeien tot bijballen. De testes (gevormd onder invloed van het SRY-gen) vormen namelijk drie belangrijke hormonen. AMH (anti-Müllischegang-hormoon) zorgt voor de afbraak van de Müllische gang.

Een tweede hormoon uit de testes is testosteron, dat in drie stappen uit cholesterol gemaakt wordt (ook vrouwen bezitten testosteron, maar in mindere mate). Testosteron bindt aan een

(13)

androgeenreceptor (AR) in de kern en samen vormen ze een transcriptiefactor die

verschillende (mannelijke) uitwerkingen heeft op het fenotype. Uit testosteron kan door 5α- reductase dihydro-testosteron (DHT) gevormd worden. Dit derde hormoon uit de testes zorgt voor de synthese van de penis en het scrotum, maar ook voor de baardgroei. Een ander hormoon dat voortkomt uit testosteron is oestradiol (door middel van aromatase), een hormoon dat bij vrouwen een belangrijkere rol heeft dan bij mannen.

De mannelijke foetus produceert in week zeven tot twaalf veel testosteron voor de vorming van de geslachtsorganen. Tot de pubertijd wordt de productie van testosteron op een laag pitje gezet, maar barst dan weer in alle hevigheid los. De gevolgen zijn spiergroei,

baardgroei (DHT), lage stem, overmatige zweetproductie, puistjes, etc. De vrouw heeft minder testosteron, maar oestradiol zorgt in de pubertijd voor borstgroei, menstruatie en de vrouwelijke lichaamsvorm. Testosteron onderdrukt oestradiol, hierdoor hebben mannen geen borstontwikkeling.

X-chromosomen bevatten belangrijke genen. Omdat het Y-chromosoom zo klein is, wordt bij vrouwen de helft van alle X-chromosomen uitgeschakeld (X-inactivatie), zodat er gene dosage compensation is. Daarom komt in verschillende onderdelen in het vrouwelijk lichaam een van beide X-chromosomen tot uiting (mozaïek).

Hoorcollege 7: Motivatie

Psychologie van de emotie

Er zijn zes basis-emoties die voor iedereen over de hele wereld gelijk zijn en zijn om die reden cultureel universeel:

- Boos - Bang - Verdrietig - Blij - Verbaasd

- Walging/afschuw

Andere emoties zijn veel meer cognitief gestuurd dan basis-emoties en daarom veel meer cultureel bepaald.

De rationele en emotionele mens worden vaak zwart-wit neergezet waardoor de rationele wijze van beslissingen nemen de beste manier lijkt. Dit is niet juist. Door je gevoel èn je verstand te gebruiken kun je juiste keuzes maken.

Een echt rationeel mens weet hij door zijn gevoel niet bedriegt wordt en gebruikt zijn gevoel bij het nemen van beslissingen.

Beslissingen worden gestuurd door emoties Bijvoorbeeld:

Mensen nemen soms irrationele beslissingen uit angst  niet vliegen na 11 september 2001 De verwachting van een goed gevoel stuurt gedrag

Mensen die gelukkig zijn, zijn over het algemeen intuïtiever, creatiever en nemen meer risico.

Mensen die ongelukkig zijn nemen over het algemeen minder risico en gaan analytisch te werk.

Communicatieve functie van emoties:

Bijvoorbeeld:

Boosheid  hou hiermee op Verdriet  troost me

(14)

Angst  help me in deze situatie

Sociale functie van emoties:

Bijvoorbeeld: jaloezie, spijt, schaamte, schuld

Emoties helpen bij het verwerken en opslaan van informatie. (bijvoorbeeld: waar was jij toen de aanslag van 11 september plaatsvond?)

Emoties beïnvloeden herinneringen van een bepaald moment  als je blij was heb je blije herinneringen.

Emotie kan de aandacht richten.

Emoties beïnvloeden ook de verwerking van informatie.

Neurologie van de emotie

Neurowetenschappelijke benadering: een beslissing is al een emotie.

Emoties worden gelokaliseerd in het limbisch systeem (het emotionele deel van de hersenen). Tegenwoordig worden de systemen die bij emoties zijn betrokken limbisch genoemd.

De betrokken structuren hierbij zijn:

- Amygdala: de enige kern waar heel duidelijk een basisemotie (angst) is gelokaliseerd - Gyrus cinguli

- Prefontale schors (orbitaal en mediaal) - Hypothalamus

- Dorso-mediale thalamus

- Ventrale basala ganglia (nucleus accumbens)

- Insulaire cortex: heeft te maken met het verwerken van informatie uit je lichaam. Op een hoger niveau heeft het te maken met waarschuwen voor situaties wat negatief voor het lichaam zou kunnen zijn. (walging, betrouwbaarheid enz.)

Groot gedeelte van de hersenen is niet limbisch. Om te analyseren wat er gebeurt hebben we dus veel schors nodig  het limbisch systeem neemt hier vervolgens een beslissing over.

Het limbisch systeem staat in dienst van overleving, beslissingen zijn daar dus op gericht.

In de frontaalkwab neem je je beslissingen. Die besluiten hangen samen met hoe je het beste kan overleven. Dit is afhankelijk van je houding in de maatschappij waarbij normen en waarden van die maatschappij belangrijk zijn. Dat zijn dingen die je aanleert en dus cultuur.

Hoorcollege 8: Leren en geheugen

LTM (langetermijn geheugen) en STM (kortetermijn geheugen)

Leren bestaat uit drie handelingen die moeten gebeuren:

• Encoding: opslaan of verwerken

• Storage: vasthouden van de informatie

• Retrieval: terughalen (werkt niet bij amnesie: geheugenverlies)

Er wordt onderscheid gemaakt tussen korte termijn geheugen (STM) en langetermijn geheugen (LTM). In het STM kunnen tussen de zeven en negen items onthouden worden voor 30 seconden: door een ezelsbruggetje kan het aantal items echter worden

teruggebracht, zodat er meer onthouden kan worden. Als er rehearsal (oefening of herhaling) plaats vindt, wordt de opslag in het werkgeheugen ververst en tenslotte komt de informatie terecht in het LTM. Wanneer in het STM inhoud wordt vervangen door andere inhoud is dat hetzelfde als vergeten. Denkprocessen doen een sterk appèl op het STM.

(15)

Het LTM heeft een onbeperkte capaciteit die gevuld wordt door verschillende dingen:

- Herhaling en elaboratie (iets in alle gelederen tot je laten doordringen) - Belang aansprekende voorbeelden (bijvoorbeeld touw als darmen)

- Visualisatie: bijvoorbeeld het combineren van informatie met bekende dingen (een bekende kamer of ruimte in je gedachten vullen met objecten die onthouden moeten worden)

- Laten opvallen - Hiërarchisch ordenen

Voor het effectief lezen van een tekst kan de PQRST-methode worden toegepast:

• Preview: het scannen van de tekst (plaatjes, titels, eerste zinnen van alinea’s)

• Question: het stellen van vragen aan jezelf

• Read: het beantwoorden van de aan jezelf gestelde vragen door te lezen

• Self recitation: het hardop beantwoorden van de vragen

• Test: het testen van jezelf of je de kennis hebt

Om het vasthouden en ophalen van kennis te vergemakkelijken moet de informatie betekenis krijgen (bijvoorbeeld door een ezelsbruggetje of door begrip en visualisatie).

Wanneer informatie moet worden vastgehouden zijn er twee belangrijke dingen: het primacy effect en het recency effect. De dingen die het eerst voorbij komen blijven het beste hangen (in het LTM) en de dingen die het laatst voorbij komen zitten nog in het STM.

Valse herinneringen

Wanneer je iets onthoudt creëer je een geheugenconstructie, waarvan sommige dingen niet waar zijn, maar toch als herinnering worden beschouwd:

1. Omissies (details vergeten)

2. Transformaties (veranderingen aanbrengen) 3. Rationalisaties (begrijpelijk maken)

4. Dominant thema (opvallend thema eruit halen)

Valse herinneringen of aangepaste herinneringen komen veelvuldig voor in de menselijk geest (bijvoorbeeld bij een lijstje woorden met een thema activatie van andere woorden met hetzelfde thema). Bij een proef die daarmee gedaan is kreeg een proefpersoon vier

gebeurtenissen uit zijn leven voorgelegd, waarvan een valse. Vervolgens verzon de proefpersoon verscheidene details bij de valse gebeurtenis en hij kon naderhand de valse gebeurtenis niet van de echte onderscheiden.

Impliciet geheugen

Bij een patiënt met het syndroom van Korsakoff, die dus door alcoholmisbruik geen expliciet geheugen meer had, werd een proef gedaan. Hem werd een mop verteld die de patiënt hartelijk deed schateren. Toen dezelfde persoon (die door de patiënt overigens niet werd herkend) later dezelfde mop vertelde herinnerde de patiënt zich de mop zelf niet, echter hij barstte niet in lachen uit, zoals niemand die dezelfde mop twee keer hoort. Er vindt dus verandering van taakgedrag plaats zonder herinnering aan voorafgaande stimuli. Zo worden ook dingen die je niet bewust hoort en je ook niet bewust kan herinneringen toch opgeslagen in het impliciete geheugen (zoals een naam die bekendheid toegeschreven wordt omdat de proefpersoon de naam eerder heeft gehoord dit gebeurt echter onbewust).

(16)

Vaardigheidsonderwijs

VO 1: Anatomie van het urogenitaal stelsel

Retroperitoneale ruimte en nieren

capsula adiposa perirenaal vet, vet om de nier dat binnen fascia ligt

capsula fibrosa buitenste bindweefsellaag om de nier

colon transversum dwars verlopende deel van de dikke darm columna renalis schorssubstantie, tussen de nierpiramiden,

in richting van de nierhilus

columna vertebralis wervelkolom

corpus adiposum vetbolletje in de nier

cortex renalis nierschors, buitenlaag van de nier

costae ribben

diaphragma koepelvormige spierplaat die thorax van

abdomen scheidt.

duodenum twaalfvingerige darm

fascia renalis bindweefsel om capsula adiposa en nier

gaster maag

glandula suprarenalis bijnier

hepar lever

hilus renalis nierpoort, bevat niervaten en ureter

lien milt (in Latijn tevens: splena)

medulla renalis niermerg, binnenlaag die uit de

nierpiramiden bestaat

medulla spinalis ruggenmerg

pancreas alvleesklier. Bestaande uit corpus, caput en

cauda.

pararenaal vet vet om de nier dat buiten de fascia ligt peritoneum

viscerale parietale

buikvlies

bedekt de organen Omlijnd de buikwand

pelvis renalis pyelum, nierbekken

recessus costodiafragmaticus laagste deel van de pleura, ter hoogte van de lever tussen rib en mediastinum in

rena nier

vesica biliaris galblaas

De boonvormige nieren liggen retroperitoneaal in de posterior abdominale regio. Ze liggen ter hoogte van wervel TXII tot LIII. De linker nier is wat langer en smaller dan de rechter en ligt dichter bij de mediaanlijn. De rechter nier (rena dexter) ligt lager doordat aan die zijde een groot orgaan ligt: de lever (hepar). De rechter nier wordt aan de superior pool bedekt door de rechter bijnier (glandula suprarenalis dexter). Het oppervlak wat superior anterior ligt, wordt bedekt door buikvlies (peritoneum) en vervolgens door de lever. Mediaal van de rechternier ligt het dalende deel van de twaalfvingerige darm (duodenum pars descendens).

Inferior, gescheiden door een laag peritoneum, ligt de rechternier tegen de dunne darm (enterium). De linker nier wordt voor een klein deel op de superior pool bedekt door de linker bijnier (glandula renalis sinister). De rest van de superior pool wordt bedekt door de intraperitoneale maag (gaster) en milt (lien of splena). Het mediale deel van de linkernier wordt omsloten door de retroperitoneale alvleesklier (pancreas). Lateraal inferior wordt de linkernier bedekt door de linker colon flexuur en het begin van het dalende deel van de dikke darm (colon pars descendens). Mediaal inferior ten opzichte van de linkernier ligt het

(17)

jejunum, gescheiden door een laag peritioneum.

Enkele nieraandoeningen zijn de ren mobilis en de calculus renalis. Een wandelende nier (ren mobilis) duidt op abnormale beweeglijkheid van de nieren bij verandering van lichaamshouding. De nier wordt in een gezond persoon op haar plaats gehouden door het omliggende vetkapsel. Bij sterke vermagering kan de nier in recht opstaande houding naar beneden zakken. Een niersteen (calculus renalis) is een verkalkende massa dat zich in de afvoerende urinewegen van de nier vormt. Nierstenen kunnen blijven steken in de blaas. De voornaamste plekken waar ze blijven hangen zijn het nierbekken, a. testicularis en v.

testicularis, a. iliaca en vlak voor de blaas.

Urinewegstelsel: van nier tot en met urethra

corpus vesicae blaaslichaam

ligament umbilicale mediane restant van urachus, ligament tussen blaas en navel in de mediaanlijn

m. detrusor buitenste spierlaag om blaas

m. psoas major grote lendenspier. Origo = lichamen en

processi transversi LI-LIV. Insertio = trochanter minor femur. Functie = flexie, endo en exoratatie femur.

m. quadratus lumborum vierzijdige lendenspier. Origo = crista iliaca, lumbale wervels. Insertio = TXII, processi transveri LI, LII. Functie = omlaag trekken ribben, lateraalflexie columna vertebralis.

m. sphincter internus (vesicae) binnenste gladde kringspier blaas.

Parasympathische innervatie door n.

pelvicus.

m. sphincter urethrae internum afsluitspier urethra. Origo = os pubis. Insertio

= mediane zoom achter aan utrethra. Functie

= afsluiting urethra. Innervatie = n.

pudendus.

m. sphincter urethrae externum afsluitspier urethra. Origo = os pubis. Insertio

= mediane zoom voor aan utrethra. Functie

= afsluiting urethra. Innervatie = n.

pudendus.

ostium ureteris uitmondingen van ureters in blaas

ostium urethrae internum ingang van de urinebuis van de blaas ostium urethrae externum uitwendige uitmonding van urethra

pelvis renalis pyelum, nierbekken

prostata prostaat

trigonium vesicae driehoek gevormd door urethra en 2 ureters

ureter urineleider

urethra urinebuis

uvula vesicae ronde plooi vlak achter ostium urethrae

internum vesica urinaria

apex vesicae cervix vesicae corpus vesicae fundus vesicae

blaas

punt blaas aan de bovenkant hals blaas

blaas

onderzijde blaas

(18)

Het urinewegstelsel van de man en vrouw verschillen door de voortplantingsorganen. De urethra van de man is 20 cm, die van de vrouw 5 cm. Een man heeft 2 sphincters en een vrouw slechts 1. Daarnaast gaat de urethra van de man langs meer organen dan die van de vrouw en maakt het 2 bochten en die van de vrouw niet. Daarnaast zijn anatomische verschillen tussen het mannelijk en het vrouwelijk bekken waarneembaar. De hoek tussen femur en os coxae zijn bij de vrouw groter. Daarnaast is de hoek tussen de os pubis bij de vrouwen groter. Hierdoor wordt bij de vrouw een breder klein bekken gecreëerd dan bij de man.

Bekkens

acetabulum holte waar het femur in past

arcus pubis onderrand van os pubis

articulatio sacroiliaca sacroiliacale gewrichten, SI gewricht

femur bot bovenbeen

foramen obturatorium gat, gevormd door os ischii en os pubis hiatus sacralis onderste opening van canalis sacralis ter

hoogte van SIII of SIV

os coccygis Staartbeen, stuitje

os coxae heup(beenderen)

os ilium darmbeen van de heup

os ischii zitbeen van de heup, onderste deel

os pubis schaambeen van de heup, voor onderste

deel

os sacrum heiligbeen, tussen lumbale wervels en os

coccygis

promotorium hoek tussen LV en SI

spina ischiadica been uitsteeksel tussen incisura ischiadica major en minor

symphysis pubica kraakbeenverbinding tussen de os pubis tuber ischiadicum zitbeen knobbel, ondereind van incisura

ischiadica major en minor

Inwendige genitalia van de vrouw

cervix uteri baarmoederhals

ligamentum latum breed ligament, de peritoneumplooi tussen uterus en zijwand bekken

ligamentum ovarii proprium eierstokband, van de gonadeplooi afkomstige band tussen ovaria en uterus ligamentum teres uteri fibromusculaire band, van uterus via

ligamentum latum en lieskanaal naar labium majus

mesosalpinx dubbele laag peritoneum voordat het

peritoneum de tuba uterina omsluit

mesovarium dubbele laag peritoneum voordat het

peritoneum de ovaria omsluit, t naar eierstok lopende deel van ligamentum latum

ostium uteri baarmoedermond

ovarium eierstok

peritoneum buikvlies

tuba uterina met infundibulum en fimbriae eileiders met de buis zelf en de soort vingertjes aan het eind

tunica mucosa slijmvlieslaag. Hier: endometrium, =

(19)

slijmvlies van uterusholte

tunica muscularis omhullende spierlaag. Hier: myometrium, = spierlaag baarmoeder

uterus

corpus fundus

baarmoeder

midden gedeelte spier bovenste gedeelte spier

vagina inwendig vrouwelijk geslachtsorgaan

Uitwendige genitalia van de vrouw

bulbus vestibuli zwellichamen in labium majus

corpus clitoridis geheel van beide zwellichamen van clitoris

crus clitoridis benen, beiderzijds met onderste

schaambeentak vergroeide zwellichaam van clitoris

frenulum clitoridis rimpelhuidje over clitoris

glandula vestibularis major klier van Bartholin, slijmvliesklieren achter in bekkenbodem, uitmondend onder in

vestibulum tussen labium minus pudendi en maagdenvlies

glans clitoridis eindpunt clitoris

labium majus pudendi grote schaamlippen

labium minus pudendi kleine schaamlippen

mons pubis venusheuvel

ostium urehtrae externum uiteinde urinebuis, plasbuis

ostium vaginae vaginamond, opening vagina

preputium clitoridis huidplooi, gevormd door vereniging van labium minus pudendi

vestibulum vaginae gat tussen kleine schaamlippen

vulva uitwenddige schaamdelen vrouw: labium

majus en minus pudendi, mons pubis, clitoris, vestibulum vaginae

Episiotomie is het inknippen van de vagina bij een bevalling om inscheuren te voorkomen.

In Nederland wordt deze naar links toe, mediolateraal gezet. In België knippen ze naar rechts. In de Verenigde Staten knippen ze recht naar achter naar de anus toe. Deze methode heelt sneller en is daarom beter. Het risico van per ongeluk doorknippen naar de anus is echter nadelig waardoor in Nederland voor mediolateraal knippen wordt gekozen.

Ligament teres uteri loopt als 1 van de weinige door het lieskanaal van de vrouw.

Inwendige genitalia van de man

ductus deferens leider van testis naar prostaat

ductus ejaculatorius het vernauwde uiteinde van de ductus deferens, ligt geheel in de prostaat

epididymis bijbal

funiculus spermaticus zaadstreng, 20 cm, vanaf testis tot aan inweindige liesopening. Bevat ductus deferens, aten, zenuwen en bindweefsel.

glandula bulbourethralis klier van Cowper, klier uitmondend in de bulbus penis en geeft voorvocht

m. cremaster onderrand m. obliquus internus abdominis (=

origo). Insertio = tuberculum pubicum.

Functie = trekt testis omhoog Innervatie = n.

genitofemoralis

(20)

ostium urethra internum ingang van urinebuis bij blaas ostium urethra externum uitwendige uitmonding van urethra

prostata prostaat, heeft een diameter van 3 a 4 cm

testis bal, mannelijke gonade

urethra

pars membranacea

pars prostatica pars spongiosa

urinebuis

kortste smalste deel, 10 mm lang, van prostaat naar corpus spongiosum (begin urethra)

deel door prostaat

deel omgeven door corpus spongiosum vesicula seminalis zaadblaasjes, gelegen achter de blaas. Is

dus een klier.

Uitwendige genitalia van de man

bulbus penis achterste verdikte deel corpus spongiosum

collum penis penis hals

corpus cavernosum penis zwellichaam zijkant penis (2x)

corpus spongiosum penis onderste zwellichaam waar penis op leunt

corona glandis ring om glans penis

crus penis benen, deel zwellichaam dat bevestigd is

aan de onderste schaambeentak fascia penis superfiscialis oppervlakkig bindweefselvlies om penis frenulum preputii verbinding voorhuid aan glans penis

glans penis kop van penis

preputium penis voorhuid penis

scrotum balzak

tunica dartos laagje glad spierweefsel met elastische

vezels in oppervlakkige fascie scrotum

De testes van de man moeten op juiste temperatuur gehouden worden voor een goede zaadproductie. Spieren nemen hier zorg voor. Bij koude trekt de m. cremaster de testes omhoog het lichaam in waardoor deze dichter bij de kern temperatuur komen te liggen. De testes worden op deze manier warm gehouden. Daarnaast draagt de m. tunica dartos zorg voor het krimpen van de testes. Dit leidt tot minder termperatuurverlies.

Vascularisatie en innervatie van het urogenitaal stelsel

aorta abdominalis deel aorta tussen aorta thoracica en a. iliaca communis

a. iliaca communis

a. iliaca interna a. iliaca externa

linker en rechter arterie caudaal na bifurcatio aorta abdominalis, darmbeenarterie

dunne aftakking naar kleine bekken dikke aftakking, gaat na lies over in a.

femoralis

a. mesenterica inferior 3e grote aftakking van aorta abdominalis a. mesenterica superior 2e grote aftakking van aorta abdominalis a. pudenda interna tak van a. iliaca interna naar fossa

ischiorectalis

a. renalis dextra arterie naar rechternier uit aorta abdominalis, ontspringt ter hoogte van truncus coeliacus a. renalis sinistra arterie naar linkernier uit aorta abdominalis, ontspringt ter hoogte van truncus coeliacus

medulla spinalis ruggenmerg

nervus pudendus zenuw pudendi. Sensorisch, motorisch,

parasympathisch. Ontspringt uit plexus

(21)

sacralis, SII tot SIV. Vertakt veelvuldig.

plexus hypogastricus inferior sympmathische en parasympathische zenuwplexus vóór en opzij van het rectum plexus hypogastricus superior netwerk tussen plexus aorticus abdominalis

en plexus plevinus, ter hoogte van LV.

plexus pampiniformis aderkluwen rondom zaadstreng

plexus prostaticus zenuwkluwen om prostaat

plexus vesicalis zenuwkluwen om blaas

truncus coelicacus 1e grote aftakking van aorta abdominalis truncus sympaticus streng sympatische en parasympatische

vezels links en rechts voor de wervelkolom van schedelbasis tot stuitbeen

vasa ovarica / testicularis vaten ovarium / testis

v. cava inferior onderste holle ader

v. iliaca communis v. iliaca interna v. iliaca externa

ader darmbeen

v. uit kleine bekken naar v. iliaca communis v. uit v. femoralis naar v. iliaca communis v. pudenda interna ader van fossa naar v. iliaca interna v. renalis dextra korte dikke ader van rechter nier naar v.

cava inferior

v. renalis sinistra korte dikke ader van linker nier naar v. cava inferior

Bij het opstijgen van de nier ontstaan steeds langere arteriën (= poolarteriën) van de nieren, waarbij de onderste afsterven. Uiteindelijk blijft er meestal 1 arterie van de poolarteriën over, de a. renalis. Sommige personen hebben echter nog meerdere poolarteriën naar hun nier.

Bloedafvoer van vena ovarica / testicularis is voor links en recht verschillend. De rechter vene is korter, doordat deze eerder in de vena cava inferior uitmondt. De vena cava inferior ligt namelijk rechts ten opzichte van de mediaanlijn.

Veel mannelijke organen hebben een van oorsprong vrouwelijke tegenhanger. De bulbus vestibuli van de vrouw komen overeen met corpus spongiosum bij de man. De klier van Bartholin bij de vrouw, ofwel de glandula vestibularis major heeft dezelfde oorsprong als de klier van Cowper ofwel de glandula bulbourethralis bij de man.

VO 2: Gladde spier

Een enkele neuron samen met alle spiercellen die het innerveert,wordt een motor unit genoemd. De skeletspiercel contraheert als reactie op neuromusculaire synaptische transmissie. Acetylcholine (ACh) komt vrij in de spleet tussen de zenuwcel en spiercel (synapsspleet). Het komt vrij uit het (presynaptisch) zenuwceluiteinde door middel van fusie van blaasjes in de zenuwcel met het membraan van de zenuwcel. ACh bindt aan de inotrope (nicotine) receptor op het sarcolemma aan de spiercel. Deze receptoren zijn niet-selectieve kation kanalen die zorgen voor depolarisatie, bekend als het eindplaatpotentiaal. Wanneer dit potentiaal de drempelwaarde bereikt, worden Natrium (Na+) kanalen geactiveerd, wat resulteert in een actiepotentiaal. Een geinitieerd actiepotentiaal zorgt voor depolarisatie van het transverse tubulum (netwerk buizensysteem) op de spleet tussen de Aband en Iband van de sarcomeer (= spiervezel). Depolarisatie van de het T tubulum systeem veroorzaakt vrijlating van Ca2+ de sarcomeer in vanuit de laterale blaasjes uit het sarcoplasmatisch reticulum. Ca2+ bindt aan het troponine-tropomyosine in het actinefilament. Hierdoor wordt de inhiberende(=remmende) werking, dat een actine-myosinebinding voorkomt, opgeheven.

Gedurende spiercontractie combineert actine met myosine ATPase waardoor ATP splitst en

(22)

energie vrij komt. De spanning die gecreëerd is door de vrijgekomen energie, veroorzaakt myosine crossbridge voortbeweging. ATP bindt aan de myosine crossbridge waardoor de actine-myosine binding breekt. Dit veroorzaakt het ‘sliding’ effect van de dikke myosine en dunne actine filamenten, wat spiercontractie veroorzaakt. Vergelijk: (crossbridge)pootjes vast aan een (myosine)stokje die in een holle buis(actine) omhoog lopen, veroorzaken een in elkaar schuif beweging(spiercontractie). Verwijdering van Ca2+ herstelt het inhiberende effect op troponine-tropomyosine. Als gevolg van de afwezigheid van Ca2+ blijven ATP, actine en myosine in geinactiveerde staat, dus er is geen contractie. Wanneer spierstimulatie stijgt, gaan de Calcium ionen terug in het sarcoplasmatisch reticulum door actief transport met ATP verbruik. Crossbridge activatie herstelt wanneer de concentratie Ca2+ hoog blijft ten gevolge van membraandepolarisatie. Het ACh in de synapsspleet (tussen zenuwcel en spiercel, dat zorgde voor het bereiken van de drempelwaarde,) wordt snel geinactiveerd door acetylcholinesterase, een enzym dat geproduceerd wordt door de spiercel. Doordat

acetylcholinesterase ACh opruimt, stopt de stimulatie van de inotropte receptoren waardoor geen actiepotentiaal meer ontstaat. De spiercontractie stopt.

Het algemeen bouwplan van het maag-darmkanaal bestaat uit verschillende lagen. Van binnen naar buiten zijn het de tunica mucosa, tunica submucosa, tunica muscularis en de tunica serosa. De tunica mucosa bestaat uit het epithelium, lamina propria en de muscularis mucosae. De tunica submucosa bevat klieren. Deze laag bevat de plexus van Meissner ofwel de submucosale plexus. De tunica muscularis bevat de binnenste circulaire spierlaag en daar over heen de longitudinale spierlaag. Tussen deze 2 spierlagen ligt de plexus van Auerbach, ofwel de myenterische plexus. Tot slot, de tunica serosa bestaat uit bindweefsel met daar over heen een epitheellaag. De functionele circuits van het maagdarmkanaal worden gevormd door de circulaire en longitudinale spieren, de mucosa, de plexus myentericusen de plexus mesentericus.

Sensorische neuronen, interneuronen en motorneuronen in het maagdarmkanaal zijn met elkaar verbonden middels synapsspleten en vormen zo de microcircuits van het enteric nervous system. De gladde spiercellen van het unitary type zijn onderling electrisch

gekoppeld door gap junctions. Deze cellen zijn in bundels gerangschikt en trekken samen als één eenheid. Hierdoor verspreidt de prikkeling zich van cel tot cel. De prikkeling is innervatie- onafhankelijk en vaak spontaan (myogene tonus) of kan ontstaan door rek. Uiteraard kan prikkeling ook ontstaan door vegetatieve neuronen. De gladde spiercellen van het multi unit type worden overwegend geprikkeld door vegetatieve motorneuronen (neurogene tonus). Ze worden dus niet spontaan en niet door rek geprikkeld, in tegenstelling tot de unitary type. De prikkeling blijft gelokaliseerd door het ontbreken van gap junctions. Deze spiercellen komen gescheiden van elkaar voor en contraheren onafhankelijk van elkaar.

De ritmische segmentbewegingen zijn lokale insnoeringen die ontstaan door lokale contracties van de binnenste circulaire spierlaag. De binnenste spierlaag is verantwoordelijk voor ringvormige contracties rond de darm. Deze meng bewegingen verspreiden de darminhoud in het lumen en zorgen voor een optimaal contact met de spijsverteringsenzymen en de darmvilli. De segmentbewegingen staan voornamelijk. onder controle van de plexus van Meissner.

De peristaltische contracties zijn contractiegolven in lengterichting die ontstaan wanneer de buitenste longitudinale spierlaag gecoördineerd gaat samentrekken met de binnenste circulaire spierlaag. De contracties resulteren in een propulsieve beweging die de darminhoud caudaalwaarts (richting colon) drijft. De peristaltische contractie staat voornamelijk onder controle van de plexus van Auerbach.

Het zenuwnetwerk aanwezig in de darmwand, nl. de plexus van Meissner en Auerbach, staat in voor de inductie van de peristaltiek. Het bepaalt of er wel of geen beweging is). Dit systeem kan volledig autonoom werken zonder extrinsieke invloed.

De darmbewegingen (peristaltiek) staan onder controle van het autonoom zenuwstelsel (AZS). Het AZS bepaalt of de peristaltiek sneller of trager verloopt. Dit effect is afhankelijk van de neurotransmitter. De parasympaticus werkt prikkelend op de darm bij stimulatie door

(23)

acetylcholine, terwijl de orthosympaticus remmend werkt bij stimulatie van (nor)adrenaline.

Nota bene, dit is precies tegenovergesteld als bij de skeletspier. De parasympaticus is het belangrijkst voor de darmmotiliteit. De orthosympaticus heeft vooral te maken met de doorbloeding. Een ezelsbrug voor de parasympaticus is ‘rest and digest’. Het lichaam is in rust of de spijsvertering is aan de gang. Een ezelsbrug voor de sympaticus is ‘flight and fight’, activiteit van het lichaam en haar skeletspierweefsel.

De lengte-kracht relatie van de gladde spiercel komt overeen met die van de skeletspiercel.

Tevens komt het contractiemechanisme grofweg overeen met dat van de skeletspiercel.

Contractie in gastro-intestinale gladde spiercellen worden getriggerd door electromechanische koppeling (door middel van geladen calcium kanalen in het sarcoplasmatisch membraan), en door pharmacomechanische koppeling (door middel van een receptor en een calciumkanaal in het sarcoplasmatisch membraan). Toevoeging van calcium veroorzaakt contractie.

De gladde spier membraanpotentiaal heeft een ‘slow wave’. Dit veroorzaakt het contractiepatroon van het darmweefsel in rust.

VO 3: Geslachtsdifferentiatie

De mens heeft 23n, dat wil zeggen 23 * 2 = 46 chromosomen. Deze bestaan uit 44 autosomen en 2 geslachtschromosomen, bij de vrouw 46,XX en bij de man 46,XY. Er kunnen echter fouten optreden tijdens de bevruchting. Een 45,X wordt een vrouw, bekend met het Turner syndroom. Een 47, XXY wordt een man, bekend met het Klinefelter

syndroom. De aanwezigheid van de Y bepaalt dus of het genetisch een man wordt.

Zodra in week 7 van de zwangerschap het SRY gen op het Y chromosoom actief wordt, beginnen de primitieve gonaden van de 46,XY genetisch mannelijke embryo’s zicht te ontwikkelen tot testes. In het 46,XX genetisch vrouwelijke embryo’s ontbreekt dit gen, waardoor de gonaden (bevinden zich in de liesstreek) zich ontwikkelen tot ovaria. Het SRY gen zorgt namelijk voor productie van het SRY eiwit. Dit eiwit zorgt op zijn beurt ervoor dat de gonaden zich ontwikkelen tot testes. De testes produceren testosteron en antimüllerian hormone (AMH). De androgenen zorgen voor ontwikkeling van de mesophrenic ofwel de gangen van Wolff. AMH zorgt voor degeneratie van de paramesophrenic ofwel de gangen van Müller. Dus wanneer SRY aanwezig is, degenereren de vrouwelijke gonaden en worden de mannelijke gonaden gevormd waardoor een mannelijk fenotype zal ontstaan. Bij

afwezigheid van SRY worden de vrouwelijke gonaden niet geremd en de mannelijke gonaden niet gevormd waardoor een vrouwelijk fenotype zal ontstaan.

Het genetisch geslacht ligt dus bepaald in de genen op de geslachtschromosomen. Het gonadale geslacht wordt bepaald door de groei van de testis of het ovarium. Het uiteindelijke fenotype bepaalt of iemand er uit ziet als man of als vrouw. Het fenotype is het geslacht wat te bepalen is aan uiterlijke kenmerken aan de buitenkant van het lichaam, binnen het

lichaam en aan het ‘gevoel’.

Testosteron is een androgeen en bindt aan de androgeenreceptor. Bij androgeen ongevoeligheidssyndroom (AOS, in het Engels: Androgen Insensitive Synrome) zijn de receptoren ongevoelig voor onder andere testosteron. AOS is een vorm van disorder of sex differentiation (DSD). Deze term is echter discutabel vanwege het woord ‘disorder’. Wanneer bij een 46,XY sprake is van AOS, reageren de gonaden niet op de androgenen. De gangen van Wolff zorgen dat de testes AMH en androgenen produceren. AMH zorgt dat de gangen van Müller verdwijnen. Er ontstaan echter geen uiterlijke mannelijke kenmerken omdat het lichaam niet reageert op testosteron. (Dus gangen van Wolff worden niet gestimuleerd tot ontwikkeling doordat de receptoren niet reageren op het testosteron.) Deze personen zijn van buiten vrouwelijk, in het lichaam hebben ze echter geen vrouwelijke

voortplantingsorganen (eileider, eierstok, baarmoeder) maar een niet ingedaalde testis. Ze voelen zich tevens vrouw omdat ze niet reageren op testosteron. Het enige wat niet

(24)

vrouwelijk is, zijn dus de overblijfselen van de gonaden en het genotype. Opmerkelijk is dat deze vrouwen ook niet reageren op secundaire mannelijke geslachtskenmerken en als gevolg geen jeugdpuistjes hebben, geen okselbeharing en geen zweetlucht.

De vrouwen met genotype 46,XY hebben het overgeërfd van hun moeder. Als het namelijk op Y zou zitten, zouden alle vrouwen (XX) ongevoelig zijn voor testosteron. Vrouwen zijn wel gevoelig voor testosteron, maar produceren minder dan mannen. De moeders zijn dus draagster en bevatten 1 normaal X chromosoom. De vrouwen met AOS kunnen zelf geen kinderen krijgen omdat hun voortplantingsorgaan niet ontwikkeld is.

Bij deze vrouwen wordt een operatie aanbevolen om de niet ingedaalde testes te

verwijderen. Het kan namelijk een bron zijn van tumoren. Een nadeel van het verwijderen van de testes is dat het testosteron produceert wat een voorloper is van oestradiol. Dat is een belangrijk hormoon voor bot en borstontwikkeling. Vrouwen die deze operatie zijn ondergaan, slikken dus levenslang pillen om toch nog aan oestradiol te komen.

Aan de voet van het Kaukasusgebergte leeft een woelmuis, de Ellobius lutescens.

Opmerkelijk is dat het karyotype van mannetjes en vrouwtjes 17,X zijn. Mogelijke mechanismen kunnen zijn dat het testosteron gen aan uit of kan staan. Een andere mogelijkheid is dat het Xchromosoom van de vader of moeder afkomstig is en dat het daardoor tevens het geslacht bepaalt. Gevolg bij bevruchting: 16,00 is niet levensvatbaar, 25% van het nageslacht. 17,X0 is levensvatbaar, een vrouwtje of een mannetje, 50% van het nageslacht. 18,XX is niet levensvatbaar door overexpressie Xgenen, dit bevat 25% van het nageslacht. Indien het gaat om 18,XX mannetjes of 18,XX vrouwtjes zijn ze aan de andere kant levensvatbaarder omdat een genotype met X kwetsbaarder is dan een genotype met XX. Bij dubbele X is er bij mutatie of Xgebonden ziekte een grotere kans op overleving. Een mutatie kan compleet of partieel zijn. Bij een completen mutatie werkt het gen helemaal niet meer. Bij een partiële mutatie is sprake van een gedeeltelijke werking van het gen.

Kijk de aflevering van Jong die tijdens dit VO getoond werd terug op:

http://sites.nps.nl/jerome/templates/hetrozerijk/welcome.cfm?contentpage=/jerome/index.cfm /site/Hetrozerijk/pageid/EED6504E-508B-E1CA-3AFA30D59B7597DB/objectid/4B069EC4- 1635-041D-06385F38FC273368/index.cfm?c=RozeRijkArchief

Hier staat ook nog meer informatie met betrekking tot dit onderwerp.

(25)

Zelfstudieopdrachten

ZO 1: Liesbreuk

Literatuur:

Gray’s anatomy for students: 244-256

Sabotta, atlas of human anatomy: 166, 169, 193-203, 255 Hernia inguinalis

De hernia inguinalis (liesbreuk) is een van de meest voorkomende aandoeningen van de buikwand. De operatie ter correctie van die breuk wordt ‘inguinal hernia repair’ genoemd. Dit is de meest uitgevoerde operatie.

De lies vormt eigenlijk de samenkomst van buikwand en bovenbeen. Problemen in de liesregio komen vaker voor bij mannen, aangezien er een directe relatie is met de indaling van de testis.

De buikwand is ook een orgaan met eigen spiergroepen, innervatie en vascularisatie.

Deductie is het afleiden van het bijzondere uit het algemene. Deductie gebruik je bij het ontstaan van een liesbreuk ook. De anatomie van de buik als uitgangspunt voor het ontstaan van pathologie.

Embryologie van het lieskanaal

De ontwikkeling van de gonaden (geslachtsklieren) bepalen de ontwikkeling van het caudale deel van de voorste buikwand. Zowel de testes als de ovaria bevinden zich aanvankelijk hoog in de achterwand van het abdomen. De indaling heeft zijn gevolgen voor de opbouw van de wand.

Het gubernaculum is de structuur die de testis als het ware naar buiten trekt. Deze structuur speelt dus een rol bij de indaling van de testis.

De processus vaginalis is de open verbinding tussen de buikholte en het lieskanaal. Het peritoneum gaat in de processus vaginalis mee, omdat het wordt meegetrokken het lieskanaal in en dan door middel van bindweefselvorming dichtslibt. Echter komt het peritoneum niet rond testes te liggen. Deze blijven extraperitoneaal. Wanneer de processus vaginalis niet dichtgaat door middel van bindweefselvorming, enige tijd na indaling van de testis, blijft het een open verbinding. Het is dan mogelijk dat door drukverhoging delen van de buikinhoud via de open gebleven processus vaginalis in het lieskanaal komen. POP staat voor persistent open processus vaginalis.

De buikinhoud zoekt ten gevolge van de intra abdominale drukverhoging de weg van de minste weerstand. Dit wordt de zwakste plaats in de buikwand. Bij zowel mannen als vrouwen is dit vaak de liesregio. Vrouwen hebben geen lieskanaal, maar onder het lig.

inguinale i.e. de regio waar de femorale vaten en zenuwen het bekken verlaten en het bovenbeen betreden. Vrouwen krijgen vaker een ‘femorale hernia’. Deze breidt zich uit langs de arteria en vena femoralis.

Anatomie van de buikwand

De buikwand biedt bescherming aan de organen in de buikholte. De buikholte heeft vier wanden:

- Dorsaal: wervelkolom en dorsale delen van de buikspieren - Ventraal: buikspieren schuin, dwars en recht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Stel dat een zus en haar vader ook een melanoom hadden en patiënte (P) wil weten wat het risico voor haar kinderen is een melanoom te krijgen.. De eerste stap zou zijn

Deze fijne hoekwoning is mede door zijn ligging aan een groene speelweide in een rustige straat, een fijn huis waar je zeker jaren van woonplezier tegemoet gaat. De woning

- Zorgen dat effect alleen maar komt door interventie zelf (en niet allerlei andere dingen; bijv. historisch kan ook door verandering in tijd zijn, contempory kan bijv. MRSA

prostaatcarcinoom hebben een relevante pijnscore wat betreft botpijn. Pijn is een negatieve prognostische factor en kan de kwaliteit van leven enorm verminderen. Bij gegeneraliseerde

De diagnose na deze operatie laat een sigmoïdcarcinoom zien met tumor invasie van de subserosa, door de muscularis propria naar het pericolorectale weefsel, met daarbij 3

Wist je dat je als JoHo lid veel gratis samenvattingen kunt downloaden voor alle grote studies1. Log in

Kind met autisme en verstandelijke beperking 10-50% kans op epilepsie Kind met Angelman syndroom 80-90% kans op epilepsie... De verhoogde kans op epilepsie bij een

• juveniele idiopathische artritis (JIA) polyarticulaire vorm (kan verworpen worden op grond van het feit dat patiënte zich presenteert met een monoartritis. Deze vorm gaat