• No results found

Op 11 april 2002 heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op 11 april 2002 heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna:"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEOORDELING VAN TPG’S AANVULLENDE RAPPORTAGES INZAKE DE UITVOERING IN HET JAAR 2001 VAN HET POSTVESTIGINGENBELEID 2001-2005

3 oktober 2002

1. INLEIDING EN ACHTERGROND

TNT Post Groep N.V. (hierna: TPG) heeft voor de periode 2001 tot en met 2005 een nieuw vestigingenplan opgesteld (29 mei 2000, kenmerk PA/00/U/38). Hierin is TPG’s beleid inzake het vestigingennetwerk en bijbehorende assortimenten voor de periode 2001-2005 opgenomen. De toenmalige Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat (hierna: Staatssecretaris) heeft hieromtrent met TPG aanvullende afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer. TPG moet zich hieraan houden bij de uitvoering van haar vestigingenplan. Daarnaast dient TPG te voldoen aan de wettelijke verplichtingen voortvloeiend uit het Besluit algemene richtlijnen post (hierna: BARP).

Op 11 april 2002 heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna:

college) zijn oordeel uitgebracht over de uitvoering van postvestigingenbeleid 2001-2005 door TPG in het jaar 2001. Het college ontleent zijn bevoegdheid tot het geven van een oordeel aan twee bronnen. Ten eerste is het college bevoegd toezicht te houden op de naleving van de bepalingen in het BARP en ten tweede heeft de Staatssecretaris aan het college een toezichthoudende rol toebedeeld ten aanzien van de door de Tweede Kamer goedgekeurde aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG

(Kamerstukken II, 2000-2001, 21693, nr. 54).

In het kort houdt het oordeel van 11 april 2002 in dat TPG op belangrijke criteria voldoet aan de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn gemaakt, maar dat ten aanzien van een aantal punten nog aanpassingen vereist zijn. Voor de volledige inhoud verwijst het college kortheidshalve naar zijn oordeel van 11 april 2002, waarin tevens informatie is opgenomen over:

(1) het wettelijke kader;

(2) de aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG;

(3) de rapportage-eisen van het college inzake de BARP-verplichtingen, de aanvullende afspraken en de meetsystematiek;

(4) de tussen TPG en het college gevoerde correspondentie voorafgaand aan het oordeel van 11 april 2002 en

(5) TPG’s uitvoeringsrapportage van 7 maart 2002, inclusief bijbehorende brief van 25 maart 2002 en faxen van 5 en 8 april 2002.

Hieronder komen achtereenvolgens aan de orde de hoofdpunten van het oordeel van 11 april 2002 (§ 2);

de beoordeling van de door TPG doorgevoerde aanpassingen (§ 3) en conclusies (§ 4).

(2)

2. HOOFDPUNTEN VAN HET OORDEEL VAN 11 APRIL 2002

De hoofdlijn van het oordeel van 11 april 2002 luidde dat TPG op belangrijke criteria voldoet aan de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn gemaakt, te weten de vereiste absolute aantallen postvestigingen en de “dekkingspercentages” voor heel Nederland en voor dunbevolkte gebieden. Verder heeft het college aangegeven dat omtrent de volgende zes punten nog aanpassingen vereist waren:

1. De eis dat binnen de woonkernen voor éénieder binnen een afstand van 5 km een dienstverleningspunt beschikbaar is. Het was voor het college niet duidelijk dat de in de

meetsystematiek van TPG gebruikte straal van 5 km uitsluitsel geeft over de vraag of aan de BARP- normen is voldaan. TPG dient haar meetsystematiek om te bepalen of er binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig is aan te passen conform de door het college gegeven uitleg van artikel 2.11/2.12 van het BARP. TPG dient derhalve de door het college aangegeven meetsystematiek te hanteren. Dit houdt het volgende in. De in het BARP gestelde afstand van 5 km betekent dat in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners, bezien vanuit iedere willekeurige locatie in de woonkern, binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig moet zijn. Dit dient bepaald te worden door rondom de individuele dienstverleningspunten een cirkel met een straal 5 km te

“tekenen” en dan te bezien of aan de BARP-normen en aanvullende afspraken is voldaan.

2. De eis dat TPG gebruik moet maken van recentere CBS-infomatie omtrent inwoneraantallen. Het college is akkoord gegaan met het gebruik van CBS-gegevens door TPG om inwonertallen per

postcodegebied te bepalen. Om deze inwonertallen per postcodegebied te bepalen gebruikt TPG CBS- cijfers op CD-rom van primo 1999. TPG heeft tevens, door middel van een fax van Omnidata B.V., vermeld dat er wel recentere informatie over inwonertallen op de CBS-website beschikbaar is (over de jaren 2000 en 2001). Navraag bij het CBS door het college heeft geleerd dat dat inderdaad het geval is. Het college was van mening dat deze recentere informatie gebruikt moet worden om de

inwonertallen per woonplaats te bepalen, ook als daar nog een bewerkingsslag voor nodig is om de inwonertallen per woonplaats bij te stellen.

3. De eis dat aanvullende informatie moet worden aangeleverd met betrekking tot de vestigingen met een beperkt postconcessie-assortiment. TPG heeft in haar rapportage een overzicht van alle dienstverleningspunten geleverd, inclusief welk assortiment wordt aangeboden (volledig

postconcessie-assortiment, hierna: VPCA of nagenoeg volledig postconcessie-assortiment, hierna:

NVPCA). Ook heeft TPG aangegeven hoeveel vestigingen met VPCA en NVPCA er eind 2001 waren, respectievelijk 1385 en 702. Er is echter geen overzicht gegeven van de dienstverleningspunten waar alleen de meest voorkomende posthandelingen worden verricht (verkooppunten c.q. vestigingen met beperkt postconcessie-assortiment, hierna: BPCA). Het aantal vestigingen per eind 2001 is wel genoemd (96). TPG dient alsnog het adres en de plaats van de dienstverleningspunten met BPCA aan het college te verstrekken.

4. De eis dat volledig aan de normen inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen is

voldaan. TPG dient conform de gestelde eisen verslag te doen van het verzorgingsniveau in

bejaarden- en ziekenhuizen. Dit houdt in dat er zonder overleg met de directies van de zorgcentra

geen wijzigingen in de dienstverlening van postvestigingen in bejaarden- en ziekenhuizen mogen

worden aangebracht. Het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse moet als uitgangspunt

van dit overleg worden genomen. Het college heeft niet kunnen beoordelen of TPG aan deze eis

(3)

voldoet. Weliswaar heeft TPG verklaard dat bij twee vestigingen die gesloten zijn, is overlegd met de directie -waarbij het feitelijk afnamegedrag van klanten als uitgangspunt is genomen-, maar dit is niet aangetoond met bijvoorbeeld gespreksverslagen. Voorts wil het college inzicht hebben in het resultaat van de actie dat in april 2002 alle bejaarden- en ziekenhuizen aangeschreven worden met de vraag of ze postzegels willen gaan verkopen.

5. De eis dat de externe accountant van TPG de OPTA nog zal informeren of de administratieve organisatie die ten grondslag ligt aan de informatie qua opzet adequaat is. Het college heeft

opgemerkt dat zijn oordeel van 11 april 2002 is gebaseerd op de vooronderstelling dat de door TPG in de overzichten opgenomen informatie juist is. Vooralsnog heeft het college de juistheid van de informatie niet kunnen beoordelen, omdat de externe accountant niet verklaard heeft dat de administratieve organisatie en meetsystematiek die ten grondslag liggen aan het genereren van de informatie en overzichten adequaat is. Het college heeft TPG opgedragen de externe accountant alsnog een opdracht hiertoe te geven en over de uitkomsten hiervan het college nader te informeren.

6. De eis dat verzending van internationale pakjes mogelijk is bij vestigingen waar gemiddeld één of meer pakjes per dag worden aangeboden. Ten aanzien van internationale pakjes heeft het college gezegd dat niet beoordeeld kan worden of TPG aan de afspraak inzake internationale pakjes heeft voldaan, omdat TPG niet duidelijk heeft gemaakt dat in 2001 bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt aangeboden, verzending van internationale pakjes ook daadwerkelijk mogelijk is geweest. Het college heeft aangegeven het van belang te achten dat TPG inmiddels heeft aangegeven dat vanaf 1 april 2002 op alle vestigingen met VPCA en NVPCA internationale pakjes kunnen worden aangeboden en dat het college dit in de praktijk zal controleren door middel van een steekproef. Het resultaat van deze steekproef en de reactie van TPG hierop komen in de volgende paragraaf aan de orde.

3. BEOORDELING VAN TPG’S AANPASSINGEN

TPG heeft door middel van de volgende rapportages gereageerd op de door het college vereiste aanpassingen:

A. Rapportage van 31 mei 2002 met kenmerk PA/02/U/86 (aanpassingen 1 tot en met 4). Deze rapportage is door TPG op 15 mei 2002 aan OPTA-medewerkers met behulp van een “diapresentatie”

mondeling toegelicht.

B. Rapportage van 20 juni 2002 met kenmerk 02/PA/U/111 (aanpassing 5).

C. Rapportage van 16 augustus 2002 met kenmerk PA/U/02/150 (aanpassing 6).

Hieronder komen de aanpassingen aan de orde.

Aanpassing 1: de meetsystematiek van de straal van 5 km

TPG geeft aan dat zij de methode van het college heeft doorgevoerd op de gebieden met woonplaatsen

met meer dan 5000 inwoners. Het BARP gaat in artikel 2.11 uit van de aanwezigheid van postvestigingen

in of binnen een straal van 5 km van woonkernen (gedefinieerd als “aaneengesloten bebouwing”) met

meer dan 5000 inwoners. De resultaten worden hieronder beschreven.

(4)

TPG heeft in de rapportage van 7 maart 2002 aangegeven dat ze, ter bepaling of de woonkern meer of minder dan 5000 inwoners heeft, de term woonkern gelijkstelt aan woonplaats, omdat aan de term woonkern geen inwonertallen te koppelen zijn, waardoor het niet meetbaar is. In een aantal gevallen omvat de term woonplaats echter meer dan de term woonkern (zijnde aaneengesloten bebouwing), namelijk daar waar een woonplaats “buitengebieden” kent. In sommige gevallen liggen binnen deze

“buitengebieden” kleinere kernen van minder dan 5000 inwoners en in sommige gevallen (nog kleinere) gehuchten. Ook komt het voor dat er helemaal geen sprake is van een aaneengesloten bebouwing in de omgeving, maar van natuurgebied en/of landbouwgronden, aldus TPG. E.e.a. is duidelijk aangegeven in de bij de rapportage van 31 mei 2002 gevoegde kaarten.

Vanwege het bestaan van deze “buitengebieden” is bij 15 woonplaatsen wel de woonkern volledig afgedekt, maar zijn gedeelten van de buitengebieden niet afgedekt. TPG geeft voorts aan dat in één situatie een klein gedeelte van de aaneengesloten bebouwing niet afgedekt wordt door een straal van een postvestiging met VPCA. In Andijk (meer dan 5000 inwoners) is een gebied van 0,5 km² van de aaneengesloten bebouwing niet afgedekt. TPG geeft aan dat de huidige vestiging van Andijk met een NVPCA zal worden omgezet in een VPCA. Voorts geeft TPG aan dat in de overige gevallen geen sprake is van een aaneengesloten bebouwing (met meer dan 5000 inwoners) en dat, naar haar mening, TPG voldoet aan het vereiste van het BARP.

Het college oordeelt dat TPG voldoet aan het vereiste van onderdeel 2.11 van het BARP. Dit onderdeel van het Barp schrijft voor dat in elke woonkern met meer dan 5.000 inwoners een dienstverleningspunt binnen een straal van 5 km aanwezig moet zijn. Het college constateert dat, op één geval na, eveneens is voldaan aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris dat, indien de woonplaats meer dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met VPCA aanwezig is en dat, indien de woonplaats minder dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met NVCPA aanwezig is. De gemeente Andijk is voorzien van een vestiging met NVPCA, terwijl deze gemeente voorzien had moeten zijn van een vestiging met VPCA. TPG heeft te kennen gegeven deze vestiging om zullen te zetten in een vestiging met VPCA. Het college verzoekt TPG hem binnen twee weken na dagtekening van dit oordeel te informeren over wanneer deze omzetting plaats zal vinden.

Aanpassing 2: gebruik recentere CBS-cijfers

TPG meldt dat zij, in plaats van de cijfers van primo 1999, de cijfers van primo 2001 van het CBS heeft gebruikt om de inwoners per woonplaats te bepalen. Door deze nieuwe cijfers is het mogelijk dat woonplaatsen, door toe- of afname van het aantal inwoners, in andere categorieën terecht komen. TPG geeft de volgende grenzen aan: (1) grens van 5000 inwoners en (2) grens van 50.000 inwoners en veelvouden daarvan.

Ad 1. Grens van 5000 inwoners. TPG geeft aan dat er vier woonplaatsen zijn die door de gewijzigde

inwonertallen door de grens van 5.000 inwoners gaan, te weten Baarle Nassau, Borger, Smilde en

Delfgauw. In Oostburg is het aantal inwoners nu minder dan 5.000. Baarle Nassau, Borger, Smilde en

Delfgauw hebben nu meer dan 5.000 inwoners. In alle vier genoemde woonplaatsen is een vestiging met

VPCA aanwezig (of beschikbaar binnen een straal van 5 km).

(5)

Ad 2. Grens van 50.000 inwoners en veelvouden daarvan. Er zijn volgens TPG drie woonplaatsen die in een andere categorie vallen door het gebruik van recentere CBS-informatie. Den Bosch overschrijdt nu de grens van 100.000 inwoners. Enschede en Almere overschrijden de grens van 150.000 inwoners. Voor alle drie de woonplaatsen geeft TPG aan dat ze nog steeds voldoen aan het vereiste aantal vestigingen.

Het college oordeelt dat TPG de door hem gewenste aanpassing om recentere CBS-gegevens te gebruiken op een correcte wijze heeft doorgevoerd.

Aanpassing 3: assortiment per dienstverleningspunt

TPG heeft een volledig overzicht van de vestigingen met een BPCA opgeleverd aan het college. Het overzicht bevat naam-, adres- en woonplaatsgegevens.

Het college oordeelt dat TPG op correcte wijze een overzicht heeft gegeven van de vestigingen met BPCA.

Aanpassing 4: verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen

TPG meldt, zoals reeds in haar rapportage van 7 maart 2002 aangegeven, dat in de loop van 2001 postvestingen gesloten zijn in de ziekenhuizen Westeinde in Den Haag en St. Joseph in Veldhoven. TPG geeft aan dat Postkantoren B.V.

1

, de beheerder van postvestigingen, over het algemeen geen overleg voert met de directie van de zorginstelling zelf, maar in de meeste gevallen met de ondernemer die een bedrijf (bloemen-, kaartenwinkel etc.) heeft in de zorginstelling en die daarnaast een postvestiging runt.

TPG meldt dat Postkantoren B.V. een omzetting naar een servicepunt heeft voorgesteld in het St. Joseph ziekenhuis. Dit voorstel is gedaan aan de directeur Patiëntenzaken van het St. Joseph. De ondernemer van de postvestiging heeft daarop aangegeven het dienstverleningspunt niet verder te willen voortzetten als een servicepunt. Postkantoren B.V. heeft deze opzegging geaccepteerd en deze uitkomst gemeld aan de directeur Patiëntenzaken van het St. Joseph. TPG heeft de correspondentie hieromtrent bijgevoegd.

In het Westeinde-ziekenhuis in Den Haag is de dienstverlening op verzoek van de ondernemer door Postkantoren B.V. stopgezet. De gesprekken die hierover zijn gevoerd, zijn niet vastgelegd. Postkantoren B.V. heeft de opzegging schriftelijk bevestigd.

Het college constateert dat TPG niet heeft aangetoond te voldoen aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen. Dit geldt voor de

ziekenhuizen Westeinde en St. Joseph. Immers, TPG heeft niet aangetoond dat over de wijzigingen in de dienstverlening met de directies van de zorgcentra overleg is gepleegd, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse is genomen. Telefonisch contact van het college met beide ziekenhuizen bevestigt dit. Het college adviseert de minister van Economische Zaken, indien hij aan de afspraak wil vasthouden, TPG op te dragen alsnog met de directies van de betreffende ziekenhuizen te overleggen, waarbij als uitgangspunt het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse wordt genomen. Wegens het ontbreken van een wettelijke bevoegdheid kan het college dit niet zelf aan TPG opdragen.

1

Postkantoren B.V. is een joint venture van TPG en de Postbank.

(6)

Omtrent de actie dat in april 2002 alle bejaarden- en ziekenhuizen aangeschreven zijn met de vraag of ze postzegels willen gaan verkopen, meldt TPG dat circa 2590 zorginstellingen (bejaardentehuizen,

verpleegtehuizen, ziekenhuizen etc.) een mailing hebben ontvangen met de uitnodiging om wederverkoper postzegels te worden. Deze mailing heeft ertoe geleid dat per 31 mei 2002 al 75 zorginstellingen een contract als wederverkoper hebben getekend. Volgens TPG zal dit aantal naar verwachting nog verder oplopen. Direct na de ondertekening van het contract kunnen de wederverkopers beginnen met de opstart van de verkoop.

Het college heeft kennis genomen van de tussenstand van de actie “verkoop zegels in bejaarden- en ziekenhuizen”. Hij verzoekt TPG hem zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van het definitieve resultaat.

Aanpassing 5: accountantsverklaring

TPG heeft op 20 juni 2002 een nieuwe rapportage van bevindingen en een onderzoeksrapport opgeleverd.

De rapportage van bevindingen en het onderzoeksrapport zijn opgesteld door een onafhankelijke accountant. De rapportage van bevindingen bevat de conclusies van de onafhankelijke accountant op basis van met TPG overeengekomen uit te voeren werkzaamheden. In de nieuwe rapportage van bevindingen is vermeld dat ten opzichte van de vorige rapportage aanvullende werkzaamheden zijn verricht welke betrekking hebben op het aansluiten van gegevens met brongegevens, het inwinnen van inlichtingen, het nagaan van de rekenkundige juistheid van de gegevens en op het vaststellen of voldaan is aan alle door het college vereiste aanpassingen. De accountant concludeert dat voldaan is aan de door het college vereiste aanpassingen.

In het onderzoeksrapport van de externe accountant is de beoordeling van de opzet van de administratieve organisatie en het daarin opgenomen stelsel van interne controlemaatregelen van systemen van TPG Post weergegeven. Het betreft de systemen die door TPG Post worden gebruikt bij het genereren van de overzichten inzake de uitvoering van het postvestigingenbeleid 2001-2005. De door de accountant verrichte werkzaamheden en bevindingen corresponderen door middel van referentienummers met de appendices bij de brondocumenten en -systemen. De accountant concludeert dat hem niets is gebleken op basis waarvan hij zou moeten concluderen dat op dit moment de opzet van de

administratieve organisatie en het daarin opgenomen stelsel van interne controlemaatregelen niet voldoende waarborgen bevatten voor een betrouwbare informatieverschaffing omtrent het

Vestigingenplan 2001-2005.

Het college oordeelt dat het rapport van de accountant een duidelijk beeld geeft van hoe TPG haar administratieve organisatie in het kader van het postvestigingenbeleid heeft ingericht. De zogenaamde referentienummers zijn voor het college op een aantal punten niet of niet geheel duidelijk. Deze komen nu aan de orde.

Referentienummer 2: betrouwbaarheid informatie uit het Kantoren Informatie Systeem (hierna: KIS) De accountant geeft aan dat het KIS reeds is beoordeeld bij de verificatie van de jaarlijkse

concessieverantwoording. Het college is van mening dat de beoordeling van de jaarlijks

concessierapportage een andere invalshoek heeft dan die voor het postvestigingenbeleid. Uit het rapport

(7)

van bevindingen van de accountant blijkt onvoldoende dat de materialiteit die is gehanteerd bij de beoordeling van het KIS in het kader van de concessierapportage voldoende is voor het gebruik van het KIS in het kader van de rapportage over het postvestigingenbeleid. Het college heeft uit een recente steekproef geconcludeerd dat de gegevens die het KIS voortbrengt, niet correct zijn (zie onder

“aanpassing 6”). Gezien de uitkomsten van deze steekproef en het feit dat er geen aanvullende controle door de accountant is uitgevoerd op de opzet van het KIS, zet het college vraagtekens bij de

betrouwbaarheid van de gegevens die gebaseerd zijn op het KIS. TPG dient duidelijkheid te verschaffen over hoe het KIS kan worden gecontroleerd op de juistheid van haar gegevens, waarna deze controle ook daadwerkelijk moet worden uitgevoerd.

Referentienummer 4: betrouwbaarheid informatie uit het Executive Information System (hierna: EIS) Dit referentienummer betreft de informatie over het aantal aangeboden internationale pakketten per vestiging waarmee vastgesteld kan worden of de dienst “aanbieden van internationale pakjes” behouden kan blijven. Deze informatie is afkomstig uit het EIS. De accountant geeft aan dat het EIS geen onderdeel is van de jaarlijkse controle door de interne of externe accountant. Wel geeft de accountant aan dat Postkantoren B.V. in opzet “monitoring controls” aanwezig heeft, die periodiek de informatie in het EIS toetst op betrouwbaarheid. De accountant heeft echter geen oordeel over de opzet van de “monitoring controls” gegeven. Het is voor het college onduidelijk hoe Postkantoren B.V. de juistheid van de

gegevens kan waarborgen, omdat dat uit het resultaat van de hierna te vermelden steekproef gebleken is dat de gegevens die TPG aan het college gegeven heeft in de praktijk niet juist zijn.

Referentienummer 5: omzet van zegelwaarden per vestiging

Één van de eisen voor het sluiten van een servicepunt met NVPCA in een woonkern met minder dan 5.000 inwoners is dat de omzet in zegelwaarden minder dan Fl. 25.000 bedraagt. De accountant heeft naar de opzet van de administratieve organisatie en de maatregelen van interne controle rondom de totale omzet zegelwaarden gekeken en geconstateerd dat er geen gebreken zijn in de opzet. De opzet van de

administratieve organisatie met betrekking tot de omzet zegelwaarden per vestiging is niet beoordeeld.

Voor het college betekent dit dat er geen zekerheid bestaat dat er is voldaan aan de norm voor sluiting.

TPG dient aan te tonen dat de gebruikte omzetinformatie ook betrouwbaar is voor de betreffende individuele postvestigingen.

Het college constateert dat het onderzoeksrapport van de accountant een helder beeld geeft van de opzet van de administratieve organisatie. Bij drie van de zes zogenaamde referentienummers in het rapport van de accountant, constateert het college dat de diepgang van de werkzaamheden van de externe

accountant onvoldoende was om zekerheid te verschaffen over de kwaliteit van de brongegevens die als basis dienen voor de in de overzichten opgenomen informatie. Voor de externe accountant is het niet mogelijk om zekerheid te verschaffen over het verleden. Nu dat het geval blijkt te zijn, is het college niet in staat een definitief goedkeurend oordeel uit te spreken inzake de uitkomsten over 2001. Het college is van mening dat, nu het vaststaat dat de externe accountant niet meer in staat is om alsnog met

voldoende diepgang zijn werkzaamheden over 2001 uit te voeren, TPG de externe accountant de opdracht zou moeten geven om zijn werkzaamheden over het jaar 2002 zodanig te plannen dat de vereiste

diepgang wel wordt bereikt. Het college zal, in overleg met TPG en de externe accountant, vooraf de door

hem gevraagde diepgang toelichten met het oog op het gebruik dat door het college en de minister wordt

(8)

gemaakt van de informatie. In 2003 zal het college toetsen of TPG’s rapportage voor het jaar 2002 de gewenste verbeteringen bevat.

Aanpassing 6: internationale pakjes

Ten aanzien van internationale pakjes heeft het college in zijn oordeel van 11 april 2002 gezegd dat niet beoordeeld kan worden of TPG aan de afspraak inzake internationale pakjes heeft voldaan, omdat TPG niet duidelijk heeft gemaakt dat in 2001 bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt verzonden, verzending van internationale pakjes ook daadwerkelijk mogelijk is geweest. Verder heeft het college in zijn oordeel van 11 april 2002 aangegeven het van belang te achten dat TPG inmiddels heeft aangegeven dat vanaf heden op alle vestigingen met VPCA en NCPCA internationale pakjes kunnen worden aangeboden en dat hij dit in de praktijk zal controleren.

Het college heeft, door middel van een statistisch verantwoorde steekproef bij 57 vestigingen met NVPCA, op 28 juni 2002 deze controle uitgevoerd. In hoofdlijnen kan worden gesteld dat van de benaderde vestigingen er 15 hebben aangegeven dat bij hun vestiging met NVPCA geen internationale pakketjes verzonden kunnen worden. Dit betekent dat TPG niet voldoet aan de door haar zelf geformuleerde norm dat op alle vestigingen met een NVPCA de mogelijkheid wordt geboden om een internationaal pakje te versturen. Daarnaast zijn er nog 12 vestigingen, waarvan TPG heeft aangegeven dat het een NVPCA betrof, die in de praktijk geen NVPCA blijken te zijn en waar geen internationale pakjes verzonden kunnen worden.

Het resultaat van de controle is bij brief van 26 juli 2002 met kenmerk OPTA/EGM/2002/201957 aan TPG medegedeeld. TPG heeft hierop door middel van haar rapportage van 16 augustus 2002 met kenmerk PA/U/02/150 gereageerd.

In haar reactie van 16 augustus 2002 geeft TPG te kennen dat de bevindingen van het college terug te voeren zijn op de zogenaamde “transitieproblematiek”. In de vroegere vestigingsplannen was sprake van een tweetal typen vestigingen. Behalve vestigingen met het traditionele assortiment bestonden er ook circa 600 zogenaamde mini-postagenten met een beperkt assortiment, afgestemd op de lokale

marktsituatie. Internationale pakjes maakten over het algemeen geen deel uit van dit beperkte assortiment. Over deze twee typen vestigingen werd in de voorgaande jaren gerapporteerd. Het vestigingenplan 2001-2005 gaat uit van geheel andere winkelformules, namelijk vestigingen met VPCA (902), vestigingen met NVPCA (1200) en verkooppunten waar alleen de meest voorkomende handelingen worden verricht (1000). Deze nieuwe situatie zal uiterlijk in 2005 zijn bereikt. Tot 2005 is er volgens TPG sprake van een complex proces van omzettingen en sluitingen in combinatie met de opening van nieuwe vestigingen. Zolang dit proces nog niet is afgerond, bestaan vestigingen oude en nieuwe stijl naast elkaar, aldus TPG.

Om de rapportage inzichtelijk te houden, is echter met het college afgesproken te rapporteren volgens de nieuwe terminologie, namelijk VPCA en NVPCA. Daarbij heeft TPG de nog bestaande mini-agentschappen onder de categorie NVPCA gebracht, hoewel de formules van mini-postagentschappen en vestigingen met NVPCA strikt genomen niet identiek zijn. TPG geeft in haar brief aan dat, ondanks dat de mini-

postagenten met beperkt assortiment als een NVPCA gerapporteerd zijn, deze vestigingen geen

(9)

internationale pakjes kunnen versturen. Dit omdat de betreffende vestigingen nog niet overgezet zijn naar een NVPCA. Het betreft hier 460 mini-postagentschappen eind 2001 c.q. 320 mini-

postagentschappen op 1 juli 2002.

Volgens TPG is de door haar zelf geformuleerde norm dat op alle vestigingen met NVPCA internationale pakjes verzonden kunnen worden alleen van toepassing op de vestigingen die reeds zijn omgezet van mini-postagentschap naar een vestiging met NVPCA. Van de 57 door het college onderzochte vestigingen blijken er 43 mini-postagentschappen te zijn, waarvoor volgens TPG de afspraken inzake internationale pakjes niet gelden. Voor 14 vestigingen gelden de afspraken dus wel. Uit eigen onderzoek van TPG blijkt omtrent deze 14 vestigingen dat:

! op 4 vestigingen zowel in het OPTA-onderzoek als in het TPG-onderzoek internationale pakjes aangenomen worden;

! op 5 vestigingen uit het OPTA-onderzoek blijkt dat geen internationale pakjes worden aangenomen en uit het TPG-onderzoek blijkt dat dat wel mogelijk is;

! op 5 vestigingen uit beide onderzoeken blijkt dat geen internationale pakjes aangenomen worden.

Eind 2001 zijn er volgens TPG 242 vestigingen omgezet van een mini-postagentschap naar een vestiging met NVPCA. Van deze 242 vestigingen met een NVPCA zijn er 211 door TPG onderzocht op de mogelijkheid om internationale pakjes te kunnen versturen. Uit dit onderzoek blijkt dat 78% van de onderzochte vestigingen met NVPCA de mogelijkheid biedt om internationale pakjes te kunnen versturen. Voor de overige gevallen geeft TPG aan dat er sprake is van meestal tijdelijke belemmeringen op het gebied van opleidingen of de aanwezigheid van elektronische hulpmiddelen. TPG zegt toe die belemmeringen snel te zullen wegnemen.

TPG is van mening dat zij ruimschoots voldoet aan de aanvullende afspraak met de Staatssecretaris over het verzenden van internationale pakjes. In de situatie voor de aanvullende afspraak was het op 1577 vestigingen mogelijk om een internationaal pakje aan te bieden (eind 2000), namelijk op alle vestigingen met een VPCA. Ervan uitgaande dat aan het einde van 2002 de problemen opgelost zijn rondom de invoer van de dienst “aannemen van internationale pakjes”, kan er op dat moment op ongeveer 1780

vestigingen een internationaal pakje worden aangenomen, namelijk op alle vestigingen met VPCA en NVPCA.

Het college constateert dat TPG niet heeft aangetoond te voldoen aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris inzake internationale pakjes (verzending van internationale pakjes is mogelijk bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt aangeboden). TPG had aangegeven aan deze norm te zullen voldoen door het mogelijk te maken vanaf april 2002 bij alle vestigingen met VPCA en NCPCA internationale pakjes te verzenden. Dit omdat volgens TPG de door de Staatssecretaris

geformuleerde norm in de praktijk moeilijk blijkt te monitoren. In de optiek van het college heeft TPG niet voldaan aan de norm dat op alle vestigingen met VPCA en NVPCA verzending van internationale pakjes mogelijk is. Hierbij is het volgende van belang:

1. Op grond van de resultaten van de OPTA-steekproef en TPG-onderzoek staat vast dat op 5 vestigingen

met NVPCA verzending van internationale pakjes niet mogelijk is. TPG erkent dit. Aangezien het hier

om een beperkte steekproef ging, is het daadwerkelijke aantal vestigingen met NVPCA, waar

(10)

verzending van internationale pakjes niet mogelijk is, vermoedelijk veel groter. Bovendien geeft TPG aan dat in 22% van de door haar zelf onderzochte vestigingen met NVPCA verzending van

internationale pakjes niet mogelijk is. TPG gaat er vanuit dat eind 2002 op alle vestigingen met NVPCA en VPCA internationale pakjes kunnen worden aangeboden. In dat geval voldoet TPG aan de door de Staatssecretaris geformuleerde norm, omdat dan in beginsel verzending van internationale pakjes plaatsvindt bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer wordt aangeboden. Hierover dient TPG in haar uitvoeringsrapportage over 2002 duidelijkheid te scheppen.

2. Het college is in het kader van het postvestigingenbeleid 2001-2005 uitgegaan van de terminologie zoals die gehanteerd wordt in het BARP en de afspraken die TPG met de Staatssecretaris en de Tweede Kamer heeft gemaakt. Hierbij worden de termen VPCA en NVPCA gehanteerd. Het college heeft dit aan TPG kenbaar gemaakt in zijn brief van 5 oktober 2001 (kenmerk: OPTA/EGM/2001/201874). Dit heeft TPG noch schriftelijk noch mondeling weersproken. TPG heeft dan ook volgens deze

terminologie op 7 maart 2002 aan het college gerapporteerd in haar uitvoeringsrapportage over het jaar 2001. Hierin zijn alle vestigingen benoemd als VPCA dan wel als NVPCA. Zij heeft ook volgens deze terminologie gerapporteerd in de Concessierapportage over 2001, welke rapportage voorzien is van een goedkeurende accountantsverklaring. Het college concludeert dan ook dat wat TPG “op papier” zegt te doen, namelijk dat op alle vestigingen met NVPCA internationale pakjes verzonden kunnen worden, niet overeenkomt met de praktijk.

4. CONCLUSIES

De hoofdlijn van het oordeel van 11 april 2002 is dat TPG ten aanzien van de vereiste absolute aantallen postvestigingen en de “dekkingspercentages” voor heel Nederland en voor dunbevolkte gebieden geheel voldoet aan het Barp en de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn gemaakt met de Staatssecretaris. Op een zes punten waren aanpassingen vereist. Door middel van diverse rapportages heeft TPG over deze aanpassingen gerapporteerd.

De conclusies van het college over de door TPG doorgevoerde aanpassingen luiden nu als volgt:

1. Het college oordeelt dat TPG voldoet aan het vereiste van onderdeel 2.11 van het BARP. Dit onderdeel van het Barp schrijft voor dat in elke woonkern met meer dan 5.000 inwoners een dienstverleningspunt binnen een straal van 5 km aanwezig moet zijn. Het college constateert dat, met uitzondering van de gemeente Andijk, eveneens is voldaan aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris dat, indien de woonplaats meer dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met volledig postconcessie-assortiment (VPCA) aanwezig is en dat, indien de woonplaats minder dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met nagenoeg volledig postconcessie-assortiment (NVPCA) aanwezig is. De gemeente Andijk is voorzien van een vestiging met NVPCA, terwijl deze gemeente voorzien had moeten zijn van een vestiging met VPCA. TPG heeft te kennen gegeven deze vestiging om te zullen zetten in een vestiging met VPCA. Het college verzoekt u hem binnen twee weken na dagtekening van dit oordeel te informeren over wanneer deze omzetting plaats zal vinden.

2. Het college oordeelt dat TPG de door hem gewenste aanpassing om recentere CBS-gegevens inzake

inwonertallen te gebruiken op een correcte wijze heeft doorgevoerd.

(11)

3. Het college oordeelt dat TPG op correcte wijze aanvullende informatie (adres en woonplaats) heeft aangeleverd met betrekking tot vestigingen met beperkt postconcessie-assortiment.

4. Het college oordeelt dat TPG niet heeft aangetoond aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen te voldoen. Dit geldt voor de

ziekenhuizen Westeinde en St. Joseph. Immers, TPG heeft niet aangetoond dat over de wijzigingen in de dienstverlening met de directies van de zorgcentra overleg is gepleegd, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse is genomen. Telefonisch contact van het college met beide ziekenhuizen bevestigt dit. Het college adviseert de minister van

Economische Zaken, indien hij aan de afspraak wil vasthouden, TPG op te dragen alsnog met de directies van de betreffende ziekenhuizen te overleggen, waarbij als uitgangspunt het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse wordt genomen. Wegens het ontbreken van een wettelijke bevoegdheid kan het college dit niet zelf aan TPG opdragen.

5. Het college constateert dat het onderzoeksrapport van de accountant een helder beeld geeft van de opzet van de administratieve organisatie. Bij drie van de zes zogenaamde referentienummers in het rapport van de accountant, constateert het college dat de diepgang van de werkzaamheden van de externe accountant onvoldoende was om zekerheid te verschaffen over de kwaliteit van de

brongegevens die als basis dienen voor de in de overzichten opgenomen informatie. Voor de externe accountant is het niet mogelijk om zekerheid te verschaffen over het verleden. Nu dat het geval blijkt te zijn, is het college niet in staat een definitief goedkeurend oordeel uit te spreken inzake de uitkomsten over 2001. Het college is van mening dat, nu het vaststaat dat de externe accountant niet meer in staat is om alsnog met voldoende diepgang zijn werkzaamheden over 2001 uit te voeren, TPG de externe accountant de opdracht zou moeten geven om zijn werkzaamheden over het jaar 2002 zodanig te plannen dat de vereiste diepgang wel wordt bereikt. Het college zal, in overleg met TPG en de externe accountant, vooraf de door hem gevraagde diepgang toelichten met het oog op het gebruik dat door het college en de minister wordt gemaakt van de informatie. In 2003 zal het college toetsen of TPG’s rapportage voor het jaar 2002 de gewenste verbeteringen bevat.

6. Het college constateert dat TPG niet heeft aangetoond te voldoen aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris inzake internationale pakjes (verzending van internationale pakjes is mogelijk bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt aangeboden). TPG had aangegeven aan deze afspraak te zullen voldoen door het mogelijk te maken vanaf april 2002 bij alle vestigingen met VPCA en NCPCA internationale pakjes te verzenden. Dit omdat volgens TPG de door de Staatssecretaris geformuleerde norm in de praktijk moeilijk blijkt te monitoren. In de optiek van het college heeft TPG niet voldaan aan de norm dat op alle vestigingen met VPCA en NVPCA verzending van internationale pakjes mogelijk is, omdat op grond van de resultaten van de OPTA-steekproef en TPG-onderzoek vast staat dat op 5 vestigingen met NVPCA verzending van internationale pakjes niet mogelijk is. TPG erkent dit. Aangezien het hier om een beperkte steekproef ging, is het daadwerkelijke aantal

vestigingen met NVPCA, waar verzending van internationale pakjes niet mogelijk is, vermoedelijk veel

groter. Bovendien geeft TPG aan dat in 22% van de door haar zelf onderzochte vestigingen met

NVPCA verzending van internationale pakjes niet mogelijk is. TPG gaat er vanuit dat eind 2002 op alle

vestigingen met NVPCA en VPCA internationale pakjes kunnen worden aangeboden. In dat geval

voldoet TPG aan de door de Staatssecretaris geformuleerde norm, omdat dan in beginsel

(12)

verzending van internationale pakjes plaatsvindt bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer wordt aangeboden. Hierover dient TPG in haar uitvoeringsrapportage over 2002

duidelijkheid te scheppen.

Hoogachtend,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT, overeenkomstig een door het college genomen besluit,

drs. H.C. Bakker, secretaris.

(13)

Bijlage 1 Afkortingen

BARP Besluit algemene richtlijnen post BPCA Beperkt PostConcessie-Assortiment CBS Centraal Bureau voor de Statistiek EIS Executive Information System KIS Kantoren Informatie Systeem

NVPCA Nagenoeg Volledig PostConcessie-Assortiment TPG TNT Post Groep N.V.

VPCA Volledig PostConcessie-Assortiment

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze wijziging wordt het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit vervangen door de Autoriteit Consument en Markt. Alle samenhangende verwijzingen naar

De Beleidsregels met kwantitatieve eisen voor toekenning en gebruik van informatienummers met een lengte van acht cijfers worden gewijzigd om een naamswijziging door te voeren

de spreiding van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten buiten woonkernen met meer dan 5000 inwoners resulteert in een beschikbaarheid van een volledig

In theorie kan de uiteindelijke hoogte van een dergelijke boete uitkomen op een veelvoud van het per overtreding geldende wettelijk maximum van € 450.000 (artikel 15.4, vierde

Het college stelt daarnaast vast dat er gezien het onderzoeksrapport redenen zijn om aan te nemen dat er wel sprake is van indirecte (materiële) schade voor eindgebruikers, maar dat

In paragraaf 1.1, eerste volzin wordt ‘Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college)’ vervangen door: De Autoriteit Consument en

kostengeoriënteerde tarieven voor de onderscheiden postvervoerdiensten binnen de universele postdienst kan in dat geval uiteraard geen sprake zijn. Op grond van artikel 15,

Rekening houdend met de mogelijkheid dat belanghebbenden hun zienswijze op het ontwerpbesluit WPC-IIa mondeling aan het college kenbaar wensen te maken, organiseert het college op