BEOORDELING VAN TPG’S AANVULLENDE RAPPORTAGES INZAKE DE UITVOERING IN HET JAAR 2001 VAN HET POSTVESTIGINGENBELEID 2001-2005
3 oktober 2002
1. INLEIDING EN ACHTERGROND
TNT Post Groep N.V. (hierna: TPG) heeft voor de periode 2001 tot en met 2005 een nieuw vestigingenplan opgesteld (29 mei 2000, kenmerk PA/00/U/38). Hierin is TPG’s beleid inzake het vestigingennetwerk en bijbehorende assortimenten voor de periode 2001-2005 opgenomen. De toenmalige Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat (hierna: Staatssecretaris) heeft hieromtrent met TPG aanvullende afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer. TPG moet zich hieraan houden bij de uitvoering van haar vestigingenplan. Daarnaast dient TPG te voldoen aan de wettelijke verplichtingen voortvloeiend uit het Besluit algemene richtlijnen post (hierna: BARP).
Op 11 april 2002 heeft het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna:
college) zijn oordeel uitgebracht over de uitvoering van postvestigingenbeleid 2001-2005 door TPG in het jaar 2001. Het college ontleent zijn bevoegdheid tot het geven van een oordeel aan twee bronnen. Ten eerste is het college bevoegd toezicht te houden op de naleving van de bepalingen in het BARP en ten tweede heeft de Staatssecretaris aan het college een toezichthoudende rol toebedeeld ten aanzien van de door de Tweede Kamer goedgekeurde aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG
(Kamerstukken II, 2000-2001, 21693, nr. 54).
In het kort houdt het oordeel van 11 april 2002 in dat TPG op belangrijke criteria voldoet aan de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn gemaakt, maar dat ten aanzien van een aantal punten nog aanpassingen vereist zijn. Voor de volledige inhoud verwijst het college kortheidshalve naar zijn oordeel van 11 april 2002, waarin tevens informatie is opgenomen over:
(1) het wettelijke kader;
(2) de aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG;
(3) de rapportage-eisen van het college inzake de BARP-verplichtingen, de aanvullende afspraken en de meetsystematiek;
(4) de tussen TPG en het college gevoerde correspondentie voorafgaand aan het oordeel van 11 april 2002 en
(5) TPG’s uitvoeringsrapportage van 7 maart 2002, inclusief bijbehorende brief van 25 maart 2002 en faxen van 5 en 8 april 2002.
Hieronder komen achtereenvolgens aan de orde de hoofdpunten van het oordeel van 11 april 2002 (§ 2);
de beoordeling van de door TPG doorgevoerde aanpassingen (§ 3) en conclusies (§ 4).
2. HOOFDPUNTEN VAN HET OORDEEL VAN 11 APRIL 2002
De hoofdlijn van het oordeel van 11 april 2002 luidde dat TPG op belangrijke criteria voldoet aan de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn gemaakt, te weten de vereiste absolute aantallen postvestigingen en de “dekkingspercentages” voor heel Nederland en voor dunbevolkte gebieden. Verder heeft het college aangegeven dat omtrent de volgende zes punten nog aanpassingen vereist waren:
1. De eis dat binnen de woonkernen voor éénieder binnen een afstand van 5 km een dienstverleningspunt beschikbaar is. Het was voor het college niet duidelijk dat de in de
meetsystematiek van TPG gebruikte straal van 5 km uitsluitsel geeft over de vraag of aan de BARP- normen is voldaan. TPG dient haar meetsystematiek om te bepalen of er binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig is aan te passen conform de door het college gegeven uitleg van artikel 2.11/2.12 van het BARP. TPG dient derhalve de door het college aangegeven meetsystematiek te hanteren. Dit houdt het volgende in. De in het BARP gestelde afstand van 5 km betekent dat in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners, bezien vanuit iedere willekeurige locatie in de woonkern, binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig moet zijn. Dit dient bepaald te worden door rondom de individuele dienstverleningspunten een cirkel met een straal 5 km te
“tekenen” en dan te bezien of aan de BARP-normen en aanvullende afspraken is voldaan.
2. De eis dat TPG gebruik moet maken van recentere CBS-infomatie omtrent inwoneraantallen. Het college is akkoord gegaan met het gebruik van CBS-gegevens door TPG om inwonertallen per
postcodegebied te bepalen. Om deze inwonertallen per postcodegebied te bepalen gebruikt TPG CBS- cijfers op CD-rom van primo 1999. TPG heeft tevens, door middel van een fax van Omnidata B.V., vermeld dat er wel recentere informatie over inwonertallen op de CBS-website beschikbaar is (over de jaren 2000 en 2001). Navraag bij het CBS door het college heeft geleerd dat dat inderdaad het geval is. Het college was van mening dat deze recentere informatie gebruikt moet worden om de
inwonertallen per woonplaats te bepalen, ook als daar nog een bewerkingsslag voor nodig is om de inwonertallen per woonplaats bij te stellen.
3. De eis dat aanvullende informatie moet worden aangeleverd met betrekking tot de vestigingen met een beperkt postconcessie-assortiment. TPG heeft in haar rapportage een overzicht van alle dienstverleningspunten geleverd, inclusief welk assortiment wordt aangeboden (volledig
postconcessie-assortiment, hierna: VPCA of nagenoeg volledig postconcessie-assortiment, hierna:
NVPCA). Ook heeft TPG aangegeven hoeveel vestigingen met VPCA en NVPCA er eind 2001 waren, respectievelijk 1385 en 702. Er is echter geen overzicht gegeven van de dienstverleningspunten waar alleen de meest voorkomende posthandelingen worden verricht (verkooppunten c.q. vestigingen met beperkt postconcessie-assortiment, hierna: BPCA). Het aantal vestigingen per eind 2001 is wel genoemd (96). TPG dient alsnog het adres en de plaats van de dienstverleningspunten met BPCA aan het college te verstrekken.
4. De eis dat volledig aan de normen inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen is
voldaan. TPG dient conform de gestelde eisen verslag te doen van het verzorgingsniveau in
bejaarden- en ziekenhuizen. Dit houdt in dat er zonder overleg met de directies van de zorgcentra
geen wijzigingen in de dienstverlening van postvestigingen in bejaarden- en ziekenhuizen mogen
worden aangebracht. Het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse moet als uitgangspunt
van dit overleg worden genomen. Het college heeft niet kunnen beoordelen of TPG aan deze eis
voldoet. Weliswaar heeft TPG verklaard dat bij twee vestigingen die gesloten zijn, is overlegd met de directie -waarbij het feitelijk afnamegedrag van klanten als uitgangspunt is genomen-, maar dit is niet aangetoond met bijvoorbeeld gespreksverslagen. Voorts wil het college inzicht hebben in het resultaat van de actie dat in april 2002 alle bejaarden- en ziekenhuizen aangeschreven worden met de vraag of ze postzegels willen gaan verkopen.
5. De eis dat de externe accountant van TPG de OPTA nog zal informeren of de administratieve organisatie die ten grondslag ligt aan de informatie qua opzet adequaat is. Het college heeft
opgemerkt dat zijn oordeel van 11 april 2002 is gebaseerd op de vooronderstelling dat de door TPG in de overzichten opgenomen informatie juist is. Vooralsnog heeft het college de juistheid van de informatie niet kunnen beoordelen, omdat de externe accountant niet verklaard heeft dat de administratieve organisatie en meetsystematiek die ten grondslag liggen aan het genereren van de informatie en overzichten adequaat is. Het college heeft TPG opgedragen de externe accountant alsnog een opdracht hiertoe te geven en over de uitkomsten hiervan het college nader te informeren.
6. De eis dat verzending van internationale pakjes mogelijk is bij vestigingen waar gemiddeld één of meer pakjes per dag worden aangeboden. Ten aanzien van internationale pakjes heeft het college gezegd dat niet beoordeeld kan worden of TPG aan de afspraak inzake internationale pakjes heeft voldaan, omdat TPG niet duidelijk heeft gemaakt dat in 2001 bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt aangeboden, verzending van internationale pakjes ook daadwerkelijk mogelijk is geweest. Het college heeft aangegeven het van belang te achten dat TPG inmiddels heeft aangegeven dat vanaf 1 april 2002 op alle vestigingen met VPCA en NVPCA internationale pakjes kunnen worden aangeboden en dat het college dit in de praktijk zal controleren door middel van een steekproef. Het resultaat van deze steekproef en de reactie van TPG hierop komen in de volgende paragraaf aan de orde.
3. BEOORDELING VAN TPG’S AANPASSINGEN
TPG heeft door middel van de volgende rapportages gereageerd op de door het college vereiste aanpassingen:
A. Rapportage van 31 mei 2002 met kenmerk PA/02/U/86 (aanpassingen 1 tot en met 4). Deze rapportage is door TPG op 15 mei 2002 aan OPTA-medewerkers met behulp van een “diapresentatie”
mondeling toegelicht.
B. Rapportage van 20 juni 2002 met kenmerk 02/PA/U/111 (aanpassing 5).
C. Rapportage van 16 augustus 2002 met kenmerk PA/U/02/150 (aanpassing 6).
Hieronder komen de aanpassingen aan de orde.
Aanpassing 1: de meetsystematiek van de straal van 5 km
TPG geeft aan dat zij de methode van het college heeft doorgevoerd op de gebieden met woonplaatsen
met meer dan 5000 inwoners. Het BARP gaat in artikel 2.11 uit van de aanwezigheid van postvestigingen
in of binnen een straal van 5 km van woonkernen (gedefinieerd als “aaneengesloten bebouwing”) met
meer dan 5000 inwoners. De resultaten worden hieronder beschreven.
TPG heeft in de rapportage van 7 maart 2002 aangegeven dat ze, ter bepaling of de woonkern meer of minder dan 5000 inwoners heeft, de term woonkern gelijkstelt aan woonplaats, omdat aan de term woonkern geen inwonertallen te koppelen zijn, waardoor het niet meetbaar is. In een aantal gevallen omvat de term woonplaats echter meer dan de term woonkern (zijnde aaneengesloten bebouwing), namelijk daar waar een woonplaats “buitengebieden” kent. In sommige gevallen liggen binnen deze
“buitengebieden” kleinere kernen van minder dan 5000 inwoners en in sommige gevallen (nog kleinere) gehuchten. Ook komt het voor dat er helemaal geen sprake is van een aaneengesloten bebouwing in de omgeving, maar van natuurgebied en/of landbouwgronden, aldus TPG. E.e.a. is duidelijk aangegeven in de bij de rapportage van 31 mei 2002 gevoegde kaarten.
Vanwege het bestaan van deze “buitengebieden” is bij 15 woonplaatsen wel de woonkern volledig afgedekt, maar zijn gedeelten van de buitengebieden niet afgedekt. TPG geeft voorts aan dat in één situatie een klein gedeelte van de aaneengesloten bebouwing niet afgedekt wordt door een straal van een postvestiging met VPCA. In Andijk (meer dan 5000 inwoners) is een gebied van 0,5 km² van de aaneengesloten bebouwing niet afgedekt. TPG geeft aan dat de huidige vestiging van Andijk met een NVPCA zal worden omgezet in een VPCA. Voorts geeft TPG aan dat in de overige gevallen geen sprake is van een aaneengesloten bebouwing (met meer dan 5000 inwoners) en dat, naar haar mening, TPG voldoet aan het vereiste van het BARP.
Het college oordeelt dat TPG voldoet aan het vereiste van onderdeel 2.11 van het BARP. Dit onderdeel van het Barp schrijft voor dat in elke woonkern met meer dan 5.000 inwoners een dienstverleningspunt binnen een straal van 5 km aanwezig moet zijn. Het college constateert dat, op één geval na, eveneens is voldaan aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris dat, indien de woonplaats meer dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met VPCA aanwezig is en dat, indien de woonplaats minder dan 5.000 inwoners heeft, een vestiging met NVCPA aanwezig is. De gemeente Andijk is voorzien van een vestiging met NVPCA, terwijl deze gemeente voorzien had moeten zijn van een vestiging met VPCA. TPG heeft te kennen gegeven deze vestiging om zullen te zetten in een vestiging met VPCA. Het college verzoekt TPG hem binnen twee weken na dagtekening van dit oordeel te informeren over wanneer deze omzetting plaats zal vinden.
Aanpassing 2: gebruik recentere CBS-cijfers
TPG meldt dat zij, in plaats van de cijfers van primo 1999, de cijfers van primo 2001 van het CBS heeft gebruikt om de inwoners per woonplaats te bepalen. Door deze nieuwe cijfers is het mogelijk dat woonplaatsen, door toe- of afname van het aantal inwoners, in andere categorieën terecht komen. TPG geeft de volgende grenzen aan: (1) grens van 5000 inwoners en (2) grens van 50.000 inwoners en veelvouden daarvan.
Ad 1. Grens van 5000 inwoners. TPG geeft aan dat er vier woonplaatsen zijn die door de gewijzigde
inwonertallen door de grens van 5.000 inwoners gaan, te weten Baarle Nassau, Borger, Smilde en
Delfgauw. In Oostburg is het aantal inwoners nu minder dan 5.000. Baarle Nassau, Borger, Smilde en
Delfgauw hebben nu meer dan 5.000 inwoners. In alle vier genoemde woonplaatsen is een vestiging met
VPCA aanwezig (of beschikbaar binnen een straal van 5 km).
Ad 2. Grens van 50.000 inwoners en veelvouden daarvan. Er zijn volgens TPG drie woonplaatsen die in een andere categorie vallen door het gebruik van recentere CBS-informatie. Den Bosch overschrijdt nu de grens van 100.000 inwoners. Enschede en Almere overschrijden de grens van 150.000 inwoners. Voor alle drie de woonplaatsen geeft TPG aan dat ze nog steeds voldoen aan het vereiste aantal vestigingen.
Het college oordeelt dat TPG de door hem gewenste aanpassing om recentere CBS-gegevens te gebruiken op een correcte wijze heeft doorgevoerd.
Aanpassing 3: assortiment per dienstverleningspunt
TPG heeft een volledig overzicht van de vestigingen met een BPCA opgeleverd aan het college. Het overzicht bevat naam-, adres- en woonplaatsgegevens.
Het college oordeelt dat TPG op correcte wijze een overzicht heeft gegeven van de vestigingen met BPCA.
Aanpassing 4: verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen
TPG meldt, zoals reeds in haar rapportage van 7 maart 2002 aangegeven, dat in de loop van 2001 postvestingen gesloten zijn in de ziekenhuizen Westeinde in Den Haag en St. Joseph in Veldhoven. TPG geeft aan dat Postkantoren B.V.
1, de beheerder van postvestigingen, over het algemeen geen overleg voert met de directie van de zorginstelling zelf, maar in de meeste gevallen met de ondernemer die een bedrijf (bloemen-, kaartenwinkel etc.) heeft in de zorginstelling en die daarnaast een postvestiging runt.
TPG meldt dat Postkantoren B.V. een omzetting naar een servicepunt heeft voorgesteld in het St. Joseph ziekenhuis. Dit voorstel is gedaan aan de directeur Patiëntenzaken van het St. Joseph. De ondernemer van de postvestiging heeft daarop aangegeven het dienstverleningspunt niet verder te willen voortzetten als een servicepunt. Postkantoren B.V. heeft deze opzegging geaccepteerd en deze uitkomst gemeld aan de directeur Patiëntenzaken van het St. Joseph. TPG heeft de correspondentie hieromtrent bijgevoegd.
In het Westeinde-ziekenhuis in Den Haag is de dienstverlening op verzoek van de ondernemer door Postkantoren B.V. stopgezet. De gesprekken die hierover zijn gevoerd, zijn niet vastgelegd. Postkantoren B.V. heeft de opzegging schriftelijk bevestigd.
Het college constateert dat TPG niet heeft aangetoond te voldoen aan de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen. Dit geldt voor de
ziekenhuizen Westeinde en St. Joseph. Immers, TPG heeft niet aangetoond dat over de wijzigingen in de dienstverlening met de directies van de zorgcentra overleg is gepleegd, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse is genomen. Telefonisch contact van het college met beide ziekenhuizen bevestigt dit. Het college adviseert de minister van Economische Zaken, indien hij aan de afspraak wil vasthouden, TPG op te dragen alsnog met de directies van de betreffende ziekenhuizen te overleggen, waarbij als uitgangspunt het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse wordt genomen. Wegens het ontbreken van een wettelijke bevoegdheid kan het college dit niet zelf aan TPG opdragen.
1