Een ongemakkelijke preekvoorbereiding
Daar zit je dan met je beslissing om een prekenserie over de rechters te houden. De eerste preken gingen nog gemakkelijk. Debora met haar geloof en Barak met zijn twijfel – het zijn herkenbare voorbeelden voor de huidige gelovige. Gideon met zijn vraag naar zekerheid – daarin herkennen we onszelf. Maar nu is Jefta aan de beurt: in zijn eentje tegen zijn familie, een bescheiden man met alleen maar een dochtertje – niet zo’n krachtpatser met dertig of veertig zonen die koninklijk op ezelshengsten rijden (Jaïr, Elon). Waarom moest Jefta nu zo’n gelofte doen: “Als U de Ammonieten aan mij uitlevert, dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt voor u zijn;
dat zal ik als brandoffer aan U opdragen” (Re. 11:30-31)? En waarom moest nu zijn enige kind degene zijn die hem als eerste tegemoet komt? En bovenal, waarom veroordeelt de tekst hem niet? Zo wordt een preekvoorbereiding heel ongemakkelijk.
Bij de PEP-cursus “Geloofwaardig spreken over ongemakkelijke teksten” bespraken we deze situatie.
Wat doe je met deze tekst, als je erover preken wil? Je wilt Jefta’s gelofte toch niet als toonbeeld van geloof voorhouden aan de mensen van nu. Je wilt niet dat je gemeenteleden dergelijke geloftes doen, laat staan dat zij die gaan uitvoeren! We gingen te rade bij de joodse Midrash. Ook de rabbijnen hebben natuurlijk nagedacht over dit verhaal (Midrash Genesis Rabba 60:3). Zij plaatsen Jefta’s gelofte in een rijtje ondoordachte geloften:
die van Eliëzer, Abrahams knecht die op zoek was naar een vrouw voor Isaak
die van Kaleb, die zijn dochter beloofde aan wie Kirjat-Sefer zou veroveren
en die van Saul, die ook zijn dochter uitloofde als beloning voor het verslaan van Goliat Deze drie riskeerden dat zij zouden worden opgescheept met een heidens meisje, een slavinnetje of iemand met een vreselijk karakter. Bij hen liep het goed af, maar bij Jefta niet. Dit rijtje
“ondoordachte beloften” zette ons aan het denken: was zo’n gelofte wel een teken van godsgeloof?
Of was het eigenlijk God voor het blok zetten?
Een van de cursisten biechtte op, dat hij de rechters altijd als geloofshelden had gezien. Hij vroeg zich af of dat kwam vanuit zijn kindertijd, waarin deze verhalen altijd werden verteld als heldenverhalen.
Ja, er gebeurden wel een paar eigenaardige dingen, maar uiteindelijk waren de rechters mensen die door God werden aangedreven. Dat beeld begon nu te kantelen. En toen we erover nadachten, vonden we wel meer eigenaardige kanten aan die rechterverhalen! Want ook Gideon was geen held in de klassieke zin van het woord. Wat hij in zijn latere periode allemaal uithaalt, is afgoderij en pure machtswellust.
Zo moesten we op zoek naar een nieuwe definitie van de rechterverhalen. Het boek De Bijbel literair van Jan Fokkelman en Wim Weren bood inzicht. In het hoofdstuk over Rechters gebruikt Piet van Midden weliswaar het woord “heldenverhalen”, maar hij omschrijft ook hoe het verloop van de gebeurtenissen steeds triester wordt. De buitenlandse onderdrukkingen worden langer, de rustperiodes steeds korter. Het einde is een “gecorrumpeerde samenleving”, anarchie. Het is dus geen wonder, dat het steeds moeilijker preken wordt over de Rechters.
We kijken nog eens goed naar de tekst en zien dat ook de auteur zelf al hints geeft om Jefta niet alleen als held te zien. Jefta blijkt heel goed de geschiedenis van zijn eigen volk te kennen. Hij geeft daarvan een samenvatting (11:15-27) en getuigt dat de God van Israël het land heeft gegeven (11:23- 24). Jefta eindigt zijn toespraak met de opmerking, dat hij de beslissing aan God overlaat: “Laat de HEER, de hoogste rechter, vandaag rechtspreken tussen de Israëlieten en de Ammonieten” (11:27).
Een geloofsheld, jawel. En vlak daarna komt zijn gelofte! Waarom, als hij er toch al van overtuigd was dat God het land aan Israël gegeven heeft en dat God hele legers kan verdrijven?
Een tweede hint is het einde van het verhaal. De auteurs eindigt niet met lof voor Jefta, ook niet met rust en vrede. Nee, eerst meldt de auteur uitvoerig de droefenis van de dochter en haar vriendinnen en dan nog eens de gewoonte om haar elk jaar vier dagen te herdenken. Het wordt de lezer ingewreven, dat dit mensenoffer elk jaar wordt betreurd. Jefta begint goed, vervuld van de Geest en vertrouwend op God, maar de ontzetting over het lot van Jefta’s dochter draait de hele sfeer om.
Rechters is in de joodse orde een “profetisch” boek. Profeten leggen Gods wet langs het leven van alledag en wijzen aan wat goed en wat fout is. Dat moet een preek over Jefta dus inhouden:
voorhouden waar het goed ging, maar ook aanwijzen waar Jefta God niet helemaal vertrouwt en – naar de gewoontes van de heidenen – ging manipuleren. En zijn dochter werd het kind van de rekening.
Eveline van Staalduine-Sulman