• No results found

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813 · dbnl"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

J.J. van Weezelenburg

bron

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813. J.A. Meijboom, Amsterdam 1813

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/weez002lier01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Een oogenblik! - dan is de booze weg!

Bezie zijn plaats! - hij is vernietigd!

Zachtmoedigen bezitten eens het land:

Zij zullen veilig zich verlusten.

DAVID.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(3)

[Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813]

Ik tokkel vol gevoel de snaren;

Mijn boezem zwelt van dankbaarheid;

't Geluk ons Holland wedervaren Is 't werk van de Oppermajesteit.

Komt Zangers uwe lier in handen, Nu knellen ons geen slaafsche banden,

De blijde boezem ademt vrij;

Zingt voor uw Land- en Tijdgenooten, En Telgen uit uw Echt gesproten,

Ten spijt van 's Dwinglands razernij.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(4)

Als God regeert, moet alles zwichten;

Hij wenkt: en alles staat verbaasd!

Hij dondert met zijn bliksemschichten, Als Hij zich op zijn' zetel plaatst.

Die zich dan roekloos durft verzetten, Zal Hij gelijk een Eik verpletten,

En storten hem ter aarde neêr;

Zijn val moog 't wereldrond doen beven, Toch wordt geen weêklagt aangeheven;

Elk juicht: ‘de Dwingland heerscht niet meêr.’

Ja, Nederlanders! zingt die toonen, Uw vijand stuiptrekt in zijn val:

Hij mogt U al te lang reeds honen, Maar zweert: ‘dat elk zich wreken zal.’

Nu moede van zijn juk te dragen, En ketens om uw leên geslagen,

Schudt gij die af, in fieren moed Toont wat het zij, een Belg te wezen, Die, uit zijn sluimring opgerezen,

Zijn erf verdedigt met zijn bloed.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(5)

Waar is des Dwinglands roem gebleven?

Hij vlugt, door niemand achterhaald;

Uw Gijsbrechts stad, door hem begeven, Toont hoe de lafaard zegepraalt.

Wie deed hem uit uw vesting vlieden, En d' uittogt zoo vermomd geschieden,

U overlatende aan uw lot?

't Was niet voor 't heer der Bondgenooten, Die zijnen ondergang besloten,

Neen, 't was gewis voor Neêrlands God!

Zoekt Hij zich nog in uwe wallen Te nestlen, tot uw ondergang;

Verdrijft Hem; doet zijn moedwil vallen;

Verneêrdt Hem tot den laagsten rang;

Leert Hem om lijfsgenade smeeken;

Weet u als Bataviers te wreken, Zijt groot in edelmoedigheid;

Laat Hij aan zijn geslacht verhalen:

Hoe dat Gij weet te zegepralen, Door dappren moed en fier beleid.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(6)

Moest Woerden dan de teekens dragen Van zijn ontmenschte razernij!

De tirannij van vroeger dagen, Blijft zulk een teelt ook eeuwig bij.

Gelijk een ooilam zacht en teeder Laagt gij hem in uw schoot ter neder,

Verleid door nooitgemeenden lach;

De schapenvacht, hem afgevallen, Legt nu, ten duidelijkste aan allen,

Zijn schelmsch karakter aan den dag.

Uw schatten konden hem bekoren, Door nijverheid uw wettig deel;

Uw kroost moest zijnen zetel schoren, En sneuvlen op zijn moordtooneel;

't Moest all' zijn heb- en roofzucht voeden, Gelijk een Tijger, in zijn woeden,

Zijn hol met prooi bij prooi verrijkt.

Geen geld van Weeuw noch Wees was heilig;

Zelfs de Onschuld in zijn hand niet veilig, Waar voor het stugste hart bezwijkt.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(7)

Ten krijg, mijn Stad- en Landgenooten!

Verdedigt nu der Vadren grond, Gij uit zoo'n Heldenbloed gesproten,

Op U staart thans het wereldrond. - Welaan gesarde Nederlander!

Plant ook uw Helden oorlogsstander Te midden in zijn rooversnest!

Laat daar ook 't staal van Holland blinken;

Doet Hem weêrkerig voor U zinken, Dat Hij nooit weêr Uw lucht verpest'.

ORANJE zal uw fierheid schragen, En zich verbinden aan uw heil.

Uw Bondgenoot, van oude dagen, Heeft alles voor uw vrijheid veil.

Het heer vanFRITSenALEXANDER, Strijdt voor uw vrijheid, Nederlander!

Verlost U uit uw slavernij.

Zonk wel uw Naam en Roem in 't duister, Gij schittert weêr met d' ouden luister,

Juicht dankbaar: ‘Nederland is vrij!’

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(8)

Ja! laat thans blijde 't danklied hooren;

God heeft zoo onverwacht gered:

Treedt statig in zijn Tempelkoren, Dáár klimme eendragtig uw gebed.

Heeft Hij 't geroep van duizend monden Verhoord, tot Hem vaak opgezonden,

Dan klinke ook nu zijn lof alom, Dan zij Paleis en Hut, altaren, En Vorst en Volk de Priesterscharen,

Gansch Nederland zijn Heiligdom.

De Tweedragt van ons erf verbannen, Vereenigd door den Broederband, Dan zijn wij, voor all' de Aartstirannen,

Een Bolwerk voor ons Vaderland.

Zijt waardig uwe voorgeslachten, Een eenig doel, bij moed en krachten,

Brengt weêr de welvaart in uw schoot, Bemint uw Vorst, en sterkt zijn pogen;

Hij zal geen Tweespalt ooit gedoogen, Want Neêrland werd door Eendragt groot.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

(9)

Zoo krijgt het all' weêr d'ouden luister, En Neêrland blijft voor eeuwig vrij! - Maar... zoo de Zon weêr zonk in 't duister,

En Gals gevloekte Monarchij Zocht weêr in kluisters u te klinken, Laat dan het staal vereenigd blinken,

En dondert op zijn Horden neêr.

Dan zij de leus der Legerbenden:

Geen ketens weêr om onze Lenden,

‘Of Neêrland zij geen Neêrland meêr!’

Moest al uw Heldenmoed bezwijken En bukken voor den Dwingeland, Slecht wallen dan, doorsteekt uw dijken,

En offert alles aan den brand;

Laat uw Paleizen, Torens vallen, En storten op het Hoofd der Gallen;

Geeft geen kwartier... smeekt geen gena.

Moet gij verdelgd, vernietigd worden, Dan sterven ook die beulen horden,

Dat hunn' Naam met uw Naam verga.

J.J. van Weezelenburg, Lierzang aan mijne stad- en landgenooten, bij de gelukkige herstelling van Nederland, in slagtmaand 1813

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar deze cijfers kunnen ons ook tot nadenken stemmen. Wanneer men n.l. den blik wendt naar de sociale arbeidsmarkt en in een vergelijking treedt met den daar geldenden

Mijne lieve moeder, zoo wel als de geneesheer verbieden mij het schrijven, maar deze weinige regelen moesten toch voor u op het papier vloeijen; ik weet het, uwe reine ziel kan

Het Europese etnocentrisme spreekt duidelijk uit het afwijzen van bepaalde modes met als argument, dat de gewraakte sieraden of kledingvormen ook worden aangetroffen bij

Gy zult niet verraaden worden als weleer door vreemde Commandanten; ik en andere Geldersche en Overysselsche Jongens, die onder de Franschen het kunstje van den Oorlog geleerd

van Ouwerkerk de Vries, Het huwlijksvuurtjen, ter verjaring van mijne echtgenoote A.S...

voegde hij er bij, in vuur gerakend, ‘als ik dacht, dat na het vertrek van Lodewijk de handen niet toereikend zouden zijn voor het werk, dat gij geen knecht zoudt kunnen krijgen,

Want stond eens zijn muts niet goed, 't Ging ons, als in vroeger dagen,.. Den berugten reuzen stoet, Die, met ladders

Maar Leendert wil ook veel meer tijd voor zijn portefeuilles in de Eerste Kamer, die hij tijdens zijn voorzitterschap in 1997 wel eens routinematig heeft moeten