• No results found

Robert de Sorbon, Het Cancellierboeck · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robert de Sorbon, Het Cancellierboeck · dbnl"

Copied!
210
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robert de Sorbon

editie A. Kessen

bron

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck (ed. A. Kessen). A.W. Sijthoff, Leiden 1931

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sorb002canc02_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven A. Kessen

(2)
(3)

PARENTIBUS GRATIAS

(4)

[Woord vooraf]

Bij het beëindigen van het laatste deel mijner academische studiën aan de Leidsche Universiteit zij het mij vergund, mijn oprechten dank te betuigen aan hen, die mij daarbij leiding gegeven hebben.

Hooggeleerde Kern, U moet ik in de eerste plaats danken voor Uw zeer gewaardeerd onderwijs en vooral, Hooggeachte Promotor, moet ik aan mijn gevoelens van dankbaarheid uiting geven voor Uwe bereidvaardig geschonken hulp en voor Uwe groote welwillendheid, die ik bij het bewerken van dit proefschrift van U mocht ondervinden.

Gaarne betuig ik mijn oprechten dank aan de Hooggeleerde Heeren Colenbrander, Muller, Verwey en De Vries voor het vele, dat ik aan hun onderwijs verschuldigd ben.

Aan Prof. de Vreese, voor zijn bereidwilligheid inzake het dateeren der hss. en het geven van aanwijzingen betuig ik openlijk mijn dank.

Nog wil ik danken voor de medewerking, die mij van elders gewerd, van den kant der Koninklijke Bibliotheken van Den Haag en Brussel, van de

Universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Leiden, Utrecht en Göttingen en van de Bibliotheek van Saint-Omer. Een bijzonder dankwoord nog aan den archivaris, rector J. Blonden van de Gemeente-Bibliotheek (en Archief) te Maastricht, voor de bereidwilligheid, van hem ondervonden.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(5)

Lijst van afkortingen,

betrekking hebbend op Hoofdstuk III.

De afkortingen der andere hfdst. worden aan den voet der blz. opgegeven. Ter nadere oriënteering worden, zoo mogelijk, hier de plaatsen vermeld, waar de hss.

geschreven zijn, die in de navolgende werken zijn besproken.

Beuken - W. Beuken, Van den Levene ons Heren. Inleiding met kritiese Kommentaar en Uitgave van alle Teksten. 1929.

(Teksths. geschreven te Oetingen, op de grens van Kamerijk en Brabant.

Oostel.-brab. 1438. De door mij geëxcerpeerde tekst wordt aangeduid door:

L.O.H.)

Burssens - A. Burssens, Dat Boeck van der Voirsienicheit Godes. Leuven.

1930. (Hs. B: klooster Betlehem bij Leuven, 1478).

Emonds - E. Emonds, De Legende van Sinte Kunera in de Middeleeuwen.

Diss. Leiden 1922.

Franck2- J. Franck, Mittelniederländische Grammatik. 1910.

Frings, v.d. Heuvel - Th. Frings u.J. van den Heuvel, Die südniederländische Mundarten. Teil I, Texte. Marburg 1921.

v. Ginneken - J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche Taal, Dl. I, 1928.

Hofker - S. Hofker, De Taal van Melis Stoke. Diss. Groningen 1908.

Holmberg - J. Holmberg, Eine mittelniederfränkische Übertragung des Bestiaire d'Amour. Uppsala 1925.

Houben - J. Houben, Het Dialect der Stad Maastricht. Diss. 1905.

Jacobs I - Joz. Jacobs, Vergelijkende Klank- en Vormleer der Middelvlaamsche dialecten. Gent 1911.

Jacobs, Versl. Vla. Ac. - Joz. Jacobs, Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie.

Jacobs II - Joz. Jacobs, Het Westvlaamsch. Groningen, 1927.

Kern, L.S. - J.H. Kern, Klankleer der Limburgsche Sermoenen. Leiden 1891.

(6)

Muller, Crit. Comm. - J.W. Muller, Critische commentaar op ‘Van den Vos Reinaerde’. 1917.

Roetert Frederikse - J. Roetert Frederikse, Dat Kaetspel ghemoralizeert. Diss.

1915.

Schrijnen, Isoglossen - J. Schrijnen, De Isoglossen van Ramisch. 1920.

Tiemeyer - W. Tiemeyer, Klankleer der Gedichten van Willem van

Hildegaersberch. Diss. Amsterdam 1916. (Hs. B geschreven te Oss in 1469).

Verdeyen, Endepols - R. Verdeyen en J. Endepols, Tondalus Visioen en Sinte Patricius' Vagevuur. Dl. I (1914), Dl. II (1917).

(de) Vreese, Belfort - W. de Vreese, Belfort 1894: Sinte Augustynes Regule (brab.) en: Die Bediedenesse.

Teksten.

Aiol. fragmenten. (Tschr. 2, 261 en Tschr. 11, 213).

L.v.J. - Leven van Jezus (cf. ook Lit. bl. f. germ. rom. Phil. 1926, 152).

Leven van S. Kerstinen (uitg. Bormans).

Leven van S. Lutgaert (uitg. Bormans).

L.S. - Limb. Sermoenen (uitg. J.H. Kern).

Serv. Leg. - Servaes-Legende (uitg. Bormans).

Stat. b. - Statutenboek v. Maastricht 1380. (Publ. Société d'Archéologie de Limbourg T. III).

D.D.G. - Deutsche Dialectgeographie.

Idg. F. - Indogerm. Forschungen.

N. Tlg. - Nieuwe Taalgids.

Taal en Lett. - Taal en Letteren.

Tschr. - Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterkunde. (Het 1e cijfer duidt het Dl. aan).

Z.f.d. Ma. - Zeitschrift für deutsche Mundarten.

brab. - brabantsch.

holl. - hollandsch.

on. - oudnoorsch.

vla. - vlaamsch.

geld. - geldersch.

limb. - limburgsch. (mlimb. - middellimb.) onfr. - oudnederfrankisch.

wmnfr. - westmiddelnederfrank.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(7)

Inleiding.

Daar de Biechtboeken als een onderdeel der catechetische literatuur zijn te beschouwen, werden zij bij het onderzoek en de uitgave van catechetische werken betrokken en in bepaalde opzichten min of meer volledig behandeld.

Dr. Tinbergen wijdde in zijn proefschrift Des Coninx Summe zijn aandacht aan de verschillende deelen, waaruit deze compilatie bestaat en aan de vergelijking daarvan met andere, gelijksoortige werken.

In de vele aanteekeningen van de latere uitgave van Des Coninx Summe (1906) werden verschillende plaatsen uit catechetische werken, die handelen o.a. over decaloog en hoofdzonden, vergeleken met de daarvoor in aanmerking komende passages uit Des Coninx Summe.

Prof. Verdam behandelde in zijn ‘Inleiding’ op De Spiegel der Sonden meer datgene, wat direct met dezen zondenspiegel samenhing, zonder zich alsnog aan een - overigens zeer tijdroovende - poging te wagen, om de bron er van op te sporen.

Het proefschrift van Dr. Jacobs: Jan de Weert's Nieuwe Doctrinael of Spieghel van Sonden - wij laten hier enkele kleinere, in tijdschriften e.d. verschenen artikelen buiten beschouwing - bracht in zijn als pièce de résistance te beschouwen 2e hoofdst.

veel vergelijkingsmateriaal, dat gedeeltelijk historisch gerangschikt werd. De verschillende redacties van decaloog en hoofdzonden, zooals die in hss. vooral van de Kon. Bibl. in den Haag zijn overgeleverd, werden hier nauwkeurig vergeleken.

Hiermee betrad men het overgangsgebied van philologie en geschiedenis der catechese.

Op dit laatste gebied bewoog zich Dr. Troelstra in zijn proefschrift, dat ook gedeeltelijk op onze stof betrekking heeft: ‘De Toestand der Catechese in Nederland gedurende de vóór-reformatorische eeuw’ (1901), waarbij aansloot zijn ‘Stof en Methode der Catechese in Nederland vóór de Reformatië’ (1903).

(8)

Het in de Nederlandsche Letterkunde onder den naam van Cancellierboeck bekende biechtboek mocht in meer dan een opzicht in de hiervoren genoemde werken, soms vrij uitvoerig, vermelding vinden.

In het volgende wordt gepoogd voor verschillende met het Cancellierboeck samenhangende kwesties een - soms zeer onvolledig blijkende - oplossing te vinden.

Het 1e hfdst. is hierbij als inleiding te beschouwen. Hierin wilde ik slechts enkele, zeer algemeene ontwikkelingslijnen geven in de geschiedenis der zondenspiegels en biechtboeken; daarbij zocht ik tevens naar eenige aanknoopingspunten in buitenlandsche literaturen.

De volgende hoofdst. hebben meer direct betrekking op het Cancellierboeck en op de hss., waarin ons dit werk is overgeleverd en waarvan de tekst naar een der oudste hss. volledig hierbij wordt uitgegeven.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(9)

Hoofdstuk I.

Enkele algemeene Beschouwingen over de Biechtboeken en Zondenspiegels in West-Europa, voornamelijk in de 13een 14e eeuw.

§ 1. Inleiding. - De Boeteboeken als voorloopers der Biechtboeken.

Theocentrisch als de Middeleeuwen waren, werden godsdienst en leven, ook in literatuur en kunst, vereenigd tot een bijna eenvormige homogeniteit, waarin de Godsidee en het daarmee samenhangend denksysteem het geheele leven absorbeerden en er hun stempel op zetten, tot zelfs op de meest futiele

levensverschijnselen toe, die dan vaak te klein bleken voor dat steeds gebruikte, groote stempel van theocentriciteit.

Naast Evangelieharmonieën en pericopen, waarin het leven van Christus en wat daarmee samenhing, in vasteren vorm gestold lag, schiep de tijd zich voor zijn wisselende behoeften wisselende Godsgestalten, meer strijdbaar in den Heliand, meer mystisch in de Godsbeschouwingen van een Bonaventura, Suso of Tauler;

vaak op het pantheïstische af.

Hagiographie en exempel hielden den Middeleeuwer leering en voorbeeld voor oogen, volgens welke hij leven moest; vaak met een directheid en concreetheid, die hem gedeeltelijk wegtrokken van de abstractie van de Godsidee naar het simplisme van naïef volksgeloof.

De groote hoeveelheid catechetische literatuur, die in summa of speculum, tractaat, biechtboek of homilie geborgen ligt, wijst eveneens op een geestesgesteldheid, die verzadigd was van een religiositeit, die overal den voorrang had.

Deze catechetische literatuur werd, na eeuwen van voorbereiding en nadat het Christendom het leven in groote mate aan zich ondergeschikt had gemaakt, uiteraard een bij uitstek aangewezen middel, om zijn leer te handhaven en uit te breiden.

(10)

Onder de catechetische werken nu, zijn de biechtboeken langzamerhand een belangrijke plaats gaan innemen. Uit de literatuur van de eerste eeuwen van het Christendom zijn ons echter bijna uitsluitend boeteboeken bekend. Deze libri of canones poenitentiales1)bepaalden voor elke zonde de straf, voorzoover de zonden in een of meer schema's gegroepeerd, vastgelegd waren. De biechtboeken althans, zooals ze vooral in de laatste helft der middeleeuwen uitgroeiden tot een genre, waarin het leven van dien tijd aan een of meer zondengroepeeringen getoetst werd, komen in de eerste eeuwen van het Christendom niet voor. Doch de boeteboeken zijn in zekeren zin als hunne voorloopers te beschouwen, voor zoover zij althans reeds in aanleg de zondenschema's vertoonen, die in de later casuïstisch zoo uitgebreide biechtboeken tot leidraad genomen werden.

Als grondlegger van het systeem der biechtboeken, waarin eerst de zeven of acht hoofdzonden, later de zonden der vijf zinnen, de decaloog e.d. voor iedere groep afzonderlijk of voor verscheidene groepen tegelijk, behandeld werden, wordt meestal Evagrius Ponticus († na 400) beschouwd2). Doch reeds bij Ephraïm den Syriër wordt een behandeling der hoofdzonden aangetroffen en waarschijnlijk gaat deze groepeering nog verder terug tot in de 3e eeuw.

Over het algemeen werden als leidraad bij het gewetensonderzoek, in de eerste eeuwen van het Christendom de hoofdzonden gebruikt. Aard noch aantal stond in deze eerste boeteboeken vast. Daar in de eerste eeuwen na Christus heidensche en christelijke levensbeschouwing elkaar beïnvloedden, is het begrijpelijk, dat ook bij de ontwikkeling en de vaststelling van het systeem der hoofdzonden zich dergelijke heterogene invloeden, o.a. die van de Stoa, deden gevoelen3). Zoo geeft Horatius ook reeds een schema van 7 ondeugden4). In de boeteboeken worden reeds

1) Voor de encyclopaedische werken zij verwezen naar: Wetzer und Welte's Kirchenlexikon, 2 Bd. k. 216 i.v. Beichtbücher (1883) Realencyklopädie f. protestantische Theologie u. Kirche (1897) i.v. Buszbücher. The Catholic Encyclopedia, New York, Vol. XIV (1912) blz. 605 i.v.

Penitential Books; Vol. XI, blz. 636 Penitential Canons en ibid. blz. 633 vlg. Lexikon f. Theologie u. Kirche (2. Aufl. 1931), 2. Bd. i.v. Beichtspiegel.

2) Zoo Jacobs, Diss. blz. 49. Zie de hier aangehaalde literatuur.

3) Schiwietz, Das Morgenländische Mönchtum, 2. Bd. p. 58 vlg.

4) Epist. I, 1, 33-40. cf. Th. Ziegler, Geschichte der Ethik, 1 Abt.; M. Gothein, Die Todsünden, Archiv f. Religionswissenschaft 1907, p. 416 vlg.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(11)

voor de 7eeeuw de hoofdzonden afval, moord en echtbreuk in verschillende soorten onderverdeeld. Hierbij werd voor elk dier zonden de straf bepaald, die heel vaak bestond in het vasten op water en brood. In dien tijd werden ook verzwarende en verzachtende omstandigheden, en ouderdom en stand in aanmerking genomen.

Toch was er van een bepaald systeem van zondengroepeering in de boeteboeken, vooral in die van den Romeinschen ritus, geen sprake. Zij behandelen in de eerste plaats moord, vervolgens verschillende soorten van ontucht, diefstal, meineed, tooverij, onmatigheid enz.1). Als oudste worden vooral de Iersche en Angelsaksische, daarna de Frankische boeteboeken genoemd (o.a. van Beda en van Halitgar van Kamerijk). De libri of canones poenitentiales vonden hun strafnormen gedeeltelijk in de besluiten van Kerkconcilies, de geschriften van Kerkvaders, wereldlijke rechtsbronnen en in kloosterregels. Doch tevens vulden zij met een eigen, subjectieve strafmaat aan.

Toen de vele anonieme schrijvers der boeteboeken, nadat geheele volken tot het Christendom waren overgegaan en het zondenregister steeds meer uitbreiding gekregen had, al te eigenmachtig de straffen in starre normen wilden vastleggen, kwam er van kerkelijke zijde in de 9eeeuw een reactie tegen, zoodat er in de 10e eeuw over het algemeen geen meer bijkwamen. In de twee volgende eeuwen verschijnen dan nog eenige nieuwe boeteboeken, daarna verdwijnen ze.

§ 2. De oudste Duitsche Biechtspiegels en hunne Zondengroepeeringen.

Daar de boeteboeken uitsluitend voor de biechtvaders bestemd en in het latijn geschreven waren, bleven ze voor leeken ontoegankelijk. Naarmate echter het biechtinstituut aan invloed won en van de biechtelingen niet alleen de belijdenis van groote en zware zonden, doch ook van lichtere vergrijpen gevraagd werd, werd behoefte gevoeld aan een soort handleidingen, waarin de zonden min of meer systematisch gerangschikt en in de volkstaal opgenoemd werden. Zoo ontstonden de biechtspiegels en ‘zondenregisters’, waarvan vooral in Duitschland een groot aantal geschreven werden, zooals: de ‘Sächsische, Lorscher, Fuldaer,

1) J. Schmitz, Die Buszbücher und die Buszdisziplin der Kirche II, p. 145.

(12)

Mainzer, Pfälzer, Reichenauer Beichte’1). Zij dienden, behalve als handleiding voor biechtvader en biechteling bij de oorbiecht, soms ook als leidraad bij de confessio publica of generalis, de z.g. ‘Offene Schuld für die Gemeinde.’ Hun aantal werd grooter naarmate, zooals reeds gezegd is, de boeteboeken in onbruik raakten en de priesters zich meer met biechtspiegels moesten vergenoegen. De oudste ons bekende biechtspiegel - de in het latijn gestelde biechtwerken blijven hier verder buiten beschouwing - is overgeleverd in een oud-Saksisch hs. der 10eeeuw, uit Essen afkomstig2). De zondenbelijdenis wordt voorafgegaan door enkele, inleidende woorden, waarin de zondaar zich richt tot God, de Heiligen en den biechtvader.

Ik giuhu goda alomahtigon fadar. Endi allon sinon helagon uuihethon.

Endi thi, godes manne. allero minero sundiono. thero the ik githahta. endi gisprak. endi gideda. fan thiu the ik erist sundia uuerkian bigonsta.

Dergelijke biechtformules, bij wijze van inleiding gebruikt, worden ook in de latere biechtboeken gevonden. Zoo kondigt het Cancellierboeck een dergelijke formule aldus aan (fol. 29 v.):

‘Nu es te besien wie die mensche sal beghinnen te biechten.... daer om als een mensche komt tot synen biechter om te biechten soe sal hy aldus beghinnen. Benedicite. Ic gheve my sculdich ende belie den almechtighen god ende onser vrouwen sancta maria ende alle gods heilighen ende uch here, dat ic ghesundicht heb ende misdaen in desen ende in desen....’

In den Oud-Saksischen biechtspiegel wordt dan, na genoemde woorden, een groot aantal zonden en vergrijpen opgesomd, zonder dat deze echter volgens een bepaald systeem gerangschikt worden.

Naast de met hoofdzonden als hoogmoed, gulzigheid en onkuischheid geheel of gedeeltelijk samenvallende ondeugden van resp. ovarmodias, ovaratas endi overdrankas, firinlustono en horuuilliono, worden een heele rij zonden en

overtredingen genoemd, die erop wijzen, dat deze biechtspiegel zoowel voor priesters als leeken geschreven is. Op geestelijken hebben b.v. betrekking de zonden en vergrijpen, die bestaan in het nalaten van

1) Müllenhoff u. Scherer, Denkmäler deutscher Poesie u. Prosa (afgekort M.S.D.) o.a. nrs. 72-78.

2) E. Wadstein, Kleinere altsächsische Sprachdenkmäler (1899), p. 16 vlg.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(13)

het bidden der getijden (gitidio farlatanero), in traagheid bij den eeredienst (tragi godes ambahtas); bovendien misdoet degene, die ‘geuuihid mos endi drank nithar got.’ Op kloosterlingen slaan de overtredingen, als: ‘unrehto las, unrehto sang....

mer sprak endi mer suigoda than ik scolda.’ De kloosterregels, inzonderheid die der Benedictijnen, geven tal van parallelplaatsen1). Dat deze biechtspiegel echter ook voor leeken bestemd was, wijzen o.a. deze woorden uit:

‘Ik iu giuhu that ik minan fader endi moder so ne eroda endi so ne minnioda so ik scolda. Endi ok mina brothar endi mina suestar endi mina othra nahiston.... Biscopos endi prestros ne eroda endi ne minnioda so ik scolda....’

Van algemeene strekking zijn de woorden over het zondigen in:

‘unrehtaro githankono, unrehtaro uuordo, unrehtaro uuerko ....’,

welke verdeeling in bijna alle Duitsche biechtspiegels van ongeveer denzelfden tijd wordt aangetroffen2). Na de zondenbelijdenis besluit de Saksische biechtspiegel met de belofte van den zondaar, dat hij boete zal doen voor zijn zonden en met de bede tot den biechtvader, dat deze laatste zijn voorspreker zij bij God, opdat:

‘ik min lif endi minan gilovon an godas huldion giendion moti!’

De Saksische biechtspiegel kan voor een deel der Middelduitsche biechtliteratuur van de 11een 12eeeuw representatief genoemd worden, in zooverre er n.l. van het systeem der hoofdzonden weinig sprake in is. Tal van andere zonden en vergrijpen, o.a. tegen kloosterregels, worden tusschen de enkele hoofdzonden ingevoegd, zonder bepaalde volgorde of rangschikking. In Bamberger en Wessobrunner Beichte3) echter zijn meer sporen van het hoofdzondensysteem te bespeuren. In beide komen hoofdzonden als hoogmoed (ubermuot), ijdelheid (uppigiu guotlichi), nijd (nid), traagheid (tragheit) en toorn (zorn) voor, bovendien in eerstgenoemde nog: hebzucht (scazgirida), onmatigheid (gitigi uberezzinis, ubirtrinchinnis) en onkuischheid (aller slahte huor). Zij worden in talrijke ‘dochteren’ onderverdeeld, zoodat derge-

1) Hattemer, Denkmahle des Mittelalters I, 93 en 97.

2) M. Roediger in Zeitschrift f. deutsches Altertum u. deutsche Literatur (afgekort Z.f.d.A.) Bd.

20, 320.

3) M.S.D. nrs. 91 en 90.

(14)

lijke biechtspiegels bijna louter zondenregisters zijn. Slechts in zekere mate heeft Schulze gelijk, wanneer hij zegt: ‘Ein gesteigertes Sündengefühl ist in derartigen Häufungen nicht zu sehen’1). Voor een groot deel kan men de vele onderverdeelingen van het zich langzaam ontwikkelende systeem der 7 hoofdzonden verklaren uit de steeds sterker wordende neiging tot casuïstiek. Doch in de latere Middeleeuwen zal de toeneming van schuldgevoel en zondenlast - misschien parallel aan de toen steeds meer graviteerende doodsvisie (zie p. 17) - hier ook niet vreemd aan zijn.

§ 3. De Sündenklage als afzonderlijk genre.

Naast deze voor de oorbiecht bestemde biechtspiegels en naast de voor de algemeene biecht geschreven werkjes, die in Duitschland onder den naam van

‘Glaube und Beichte’ bekend zijn en waarin na een korte inleiding van den priester tot de geloovigen het credo, de zondenbelijdenis, een gebed voor vergeving der zonden en het pater noster vervat waren, staan de meer als een literair genre te beschouwen Sündenklagen2)(Sdkl.), die niet voor practisch of officieel kerkelijk gebruik bestemd waren. Terwijl in de biechtspiegels na een inleidingsformule van enkele woorden reeds de zondenbelijdenis volgt, die er het voornaamste deel van uitmaakt en besloten wordt met een eveneens korte gebedsformule, waar de zondaar vergiffenis in vraagt, zijn in de Sdkl. deze drie deelen meer evenredig tegenover elkaar afgewogen, doordat hierin het eerste en het laatste gedeelte belangrijk worden uitgebreid.

Deze Sdkl. ‘sind Eigenschöpfungen von Mönchen, die von den allgemein gültigen religiösen Anschauungen ihrer Zeit aus, die bekannten Stoffteile in volksmäsziger Auffassung zu gereimten Gedichten verarbeiteten’3).

Behalve enkele proza-teksten, zooals een Sdkl. uit het klooster Rheinau4)zijn de meesten in verzen; zoo b.v. de Milstätter5)

1) P. Schulze, Die Entwickelung der Hauptlaster- und Haupttugendlehre von Gregor dem Groszen bis Petrus Lombardus und ihr Einflusz auf die frühdeutsche Literatur, Diss. Greifswald 1914, p. 117.

2) G. Ehrismann: Geschichte d. deutschen Literatur (bis zum Ausgang d. Mittelalters, München 1922) 2er Teil, 1er Abschn. blz. 175 vlg.

3) l.a.w. blz. 176.

4) M. Haupt in Z.f.d.A. Bd. 3, blz. 518 vlg.

5) M. Roediger in: Z.f.d.A. Bd. 20, blz. 255-323 en Prof. Dr. P. Piper, Die Geistliche Dichtung des Mittelalters, 2er Teil, blz. 85.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(15)

en de Vorauer Sdkl. (resp. van het begin en het midden der 12eeeuw) en enkele fragmenten, afkomstig van het reeds genoemde klooster Rheinau1). In de Milstätter Sdkl., een gedicht van ruim 860 verzen, vormen de 270 eerste regels het eerste gedeelte. Hierin vraagt de zondaar om genade met een beroep op Maria en met verwijzing naar de geschiedenis van den Verloren Zoon. De zondaar vreest Gods alwetendheid en de straffen, die bij het laatste Oordeel uitgesproken worden. Een beschrijving van de pijnen der Hel en van de gelukzaligheid des Hemels vormt den overgang naar het 2egedeelte, de eigenlijke Sdkl., die de zondenbelijdenis omvat (vss. 278-632).

vs. 278:

Nu chum ich, vatir unde sun, zuo dem iuweren trōn und ze dem heilegem ātem, daz er mir rāte

wie ich die selben gnāde erarne, wande ich mennisch arme mich diche hān versoumet wie sëre mich daz riuwet!

De zondaar wil zich thans liever zelf aanklagen voor God, dan dat de duivel het bij het laatste oordeel doet. Hij stelt 1o. voeten, 2o. knieën, 3o. handen en armen, 4o. hart, 5o. tong en mond, 6o. ooren en 7o. oogen voor de verschillende zonden verantwoordelijk, aldus langs zeven trappen omhoog klimmend. Zoo beschuldigt hij armen en handen aldus:

vs. 398:

Nu ruoge ich mennisch arme die hende joch die arme:

die wil ich betrahten.

Si en chunden niwan ahten der manichvalten sunde die si wider dine hulde tāten aller tagelich.

die bringe ich schuldich fur dich si griffen zuo den swerten, si sluogen mit den fousten, si roubeten unde branten sumelich si blanten

1) P. Piper, l.a.w. blz. 117 en Schönbach, Z.f.d.A. Bd. 48, blz. 87-98.

(16)

si beherten unde bestiezzen, durch dich si daz enliezzen, witewen unde weisen und nämen gotes housen daz si ze rehte solden haben.

daz wil ich dir, hērre, chlagen. enz.

Hij vraagt, dat slechts zijn lichaam gestraft wordt:

vs. 629:

dar uber rihte du drāte al nāch dinen gnāden und vergip ez mīner sēle.

wande sis verhanchte ungerne.

In het derde gedeelte (633-864) vraagt de zondaar vergiffenis, waarbij hij zich beroept op Martha's bede voor de opwekking van Lazarus, op Gods genade, het lijden van Christus:

vs. 687:

.... du wurde gemarterōt, durch mich naeme du den tōt mit ganzer diumuote

(daz wāren michil guote), daz du allez manchunne von der helle gewunne unde den tievil bunde mit diner gewaltegen hende,

op Maria's voorspraak en op verschillende andere gronden. Hij eindigt met een bede tot God, dat St. Michael geboden wordt,

vs. 860:

daz er nere mīne sēle, daz er si bringe

Sō si gescheidet hinnen, in den barn Abrahāmes, durch dīne drie namen.

Amen.

Besluit over de Duitsche Biechtliteratuur tot de 13eeeuw.

Van de Duitsche biechtliteratuur tot en met de 13eeeuw - het oudste, ons bekende biechtboek, het z.g. Bīhtebuoch1), dateert eerst uit het midden der 14eeeuw - kan dus gezegd worden, dat deze alleen uit biechtspiegels en Sdkl. bestaat. Behalve de reeds genoemde verschillen hebben deze beide met elkaar gemeen, dat

1) Uitgegeven door Oberlin 1784 en door Wackernagel, Geschichte d. deutschen Literatur I2 (1879), 422.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(17)

zij zich, wat de behandeling der zonden betreft, bijna uitsluitend beperken tot een opsomming van verschillende zondengevallen. Aanwijzingen over de manier van biechten, zooals in de (latere) biechtboeken gegeven worden, zinsneden, waaruit zou blijken, dat met omstandigheden, ouderdom e.d. rekening werd gehouden, komen in genoemde biechtwerken bijna nergens voor. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat men er ook in de practijk geen rekening mee hield. Een tijdsbeeld, zooals dit vaak aan de hand van verschillende zondengroepeeringen in de uitgebreide Fransche Miroirs van ongeveer denzelfden tijd meer of minder volledig is op te maken, kan uit de zondenopsommingen der Duitsche biechtspiegels bijna niet gereconstrueerd worden.

Ten slotte, wat de zondenschema's betreft, behalve de Bamberger en

Wessobrunner Beichte, die den invloed van het hoofdzondensysteem ondergaan hebben (zie blz. 5), vertoonen de Duitsche biechtspiegels (bijna) geen bepaalde groepeering. Het hoofdzondensysteem, zooals dat vooral door Gregorius den Groote († 604) werd opgebouwd en vastgelegd, had nadien nog 500 jaar noodig, vooraleer het als algemeen geldend werd aangenomen. Zoowel de boeteboeken van den Romeinschen ritus als de Oud-Saksische biechtspiegel, zoowel de Milstätter Sdkl.1) als de z.g. Glaube und Beichte2)voor de confessio generalis stemmen alle hierin met elkaar overeen, dat zij de meest uiteenloopende zonden achter elkaar

opsommen, zonder een verdeeling te maken volgens decaloog, zeven hoofdzonden of andere rangschikking.

§ 4. Over de verdeeling van Biechtboeken en Zondenspiegels.

Als men de biechtboeken volgens bepaalde criteria b.v. volgens inhoud of vorm of volgens doel wil rangschikken en indeelen,

1) Roediger commenteert bij vs. 448 van de Milstätter Sdkl. (Z.f.d.A. Bd. 20, blz. 293) ‘die superbia ist der anfang und die schlimmste aller sünden’ en Schulze (a.w. blz. 119) concludeert misschien hieruit, dat er in de Milst. Sdkl. van den invloed van het hoofdzondensysteem sprake is. Doch in den tekst blijkt hier niets van. In de bewuste passage (vss. 448-467) wordt hoogmoed nergens als wortel of als eerste van de hoofdzonden genoemd, - uit de regels:

‘ubirmust diust so getan, diu verliuset manegen man’, kan zulks toch bezwaarlijk worden afgeleid, - terwijl in de Milst. Sdkl. de zonden ook niet volgens het systeem der hoofdzonden gerangschikt worden.

2) Zoo de Münchener Glaube u. Beichte, M.S.D. nr. 97.

(18)

doen er zich verschillende bezwaren voor. Geffcken1)onderscheidde de biechtboeken naar de personen, voor wie ze bestemd waren in 1o. boeken voor geleerde

biechtvaders bij hun verdere ontwikkeling, 2o. biechtboeken voor de minder ontwikkelde priesters en 3o. handleidingen voor de leeken, in de volkstaal gesteld.

Daar de eerste soort biechtboeken uitsluitend in het latijn geschreven is en de twee andere soorten, zooals ook Geffcken zelf zegt, niet streng te scheiden zijn, ja zelfs meestal met elkaar samenvallen, is deze indeeling voor ons doel van weinig belang.

Wanneer wij een indeeling naar den inhoud trachten te maken, zal ook deze van zeer betrekkelijke waarde zijn, wegens het bestaan van verschillende

tusschenvormen bij de groote gevarieerdheid van den inhoud zelf. Als leidraad n.l.

bij het gewetensonderzoek kunnen de zeven hoofdzonden2), de decaloog, de zonden tegen den H. Geest, de zonden tegen de werken van barmhartigheid in lichamelijken en geestelijken zin en de zonden der vijf zinnen genomen worden. Iedere groep kan met een of meer groepen in de biechtboeken gecombineerd worden. Een onderscheiding van biechtboeken naar de hier genoemde zondengroepeeringen is echter van weinig practisch belang, afgezien nog, zooals gezegd, van de vele, mogelijke combinaties, die een afzonderlijke indeeling zouden vereischen.

De biechtboeken, die met hun zeer gevarieerden inhoud in verschillende vormen, zooals in den vorm van interrogatorium, dialoog of tractaat, in proza of rijm kunnen voorkomen, worden vaak als onderdeel ingevoegd in een grooter, moraal-theologisch of encyclopaedisch werk. Want de middeleeuwen kenmerken zich door de groote gemakkelijkheid, waarmee de meest uiteenloopende onderwerpen betreffende godsdienst, theologie en moraal door een en denzelfden schrijver in een en hetzelfde boek gezamenlijk behandeld worden. Zoo zou men een onderscheid kunnen maken tusschen 1o. de compilatiewerken, waarvan de stof der biechtboeken slechts een deel uitmaakt en 2o. de werken die

1) Joh. Geffcken, Der Bildercatechismus des fünfzehnten Jahrhunderts und die catechetischen Hauptstücke in dieser Zeit bis auf Luther, I Die Zehn Gebote, Leipzig 1855, blz. 28 vlg.

2) Wij gaan hier van de veronderstelling uit, dat deze voor de 13e eeuw zoo goed als vastgelegd zijn. Bij de behandeling der Duitsche biechtspiegels is er terloops op gewezen, hoe zij zich eerst langzamerhand tot een vast schema ontwikkeld hebben.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(19)

alleen met het oog op de biecht geschreven zijn. Ook bij deze indeeling zijn restricties te maken. Vooreerst kan bij de compilatiewerken het verband zoo los zijn, dat de tractaten over de biecht er gemakkelijk kunnen worden uitgelicht en als het ware op zichzelf staan. En ten tweede naderen de werken van de 2esoort, dus de biechtboeken en biechtspiegels, vaak vrij dicht de compilatiewerken, doordat zij de biechtstof met catechetische onderwerpen verbinden. De reden hiervan is, dat het catechetisch onderricht gedeeltelijk in en bij de biecht gegeven werd. Sommige biechtboekjes zijn zelfs, zooals Dr. Troelstra zegt1), de voorloopers der latere catechismi geweest. Over het bij de biecht te geven onderricht wordt o.a. gesproken in ‘Van den Seven Sacramenten’2), waarin gezegd wordt, dat de biechtvader een onontwikkeld (‘grof’) man vragen moet ‘of hi syn pater noster, ave maria en credo kan, ende en kan hys niet soe sel hy hem daer toe informeren, dat hi al dat lere;

hier na soe sal hi hem dat ghelove voersegghen ende vraghen tot elcken artyckel of hi dat ghelove ....’ enz.

Het uitgangspunt van den compilator en den biechtboekschrijver mocht dus al verschillend zijn, doordat de eerste de meest uiteenloopende onderwerpen in vaak zeer los verband samen voegde volgens de voor de Middeleeuwen typische combinatie-methode, en doordat de tweede de biechtstof met de catechese verbond, werd hun resultaat vaak hetzelfde en zijn de twee genoemde soorten van werken niet streng van elkaar te scheiden.

§ 5. De op zichzelf staande Biechtboeken en Zondenspiegels.

Vooreerst zullen wij thans in het kort die soort werken beschouwen, die (bijna) uitsluitend met betrekking tot de biecht geschreven zijn, en daarna overgaan tot de compilatiewerken, waarin onderwerpen over de biecht als onderdeel verwerkt zijn, ons bij beiden hoofdzakelijk tot de 13een 14eeeuw bepalend. Hierbij nemen we Frankrijk als uitgangspunt. Want, terwijl

1) A. Troelstra: De Toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-reformatorische eeuw, blz. 85. Aangeduid als Troelstra I.

2 Van den Seven Sacramenten, Ter Goude, Ger. Lecu, 1484, Cap. XXII, fol. 15v. vlg.

(20)

Duitschland in de 13eeeuw, voor zoover althans de bronnen uitwijzen, slechts kleine biechtwerken bezit, waarin gedeeltelijk de hoofdzonden als normen gebruikt werden, kan Frankrijk in dien zelfden tijd reeds bogen op een heele massa catechetische werken, die, onder den naam van ‘livres de sapience’, in de meest verschillende vormen en variëteiten overgeleverd en voor een groot deel in de naburige landen nagevolgd zijn1).

Tot de ‘livres de sapience’ behooren de talrijke biechtwerken, waarin als

handleiding bij het gewetensonderzoek in de 13e eeuw, naast de hoofdzonden, hoe langer hoe meer de 10 geboden begonnen gebruikt te worden. Deze komen in Frankrijk in dien tijd onder verschillende vormen voor, zooals in den vorm van paraphrasen, berijmingen2), memoriaalverzen3)en prozatractaatjes. Voor Duitschland is de gebodenliteratuur voor dien tijd karig te noemen. Terwijl de tien geboden er tot in het midden der 14e eeuw bijna niet als handleiding gebruikt werden, treden zij op het einde der 14eeeuw plotseling sterk op den voorgrond4).

Naast de kleinere werkjes over decaloog en hoofdzonden, komen in Frankrijk in de 13eeeuw een aantal biechtwerken van grooteren omvang voor, die vooral onder den naam van miroirs bekend zijn. Verschillende werden voor de hofkringen geschreven, zooals de ‘Miroer de l'ame5), de Miroir du Monde6)(geschreven voor 1279, het jaar waarin frère Laurent dit werk in zijn Somme le Roi opnam) en het Speculum Dominarum7). Naast deze prozawerken bestaan verschillende groote dichtwerken, waarvan een der bekendste is de Manuel des Pechiez8). Dit werk, dat later (1303) door Robert Mannyng uit het Anglo-

1) Doch ook de Fransche catechetische literatuur en inzonderheid de biechtliteratuur is maar betrekkelijk oorspronkelijk, zooals A. Piaget getuigt in Hist. de la langue et de la litt. franc. T.

2, Chap. IV Litt. didactique, blz. 162. Ch.-V. Langlois, La Vie en France au Moyen-Age, 4 Bd.:

La vie Spirituelle, Introd. blz. IX, Paris 1928, bevestigt dit met de woorden: ‘Les principaux (ouvrages d'instruction religieuse et d'édification) ont été traduits on dérivent.... de livres préexistants en latin.’

2) A. Långfors, Les Incipit des poèmes français antérieurs au XVIe siècle (Paris 1917), p. 158, 389, 433, 443.

3) F. Chambon: Robert de Sorbon, De Consciencia et de Tribus Dietis, p. 32 (en noot 15) geeft een lat. memoriaalvers van Robert de Sorbon.

4) Geffcken, Der Bildercatechismus, blz. 21.

5) Histoire Littéraire de la France, T. XXX, p. 325 vlg. en p. 330.

6) Ch.-V. Langlois, La vie en France au Moyen-Age, 4 Bd. p. 130 vlg.

7) Hist. Litt. de la France, T. XXX, p. 311 vlg. in de vertaling: Miroir des Dames en Langlois, a.w.

Introd. p. XII.

8) Hist. Litt. de la France, T. XXVIII, p. 179 vlg.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(21)

normandisch in het Engelsch vertaald werd onder den titel van Handlyng Synne, is, zooals Wilham de Wadington in de proloog mededeelt, met het oog op de biecht geschreven en voor de gewone leeken bestemd. Eerst zal hij het credo behandelen, vervolgens de 10 geboden, daarna de zeven hoofdzonden, de zeven sacramenten, de twee beweegredenen: vrees en liefde, die den mensch van de zonden moeten afhouden. Een afzonderlijk gedeelte met proloog handelt daarna nog over den oorsprong en de uitwerking van de biecht en over de manier, waarop men moet biechten. Verschillende hierin besproken onderwerpen, zooals credo, zeven sacramenten e.d., maken dezen ‘manuel des pechiez’ bijna tot een compilatiewerk, dat de grenzen van het biechtboek overschrijdt. De volgorde der eerste drie

‘hoofdstukken’: credo, decaloog, zeven hoofdzonden, is hetzelfde als die van de tractaten in b.v. de Floretus1), Somme le roi2)of in Gower's Mirour de l'Omme of Speculum Meditantis3), zonder dat deze werken echter met elkaar in verband staan.

Deze rangschikking volgde uit den aard der zaak, daar het credo bij het onderwijs, dat bij de biecht gegeven werd, de voornaamste gebedsformule was en de decaloog, zooals reeds gezegd is, in de 13e eeuw als handleiding bij het gewetensonderzoek de eerste plaats begon in te nemen, zonder dat daarbij de hoofdzonden achterwege gelaten werden.

Na de uitlegging van het credo noemt de schrijver de vele overtredingen op, waardoor men tegen de 10 geboden zondigt, en hiermee geeft hij ons, ongewild, vele cultuur-historische inlichtingen over zichzelf en over zijn tijdgenooten. Het eerste gebod, dat ons ook in de meeste andere biechtboeken vele gegevens verschaft over toovenarij en bijgeloof, wordt o.a. overtreden, als men, bladerend in een psalmboek, de toekomst tracht te lezen in een met water gevulde kom of in het lemmet van een degen. Een overblijfsel van oud, heidensch geloof, waarschijnlijk een reminiscentie aan de Parcen, Nornen of aan de Schikgodinnen, is de voorstelling van de ‘drie zusters’, die het lot van het pasgeboren kind vaststellen:

1) Notices et extraits des manuscripts de la Bibl. du roi et autres bibl. T. XXVII, 2e dl., p. 25.

2) Ch.-V. Langlois, La Vie en France, 4 Bd. p. 123 vlg. en de hier aangehaalde literatuur.

3) The Cambridge Hist. of English Literature, Vol. II, p. 137 vlg. (Cambridge 1912).

(22)

vs. 1280:

Cil qe creient en destiné,

qe treis sors, quant l'enfant est nee, Venent pur deviser la vie l'enfant, qe il sera, mal ou vaillant,

e sicum eoles unt devisé l'enfant cherra en peché:

Ceo est encuntre la fey prové.

Bij het derde gebod veroordeelt Wilham de (kamp)spelen, die op Zondagen gegeven werden en waarvoor als prijzen schapen en sabels werden uitgeloofd. Bij de bespreking van het 6e gebod neemt de schrijver een vrij groote reserve in acht; hij veroordeelt de jaloerschheid en afgunst tusschen echtgenooten:

vs. 2362:

quant femme mescreit sun seignur:

tant avera dunc paroles, si anguissuses et si foles:

sun barun ne peot aler del hostel qe ele ne quide qe il vet al bordel.

Interessante opmerkingen worden verder bij de andere geboden niet gemaakt. De behandeling der zeven hoofdzonden leidt gedeeltelijk tot herhalingen. Onder het begrip hoogmoed is, volgens den schrijver ook te noemen te veel opsmuk, vooral wat de haartooisels betreft. Onder de zonde van traagheid rangschikt Wilham het deelnemen aan toernooien. Hier wordt tevens, in een overigens vrij los verband, de passage aan vastgeknoopt, waarin de dramatische voorstellingen in straten en op kerkhoven gegeven, afgekeurd worden.

vs. 4254:

Un autre folie apert

unt les fols clercs cuntrové, qe miracles sunt apelé.

Lur faces unt la deguisé par visers li forsené, qe est defendu en Decree.

Wanneer in de kerk, de graflegging van Christus of de Verrijzenis wordt voorgesteld, is dit geoorloofd:

Tant est plus grant lur peché, fere poent representement mes qe ceo seit chastement, en office de seint eglise, qant hom fet la Deu servise,

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(23)

cum Jesu Christ le fiz Dee en sepulcre esteit posé, e la resurrectiun, pur plus avec devociun.

Doch niet op straten en kerkhoven:

Mes fere foles assemblez en les rues des citez

ou en cymiters après mangers.

quant venent les fols volunters.

Deze spelen worden niet ter eere Gods gegeven;

Tut dient qe il le funt pur bien;

crere ne les devez pur rien qe fet seit pur le honur de Dee, einz del deable, pur verite....

maar voor den duivel, vs. 4291:

Ki en lur jus se delitera,

chivals ou harneis les aprestera vesture on autre ournement

Vooral priesters mogen niet hun medewerking geven:

Plus grant d'assez est le pechez:

Si prestre ou clerc le ust presté....

.... car sacrilege est, pur verité.

Uit deze passage volgt, dat tijdens het leven van den schrijver, de kerkelijke dramatische vertooningen door leeken reeds buiten de kerk gegeven werden, en uit hun oorspronkelijk verband met de andere plechtigheden genomen waren.

Overigens staat Wilham met zijn veroordeeling van dergelijke vertooningen niet alleen, al werden deze anderzijds ook geduld en aangemoedigd1).

1) Aangaande de Summa Collectionum pro confessionibus audiendis .... van Durand de Champagne, zegt L. Delisle: (Hist. Litt. de la France T. XXX, p. 303 en 308): ‘Au chapitre des jeux, Durand approuve les représentations scéniques qui avaient lieu dans les églises et qui se recommandaient au même titre que les danses de David devant l'arche. Comme telles, il cite les mystères de l'étable du Seigneur, d'Hérode et des mages, de Rachel pleurant ses enfants et du saint sépulcre, qui ont pour but d'édifier les fidèles plutôt que de les amuser.’

Over de veroordeeling van dergelijke vertooningen zegt Allardyce Nicoll, British Drama p. 24 (London 1925): ‘(The) change of locality, added to the introduction of the vernacular, marked the clear break-away of the primitive drama from that of which it originally formed a part, the service of the Mass. Unquestionably the rulers of the Church saw the danger lying ahead of them, and they attempted in various ways to stem the tide, not realizing that the drama by this time had become a force with which even they could not contend.’

(24)

Na de zeven hoofdzonden behandelt de schrijver in een afzonderlijk hfdst. de zonde van sacrilegium, en hierbij zegt hij, dat het de ‘klerken’ verboden is, hun vee op de kerkhoven te laten weiden, want het gras behoort aan de christenen, die er rusten.

Bij deze gelegenheid wijst hij ook op het misbruik, om de leeken in de kerk te begraven. Op de ‘verhandeling’ over sacrilegium volgt het gedeelte over de sacramenten en de redenen, die ons van zonden moeten afhouden. Het geheel wordt besloten met lange gebeden tot Christus en de Maagd Maria.

De Manuel des Pechiez kan zoowel voor Frankrijk als voor Engeland1)als voorbeeld dienen van een zondenspiegel, die, voor het gewetensonderzoek bij de biecht geschreven, toch veel meer is dan alleen biechtboek, doordat de meest uiteenloopende levensuitingen en levensvormen, van middeleeuwsch standpunt uit, in verband gebracht worden met de biecht en doordat hiermee een tijdsbeeld gegeven wordt, zooals in groote didactische gedichten voorkomt. De schrijver heeft misschien zelf reeds voorzien, dat zijn werk niet op een lijn te stellen was met die biechttractaten, die voor direct practisch gebruik als handleiding bij het

gewetensonderzoek geraadpleegd werden en in algemeene bewoordingen gesteld waren. Hij heeft n.l. een aantal verhalen en exempelen ingevoegd, om zijn werk meer ‘delitus’ te maken, om te lezen en om de zonden meer te doen haten. Als handboek bij het gewetensonderzoek bedoeld, vormt de Manuel des Pechiez, door de schildering van de zondengevallen in groot verband, door de invoeging van een aantal exempelen en de beschrijving van maatschappelijke en andere verschijnselen in verband met de zondengevallen, een overgang tusschen het biechttractaat of biechtboek, dat meer theoretisch en in abstracto alles, wat met de biecht samenhing, behandelt en den biecht- of zondenspiegel, die bijna op een lijn te stellen is met een bepaalde soort catechetische leergedichten, in de beschrijving van het

middeleeuwsche leven. De biechtspiegel is een typische uiting van een tijd, welke vooral door doods- en zondengevoel2)beheerscht

1) Robert Mannyng in zijn Eng. vertaling van de Manuel des Pechiez onder den naam van Handlyng Synne liet o.a. de verklaring van het Credo weg, waardoor meer eenheid in het werk kwam. Cf. The Cambridge Hist. of Engl. Lit. Vol. I, p. 344.

2) Voor wat betreft een beheerscht-zijn door een gevoel van den dood van inzonderheid de 14e en 15e eeuw zij verwezen naar J. Huizinga, ‘Herfsttij der Middeleeuwen’, hfdst. II, p. 190 vlg.

(3e dr. 1928) en J. Van der Heyden ‘Het Thema en de Uitbeelding van den dood in de Poëzie der late Middeleeuwen en der vroege Renaissance in de Nederlanden’ (1931), inzonderheid p. 20 en 26.

Voor het zondengevoel cf. o.a. Schulze, a.w. p. 124, waar, minder scherp, geformuleerd wordt, dat de hoofdzonden in tegenstelling met de deugden, in de M.E. veel meer beklemtoond werden (zie p. 6).

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(25)

wordt. Doordat hij wijder van gezichtsveld is dan het eigenlijke biechtboek door het opnemen van een grooter deel van het middeleeuwsche leven binnen het geraamte van het biechtboek, wordt in den zondenspiegel het verband met de biecht daardoor tevens losser. Een stap verder nog, en de tien geboden of 7 hoofdzonden zullen als schema of middel gebruikt worden door den moralist of didacticus, om zijn tijdgenooten te onderwijzen en hun een spiegel voor te houden, zooals de geest van dien tijd dat wilde én behoefde. In het volgende zal er nog gelegenheid zijn om hier nader op terug te komen.

§ 6. De Compilatiewerken.

Tegenover de werken, die uitsluitend met het oog op de biecht geschreven zijn, staan, behoudens de gemaakte beperkingen, de compilatiewerken, die slechts als onderdeel tractaten over den decaloog en de hoofdzonden bevatten. In deze catechetische encyclopaedieën worden de verschillende leervakken van den godsdienst gedeeltelijk volgens hun hiërarchieke waarde gerangschikt. Soms ook wordt aan de hand van wereldgeschiedenis, volgens middeleeuwsche methode identiek met godsdienstgeschiedenis, de christelijke leer onderwezen en worden in dit verband meestal ook de zondengroepeeringen besproken en als leidraad genomen bij de behandeling der biecht.

In de 13eeeuw zijn in Frankrijk tal van dergelijke catechetische werken geschreven, waarvan wel de Somme le Roi1)de meest bekende is. Tegenover verschillende voor de hofkringen samengestelde miroirs, zooals b.v. de reeds vermelde ‘Miroir des Dames’, staat b.v., zooals de naam aanduidt, de ‘Doctrinal’ bestemd voor de ‘simples gens’2). Naast de prozaliteratuur staan ver-

1) Cf. Ch.-V. Langlois, La vie en France, 4 Bd. p. 123 vlg. Over de samenstelling van de Somme le roi, cf. o.a.R. Fowler, Une source française des poèmes de Gower, p. 48 en 166.

2) De inhoudstafel van den Doctrinal vermeldt: ‘Des articles de la foy; de Dieu amer, pour conforter en toutes tribulacions; des trois paciences; d'amer son prochain; d'amer ses ennemis;

des oeuvres de misériconde; des X commandemenz de la loi ....’ enz.

(26)

schillende groote rijmwerken, die soms in dialoogvorm geschreven zijn en onder de meest verschillende namen kunnen voorkomen, zooals de ‘Bible des laies gens’, waarin o.a. over de hoofdzonden, de hel en den hemel gehandeld wordt, zooals de Trésor of Roman de Trinité e.d. Als voorbeeld wordt hier ‘La lumiere as Lais’

genomen. In ‘La lumiere as Lais’1), een catechetisch leerdicht van 15,000 verzen uit de 13e eeuw (een der hss. is gedateerd 1267), een soort theologische

encyclopaedie in den vorm van een dialoog tusschen een meester en een leerling, wordt de stof, die deels aan den Lucidarius2)ontleend is, verdeeld in 6 boeken: I.

Over God, II. Over de Schepselen, III. Over de Zonden, IV. De Vleeschwording, V.

De Sacramenten, VI. De Hel en het Paradijs, en deze boeken worden weer

onderverdeeld in distinctiones en capittels. Na de beantwoording van de vraag over den oorsprong der zonde, welke oorsprong Lucifer is en na o.a. de gewone

onderscheiding in dood- en dagelijksche zonden, volgen de 7 hoofdzonden met een verdeeling in ‘dochteren’. Zoo wordt toorn verdeeld in ‘deamoiselle Tensaunt’ of

‘deamoisele Desdeignaunt’, ‘cuer emflée’ en ‘haut criée’ enz. Luxuria heeft vrij veel dochteren, zooals ‘Pigace’ (de naam van een soort puntschoeisel), Deleoilapelle (=

appelle de l'oeil). Dergelijke typeerende namen voor de onderverdeeling der hoofdzonden, die wellicht een blijk zijn van de middeleeuwsche neiging tot concretiseering, worden b.v. in de mnl. biechtliteratuur over het algemeen niet aangetroffen. De vraag ‘quele manere du pecehé est de aver une femme just sy’

wordt door den meester beantwoord met: ‘dagelijksche zonde in, doodzonde buiten het huwelijk.’ Verdere hoofdstukken handelen over de zonden tegen den H. Geest, over de gierigheid, die erger is dan de verkwisting en waarvan de bedrijver minder geneigd is, om berouw te hebben dan de onkuische. Tegenover de gierigheid staat de verkwisting en de rijke verkwisters benadeelen de armen; deze hebben recht op de goederen der rijken: ‘as biens des riches les povres ount dreit’. De duivel heeft met de heb-

1) Voor den naam en de geboorteplaats van den schrijver van ‘La lumiere as Lais’ cf. het overzichtelijk werkje van J. Vising, Anglo-Norman Language and Literature (London 1923), p. 17.

2) Doch zij is er niet een letterlijke vertaling van, cf. K. Schönbach, Studien über das deutsche Volksbuch Lucidarius, p. 243.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(27)

zuchtigen een contract gesloten, waarbij zij hem hun ziel hebben verpand:

III, III, 4.

‘Sachent tous ceux qi od (met) moi sount et ceux qui od moi avenir serrount qi jeo, le prince des coveitoures ....

as riches ai donnée et graunté ....

qu'il purrount tut a lur devise ....

par emprompte et par taliage (belastingen) par privilege et par outrage....

.... destruier la commune gent.’

Boek V, V (1-12) handelt over het Sacrament der biecht en heeft dus als zoodanig direct betrekking op onze stof. Vooreerst worden de 10 voorwaarden opgenoemd, die noodig zijn om een goede biecht te hebben. Het aantal dezer voorwaarden is zeer verschillend; zoo wordt in de Tafel van der Kerstenre Ghelove1)een vijftiental opgegeven, terwijl er in het Cancellierboeck drie2)worden opgenoemd. De

biechtvader moet rekening houden met staat en stand van den biechteling. Terwijl, over het algemeen, de 7 hoofdzonden als leidraad genomen kunnen worden, moet de kloosterling ook biechten de overtredingen tegen de kloosterregels. De

biechtvader vrage anders aan een arme, dan aan een rijke:

Les pecchez a la povere gent:....

Detraccioun, errour et envie e assiduele janglerie, larcine et groundillement;

e blament peut estre a Dieu sovent.

De omstandigheden e.d., waaronder de (dood)zonden bedreven zijn, moeten worden opgenoemd; deze worden elders in het memoriaalvers samengevat: quis, quid, ubi, cum quo, quotiens, cur, quomodo, quando. In de volgende hfdst. (wij zouden het

§§ kunnen noemen) worden enkele straffen behandeld, die de biechtvader voor bepaalde zonden kan opleggen, waarbij de straffen voor een zelfde misdrijf voor de geestelijken zwaarder zijn; vooral vasten op water en brood, behalve op feestdagen, en in bepaalde

1) Cf. Jacobs, Diss. p. 159: ‘Jan de Weert heeft er acht; Des Conincx Stemme: zes,’ en Dr. A.

Troelstra, Stof en methode der Catechese in Nederland enz. p. 280 vlg. Aangeduid als Troelstra II.

2) Namelijk: ‘gheheel, willens ende ghetrouwe’ (: met vertrouwen).

(28)

omstandigheden, zooals bij zwakke gezondheid, te vervangen door gebed en aalmoezen, wordt als boetemiddel aangegeven. Na de beantwoording van de vraag, of de zondaar, die zonder te biechten sterft, nog voordeel zal hebben van zijn goede werken, wordt overgegaan tot een ander der zeven Sacramenten.

Een voorbeeld uit de Engelsche literatuur, waarin de stof van een biechtboek of zondenspiegel deel uitmaakt van een grooter geheel, doch niet zooals in ‘La lumiere as Lais’ verdeeld over verschillende hfdst., i.c. III en V, doch achtereenvolgens behandeld, vinden we in den Cursor Mundi1). Alvorens over dit groote, ruim 29,000 verzen tellende rijmwerk uit te weiden, vermelden wij hier eerst nog enkele andere werken, die, in de 14eeeuw in Engeland geschreven, op de zonde en het

boetesacrament betrekking hebben.

De Somme le Roi van frère Laurent werd door Dan Michel in het Kentsch vertaald onder den naam van ‘Ayenbite of Inwyt’2)en als zoodanig werden de 10 geboden, 7 hoofdzonden en de biecht uitvoerig behandeld. De zonden worden hier vergeleken met de 7 hoofden van het Beest uit de Apocalyps.

John Gower schreef in het Anglonormandisch zijn Mirour de l'homme of Speculum Meditantis3), een werk, dat niet alleen geschreven werd om didactisch te zijn, maar ook een literair doel beoogde.

Mirour de l'homme ‘is intended to cover the whole field of man's religious and moral nature, to set forth the purposes of Providence in dealing with him, to describe the various degrees of society and the faults specially chargeable to each class of men and, finally, to explain the method which should be followed by man in order tot reconcile himself to the God whom he has offended by his sin’4). De neiging om te symboliseeren blijkt uit de wijze, waarop de zonden worden voorgesteld: de zonde, dochter van den Duivel, huwt met den Dood; uit dit huwelijk worden 7 dochters, de

1) Rich. Morris: Cursor Mundi Part I-V, Early Engl. Text Soc. London 1874-1883.

2) The Cambridge Hist. of Engl. Lit. Vol. I p. 353, 354.

3) De verzamelde werken van John Gower (Complete Works -) zijn uitgegeven in 4 bdn. door G. Macaulay (Clarendon Press 1899-1902). Vol. I bevat de Mirour de l'homme.

4) The Cambridge Hist. of Engl. Lit. Vol. II, p. 139.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

(29)

7 hoofdzonden, geboren, die dan aan de wereld uitgehuwelijkt worden. In de ‘Pricke of Conscience’1)van Richard Rolle, een gedicht van ruim 9600 verzen, wordt bij de bespreking der zonden de nadruk gelegd op de liefde tusschen de menschen onderling, op rechtvaardigheid en op het misbruik, dat de rijken maken van hun bezittingen. Hierdoor werd de democratie van Wyclif's tijd voor een gedeelte bevorderd of voorbereid.

Zooals de naam aanduidt, verhaalt de Cursor Mundi de geschiedenis der wereld van den dag der schepping tot het laatste oordeel in zeven tijdperken:

vs. 268: Coursur of the werld men au it call.

For all mast it over-rines all. (hs. Göttingen).

Het gedicht volgt voor een groot gedeelte het Bijbelsch geschiedverhaal, doch heeft op verschillende plaatsen belangrijke uitbreidingen, die het uit andere bronnen, zooals o.a. uit de Historia Scholastica van Petrus Comestor geput heeft. In het 7e tijdperk valt de Oordeelsdag, de komst van den antichrist en komen de vijftien teekenen, die zijn komst vooraf gaan. Na verschillende bijvoegingen, zooals een verklaring van het Credo, van den pater noster, na een gebed tot den H. Geest en een lofzang op de vijf vreugden van Maria (welke alleen in het hs. van Göttingen voorkomt), volgt: ‘the boke of penance’ (Part V, p. 1470), dat zoowel voor leeken als voor biechtvaders geschreven werd; dit lag trouwens in den aard van het geheele werk en blijkt ook uit de woorden, waarmee de schrijver zich tot de vrouwelijke biechtelingen richt, die hij, zooals de meeste andere moralisten, de les leest over hun opsmuk:

vs. 28010: Cotton hs.

And yee levedis, wit your quite hals, and sai to yond maidens als

yee wene may traist that es untreu and studis hu your hare to heu, hu to dub and hu to paynt,

and hu to mak yow semle and quaint, biletts for-broiden and colers wide, for to sceu wit your quite hide, wit curchefs crisp and bendes bright, your scappes schins to mans sight.

Na een proloog waarin de noodzakelijkheid der biecht wordt bepleit, want:

1) Uitgegeven door Rich. Morris, Phil. Soc. 1863.

(30)

vs. 25708:

penaunce is the tother borde that fletande fletis man over forde,

worden de drie deelen der biecht: het berouw, de zondenbelijdenis en de voldoening afzonderlijk behandeld. De eigenlijke biecht of de zondenbelijdenis wordt het meest uitgebreid behandeld en behalve de gewone indeeling in zeven hoofdzonden, worden 15 voorwaarden opgenoemd, die voor een ware biecht noodzakelijk zijn; verder de plichten van den biechtvader en de wijze, waarop ieder der 7 hoofdzonden beleden moet worden. Ook hier vinden we vaak een louter casuïstische opsomming der zonden. Men moet, als men zich aan hoogmoed heeft schuldig gemaakt,

‘that prince es of all other sin’, aldus zijn biecht beginnen:

vs. 28076: Cotton hs.

‘Til our laverd crist and the, mi gastli fader, yeild i me, plighti for my sin o pride in pointes that i sal un-hyde.

In vayn glory have i libyng, for fayr-hede, force and clethyng, for redytung or costykyn,

for likyng gode of werldes wyn, and for my scrud that i was in, gaf i man sample for to syn.

Doordat de schrijver eerst de zeven hoofdzonden behandelt en vervolgens van elk afzonderlijk zegt, hoe ze in de biecht beleden moeten worden, valt hij onvermijdelijk in herhaling. Na de uitvoerige beschrijving van de hoofdzonden en de manier, waarop ze gebiecht moeten worden, volgt ‘satisfaccion’

vs. 28618:

For it mai be na penance right bot man him pain to bete his plight, that satisfaccion es cald,

Deze omvat: ‘almus, fastung and orison’; het geven van aalmoezen:

vs. 28850: Cotton Galba hs.

.... lenkithes man in life to lende, and fendes his sawl fro the fende.

It es to the sawl als a wall

grunded ful fast and will noght fall.

Robert de Sorbon,Het Cancellierboeck

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Des anderen dages quemen die gemyene schepenen 2) mitter stat boede 3). Ende als die zusteren dat vernemen, gengen si te samen int bedehuys, ende kierden hem mit alre herten tot

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Floyris ende Blantseflur..

Doen nam sij hair rechte hant Ende sede haeren wader te hant, Ende seide: "God, dor uwe oetmoet, Die ant cruce storte sijn bloet 635 Ende ontfinc meneghe wonde,. Ontfermt u my

Aanmerking: dit moge waar zijn van al de stukken, maar daaruit volgt nog niet, dat de Carel ende Elegast niet, met uitwerping van de twee voorafgaande gedichten, in inniger verband

De koorts verhitte zijne hersenen en pijnde ze af, zijne bekommernissen woelden hem door het hoofd, het was alsof hij al de daden van zijn leven nogmaals in zijn geest moest

Een godtvruchighe ziel (begaeft zynde met een salighmakende gratie) heeft een ghedurighe hope om saligh te worden: om dat sy aen haer selven voorstelt het beginsel van de

Alzoe dat wy met desen weder of clammen desen trapen ende procederden totdat wy quaemen ten eynde van desen braery straete die altemael overwelft was, ende slogen die rechterhant