• No results found

Ghenge ende gheve in Grave.: Fondsvorming van armeninstellingen en middeleeuwse monetaire problematiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ghenge ende gheve in Grave.: Fondsvorming van armeninstellingen en middeleeuwse monetaire problematiek"

Copied!
211
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Ghenge ende gheve in Grave.

Fierst van Wijnandsbergen, R.A.

Publication date: 2013

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Fierst van Wijnandsbergen, R. A. (2013). Ghenge ende gheve in Grave. Fondsvorming van armeninstellingen en middeleeuwse monetaire problematiek. Zuidelijk Historisch Contact (ZHC).

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

(2)
(3)

BIJLAGEN

behorend bij proefschrift

GHENGE ENDE GHEVE IN GRAVE

Fondsvorming van armeninstellingen en

middeleeuwse monetaire problematiek

Ron Fierst van Wijnandsbergen

Gros tournois (1266-1270) van Lodewijk IX (1226-1270).

(4)

BIJLAGEN

2.1 Positie wereldlijke overheid en reguliere geestelijkheid in Brabant tijdens de overgang

naar de late middeleeuwen ... 5

2.2 Institutionele armen- en ziekenzorg in Luik van de elfde tot de zestiende eeuw ... 7

2.3 Nicolaascultus en armenzorg in de Nederlanden ... 11

5.1.1 Gasthuismeesters en provisoren 1302-1592 ... 13

5.1.2 Geesthuismeesters en provisoren 1302-1576 ... 17

5.1.3 Gasthuis en geesthuis gecombineerd, armmeesters en provisoren 1533-1573 ... 21

5.1.4 Aanstelling Cornelis Kermerlyns en zijn dochter Hanrisken tot gastmeester en gasthuisvrouw te Grave 11 januari 1525 ... 23

5.1.5 Aanstelling Jan van Doerne en zijn vrouw Elisabeth tot geesthuismeester en geesthuisvrouw te Grave 10 oktober 1473 ... 25

5.1.6 Eedaflegging geesthuismeester Jacop Vervoirt, Grave 18 december 1558 ... 27

5.1.7 Testament van 1530 van gasthuismeester Cornelis Kemerlinx en zijn dochter Henriske en codicillen van 1542 en 1552 van Henriske ... 29

5.2.0 Aantallen aankomsttitels en vermogensrechten Graafse armeninstellingen ... 37

5.2.1 Fondsvorming van het Sint-Catharinagasthuis en de Tafel van de Heilige Geest te Grave volgens de aankomsttitels 1291-1600 ... 43

5.2.2 Monetaire zinsneden in de aankomsttitels van het Sint-Catharinagasthuis en de Tafel van de Heilige Geest te Grave 1291-1550 ... 57

5.3 Rentevermogens ... 73

5.4.1 Pandingen volgens de aankomsttitels 1291-1600 ... 79

5.4.2 Lossingen volgens de aankomsttitels 1291-1600 ... 81

5.5 Verantwoordingen Herman Spronc 1357/1358 en latere jaren Tafel van de Heilige Geest Te Grave ... 83

5.6 Voorbeelden van rentevestigingen met een lossingsclausule uit de schepenakten van Grave van 1533 ... 89

5.7 Geldrenten in gangbare transactiemunten volgens de rekening van 1537/1538 van de gecombineerde instellingen het gasthuis en het geesthuis te Grave ... 91

5.8.2 Muntvaluaties volgens de cijnsregisters van Graafse instellingen ... 93

5.9 Aankoop zilverwerk door de stad en financieringsconstructies met de armeninstellingen 115 5.11 Netto ontvangsten en bestedingen geld en rogge gasthuis 1447/1448-1529/1530 en geesthuis 1464/1465-1525/1526 en ontwikkeling rekening-courant met armmeesters 117 6.1 Klinkende munten van hertog Jan II (1294-1312) volgens Alphonse de Witte (1894) en huidige inzichten ... 123

6.10 Klinkende munten en rekenmunten 1235-1440 ... 129

6.11 De ontwikkeling van gewicht en gehalte van groten brabants 1285-1496 ... 153

6.12 Muntslag in Vlaanderen 1326-1420 en de Lage Landen 1421-1500 in kg zuiver goud en fijn zilver en in courante groten vlaams ... 159

6.13 Tabel internationale verhouding goud/zilver 1299-1446 ... 161

6.14 Ontwikkeling verhouding goud/zilver 1434-1648 ... 163

6.16 Het absorptieproces van oud oudgeld in nieuw oudgeld 1390-1423/1424 ... 165

6.17 Stuiverwaarden ... 167

7.0 Rekenwaarden van munten volgens de rekeningen van de stad, het gasthuis en de Tafel te Grave 1421-1502 ... 169

7.1 Vergelijkend koersoverzicht munten in de rekeningen van de stad Grave en de Graafse armeninstellingen 1421-1501 ... 177

7.10 Rekenwaarden van het oude schild in groten in de stadsrekeningen van Arnhem <1346-1400 ... 181

(5)

en in guldens volgens de stadsrekeningen van Arnhem (1400-1432) ... 185

7.13 Rekeningmunten en rekeneenheden in Graafse rekeningen 1421-1521 ... 189

7.14 Roggelossingen in geld door het gasthuis 1464/1465 ... 191

7.15 Afwikkelingsperikelen na overlijden gasthuismeester 1480/1481 ... 193

7.16 Totale renten, inclusief slapers, circa 1470 van het geesthuis in Grave, gerubriceerd naar straten ... 195

7.17 Voorbeelden verantwoordingen in manualen en rekeningen van de Tafel van de Heilige Geest te Grave 1498-1500 ... 197

7.18 Broden ... 199

7.19 Bedeling op dinsdagen in Grave 1537/1538 ... 203

7.20 Opbouw van de ontvangsten in geld van het gasthuis en het geesthuis te Grave ... 205

(6)

Bijlage 2.1 Positie wereldlijke overheid en reguliere geestelijkheid in Brabant tijdens de overgang

naar de late middeleeuwen.

Samenvatting van een essay van Van Uytven over de positie van de wereldlijke overheid en de

reguliere geestelijkheid in Brabant tijdens de overgang naar de late middeleeuwen en de

uitwerking daarvan onder andere op liefdadigheidsinstellingen.

1

In de dertiende eeuw was in Brabant de ontwikkeling van steden van invloed op de machtsverhoudingen binnen het hertogdom. Dit greep onder meer in op de positie van kloosters. Onder kloosters dienen daarbij begrepen te worden

‘alle instellingen van regulieren, met inbegrip van de liefdadigheidsgestichten als gasthuizen, godshuizen en

leprozerieën, daar deze niet alleen door kloosterlingen werden bediend, maar vaak zelfs een soort religieuze

levensregel oplegden aan de opgenomen gasten’.2De groeiende zeggenschap van steden ging gepaard met een

verandering van de functionele opvatting binnen de kloosterorden zelf: de traditioneel sterk economisch

georiënteerde kloosters bewogen zich naar instellingen, die in strenge evangelische armoede een actief apostolaat uitoefenden. Hoewel kloosters daardoor vanuit financieel standpunt voor het immer geldbehoevende gezag wellicht minder interessant werden, verwierf deze nieuwe strenge leefregel toch de sympathie van hertogen en

stadsmagistraten.3Zij werkte immers positief uit op het zielenheil van onderdanen. Omdat kloosters in de

middeleeuwen gezien werden als voorsprekers bij God voor de hele gemeenschap was het, mede met het oog op het eigen zielenheil van de hertogen, van belang kloosterinstellingen te begunstigen.4Dit uitte zich in het stichten van kloosters en het ondersteunen van deze instellingen. Bovendien was de hertog van rechtswege beschermer van abdijen nadat hij door de Duitse koning Koenraad III (1138-1152) als supremus advocatus daartoe was aangesteld.5 Tegenover de inbreng van hertogen werden kloosters wel vaak belast met jaarlijkse zielenmissen. De

stadsmagistraten volgden de opvattingen en werkwijzen van de hertogen. Zij stichtten hierbij geen kloosters in de traditionele zin, maar entameerden de oprichting van godshuizen en bevorderden de zielenzorg van stedelijk gerichte mendicanten. Al deze partijen opereerden onder de vrijheid en de bescherming van de stad. De benodigde financiële middelen werden veelal door ingezetenen bijeengebracht, vaak ook in ruil voor zielenmissen. Het was daarom voor het stadsbestuur een normale zaak zich intensief met deze operaties te bemoeien. Dit was in het belang van de gemeente. Analoog aan de bescherming die door hertogen aan kloosters geboden werd, oefenden de steden daarom vooral voogdij uit over gasthuizen en andere liefdadigheidsinstellingen. Het stedelijke momboorschap bestond vooral uit toezicht op het financiële en materiële beheer van instellingen, die dit trouwens als een natuurlijke zaak

beschouwden omdat de middelen veelal door stedelingen bijeengebracht waren en de door de instelling beoefende liefdadigheid ten behoeve van de ingezetenen was. Daarnaast bekommerde de stedelijke overheid zich om de morele en religieuze toestand van de instellingen onder het motto dat verslapping van de tucht tot verkeerde besteding van middelen kon leiden. Volgens Van Uytven was dit al vóór het einde van de dertiende eeuw de algemene situatie in Brabant.6

1Van Uytven, ‘Wereldlijke Overheid’, 48-134.

2

Van Uytven, ‘Wereldlijke Overheid’, 50.

3Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 124-125; Post, Kerkgeschiedenis 1, 331-333. In de Noordelijke Nederlanden werd het observantisme voorafgegaan door de moderne devotie.

4Mostert, ‘De samenleving’, 281-286. Deze zienswijze was een afgeleide van de indeling van de samenleving in drie orden - bidders, strijders en werkers – die tussen 1000 en 1300 vooral door de aristocratie en de clerus en daarmee door de overheden gehanteerd werd. De indeling kwam echter niet zozeer overeen met de werkelijke

maatschappelijke ontwikkelingen die gekenmerkt werden door de opkomst van de steden en de opkomst van de geldeconomie.

5Zie ook Bijsterveld, ‘Het kerkelijke leven’, 83-84.

(7)
(8)

1

Bijlage 2.2. Institutionele armen- en ziekenzorg in Luik van de elfde tot de zestiende eeuw.

Samenvatting van het onderzoek van De Spiegeler, Les hôpitaux, aangevuld met enkele

opvattingen van andere onderzoekers van de institutionele armenzorg in de Zuidelijke

Nederlanden.

Ondanks dat in latere eeuwen een aantal kloosters zich nog steeds toelegde op opvang van bedevaarders, arme reizigers en gebrekkige lieden, zakte door het verval van het Karolingische Rijk het functioneren van gasthuizen naar een bedenkelijk niveau. De Spiegeler stelt dat in het bisdom Luik vier eeuwen lang weinig terechtgekomen was van

de kerkelijke gasthuisplicht. Pas vrij laat kwamen daar slechts enkele kerkelijke gasthuizen van de grond: ‘Pendant

les quatre siècles que nous venons de survoler, l’action caritative des évêques est caractérisée par l’absence de toute

«politique» suivie. Elle dépend de leur degré de piété et surtout de la forme qu’ils entendent donner à la

manifestation tangible de celle-ci. Les premières réalisations durables mises en place dans la première moitié du 11e

siècle resteront les seules structures d’accueil pour les pauvres jusqu’au dernier quart du 12e siècle, époque où naissent des institutions nouvelles d’origine différente.’ Hij betwijfelt dan ook of de destijds gebezigde uitdrukking

‘vader van de armen’ nog wel voor de bisschop van Luik opging.1Het Sint-Servaaskapittel te Maastricht beschikte

ook over een domus hospitalis of gasthuis.2

De nieuwe instellingen waar De Spiegeler het over heeft waren een gevolg van de kruistochten. In navolging van de oprichting van een hospitaal in 1099 in Jeruzalem door de Johannieter orde spoelde door Europese steden een oprichtingsgolf van leprozenhuizen, hospitalen en andere opvanginstellingen waarbij religieuze orden, lekenorden en lekenbroederschappen betrokken waren. De hospitalen waren meestal voor speciale ziektegevallen.3Deze golf bereikte de Zuidelijke Nederlanden in de twaalfde eeuw.4In de dertiende en veertiende eeuw werden vervolgens vooral door wereldlijke personen en instellingen nieuwe hospitalen gesticht voor de tijdelijke opvang van gewone arme zieken.5Dit waren meestal inwoners uit de eigen stad die voorbereid werden op de dood. Daarom waren deze instellingen voorzien van een altaar of kapel.6Zoals we later zullen zien gold deze situatie waarschijnlijk ook voor Grave. Tot in de veertiende eeuw kon de doelstelling van deze gasthuizen uitgebreid worden met de opvang van passanten, daklozen en pelgrims. Toen de capaciteit onvoldoende bleek ging men over op de oprichting van passantenhuizen.7

In het belang van het onderzoek lijkt het interessant een samenvatting te geven van het ontstaan en de verdere ontwikkeling van geïnstitutionaliseerde liefdadigheid in een grote stad in de Zuidelijke Nederlanden. Grave en het Land van Cuijk behoorden tot 1559 tot het bisdom Luik. Om die reden is de keuze gevallen op de

bisschopsstad Luik. Dit zou nog meer moeten gelden indien liefdadigheid een kerkelijke oorsprong gehad zou hebben. Luik telde in de elfde eeuw naar schatting vijf tot tienduizend inwoners. In het midden van de vijftiende eeuw was dit aantal gegroeid tot circa 20.000 intra muros en circa 5000 in de voorstadjes. Luik kenmerkte zich in de middeleeuwen als een stad van burgers en ambachtslieden met veel kleinschalige industriële activiteiten waar proletariaat van minder betekenis was, maar ook als een stad met een grote aanwezigheid van geestelijke personen en instellingen.8Voor het inzicht in kerkelijke en wereldlijke betrokkenheid bij de oorsprong van de middeleeuwse geïnstitutionaliseerde liefdadigheid in Luik volgt hieronder een korte beschouwing over de oudste instellingen in deze stad.

Tussen 1175 en 1204 ontstonden in Luik de eerste zes liefdadigheidsinstellingen, waarvan vier op initiatief van de burgerij. Deze vier instellingen bestonden uit het leprozenhuis van Cornillon, het Sint-Christoffelgasthuis, l’Aumône

1

De Spiegeler, Les hôpitaux, 38, 48-49.

2De oorspronkelijke taak bestond uit de verzorging van zieke pelgrims die het graf van Sint-Servaas wilden bezoeken. De oudste vermelding van het gasthuis dateert van 1171, maar het bestond volgens Hackeng waarschijnlijk al minstens een eeuw eerder. Hackeng, Middeleeuwse bezittingen, 31.

3Keck, Das philosophische Motiv, 107-109. 4

Maréchal, ‘Armen- en ziekenzorg’, 269; Bijsterveld, ‘Het kerkelijke leven’, 85.

5Bonenfant, Hôpitaux, 18-21.

6Maréchal, ‘Armen- en ziekenzorg’, 269-271; Bonenfant, Hôpitaux, 14-17.

7Maréchal, ‘Armen- en ziekenzorg’, 273.

(9)

of de Armentafel van de stad en het Sint-Jan-Baptistgasthuis. De twee kerkelijke instellingen waren het Sint-Agatha-of Margaritagasthuis en het Nieuwe Gasthuis, dat ook wel het Sint-Matheusgasthuis genoemd werd.9

Het leprozenhuis van Cornillon werd vóór 1176 door melaatsen gesticht. Met betrokkenheid van het stadsbestuur vormden zij een broederschap, die later een aantal kerkelijke privileges verkreeg, waaronder het hebben van een kapelaan. Dit soort privileges werd vaak noodgedwongen door de Kerk verstrekt omdat kerkelijke instanties zich lang niet altijd om melaatsen bekommerden. In verband met de snelle uitbreiding van melaatsheid in de twaalfde eeuw en de opkomst van leprozenhuizen, werden in 1179 tijdens het Concilie van Lateranen verschillende reglementen vastgesteld die moesten leiden tot uniformering van deze kerkelijke privileges. Het beheer lag

aanvankelijk bij een prior, waarvan de vroegste vermelding dateert van 1195. Cornillon opereerde als een enclave in de Luikse parochie Jupille. Dit leidde herhaaldelijk tot conflicten met de pastoor van deze parochie. Tijdens het vierde Concilie van Lateranen in 1215 besloot de Kerk dat bij nieuwe broederschappen de regel van Benedictus of van Augustinus ingevoerd moest worden. Tot 1247 gold bij Cornillon de regel van Augustinus. Na een kortstondig visitatierecht van de bisschop werd door het stadsbestuur in 1247 een definitief einde gemaakt aan de kerkelijke bemoeienis.10

Het Sint-Christoffelgasthuis werd vóór 1183 gesticht met toestemming van de Sint-Laurensabdij door een reeds bestaande lekenbroederschap. De broeders leefden sinds 1199 volgens de regel van Augustinus. Het gasthuis stond onder bescherming van de abdij. Het beheer en de administratie waren oorspronkelijk in handen van burgers. De vroegste melding van een prior, belast met het uitvoerend beheer is van 1241. Het gasthuis werd tot 1360-1370 vertegenwoordigd door een prior die een beperkte bevoegdheid had. Het werkelijk beheer was in handen van de pastoor van de kapittelparochie. Het gasthuis, dat oorspronkelijk gesticht was voor de opvang van armen en zieken, richtte zich sinds de tweede helft van de veertiende eeuw op pelgrims en bedelaars. Een reglement uit het begin van de vijftiende eeuw maakt gewag van arme passanten, alsmede armen die opgenomen werden voor herstel. De naam

veranderde toen definitief in ‘Coquin’ (‘Schelm’).11

L’Aumône, of de Armentafel van de stad, is vermoedelijk voortgekomen uit de lekenbroederschap ‘fraternitas sancti Michaelis’. Deze broederschap, die waarschijnlijk al dateerde van rond 1150, kwam in 1185 geheel of gedeeltelijk

onder controle van de stad te staan. Al vóór 1235 manifesteerde de broederschap zich als de stadsarmentafel, een organisatie die volledig beheerd werd door het stadsbestuur. Het stadsbestuur had toen vier beheerders aangesteld voor het leven. Dit aantal werd later verhoogd naar zes. Aan het einde van de middeleeuwen kregen de armen die bij de Tafel waren ingeschreven tweemaal per week brood, bovendien met Allerheiligen een paar schoenen met wat textiel voor kleren. Daarnaast kregen de armen nog viermaal per jaar extra brood uitgedeeld. Na een periode van meer dan 100 jaar van niet al te sterke stadsbemoeienis werden, na de misoogsten van 1438 en 1439, door de stad in 1444 de teugels stevig aangetrokken.12

Het Sint-Jan-Baptistgasthuis werd in combinatie met een parochiekerk vóór 1189 gesticht door een particulier. De rechten met betrekking tot het gasthuis werden later overgedragen op de parochianen. Na in de middeleeuwen zieken opgenomen te hebben, werd het gasthuis bestemd voor wezen.13

Van de vier hier behandelde liefdadige instellingen die onder wereldlijk beheer stonden waren het leprozenhuis en

l’Aumône in het tweede kwart van de dertiende eeuw volledig onder controle van het stadsbestuur gekomen. De door

de stad aangestelde momboors beperkten zich in de dertiende eeuw tot het uitvoeren van stadsbesluiten. Deze besluiten, die door de raad genomen werden, betroffen vermogenstransacties en organisatorische zaken. Voorbeelden hiervan zijn verpanding en de verkoop of ruil van bezittingen, voorts de aanstelling van broeders en zusters, en de benoeming van de rector en van de ontvanger die de rekeningen verifieerde. Uit de stadsrekeningen van Luik blijkt dat gedurende drie eeuwen het beeld niet noemenswaardig veranderde. Het gezamenlijke belang was discipline en het in balans houden van de financiën. Uit de stadsrekeningen blijkt overigens dat de liefdadigheidsinstellingen zich moesten bedruipen met eigen middelen. Zij konden geen financiële steun uit de stadskas verwachten.14

9De Spiegeler, Les hôpitaux, 99. 10

De Spiegeler, Les hôpitaux, 58-60, 106-108, 114-116, , 133, 137. 11De Spiegeler, Les hôpitaux, 61-63, 113, 133, 136-137.

(10)

3

Het Sint-Agatha- of Margaritagasthuis werd mogelijk vóór 1183 gesticht door de Sint-Laurensabdij. Het gasthuis genoot slechts bescheiden inkomsten en was in noodgevallen aangewezen op de abdij. Het Sint-Agathagasthuis fungeerde voor de opvang van een paar armen of van pelgrims.15

De laatste van de zes oudste instellingen in Luik, het Nieuwe Gasthuis of Sint-Matheusgasthuis, werd in 1203 gesticht door de deken van de kathedraal. Het gasthuis kwam in de plaats van een ouder gasthuis, eveneens bij de kathedraal behorend, maar dat waarschijnlijk door verwaarlozing door kanunniken ter ziele was gegaan. Zoals toen gebruikelijk was trok de deken voor de dagelijkse uitvoering broeders aan, die leefden volgens de regel van

Augustinus. In 1233 ontving het gasthuis statuten. Het Nieuwe Gasthuis behoorde tot het kapittel. De provoost en de deken controleerden en dirigeerden het beheer en de administratie. De vroegste vermelding van een prior als uitvoerend beheerder is van 1236. Het gasthuis was aanvankelijk bedoeld voor het opvangen van bijna alle soorten van behoeftigen: zieken, gebrekkigen en bedevaartgangers. Sinds de eerste helft van de veertiende eeuw beperkte het gasthuis zich tot het onderhoud van een vijftigtal famuli, waaronder begijnen. Alleen ongehuwde jongere vrouwen en mannen werden als famulus toegelaten. Zij droegen een habijt, waren onderworpen aan de huisregels en kregen twee stuivers per week. Famuli waren geen proveniers.16

Samenvatting Luik

In Luik ontstonden de eerste gasthuizen in het laatste kwart van de twaalfde eeuw. Deze constatering wijkt volgens De Spiegeler niet af van het beeld van de ontwikkeling van de geïnstitutionaliseerde onderstand in de omliggende

regio’s.17De oudste gasthuizen berustten zowel op kerkelijke als op wereldlijke initiatieven. Van de twee kerkelijke

gasthuizen was het grootste, het Nieuwe Gasthuis, na korte tijd niet meer toegankelijk voor de wereldlijke samenleving. Het Sint-Agathagasthuis was klein van opzet en speelde geen rol van betekenis voor de wereldlijke samenleving. Al vrij vroeg werden voor de dagelijkse uitvoering broederschappen aangetrokken. De eerste broederschappen dateren van rond het midden van de twaalfde eeuw. Aan het einde van deze eeuw leefden zij volgens de regel van Augustinus. Toen verschenen bij kerkelijke liefdadigheidsinstellingen de eerste priors voor het uitvoerend beheer.

De oprichting van het Sint-Christoffelgasthuis in de tweede helft van de twaalfde eeuw berustte op een initiatief van lekenbroeders. Het gasthuis stond onder bescherming van de abdij. Rond het midden van de dertiende eeuw oefende de Kerk controle uit. Het werkelijk beheer werd uitgevoerd door de pastoor van de kapittelparochie.

Het ontstaan van de Armentafel was waarschijnlijk te danken aan een wereldlijk initiatief. De Spiegeler vermoedt dat de ontwikkelingsgang van deze tafel vergelijkbaar is met die van broederschappen in Brussel en Keulen, die voor de uitoefening van liefdadigheid rond dezelfde tijd gesticht werden onder het patronaatschap van de Heilige Geest.18Dit klopt qua structuur. De vergelijking gaat in zoverre mank dat deze instellingen zich toelegden op een gasthuisfunctie. Het beheer van liefdadigheidsinstellingen ging veelal gepaard met stadsbemoeienis. In de twaalfde en dertiende eeuw werd het beheer van liefdadigheidsfondsen, of de controle daarover, een aangelegenheid van het stadsbestuur. Het beeld van Luik komt dus overeen met het in ons onderzoek geschetste beeld van de Zuidelijke Nederlanden.

15De Spiegeler, Les hôpitaux, 60-61. 16De Spiegeler, Les hôpitaux, 65-69, 100, . 17De Spiegeler, Les hôpitaux, 99.

(11)
(12)

Bijlage 2.3 Nicolaascultus en armenzorg in de Nederlanden

(13)
(14)

1

Bijlage 5.1.1 Gasthuismeesters en provisoren 1302-1592

Charters Rekeningen --- ---(?) Henricus van Vijschel, conservator1 1302

(?) Jacobus van Hoeps (Haps), conservator2 1302 (?) Lawardus, zoon van Arnoldus, genaamd Blome3 1306

Rectoren van het gasthuis4 1307

Rector van het gasthuis5 1309

Johannes, zoon van Arnoldus, genaamd Blome6 1312-1330 Arnoldus, genaamd Momme, procurator7 1316

Theodoricus, provisor8 1317, 1320

Franco, priester en Johannes, zoon van Arnoldus,

genaamd Blome, provisoren9 1327

Aelbertus, procurator 1333-1342

Theodoricus, genaamd Thonic, procurator 1344 Arnoldus, genaamd Momme, procurator 1345-1351 Johannes, genaamd Keelken en Arnoldus, zoon van

Aleydis, genaamd Spaenrebeen, procuratoren 1348 Lambrecht, persoon van het gasthuis 1350

Johannes Neudonis, procurator 1351-1358

1Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1866; Van Synghel, DONB, 1303.02.07; Essink, Regesten, nr. 9. In dit charter wordt niet gezegd waarvan Henricus conservator was.

2Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1535; Van Synghel, DONB, 1302.10.06; Essink, Regesten, nr. 11. In dit charter wordt niet gezegd waarvan Jacobus conservator was. Jacobus kwam uit Chamere (Gameren?). Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 918; Van Synghel, DONB, 1307.05.07; Essink, Regesten, nr. 22. Jacobus en zijn vrouw legateerden 7 mei 1307 al hun in Haps gelegen goederen voor de helft aan het gasthuis en voor de helft aan het geesthuis. Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 920; Essink, Regesten,

nr. 21; Cunen, ‘Charters’, 150-151. Op 26 juni 1307 schonk Johannes, zoon van Arnoldus, genaamd

Blome, 20 schelling aan het gasthuis, waarvan 5 schelling voor de investiet van Cuijk voor een jaargetijde ten behoeve van Jacobus van Hoeps (Haps). Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 919; Van Synghel, DONB, 1307.06.26; Essink, Regesten, nr. 24.

3Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1539; Van Synghel, DONB, 1307.01.10; Essink, Regesten, 18. Arnoldus Blome wordt genoemd als vader van Johannes, die vermoedelijk gastmeester was (zie verderop), en van Egidius en Gherlacus, die priester waren. Gherlacus was kanunnik van de Graafse kerk en kapelaan van de heer van Cuijk, Egidius was daar rector van het Sint-Nicolaasaltaar. Archief Sint- Catharinagasthuis Grave, 1568, 1571 en 1962; Essink, Regesten, nrs. 133, 134 en 142.

4Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 773; Van Synghel, DONB, 1307.09.29; Essink, Regesten, nr. 25. 5Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 708; Van Synghel, DONB, 1309.03.23; Essink, Regesten, nr. 29. 6Johannes trad vijftien jaar op als ontvangende partij bij allerlei overeenkomsten. Tot 1327 wordt geen verband aangegeven met het gasthuis. Gedurende de jaren 1332-1338 was Johannes Arnoldus Blomenzoon schepen te Grave. Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 709, 782, 783, 784, 1050, 1196, 1557, 1558, 1559; Essink, Regesten, nrs. 86, 90, 91, 92, 94, 96, 102, 105, 107.

7Arnoldus Bloem, alias Blome(n) of Momme, die als procurator van het gasthuis in een charter van 16 februari 1316 wordt genoem, moet een invloedrijk persoon geweest zijn. Dit blijkt in ieder geval uit de status van enkele van zijn kinderen: Johannes schepen en provisor van het gasthuis, Arnoldus, (kleinzoon?), procurator van het gasthuis, Franco, priester, Egidius, priester en rector van het Sint-Nicolaasaltaar van de Sint-Elisabethkerk in Grave en Gherlacus, kanunnik van deze Graafse kerk en kapelaan van de heer van Cuijk. Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 791, 1568, 1571 en 1962; Essink, Regesten, nrs. 133, 134, 139 en 142.

8

Theodoricus was de broer van Henricus, de kapelaan van het gasthuis. Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1050.

(15)

Arnt Harleweyden, gastmeester 1370-1387

Jacob, gastmeester 1383

Wiggher van Huesselingen, gastmeester, rector 1390-1395

Wiggher van Schertenberghe 1396

Wiggher van Huesselinghen, provisor, gastmeester 1398-1400

Rector van het gasthuis 1401

Peter Hoemberghe, provisor, gasthuismeester 1401-1407 Herman van Olmen,

gastmeester, provisor, ‘verwaerre’ 1410-1420

Willem die Lege, genaamd Smeeyke,

provisor, gastmeester 1422-1428

Tyelman Peterssoen, gastmeester 1434-1436 Jorden vander Voert, gastmeester 1439-1446 Claess die Wrede

Marcelis Janssoen,

gastmeester, provisor en ‘verwarre’ 1447-1471 (1447-1452)

(1464-1471)

Lambert die Veer, gastmeester 1476

Evert van Bynem 1480

Aeb Michielssoen, gastmeester 1482-1488

Albert Janssoen, gastmeester 1490-1492

Henrick Schers, gastmeester 1494-1508 (1503-1509)

Arnt Jan Mertenss van Raeij (van Roeije),

gast(huis)meester 1510- (1509-1520)

Arnt van Ray, Jan Mathyss (1520-1524)

Cornelis Kemerlijns (Kemerlynck, Kemmelynx) 1525-1529 (1524-1530) Jacob Gobbels, gast(huis)meester 1530, 1533

Wolter van Waemel Janssoen, gasthuismeester 1540, idem, armenmeester in het Graafse gasthuis 1545

Mr. Derick Bouwman10 1550

Mercelis

Willem Monycx, armmeester, gasthuismeester 1551-1558 (1557-1558) idem, gasthuis- en armenmeester 1552

idem, huismeester, meester 1553, 1554

idem, gasthuismeester en gouverneur van het

Graafse Sint Catharinagasthuis 1554

Peters van den Broeck, gasthuismeester 1560-1569 (1558)11

idem, gasthuismeester (1558/1560)12

Mathijs Gremmen, gasthuismeester, armmeester 1581-1583 Adriaen Pottenbecker, gasthuismeester 1584, 1591-1592

Latere provisoren

Johan van Beerse, Johan van Doernen (1468/1469)

Jacop Bonensoen?, Jacop Reyle (1469/1470)

Pauwels van Zintzinck, Jan Reyleyder Gerit Cuper, Gysbert Maess

Pauwels van Zintss, Jan Jacobss (1503/1504)

Jan van der Voert, schepen,

10Mr. Derick Bouwman was priester en kanunnik op het Slot te Grave (Archief Sint-Catharinagasthuis 994).

11Beginnend 28 april 1558, eindigend 11 november 1558.

(16)

3

Jacob Kuper, gezworene (1506/1507)

Derick Vaix, Floris Kerstenss 1508 (1507/1508)

* Ernst van Ewyck, Henrick Heysen (1508/1509)

*Reyner van Yperen, Jacob van Housz (1509/1510)

*Jacob Vogel, Jan die Best (1510/1511)

*Jan Heymerixss, Thonyss Ruyss (1512/1513)

*Jan Heymericx, Huybert Splynter (1515/1516)

*Jan van der Voirt, Jan van Hollant (1517/1518)

*Derick Vaex, Peter Hanen (1519/1520)

*Jan van der Voirt, Thonis Ruyss (1520/1521)

*Jacob Cuper, Peter Hanon (1523/1524)

*Jan van der Voert, Henrick Heysen (1524/1525)

*Jan Boegemekers, Derick Wyer (1525/1526)

Arnt Loefs, Heinrick Toneman 1529

*Arnt Loefs, Wouter van Wamel Henrixssen

*) Zie ook het geesthuis

(1529/1530)

Goert vanden Broeck, Michiel Mercator 1533

Mr. Jacob Doell, Jan van Ewick, provisoren 1550

Arnt van Hulsden, Joest Hannen (1557/1558)

Arnt van Hulsden, schepen,

Joost Hannen, gezworene (1558)

Wylhem Monycx, schepen,

Frans Louwens, gezworene (1558/1559)

Wylhem Monycx, schepen,

Hanrick van Lyer, gezworene (1560/1561)

Wylhem Monicx, Hanrich van Lyer, idem (1561/1562)

Jan van Kessel, Thys Gremmen 1564

(17)
(18)

5

Bijlage 5.1.2 Geesthuismeesters en provisoren 1302-1576

Hieronder volgt een overzicht van geestmeesters. De namen zijn afkomstig uit de vele bewaard gebleven akten met aankomsttitels van de veertiende en de vijftiende eeuw en uit de rekeningen vanaf 1455. In het begin van de veertiende eeuw duiken in de charters de beheerders van de Tafel van de Heilige Geest op onder verschillende benamingen voordat in 1347 de naam geestmeester werd gebruikt. De titel

geestmeester werd toen echter niet alleen gebruikt. Andere benamingen zijn in het overzichtje toegevoegd. Het uitsluitend gebruik van de titel geestmeester dateert volgens dit overzicht pas van 1428. De jaren achter de namen zijn van de akten waarin de namen genoemd zijn. De jaren ( ) duiden op bewaard gebleven rekeningen.

Charter rekeningen

---

---(?) Henricus van Vijschel, conservator13 1302

(?) Jacobus van Hoeps (Haps), conservator141302

Conrardus, sartor15 1302-1303, 1306

Rector16 1306

Procuratoren 1317

Petrus, zoon van Johannes, genaamd Monachus 1324

Albertus, calcifex, procurator 1324, 1331, 1342

Abe vanden Grave Rutgherssone 1335

Petrus van Scadewic 1338

Johan Keelken en Johan van Langhel, procuratoren 1344

idem, geestmeesters 1347

Hermannus Spronc, voogd 1347, 1355-1356

Johan Keelken en Arnold Leitazoon Spaenrebeen,

procuratoren 1348

Procuratoren 1349

Arnold Leijten, procurator 1349, 1353

Johan Keelkens, geestmeester 1350

Hermannus Spronc, provisor, voogd 1357

idem, geestmeester 1358, 1367

Hermannus Spronc en Wilhelmus Beertezoon,

provisoren en meesters 1366

Jutte Stroepers, geestmeesteres 1384-1385

Roelof vanden Steenacker, geestmeester, provisor,

rector, ‘verwaerre’ 1401-1407

Willem Barbier geestmeester, provisor 1410-1413

Henric Gebelensoen, provisor 1413

Claes Naprinck, provisor 1414

Henric van Mil, provisor 1421

Willem tZerys, geestmeester 1425

Jan Ticheler, geestmeester, provisor 1427

13Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1866; Van Synghel, DONB, 1303.02.07; Essink, Regesten, nr. 9.

In dit charter wordt niet gezegd waarvan Henricus conservator was.

14Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1535; Van Synghel, DONB, 1302.10.06; Essink, Regesten, nr. 11.

In dit charter wordt niet gezegd waarvan Jacobus conservator was. Jacobus en zijn vrouw legateerden 7 mei 1307 al hun in Haps gelegen goederen voor de helft aan het gasthuis en voor de helft aan het geesthuis. Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 920; Essink, Regesten, nr. 21; Cunen, Çharters’, 150-151.

15Archief Sint-Catharinagasthuis Grave, 1179 en 1180; Van Synghel, DONB, 1302.11.06 en 1303.06.28;

Essink, Regesten, nrs. 12 en 14; (1456) regest 19. Conrardus, sartor (kleermaker), aanvaardde in 1302 en 1303 ten behoeve van de Tafel jaarlijkse verplichtingen. In 1306 kocht hij voor de rector van de Tafel een jaarlijkse cijns van 15 schellingen (charter 1456).

(19)

idem, geestmeester en provisor 1428

idem, geestmeester 1428-1454

Herman Beynem, geestmeester 1454-1472 (1454-1471)

Jan van Doernen, geestmeester 1473-1482 (1473-1482)

Herman Gelis, geestmeester 1483-1488 (1482-1488)

Peter Schers, geestmeester 1490-1526 (1488-1526)

Jacob Go(e)bbels, geest(huis)meester 1527-1532 (1530/1531)

Wolter van Wamell Janssoen, armmeester 1537, 1539 (1537-1539)

idem, geesthuismeester 1540 (1540/1541)

idem, armmeester 1541 (1541/1542)

mr. Derick Bouman, geesthuismeester17 1545, 1551

Jans van Helmont, geesthuismeester 1551-1553 (1551-1554)

Jacop Vervoirt, geesthuismeester18 1553

Willem Robberts

(?) Willem Monnick, geesthuismeester 1558

Jacob Vervoort (van der Voirt), geesthuismeester 1562

geesthuismeester, geestmeester 1558-1565 (1558-1565)

Latere provisoren (rekeningen)

Rugger van den Doornen, Jan Frederixs 1494 (1495/1496)

Roeloff G., Jan van Lyt 1495 (1495/1496)

Herman? Mersman, Jan Frederixs 1496 (1496/1497)

Rut van Doernen, Wilhem van Aken 1497 (1497/1498)

Jan Reylen, Jan Tymanss 1498 (1498/1499)

Loeff Arntss, Jacob Spaen 1499 (1499/1500)

Herman Mersman, Ryner Janss 1500 (1500/1501)

Loeff Arntss, schepen, Jan Jacobssen, gezworene 1501 (1501/1502)

Jan Hermanss, Heyman Wyers 1502 (1502/1503)

Rut van Doernen, schepen,

Arnt van Helmont, gezworene 1503 (1503/1504)

Jan Heymerinxs, Heyman Wijer 1504 (1504/1505)

Jan Coeberch, Jan van Lyt 1505 (1505/1506)

Jacob Voigel, Wouter van Wamel 1506 (1506/1507)

Henrick Prout, Galder van Wailwyck 1507 (1507/1508)

Peter Ruijss, Jacob Cuijper 1508 (1508/1509)

Henrick Prout, Jan van Aken 1509 (1509/1510)

Coemen Schers, schepen,

Wouter van Wamel, gezworene 1510 (1510/1511)

Derick Reylen, Henrick Heysen 1511 (1511/1512)

Ernst van Ewijck, Wouter van Wamel 1512 (1512/1513)

Peter Ruyss, Garit van den Broeck 1513 (1513/1514)

Wolter van Wamel Janssoen, Jan Michielss 1514 (1514/1515)

Jan van Aken, Jan van Hollant 1515 (1515/1516)

Peter Ruyss, Wolter van Wamell Janssoen 1517 (1517/1518)

Derick Vaix, Wolter van Wamell Janss 1518 (1518/1519)

Jan van der Voert, Wouter van Wamel Henrixssen 1519 (1519/1520)

Jan van Aken, Jacob die Cuper 1521 (1521/1522)

Coenraet Schers, Derick Wyers 1523 (1523/1524)

Coenraet Schers, Wouter van Wamel Henrix 1525 (1525/1526)

Ernst van Ewick, Jacob vanden Broeck 1529

Jan van der Vaert (Voert), Jan die Leeuwe 1530 (1530/1531)

17mr. Derick Bouman was priester en kanunnik op het Slot te Grave. Archief Sint-Catharinagasthuis, 939,

994, 1327.

(20)

7

Henrick Nolleken, schepen, Jacop Haenen en

Derick Sell, (voor- en na-) gezworenen 1551 (1551/1552) Henrick Nolleken, schepen, Derick Sell, gezworene 1552 (1552/1553)

Henrick van …, schepen, … van Cryse, gezworene 1553 (1553/1554)

Jacop van Hoenen, Jan Verhorst Wolterss 1558 (1558/1559) Jacop van Hoenen (voor), Wilhem van Wamell,

Jan Verhorst 1559 (1559/1560)

Willem van Wamel, Jan Verhorst 1560 (1560/1561)

Willem van Wamel, Jan Verhorst 1561 (1561/1562)

Jacop Haenen, Jan van Kessel 1562 (1562/1563)

Joost Franck, Mathies van den Eertssen 1564 (1564/1565) (?) Mathies Gremmen, Luenis Verhorst,

(21)
(22)

9

Bijlage 5.1.3 Gasthuis en geesthuis gecombineerd, armmeesters en provisoren 1533-1573

Meesters

Jacob Gobbels, geest- en gasthuismeester vanaf juli 1533 Wouter van Wamell Janssoen, Henrick Creft,

armenmeesters 1535

Wouter van Wamell, armenmeester 1535, 1536, 1538-1542, 1547, 1551 Provisoren en andere functionarissen

Goert vanden Broeck, Michiel Mercator, provisoren 1533 Jan vander Voirt, Wyllem van Wamell, provisoren 1534 Petr Janssoen, gevolmachtigde geest- en gasthuis 1537 Steffen Beltkenz, dienaar der armen 1551, 1552 Mr. Arnt van Boeckholltz, Loenis Verhorst,

Thijss Gremmen, Frans Leuwens,

provisoren van de Armen 1572

Mr. Aert van Bocholt, Matheus Schremmen, Frans Leuwens, Luenis Verhorst, provisoren en

(23)
(24)

1

Bijlage 5.1.4

Aanstelling Cornelis Kemerlyns en zijn dochter Hanrisken tot gastmeester en gasthuisvrouw te

Grave 11 januari 1525.

1

(11 januari 1525)

Wy Burgermesteren Scepenen ind gemeynden Raet der stat vanden Grave doen kondt ind bekennen myt desen onsen openen bryeff/ dat wy om voirder trouwen wyll des gasthuyss gueden ind renten te Grave te regeren ind te bewaeren ind getrouwelick te dyenen in behoeff des selven gasthuyss vurseyt ind den ermer luyden myt einen ryppen raede aengenomen ind ontfanghen hebben Cornelis Kemerlyns ind syn dochter Hanrisken tot ene gastmeister ind gasthuyssvrou alsoelange als sy byden leven sullen/ des vurseyde gasthuyss gueden ind renten getrouwelick te bewaeren op te bueren ind die altyt weder om wyttegeven tot behoeff des gasthuyss vurseyt ind der armer luyden by Raet ind guetduncken tween Raetz heeren/ die hem alle jaer van des Raetz wegen der stat vanden Grave dair to gesat ind geordinert sullen worden als provisoren Ende daer by alle jaer van allen opbueren ind wytgeven guede bewysselicke bescheyden den stat vurseyt rekenschap daer aff doen/ als sych dat geboert ind gewontelick ys als een guet gastmester ind gasthuyssvrou schuldich syn te doen Ende voert byden twyen Raetz heeren off provisoren des vurseyde gasthuyssgueden ind renten regeren ind te bewaeren alsoelange als sy daer mit ind bequem to syn Ende weert saeke dat Cornelis Kemerlyns ind Hanrisken syn dochter vurseyt veralden off kranck woerden ind des gasthuys aerber nyet langer gedoen en konden gelyck vurseyt staet ind ander luyden daer to gesat woerden soe salmense beyde off ennijch van hoer beyden die noch levendich bleven waer/ erlicken ind mede aen des gasthuyssmester taeffel inder tyt eten ind dryncken/ ind hoer noedroeft van cleden schoenen ind dargelycken doen/ gelyck die gastmester ind gasthuyss vrou inder tyt hon selven doen Ende woerden sy syeck off kranck/ soe salmen hon werven ind bysetten een ersame maeget/ die hon wachten bewaeren ind haevenen sall/ gelyck ersamen luyden tobehoert te bewaeren Ende als sy sterven salmense ter erden bestaeden hoer begonckenisse ind wytvaert doen myt vigilien ind sielmyssen gelick men ersamen luyden te doen placht/ ind alles van des gasthuyss gueden vurseyt/ ten wer saeke dat sy des anders begerden van hoers sellefs gueden gedaen te werden/ Mede soe synt voerwaerden dat Cornelis Kemerlyns ind Hanrisken syn dochter vurseyt hoer huyss ind huyssraet ind erffguet ind voert alle hoer guet reet inde onreet buytten sullen moegen behalden

wytgenomen den kamp aen dat stenen Cruys sullen hoer beeste doen mytten hoen dat opten kamp vurseyt wassen sal hoer beyder leven lanck mer die naemaet sullen sy alle jaer doen totten besten ind koeyen des vurseyde gasthuyss ind tot profyt der ermen luyden ten ewychgen daegen to Ende wert saeke dat sy ennych ander guet reet off onreet ijet wennen bedden huysraet off anders int gasthuyss broechten sullen sy altyt wederom wytnemen ind hoeren vryen wyl daer

mede doen moeghen off hoeren erffgenaemen Ende des vurseyde gasthuyssmester ind gasthuyssvrou myt allen voerwaerden vurseyt syn aengenomen des anderen daeges post festum Epyphanie domini int Jaer ons heeren dusent vyffhondert ind vyffendetwyntich ind ellick punt bysonder sonder al argelist in kennisse der waerheyt soe hebben wy Burgermesteren Scepenen ind

gemeynden Raet der stat vanden Grave vurseyt gebeden Jan Vervoert ind Jan van Aken Scepenen inder tyt tot Gra ve/ dat sy desen bryeff voer ons allen besegelen willen/ dat wy Jan van der Voert ind Jan van Aken Scepenen vurseyt om beden wil der Burgermesteren Scepenen ind gemeynden Raet gerne gedaen hebben ind voer ons selve mede onssen segelen aen desen onsen openen bryeff gehangen Begaen int jaer ons heeren dusent vyff hondert ind vyffendetwyntich des anderen daeges post festum Epyphanie domini

(12 januari 1525)

Wy Boergermesteren Scepenen ind gemeynden Raet der stat vanden Grave tughen samelick in onsen openen bryeff/ dat wy eendrechtelick aengenomen hebben Cornelis Kemerlyns ind Hanrisken syn dochter tot enen gastmester ind gasthuysvrouwe/ myt allen voirwaerden gelyck onsen openen bryeff dat inheilt ind begrypt van articul tot articul daer desen tegen woerdichgen transfix bryeff doer gehangen ind gesteken ys/ des heeft Cornelis Kemerlyns ind Hanrisken syn dochter nae hoere beyder doet gemackt ind oiren gegeven om gods wyll int gasthuyss vanden Grave tot behoeff des gasthuyss ind der ermen luyden/ enen kamp lantz gelegen by dat stenen Cruys/ mytter eenre syde neven die Maesse mytten ander syde neven den Maessdyck/ mytten enen eynde schitende op erff Gaert van Vlodrop mytten ander eynde schitende op erff myns Joefferen van Stems then ewychgen daegen tho sonder ennych weder seggen/ mer dat hoen dat opten vurseyde kamp alle jaer wassen sal inden voirsoemer sullen Cornelis ind Hanrisken vurseyt gebruycken ind hoeren vryen wyl daer mede doen ind laeten tot horen beyder wyll sonder yemans bekroen/ ind die nae weyde sal alle jaer syn tot profyt des gasthuys koeyen ind beesten/ ind mytten hoen vanden voirseyden kamp sullen Cornelis ind Hanrisken vurseyt gebruycken hoeren leven lanck soe vurseyt staet ind nyet langer sonder argelist soe hebben wy boergermesteren Scepenen ind gemeynden Raet vurseyt/ gebeden Jan vander Voert ind Jan van Aken als Scepenen dat sy desen bryeff voer ons allen besegelen willen/ dat wy Jan vander Voert Ind Jan van Aken vurseyt om beeden wyll gheern gedaen hebben ind voer ons selven mede Gegeven int jaer ons heeren dusent vyffhondert ind vyffendetwintich den tweden dach post festum Epyphani (5 augustus 1532)

Wy Burgermeysteren Scepenen ind Raet der stat vanden Graeff doen kondt ind bekennen myt desen onsen openen brieff alsoe

(25)

Henrixke alde gastvrou toe gesacht was die camer int gasthuys welcke die alde gastmeisteren ind gastvrouwen altoes plegen te hebben voir oer woenynge/ voirt in cost ind cleden inde gasthuys onderhalden te werden myt eenre macht die oer wachten ind waerden solde op des gasthuys cost ind loen allet na inhalt zegel ind brieff sy dair van heft/ Soe oeck oer vader ind sij enen camp lantz den gasthuys erffelick gevest hebben beheltelick die lanxte levenden dat hon dair in wassenen te hebben tot synen proffyte ind dat gasthuys die naweyde alleen to gebrucken totten beesten heft Henrixken dair myt te vreden gewest dat sy voir oer wonynge hebben solde die camer neven den

geesthuys ny opgetymmert ind voir cost ind cleden oer toe gesacht solde sy den vurseyde camp geheel gebrucken mytten naweyen Aengaende der macht die oer wachten ind waerden sold/ solde die gastmeyster inder tyt oer alle jaeren vytreyken enen redelicken pennynck oer leven lanck Soe hebben wy Burgermeysteren Scepenen ind Raet myt consent ind doir sunderlynge beveell ons ge-nedigen lieven heer Greve van Bueren Henrixken vurseyt die vurseyde ny camer inden geesthuys van beneden tot boeven mytten kelre ind solre geheel toegesacht te bewoenen ind te gebrucken vry van waken ind allen dynst alsoe lange als sij leven sall

ind tot vollyst oeren onderhalt in cost ind cleder sal sy geheel gebruijcken den vurseyde camp die oer vader ind sij inden gasthuys ge-maekt hebben mytten naweyen alle profyten daer van commen mogen hebben oer leven lanck ind na aelre aflivicheit geheell inden gasthuys blyven gelick dat voirtytz by oeren vader salige ind oer gemackt ind oiren geven is Aengaende der macht oer toegesacht

(26)

1

Bijlage 5.1.5 Aanstelling Jan van Doerne en zijn vrouw Elisabeth tot geesthuismeester en

geesthuisvrouw te Grave 10 oktober 1473

Rechtsboek hs 260, folio’s 131-131v.

1 folio clvi (potloodnummering 131)

Hoe men eijnen Heiligeistmeister tot Grave aen nemen sal die forme

Wij heren Jacop van Gelre deken inder tijt des Capittels van sunte Elizabeths kercke vanden Grave heer Goesen Jansoen pastoer inder selver kercken Johan van Holt Rent meister des lants van Kuijck ende vanden Grave Burgermeisteren scepenen ende gemenen Raet der stat vanden Grave Doen samelic kond ende kenlic sij allen luden mijt desen openen brieve, dat wij voersieniger gedachten ende mijt ripen rade om oerber

ende profijticheit des heiligen geesthuijs vanden Grave, aengenomen ende ontfangen hebn jan van doerne tot ijenen geesthuijs

meister ende Elisabet sijn wittige wijff tot eenre heiliger geesthuijs vrouwe alsoe lange als sy beijde voerseyt leven des voergenomde heilige geesthuijs gueden ende renten te heffen ende te boeren ende wederom vijt te reijken tot behoeff der armer luden, ende daer van alle jaer rekenschap aff te doen na der alder gewoenten Ende woert sake dat

dese voergenomde Jan ende Elizabet invaliden ende kranc worden ende des voergenomde geesthuijs oerber nijet wael gedaen en konde, dat men daer twee anderen setten moeste, dan salmen

Jan ende Elizabet voergenomt eerberlicken halden ende hoer naetorfft van clederen ende sconen ende anderen dingen des sy behouvende wesen gelijc den heiligen geesthuijsmeister ende sijnen vrouwen vijtreyken ende willichlicken geven van des voergenomde heiligen geesthuijs gueden Ende wanneer sij cranc worden soe salmen hoer luden werven ende winnen die oer wachten ende havenen sullen gelyc als eersame lude betempt Ende voert sal oer die geestmeister vijtreijken ende betalen alle jaer op sunte Jans dach to midsomer vier vlemsche gulden also lange als sij beijde leven sullen off eenich van hoen beijden Ende na hoerre

(27)

folio clvi v (potloodnummering131v)

doot salmen se eersamelic begaen ende hoer vijtvaert doen mijt vigelien ende ziel mijssen alsmen eersamen luden na plech te doen, ende al van des heiligen geesthuijs gueden, want dat al in dat heilige geesthuijs sall bliven tsij bedden hetsij huijsraet, ende alle dat sij daer brengen ende gebrocht hebn dat sal altemael in dat heilige geesthuijs voergenomt bliven, ende noch een malder roggen tot Jans van Trijst, ende noch een kempken gelegen buten die Brugge Poert mijt alsulke brieven die daeraff sprekende sijn woert soe behalden Jan voergenomt ende Elizabet buten den heiligen geesthuijs, een huijs in die Hamstraet gelegen is, ende vijff malder roggen tot Mil ende ii malder tot Sinte Hupert noch ii malder tot Lijnden, noch iii malder tot Lijnden noch vier malder tot Rut Bouvels noch ij malder tot Mesmekers, noch een malder tot Gerit Doppers, daer sij oeren vrijen wil mede mogen doen, ende dat guet als huijs ende xix malder roggen voerseyt ende sullen nijet meerren Alle deser voerseyde saken ter oirkonde Soe hebn wij heer Jacop, ende heer Goesen deken ende pastoer voergenomt Burgermeisteren Scepenen ende gemenen Raet gebeden Jacop Veenens ende Sweer vanden Sande als Scepenen inder tijt dat sij dit besegelen willen mijt Jan vanden

Holt rentmeister des lants van Kuijck Soe heb ick Jan

vanden Holt voergenomt mijnen segel aen desen gehangen ende wij Jacop ende Sweer voergenomt om bede des dekens pastoers Burgermeisteren Scepenen ende gemeijnen Raet inder tijt hebn onse zegelen mijt den rentmeister voerseyt oeck aen

(28)

Bijlage 5.1.6

Eedaflegging geesthuismeester Jacop Vervoirt,

Grave 18 december 1558

1

Betreffende den eedt des geesthuysmeyster

Den Geesthuysmeyster sall sekeren geloven ende sweren dat hy den ermen guederen sall in boeren manen ende heffen ende dye selve der ermen te distribueren nae ordonnantie vanden raet ende daervan alle jaer bewyslyck rekenynge te doen

oick en sall den geesthuysmeyster egheen tymmeragie moegen doen, dan allet by ordonnantie vanden Raet daer eertytz op gemact zynde ende allet te doen als een goet getrouw geesthuysmeyster schuldich ys ende behoert te doen Opten xviii decembris Anº lviii heft Jacop Vervoirt geesthuysmeyster synen eedt gedaen in presentie vanden burgermeysteren scepenen ende geswoerenen

(29)
(30)

Bijlage 5.1.7 Testament van 1530 van gasthuismeester Cornelis Kemerlinx en zijn dochter

Henriske en codicillen van 1542 en 1552 van Henriske

1

Extract vut den testament Cornelis Kemerlinx Gasthuysmeyster inder tyt tot Grave ende Henriske synder dochter in data duysent vyffhondert ende dertich opten yrsten, dach Septembris voir meyster Anthonis Rutgers als notaris ende mr Derick Bouman ende Jan van Raeij als getugen gepasseert

Voirt besetten ende maecken sy der cathedraell kercken van Sunt Lambertz tot Luydick enen alden groten eens te gheven. Voirt maken ende ordineren sy vier spynden alle jaer om gaetz will te gheven alle quater temper een spyndt ende maken tot elcker spynde vier malder roggen, off vier golden gulden tsaiers dair voer desen rog salmen backen tot cleynen broeden die sess vyter enen vaet ind den huyssermen mijt teyken om gaetz will gheven hier van ghilt Jan die Lers thien golden gulden Henrick Lambertz twe golden gulden Jan van Loeck drie malder roggen Jan van Ghelre anderhalff malder roggen ind Styn van Aken een malder roggen maekt tesamen twelf golden gulden ende sestehelff malder roggen soe oeneren dair anderhalven golden gulden meer dan tot elcken spynden vier golden gulden ghylt die rogge meer dan enen golden gulden salmen vanden anderhalven golden gulden vurseyt dair by leggen ghilt hy min sal die gastmeyster soe voel meer broetz gheven. Item noch maken sy den huyssermen alle jaer om gaetzwil te geven vyftien rocken tot elcken rock voirseyt drie ellen graeues doecks elcke ell geordineert op

thien stuvers brabants daer toe maicken sy soeventhienden halven golden gulden maken drieendetwintich gulden ende twe stuvers brabants hier van ghilt

Joost van Aken sess golden gulden Jan van Aken drie golden gulden Bertram? Voss drie golden gulden meyster Wolter van Wamel drie golden gulden Derick Mesmecker anderhalven golden gulden hier oenert tweende twintich stuvers salmen oeck doick om copen ende ghevent om gaetzwill Item noch

maken sy drie missen ter wecken gedaen te werden inden gasthuys

inde ordineren tot elcker missen vier philippus gulden tsamen dair van ghilt dat dorp van Myll negen philippus gulden ende Henrick Dengels drie philippus gulden tsamen Item noch maken sy hondert ende twintich ellen lynden doick der ermen om gaetzwill te geven tot hemden ind derdehalf ell tot

elcken hemd elck ell geordineert op derdenhalven stuver brabants; Dair toe maken sy sess philippus gulden aen Gherit Hermans tot Berss ende sess philippus gulden aen Beel vanden Brabander Item noch maken sy hondert paer schoyn alle jaer om gaetzwill te geven den huyssermen ind ordineren tot elck

paer schoyn vier stuvers brabants dair toe maken sy vyfftenhalven philippus gulden tsamen aen Zegher van Driell drie philippus gulden aen Arnt Emontz drie

philippus gulden aen Peter Boegen ind aen Jan die Lers sess philippus gulden gelden die schoyn min dan elck paer vier stuvers salmen soe voell

meer schoyn geven totter sommen toe voirseyt Item noch maken sy den ermen om gotzwill te geven alle jaer twe amen olijs die een aem

1

(31)

te geven den derden vrydach inden vasten ind die ander aem den vyften vrydach inden vasten. Ind ordineren tot elcker

qwarten drie stuvers brabants ghilt die oly min salmen soe voell meer gheven ghilt hy meer salmen te min gheven hier toe maicken

sy eenendetwintich golden gulden van gewicht drie golden gulden aen Flores Kerstens. Aen Wynken Verbruggen sess golden gulden aen Jan Bloemert drie golden gulden, aen Lambert Gremmen drie golden gulden aen Selis Roeloffz drie golden gulden aen Henrick van Boegen drie golden gulden, is te samen eenindtwintich golden gulden vurseyt Item noch maicken sy oer jaergetyde datmen alle jaer gelden sall op vrydach nae Sunt Elizabeths dach inden winter, vier

malder ende twe vat roggen tsamen cleijn broet dair wt te backen die sess wtr enen vat, mact twe hondert ende twelff broden ind op elck broot een pont spex den rog geordineert op anderhalven gulden brabantz ende dat speck het pont op enen stuver brabants hier toe maicken sy achtenhalven philippus gulden tsamen aen Gairt van Vlodrop scoutet tot Cuyck ende sess philippus gulden tsaemen aen Jan van Laet ghilt die rog ende dat speck min salmen soe voell meer gheven, ghildet

meer salmen daer een afftrecken Item noch maecken sy Janicken ende Peterken echte dochteren Mews Campertz sess golden gulden tsamen aen Jan van Waelwyck ende noch sess golden gulden tsamen aen Rutt Rijssens oer leven lanck te gebruycken, ind die lanxstlevende van hon beijden

ende nae oerre beyder afflijvicheyt sullen die voirseyde twelff gulden comen ind blyven inden gasthuijs tot behouff den ermen Item soe dese

vurseyde renten dat meestedeell loess syn als die geloest werden

sall die gasthuysmeyster inder tyt by raede ende behulp des geestmeyster inder tijt wederom beleggen tot behouff des ghenen dairt tot in

desen testament geordineert is Item van allen mackselen vurseyt den ermen gemact als vanden vier spynden, vanden vyfthien rocken vanden hondert ellen lynden lakens tot hemden vanden hondert paer schoynen vanden spijnden opten iaergetyde vanden twe amen olijs, ende vanden renthen dair toe gemact sall die gastmeyster alle jaer bysonder in syn reckening stellen gelyck inden gheesthuijs alle jaer bysonder gerekent wordt allet dat tot sonderlinge dijngen gemact is, ende oick gelijck in des gasthuys rekening bysonder gestelt wordt vanden lynden doick dat Beliken alde gastvrou heft gemact den ermen te geven Item om dit testament wtgereyct ende voldaen te worden kyesen sy oer executoren die gastmeijster inder tijt ind die gheestmeyster in der tyt om te helpen den gastmeijster ind met dair toe te sien dat

(32)

van hon beijden drie golden gulden tsamen tot behouff vanden ermen dairt den gastmeyster ende den gheestmeyster inder tijt sall believen te geven dese vurseyde sess golt gulden ghylt oer jaerlix Anthonis vanden Broick

onderteijkent

Anthonius Rutgheri notarius et opidi Graviensis secretarius juratus ad praemissa vocatus et requisitus

quod protestor manu propria

hoc prescriptum extractum transcriptum est per me Magistrum Theodorium Bouman juratum notarium ab aula brabantiae ad exercitium notariati admissum, quod in originalis testamenti autentica copia verbatim consentit testor hac mia subsignata subscriptione

Theodorius Bouman

Een ander extract wt eender codicillen gemact by Henrisken Kemerlinx Cornelis dochter in data xvc ende tweendeveertich opten derde dach February voir mr Derick Bouman als notaris ende Adriaen Peterss orgenist ende Gherit van Meijs als getugen gepasseert Item sy mact den gasthuys oeren kamp inder marssen met voirwerden

(in de marge: nota) dat die gasthuysmeyster inder tijt den rectoir vandes gasthuys capell voir drie weckmissen daer wt vesten sall twelff philippus gulden

goet van golt ende oprecht van gewicht off die rechte werde dair voir ende sall die altyt moegen loessen met drie hondert der voirgenoemde gulden, des sullen nu hier gedoet syn alsulcke twelff philippus gulden tsamen als die testatrix voirseyt ende oer vader selliger voirseyt tot behouff der drie missen gemact hadden Item noch is hoeren will soe sy dat

(33)

inden welcken den ermen gemact syn soeventhiendenhalven golt gulden tot rocken welcke somme sall noch jaerlix met

twelff philippus gulden vermeerdert worden Item die gasthuijs meyster sall wt den voirseyden camp jaerlix wtrichten die voirghenoemde vierende twintich philippus gulden twelff tot rocken twelff tot missen niet

tegenstaende dat die camp duckwils vuell meer wtbrengt alsmen hem seijt Item die gastmeyster sall den rectoir der

capellen voir elcke misse die hy versyijmpt moegen corten vier stuvers brabantz Item soe dat principaell testament noch vermeldt van

hondert ende twintich ellen lynden doicks ende van hondert paer schoyn die jaerlix den ermen wt sullen worden gereijst will die voirseyde testatrix datmen die alle jaer wt sall reycken op Sunte Michiels dach. Soe waell die rocken als dat lynden doick

tot hemden ende die schoijn Item noch will die voirseyde testatrix soe oer principaell testament vermeldt, dat Jennicken ende Peterken Mews Kamparts dochteren beijde off die lanxstlevende van oer gebruijcken sullen off sall sess golt gulden tsamen aen Jan van Waelwyck ende sess golt gulden tsamen aen Rutt Rijssens ende dat alleen oer leven lanck ende dat die twelff golt gulden voirseyt sullen commen ende blijven, int gasthuys te Graeff tot behoeff der ermen is nu oeren wtersten wille dat die gasthuyssmeyster voir die een sess golt gulden broot sall doin backen die sess wter

enen vat, ende gheven die opten dach vanden rosen met teijkenen den rechten huijssermen om gaetzwill ende voir die ander sess voirseyt salmen des gelycken oick broot om gaetzwill geven alst voirseyt op den yrsten vrijdach voir ons lieven heren

hemelvaerts dach. Item noch is des voirghenoemde testatryx wille dat alle die legaten die den ermen gemact syn hetsy int

pricipaell testament off in deser codicillen het sy broot, olij rocken, hemden schoyn sullen iaerlix op oer aengeteykende daghen wtgereijct worden in Sunt Elizabeths kercke tot Graeff

(34)

moytsele oer elck bekent wordt drie golt gulden tsiaers tot behouff der ermen, is nu des testatrix uterste wille dat die

gasthuyssmeyster sall wesen een wtreycker van allen den voirseyde macselen den ermen gemact, ende dat die altste kerckmeijster dat langst geregeert hebbende sall wesen een toesiender, off alle legaten inder kercken oick wtgereijct worden op synen behoirlicken tijden Ende ingevall dat die gasthuysmeijster dat niet en doe sall die kerckmeyster alle die voirseyde legaten ende renten van hem moegen eijsschen ende sall dan met tot raet des gemeijnen raets alle die voirghenoemde legaten tot behouff der kercken moegen trecken tot tymmeragie ende reparatie des tempels buijten ennich becroonen des gasthuijsmeysters Item die voirseyde testatrix will dat oer elmissen openbair inder kercken worden wtgereyct op dat sy niet

verstompelt off verduijstert en werden ende om dat alle ijnnige barten aenschouwende dat licht der elmissen Godt den heer dair in glorifiseren ende der ermen mede gedechtich mochten werden Item ofter ennige renten int principaell testament

off in deser codicillen totten voirseyde legaten gemact gelost waeren sullen die naebescreven executoers den gastmeyster inder tijt dair aff bewys doin van anderen aengecochten renten die die

voirseyde testatrix voir die geloste penningen wederom gecocht hefft Item die voirseyde testatrix will dat die gasthuyssmeyster end die kerckmeyster jaerlix (die een voer syn wtreijcken, die ander voer syn toesien) hebben halff ende halff drie golt gulden om haren wille daer met te doin. Item die testatrix begert dat die

ghastmeijsters inder tijt alle geloesten renten wederom aenleggen ende bescheyden in sijnen brieven dat die schaedwinder hem altijt een halff iaer te voeren adverteren sall dat hy loessen will om dat hy hem daeren tussche versaede van enen doegenden onderpant rc

Copij vanden transfyxbrieff

(35)

ind wetende sinnen op oer ende op oer goet voer oer ende oeren ermen dat sy vutgereijct ende voldain hebben alle punten ende mackselen gelyck sy die voir notaris ende getugen gemact ende doin beschrijven heft gelyck dese tegenwoirdige codicille inhelt ende begrypt dair desen tegenwoirdigen transfixbrieff beneden doergesteken is ind dat selff testament eertytz by hoeren vader saliger ende oer gemact insgelycken vast stede ende onverbrekelicken oick nae te gaen ende te voltrecken wtgenomen dese punten ind articulen soo wes sy hierinne dese codicille verandert ofte vermeerdert heft van werden te blyven ind dat

hoeren utersten lesten will alsoe is tselve alsoo met allen punten ind mackselen daerinne begrepen wtgereijct, voldaen ind onder halden te werden sonder tegenseggen ofte becroenen van ijmanden in enniger manieren ind allet sonder argelist in oirconde der wairheyt besegelt myt onsen segelen int jaer ons heren duijsent vyffhondert tweendveertich den vyfsten dach Februarij

Transcriptae, collatae, et auscultatae sunt presentes tam extracti codicillorum literarum transfixarum copiae, scripturae per me Theodorium Bouman

presbiterum et publicum notarium per Consilium Caesareae maiestatis in brabantia admissum quae quidem suis originalibus

partim subscriptis et partim plene sigillatis verbatim respondent. quod hac mea subscriptione et eius subsignatione verum protestor.

Theodorius Bouman

Noch een extract wt die darde codicille by Henriske Kemerlinx gemact in data duysent vyffhondert twe ende vyftich opten vierden dach, den mey voir mr Derick Bouman als notaris en heer Willem van Vlodrop, ende heer Simon van Wamell prysters ende canonicken als getugen gepasseert

Noch mact sy der Fabrijcken van Sunt Elizabeth tot Graeff

(36)

[dit laatste folio is helaas zwaar beschadigd]

met voirwerden soe als ... selliger ende sy testatrix eertytz den voirgenoimden rog ... gemact tot een quatertemper spyndt dat oer executoers weder ... copen binnen der vrijheyt vanden Graeff drie ander ma ... elfter elmissen van oeren

Anderen naegelaeten guederen

Est …. clausula transcripta et collata

per me Magistrum Theodorium Bouman supra

scrip… notarium q… suo originati scripto verb… …. quoque respondet quod propria mea

manu verum protestor

Theodorius Bouman Recapitulatie int cort op wat tyden men Cornelis Kemerlinx ende Henriske synder dochter elmissen geven sall

i Ten allen quatertemper vier malder roggen den rog ii op enen golden gulden getaxeert mact xvi malder

iii des synder noch anderhalven golden gulden by gemact off ... iiii den rog meer geldende weer

v Op den derden dach inden vasten ..an ger.. aem oly vi Opden vyften dach inden vasten

beyde dese amen berent met eenendetwintich golden gulden vii Op den dach vanden rosen aen broijkens die sess wt

enen vat berent met sess golt gulden

viii Opten yrsten vrijdach voir Ascentionis aen broykens

die sess wt enen vat met teykenen te geven berent met vi golden

gulden ix Op Sunte Michiels dach vyffthien graew

rocken elcken rock ad drie ellen berent met soeven thienden halve golt gulden ix Opten selven dach ix Noch by heme.. rken alleen gemact tot graew rocken

twelff philippus gulden wt den camp inder marssen ix op den selven dach hondert ende twintich ellen lynden

laickens tot elcken hemdt dardehalff ell berent men twelff philippus gulden ix Op den selven dach hondert paer

schoyn berent met soeventhienden halven philippus gulden x op vrydach nae Sunt Elizabeth inden winter twe hondert

ende twelff broykens die vi wt een vaet ende op elck een pont spex berent met veerthienden halven philippus gulden

Summa Totalis in gelde lxii golt gulden liiii philippus gulden

(37)
(38)

Bijlage 5.2.0 Aantallen aankomsttitels en vermogensrechten Graafse armeninstellingen

1. Aantallen aankomsttitels Gasthuis en de Tafel van de Heilige Geest

Gasth. Tafel Samen Totaal

--- --- --- ---1290-1310 8 10 0 18 1310-1330 14 14 0 28 1330-1350 24 22 0 46 1350-1370 6 39 0 45 1370-1390 12 35 0 47 1390-1410 21 31 0 52 1410-1430 18 26 0 44 1430-1450 34 10 0 44 1450-1470 18 23 0 41 1470-1490 14 32 0 46 1490-1510 9 12 0 21 1510-1530 13 16 0 29 1530-1550 18 9 19 46 1550-1570 37 3 1 41 1570-1600 7 1 3 11 Totalen 253 283 23 559

2. Vermogensrechten uit aankomsttitels

(39)

1.1 Aankomsttitels gasthuis

Geld natura onr goed Totaal --- --- --- ---1290-1310 5 0 4 9 1310-1330 11 1 2 14 1330-1350 22 1 2 25 1350-1370 4 0 2 6 1370-1390 4 3 5 12 1390-1410 4 10 8 22 1410-1430 3 16 1 20 1430-1450 1 31 2 34 1450-1470 3 10 6 19 1470-1490 0 10 3 13 1490-1510 2 2 5 9 1510-1530 4 7 2 13 1530-1550 13 4 1 18 1550-1570 25 7 7 39 1570-1600 6 2 0 8 Totalen 107 104 50 261 1.1 Aankomsttitels Tafel

(40)

1.1.1 Aankomsttitels gasthuis uit locatie Grave

Geld natura onr goed Totaal --- --- --- ---1290-1310 5 0 2 7 1310-1330 10 1 0 11 1330-1350 21 0 1 22 1350-1370 3 0 2 5 1370-1390 2 1 1 4 1390-1410 1 4 5 10 1410-1430 2 6 1 9 1430-1450 1 14 1 16 1450-1470 3 3 1 7 1470-1490 0 2 0 2 1490-1510 1 0 2 3 1510-1530 3 4 0 7 1530-1550 9 0 1 10 1550-1570 15 1 2 18 1570-1600 0 0 0 0 Totalen 76 36 19 131

1.1.2 Aankomsttitels gasthuis van buiten Grave

(41)

1.2.1 Aankomsttitels Tafel uit locatie Grave

Geld natura onr goed Totaal --- --- --- ---1290-1310 6 2 0 8 1310-1330 11 0 0 11 1330-1350 14 0 2 16 1350-1370 31 1 2 34 1370-1390 6 2 8 16 1390-1410 1 5 4 10 1410-1430 6 5 8 19 1430-1450 0 4 0 4 1450-1470 3 7 1 11 1470-1490 3 12 5 20 1490-1510 1 3 2 6 1510-1530 7 5 1 13 1530-1550 1 0 1 2 1550-1570 2 0 0 2 1570-1600 1 0 0 1 Totalen 93 46 45 173

1.2.2 Aankomsttitels Tafel van buiten Grave

(42)

2.1 Vermogensrechten uit locatie Grave

Geld natura onr goed Totaal --- --- --- ---1290-1310 11 2 2 15 1310-1330 21 1 0 22 1330-1350 35 0 3 38 1350-1370 34 1 4 39 1370-1390 8 3 9 20 1390-1410 2 9 9 20 1410-1430 8 11 9 28 1430-1450 1 18 1 20 1450-1470 6 10 2 18 1470-1490 3 14 5 22 1490-1510 2 3 4 9 1510-1530 10 9 1 20 1530-1550 22 0 2 24 1550-1570 18 1 2 21 1570-1600 1 0 0 1 Totalen 182 82 53 317

(43)

3. Vermogensrechten gecombineerde activiteit Grave

Geld natura onr goed Totaal --- --- --- ---1530-1550 12 0 0 12 1550-1570 1 0 0 1 1570-1600 0 0 0 0 Buiten Grave 1530-1550 2 8 0 10 1550-1570 0 0 0 0 1570-1600 2 1 0 3 Totaal 1530-1550 14 8 0 22 1550-1570 1 0 0 1 1570-1600 2 1 0 3 Totalen 17 9 0 26

4. Oudste retroakten 572 vermogensrechten

(44)

1

Bijlage 5.2.1

Fondsvorming van het Sint-Catharinagasthuis en de Tafel van de Heilige Geest te Grave volgens de aankomsttitels 1291-1600

Jaar document fonds vermogens- altgeld/ oorsprong document

aanktit inv/reg/trans GH T component paym recht inv/reg/trans

1291 771/1 x 5£Leuv/rente1 nleuv 1291/Grave

1294 772/3 x 20schLeuv/ nleuv

rentekoop2 1294/Grave

1294 754/4 x 1sterling/ nleuv

nov.tiend/onr.goed 1294/Grave

1300 1014/6 x 10d/cijns/onr.goed3nleuv 1300/Herpen

1302 1535/11 x? 20sch/cijnskoop4 pay 1302/Grave

1302 1179/12 x 3½mR/rente 1302/Grave

1303 1866/9 x? 10sch/rente5 pay 1303/Grave

1303 1180/14 x 15sch/cijnskoop6 pay 1303/Grave

1304 1457a/15 x 35sch/rente pay 1304/Grave

1304 1181/16 x 16sch/rente pay 1304/Grave

1306 1456/19 x 20sch/rentekoop alt 1306/Grave

1306 1371/20 x 1mR/rente 1306/Grave

1307 1539/18 x? 5sch/cijns alt 1307/Grave

1307 920/21 x x onr.goed Hoeps 1307/Grave/goederen

1307 919/24 x 20sch/rente7 alt 1307/Grave

1307 773/25 x 20sch/ rentekoop alt 1307/Grave

1308 774/26 x 1£/rentekoop pay 1299/Grave 774/5

1309 1437/27 x 22sch6d/rente alt 1309/Grave

1309 1182/30 x 10sch/rentekoop alt 1309/Grave

1309 708/29 x 30sch/rente alt 1309/Grave

1310 921/32&33 x 8mR/rentekoop 1310/Grave

1312 1183/36 x 6sch/rente alt 1312/Grave

1312 BHIC8 x x 2x40sch/rente alt 1312/Grave

1312 BHIC x 6£/rente alt 1312/Grave

1315 775/44 x 10sch/rentekoop alt 1315/Grave

1315 1184/45 x 5sch/rente alt 1315/Grave

1316 776/47 x 10sch/rente pay 1316/Grave

1316 1185/49 x 15sch/rentekoop alt 1316/Grave

1317 1001/50 x onrgoedWanrode 1317/Grave/aankoop goederen

1317 1425/51 x 14sch/verpacht alt 1317/Herpen

1319 1008a/55 x onr.goed Tong.br 1319/Grave/goederen9

1320 1008/57 x 40sch/rentekoop alt 1320/Tongelaarbroek

1320 1002/58 x 3£/rentepacht alt 1320/Grave10

1320 777/59 x 20sch/rente pay 1320/Grave

1

Schenking van Jan van Cuijk. Deze jaarlijkse rente is de helft van 10 pond die volgens akte gedeeld moest worden met het altaar in de kapel van het gasthuis.

2Een renteaankoop is geen vermogensaanwas in stricte zin, maar een bezitsverandering, een investering.

3Betreft 2 Hollandse morgen land in Velperhout grondoverdracht van de heer van Herpen tegen een eeuwige cijns van 10 kleine d.

4Geen vermogensaanwas in stricte zin. Een instelling wordt niet genoemd. Wel Jaocobus van Hoeps, conservator. 5Het gasthuis wordt niet genoemd. Wel ene Henricus, genaamd Vijschel, conservator.

6Geen vermogensaanwas in stricte zin.

7Aandeel gasthuis waarschijnlijk 10sch. Door mij behandeld als vermogen van 20sch waartegenover een verplichting van 10sch stond.

8BHIC Grave, archief Walter, Kapittel Sint-Elisabeth, nr. 12. Testament Jutta van Nassau, 25 januari 1312. 9Geschonken door twee kanunniken.

(45)

1320 778/60 x 20sch/rente alt 1320/Grave

1321 1186/61 x 20sch/rentekoop alt 1321/Grave

1321 779/62 x 20sch/rente alt 1321/Grave

1322 1188/63 x 10sch/rente alt 1322/Grave

1322 1187/65 x 10sch/rente alt 1322/Grave

1324 1426/67 x 35sch/rente alt 1324/Herpen

1325 1189/68 x 9sch/rente alt 1325/Grave

1325 780/69 x 5sch/rentekoop alt 1325/Grave

1326 1190/72 x 10sch/rentekoop alt 1326/Grave

1327 1553/74 x? 50sch/rente alt 1327/Grave

1327 1009/75 x 8£12sch/verpacht alt 1327/Grave

1328 1191/77 x 10sch/rente alt 1328/Grave

1328 1458/78 x 3£10sch/rente pay 1328/Oirschot

1330 1192/82 x 10sch/rente alt 1330/Grave

1330 1193/83 x 30sch/rente alt 1330/Grave

1331 1357/85 x onr.goed Escha 1331/Escharen/hofstad

1332 1050/86 x onr.goed 1332/Grave/goederen

1333 709/94 x 30sch/rente alt 1333/Grave

1333 1194/95 x 10sch/rentekoop alt 1333/Grave

1334 782/96 x 30sch/rentekoop alt 1334/Grave

1334 781/97 x 30sch/rentekoop pay 1334/Grave

1334 1051/99 x 40£/rente11 alt 1334/Grave

1335 1234/101 x 31sch/erfpacht alt 1335/Grave

1335 783/102 x 6sch/rentekoop alt 1335/Grave

1337 1196/105 x onr.goed 1337/Grave/gaarde

1337 1195/106 x 12sch/rente alt 1337/Grave

1338 784/107 x 20sch/rentekoop alt 1338/Grave

1338 785/108 x 20sch/rente alt 1338/Grave

1338 1427/109 x 10sch/rentekoop alt 1338/Herpen

1339 786/111 x 10sch/rentekoop alt 1339/Grave

1339 787/113 x 9sch/rente alt 1339/Grave

1340 1197/115 x 1£/rente alt 1340/Grave

1340 1198/116 x 42sch/rente alt 1340/Grave

1340 Coe/03/09 x 30sch/rente pay 1340/Grave

1341 1052/120 x 10sch/rentekoop pay 1341/Grave

1342 711/126 x 1£p/rente pay 1342/Grave

1342 1053/127 x 10sch/rente12 alt 1342/Grave

1342 789/129/tr x 1£/rente pay 1340/Grave 789/117/tr

1344 790/136 x 16gr/rentekoop pay 1344/Grave

1344 1199/137 x 2£/rente pay 1344/Grave

1345 791/139 x 10sch/rente pay 1345/Grave

1345 792/141 x 10sch/rente pay 1345/Grave

1345 Coe/27/12 x 5sch/rente pay 1345/Loon

1346 954/143 x 28sch6d/rentkoop pay 1346/Escharen

1346 793/144 x 20sch/rente pay 1346/Grave

1346 794/146 x 10sch/rentekoop pay 1346/Grave

1346 1428/147 x 1mR/rente 1346/Herpen

1347 1341/148 x 5vatR1sl/rente 1347/Haps

1347 1164/150 x 40£/schuldbekent. pay 1347/Velp

1348 1009a/152 x ½ mraapz/rentekoop 1348/Tongelaarbroek

1348 795/153 x 5sch/rente pay 1348/Grave

1348 955/154 x 1£/rentekoop alt 1348/Grave

1348 1202/159 x 1£/rentekoop pay 1348/Grave

1348 1200/160 x 10sch/rentekoop pay 1348/Grave

1348 1469a/161 x 10sch/rente pay? 1348/Grave

1349 1206/164 x onr.goed 1349/Grave/gaarde

1349 1204/166 x 10sch/rentekoop pay 1349/Grave

1349 1205/169 x 10sch/rentekoop pay 1349/Grave

1349 1203/170 x 10sch/rentekoop pay 1349/Grave

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2 Maer dese opinie is alreede hier vooren onwaerachtigh ghebleken: int bewijs dat Godt niet om zijn selfs eere wille den Mensche heeft gheschapen: maer op dat hy Godes

hem allen beroeren mochte ende alle die daer waren beefden ende waren in anxste, sonder olymphias die vrouwe philips wijf, want die draec boet hoer sijn hant ende hi was bereyt te

[H]Ier na quam alexander weder in Gryeken mit grooter macht om een meerre heer te vergaderen ende machtelicker teghen Darius te striden: mer hi moeste liden doer die stat Thebea Mer

Maar moght ick mijn Heer een hallif jaar eens zijn, En dat ghy soo langh waart inde plaats van mijn, Ick souw haar niet schryven, niet segghen, niet groeten, Niet wenschen,

Oft sal den onnutten knecht een ander beclaghen Diens schult vergheuen wert, zijn broeder met flagen Af eysschen, hy siet dat hem zijn heer niet en verrast Want Godt coemt

Hoe kant dan ghelooflijck schijnen, dat Luther, Zwinghel, ende Menno, ten tijde als sy Priesters, Pastoors, ende Doctooren werden, sendelijc waren, te weten bequaem om tot Leeraers

Wat de komische intermezzi betreft komt Bredero daar rond voor uit als hij in zijn voorrede zegt dat ‘de Ghemeente en 't slechte (= eenvoudige) Volck ... meer met boefachtige

dankbaarheid na aanvankelijke verwarring bij de gewonde Rodderik; zorg om de beminde, maar tevens om haar eer bij Elisabeth en zich gehinderd voelen door de verplichting