Gemeente Heemskerk
Archeologisch vooronderzoek: een inventa- riserend veldonderzoek (proefsleuven)
drs. J.E.A. Jans
RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2011
Status: eindversie Datum: 13 december 2011 Auteur: drs. J.E.A. Jans Projectcode: HMHM
Bestandsnaam: RA2451_HMHM.indd Projectleider: drs. J.E.A. Jans
Projectmedewerkers: drs. E. van der Laan, R. Jaring, T.M. Perger & K. Anderson ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 417716
ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 45228 Autorisatie: drs. T.J. ten Anscher
Bevoegd gezag: gemeente Heemskerk (mevrouw M. Balledux)
ISSN: 0925-6229
Samenvatting
In opdracht van de gemeente Heemskerk heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2011 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats Eikenhof in Heemskerk (zie fi guur 1). Het plangebied is door middel van proefsleuven onderzocht. Het primaire doel van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecifi ceerde archeologische verwachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het al dan niet vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grond- sporen. Om een goed afgewogen beslissing (selectie besluit) door de bevoegde overheid mogelijk te maken, diende het onderzoek zich tevens te richten op de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventuele archeologische grondsporen/resten. Het onderzoek betreft het vervolg op een bureau onderzoek (Kok e.a., 2010). Op grond van de resultaten daarvan is gecon- cludeerd dat het plangebied in een gebied ligt met een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden (met name uit de periode Late Bronstijd t/m Nieuwe tijd).
Resultaten
Het proefsleuvenonderzoek heeft twee vindplaatsen opgeleverd. Vindplaats 1 betreft een niet- behoudenswaardige vindplaats. Hier zijn resten van een agrarisch cultuurlandschap uit de Nieuwe tijd aangetroffen: een tuinbeddensysteem dat jonger is dan 1500 na Chr. en ouder is dan circa 1830 na Chr. Dit systeem is in bijna het gehele plangebied aangetroffen. In het zuidelijke en centrale deel van het plangebied bevinden zich resten van een waarschijnlijk middeleeuws nederzettingsterrein:
vindplaats 2. Hier zijn (paal)kuilen, een archeologische laag, middeleeuwse aardewerkscherven en verkoold organisch materiaal aangetroffen. Vindplaats 2 wordt op basis van de inhoudelijke kwaliteit wel behoudenswaardig geacht.
Aanbevelingen
Waar vindplaats 1 niet overlapt met vindplaats 2 (zie figuur 9: groen gemarkeerd terrein) kunnen de geplande bodemingrepen (zie hoofdstuk 2) vanuit archeologisch oogpunt zonder bezwaar worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat zich in het zuidelijke en centrale deel van het plangebied een behoudenswaardige vindplaats be vindt (zie figuur 9: rood gemarkeerd terrein). Het betreft de resten van een waarschijnlijk middel- eeuws nederzettings ter rein. Gelet op hun ingravingsdiepte kunnen de geplande bodem in grepen ter plaatse van vindplaats 2 vanuit archeologisch oogpunt ook zonder bezwaar uitgevoerd worden, mits de kabels en leidin gen hier niet dieper worden ingegraven dan 0,6 m onder het maaiveld- niveau van maart 2011 (ter plaatse van vindplaats 2 niet dieper dan 1,4 m +NAP binnen een strook van 50 m vanaf de zuid grens van het plangebied en elders binnen vindplaats 2 niet dieper dan 1,1 m +NAP) of de sleuven voor de kabels en leidingen niet breder zijn dan 0,2-0,3 m. Het op figuur 9 rood gemarkeerde gebied dient een dubbelbestemming ‘archeologie’ te krijgen. Indien hier in de toekomst sprake is van ingrepen die dieper reiken dan bovengenoemde waarden, dient archeo- logisch vervolg onderzoek (opgraving) uitgevoerd te worden.
Inhoud
Samenvatting ... 5
1 Inleiding ... 9
1.1 Kader ... 9
1.2 Administratieve gegevens ... 11
2 Bureauonderzoek ... 13
3 Doel van het onderzoek ... 17
4 Methoden ... 19
5 Resultaten ... 21
5.1 Fysisch-geografisch onderzoek (bodemopbouw) ... 21
5.2 Archeologie ... 23
6 Conclusies en aanbevelingen ... 33
6.1 Conclusies ... 33
6.2 Aanbevelingen ... 36
Literatuur ... 37
Gebruikte afkortingen ... 37
Verklarende woordenlijst ... 38
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ... 39
Bijlage 1: Sporenlijst ... 41
Bijlage 2: Vondstenlijst ... 45
Bijlage 3: Analyse aardewerk ... 47
1 Inleiding
1.1 Kader
In opdracht van de gemeente Heemskerk heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2011 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met de voorgenomen uitbreiding van de begraafplaats Eikenhof in Heemskerk (figuur 1). Voorafgaand aan de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek is, conform de Kwaliteitsnorm voor de Neder landse Archeologie (KNA; http://www.sikb.nl), een Programma van Eisen (PvE) opgesteld (Kok e.a., 2010). Dit PvE diende als leidraad voor het onderzoek.
Het plangebied is door middel van proefsleuven onderzocht. Het primaire doel van het proef sleu ven- onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het al dan niet vast- stellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen. Om een goed afgewogen beslissing (selectiebesluit) door de bevoegde overheid mogelijk te maken, diende het onderzoek zich tevens te richten op de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van even- tuele archeologische grondsporen/resten. In hoofdstuk 3 zijn de specifieke onderzoeksvragen met betrekking tot deze aspecten uiteengezet.
Het veldwerk is uitgevoerd op 1 t/m 4 en 7 maart 2011. Tijdens het onderzoek is op prettige wijze samengewerkt met de heer. J. Morales (contactpersoon namens de opdrachtgever; de gemeente Heemskerk) alsmede met mevrouw M. Balledux en mevrouw C. Nyst, die optraden namens de bevoegde overheid (gemeente Heemskerk). De onderzoeksdocumentatie en het vondstmateriaal zullen te zijner tijd worden overgedragen aan het depot van de provincie Noord-Holland.
Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroeps groep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem- beheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtsnoer. RAAP beschikt over een opgra vings- vergunning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden. Enkele vaktermen worden achter in dit rapport beschreven (zie verklarende woordenlijst).
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQ
+PKPZRU73VHSWHPEHU
Figuur 1. Ligging van het onderzoeksgebied (gearceerd); inzet: ligging in Nederland (ster).
1.2 Administratieve gegevens
Gemeente: Heemskerk Plaats: Heemskerk
Plangebied: plangebied Heem 6 aan de Marquettelaan. Het onderzoeksgebied bevindt zich ten zuiden van de Marquettelaan, ten oosten van de Rijksstraatweg en ten westen van de Kerkweg, in de bebouwde kom van Heemskerk (figuur 1).
Omvang plangebied: circa 4,8 ha Centrumcoördinaten: 105.249/503.378 ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 417716
ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 45228
Archeologische perioden
Prehistorie
Tijdperk Datering
tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2010
Paleolithicum
(Oude Steentijd)
Mesolithicum
(Midden Steentijd)
Neolithicum
(Nieuwe Steentijd)
Middeleeuwen Nieuwe tijd
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C)
Romeinse tijd
IJzertijd
Bronstijd
Laat Midden Vroeg
Vroeg
Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Vol A B
Karolingisch Merovingisch laat Merovingisch vroeg Ottoons
- 1795
- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 1650
- 270 - 70 na Chr.
- 15 voor Chr.
- 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700
- 35.000 - 12.500
- 250.000 - 16.000 Midden
Jong A Jong B
Oud Laat
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
0DUTXHWWHODDQ
:3:3 :3 :3
:3 :3 :3 :3
QXPPHUZHUNSXWZHUNSXW NDGDVWUDOHJUHQV JUHQVSODQJHELHG
OHJHQGD :3
P +PKPZRU73RNWREHU
KRRJWHPDDLYHOGLQFPWRY1$3
2 Bureauonderzoek
In het plangebied heeft nog geen archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Er is een gecom- bineerd bureauonderzoek en PvE opgesteld (Kok e.a., 2010). De resultaten van dit bureauonder- zoek worden hier kort beschreven en waar nodig aangevuld.
Geologische, geomorfologische en bodemkundige gegevens
Het plangebied ligt boven de noordelijke uitloper van een strandwal die rond 2500 voor Chr. is ont- staan (Kok e.a., 2010). Deze lag direct ten zuiden van de monding van het Oer-IJ. Mogelijk is de strandwal vervolgens overslibd met kwelderafzettingen. Vanaf 1500 voor Chr. werden in het plan- gebied Oude Duinen gevormd. Het is denkbaar dat in het plangebied plaatselijk veen (Hol land- veen) voorkomt. In eventuele laagten tussen duinruggen heeft veenvorming plaatsgevonden.
Volgens de geomorfologische kaart is in het gehele plangebied sprake van afgravingen of egalisa- ties (Stiboka, 1979: code 2M49). De bodem in het plangebied bestaat uit vlakvaaggron den (nat, kalkarm zand met roest en grijze vlekken; http://archis2.archis.nl: code Zn21) met grondwatertrap IV (gemiddeld hoogste grondwaterstand lager dan 0,4 m -Mv, gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 en 1,2 m -Mv). Volgens de gemeente is de gemiddeld hoogste grondwaterstand circa 0,8 m -Mv.
Historische gegevens
De oudste relevant kaart is die van Jan Jansz. Dou uit de 18e eeuw (Koene e.a., 2003). Op deze kaart wordt geen bebouwing in het plangebied afgebeeld. Direct ten westen van het plangebied wordt de
‘Grooten Houtweg’ weergegeven (huidige Rijksstraatweg). Direct ten oosten van het plan gebied ligt de ‘Kerkwegh’ (huidige Kerkweg) die vermoedelijk al uit de late fase van de Vroege Middeleeuwen dateert. Deze weg maakt deel uit van de doorgaande route over de strandwal. Op de kadastrale minuut uit circa 1830 en latere topografi sche kaarten (http://www.watwaswaar.nl) staat binnen het plangebied geen bebouwing afgebeeld. Het bestaat geheel uit bos, maar is wel onderverdeeld in langgerekte per- celen van uiteenlopende formaten. Een dergelijke percelering is ook ten noorden van het plangebied afgebeeld en eveneens op de Heemskerkergeest. Deze percelering is op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) herkenbaar in de vorm van lang gerekte verhogingen (fi guur 2). Het bos maakte deel uit van het landgoed van Kasteel Marquette, dat ten noordoosten van het plangebied ligt.
Direct ten oosten van het plangebied ligt de Heemskerkergeest (Koene e.a., 2003). Geesten zijn hoger gelegen zandgronden die uitermate geschikt waren voor akkerbouw. Het verbaast dan ook niet dat hier veel aardewerkscherven zijn aangetroffen die een aanwijzing vormen voor bewoning van de Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen (AMK-terrein 13957).
JUHQVSODQJHELHG
$5&+,6ZDDUQHPLQJ
$5&+,6ZDDUQHPLQJVQXPPHU
PRQXPHQWQXPPHU JHUHJLVWUHHUG$0.WHUUHLQ
OHJHQGD
P
+PKPZRU.$VHSWHPEHU
Figuur 3. Overzicht bekende archeologische informatie rondom het plangebied (binnen 1 km).
Archeologie
AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen/ARCHIS-vondstmeldingen
Uit het plangebied zijn geen archeologische vondsten bekend. In de omgeving van het plange bied (binnen circa 1 km) zijn wel veel vondsten aangetroffen (figuur 3). Het betreft resten uit de Brons- tijd, Late IJzertijd, Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De meeste archeologische resten zijn ten noorden en oosten van het plangebied gevonden. Hieronder wordt alleen ingegaan op de direct relevante archeologische gegevens (voor de overige archeolo- gische gegevens wordt verwezen naar Kok e.a., 2010):
AMK-terrein 13955: het betreft De Oudendijk uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Het is een -
terrein van archeologische waarde.
AMK-terrein 1391: het betreft een terrein met bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd -
(graf). Hier ligt een heuvel die een natuurlijke oorsprong heeft en opgehoogd is. In de ophogingsla- gen is (vroeg-)middeleeuws aardewerk aangetroffen. De heuvel diende in de Late Middeleeuwen als ‘huldtoneel’ waar de bevolking in de Late Middeleeuwen nieuwe lands heren huldigde (Molenaar, 2009). Het terrein heeft een zeer hoge archeologische waarde en is een Rijksmonument.
AMK-terrein 13957: het betreft een groot terrein op de oude geest van Heemskerk waar vond- -
sten uit de Merovingische tijd en Karolingische tijd zijn aangetroffen. Aan het terrein is een hoge archeologische waarde toegekend.
Overige archeologische gegevens
Op de Heemskerkergeest zijn door leden van de werkgroep Heemskerk-Beverwijk van de Archeo- logische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) veel aardewerkscherven uit de periode Romeinse tijd t/m Late Middeleeuwen gevonden. In 2007/2008 is op het AMK-terrein op de geest een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (Molenaar, 2009). Tijdens het booronderzoek zijn wel aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologisch niveau uit de Romeinse tijd, maar niet voor een dergelijk niveau uit de Middeleeuwen, ondanks de vele oppervlaktevond sten uit die tijd. Vermoedelijk zijn de middeleeuwse vondstlagen door latere, intensieve bodem be werking verstoord. Het is goed denkbaar dat eventuele bewoningssporen zich uitstrekken tot buiten de grenzen van het AMK-terrein, ook tot in het onderhavige plangebied.
Huidig grondgebruik
Het plangebied was tot een maand voor het onderzoek in gebruik als bos. Het bos is kort voor het proefsleuvenonderzoek gerooid. Daarna is de bouwvoor in het plangebied gefreesd. Mogelijk is de bodem als gevolg van boomwortels, omgewaaide bomen en het rooien van het bos lokaal ver- stoord, waardoor eventuele archeologische waarden aangetast zijn.
Toekomstig grondgebruik
De gemeente Heemskerk is voornemens het plangebied te gebruiken voor de uitbreiding van de begraafplaats Eikenhof. Toekomstige graven moeten ten minste 0,3 m boven de gemiddelde hoge grondwaterstand liggen. Het gebied zal worden opgehoogd. Toekomstige graven zullen niet dieper worden aangelegd dan 0,5 m onder het huidige maaiveld. Enkele kabels en leidingen wor den aange- legd tot maximaal 0,8 m onder het huidige maaiveld. Eventuele archeologische waarden die binnen de ontgravingsdiepte liggen, worden bedreigd. De ingrepen beslaan circa 2,0 ha van het plangebied.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Het bureauonderzoek (Kok e.a., 2010) gaat uit van de volgende gespecificeerde archeologische verwachting. De kans op resten uit de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen is zeer hoog. De kans op resten uit de Late IJzertijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd is hoog. De kans op res ten uit de periode Late Bronstijd t/m Midden IJzertijd is middelhoog. De kans op archeologische resten uit de periode Laat Neolithicum t/m Vroege Bronstijd is laag.
Op grond van deze verwachting is een waardestellend archeologisch onderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
3 Doel van het onderzoek
Het voornaamste doel van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen en aanvullen van de ge spe- cificeerde archeologische verwachting om te kunnen komen tot een beslissing (selectiebesluit door de bevoegde overheid) over de archeologische waarden in het plangebied. Het onderzoek was in eerste instantie gericht op eventuele archeologische grondsporen. In het Programma van Eisen (Kok e.a., 2010) wordt gerefereerd aan algemene vragen betreffende de waardestelling van het plangebied.
Algemene vragen
1. Zijn in het plangebied tot een diepte van circa 1,0 m -Mv archeologische waarden aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting?
2. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?
3. In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?
4. Zijn er grondsporen en, zo ja, wat is de aard, datering, diepteligging, kwaliteit en ruimtelijke verspreiding ervan?
5. Laten de sporen zich tot structuren herleiden?
6. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke versprei ding, hoe is de conserveringstoestand en wat is de typologische datering?
7. Zijn op basis van de grondsporen en het vondstmateriaal nadere uitspraken te doen over de aard van de activiteiten, de gebruiksduur van de vindplaats en eventuele veranderingen door de tijd heen?
8. Is er sprake van een behoudenswaardige vindplaats?
9. Indien geen vindplaats is aangetroffen, kan hier dan een verklaring voor worden gevonden (bijvoorbeeld locatie te nat, verstoord, etc.)?
De volgende specifieke onderzoeksvragen zijn overgenomen uit het PvE (Kok e.a., 2010: 13-14):
Specifieke vragen
10. Indien sprake is van archeologische sporen en materialen uit verschillende perioden, bevin den die zich in een verticale stratigrafie?
11. Indien er sprake is van sporen en vondsten, is het dan mogelijk om daarmee te bepalen wat ter plaatse in het verleden is uitgevoerd? Met andere woorden, wat is de aard van de site: bewoning, grafveld, agrarisch cultuurlandschap, landschappelijke inrichting (tuinarchitectuur in het geval van Nieuwe tijd)?
12. Wat is de ouderdom, gaafheid, conservering en complexiteit van de aangetroffen archeolo- gische sporen en materialen? Dit geldt ook expliciet voor bot, hout, macroresten en pollen uit de eventueel aanwezige perioden.
13. Is het mogelijk om in de omvang van het te verstoren oppervlak in het gebied zinvol onder zoek te verrichten?
14. Herbergt het plangebied natuurlijke afzettingen die zich lenen voor het vervaardigen van een pollendiagram waarmee de invloed van menselijk handelen in het verleden is te illustreren en te analyseren?
15. Zijn op het plangebied voormalige venen of waterlopen die waterhoudend zijn geweest tijdens de perioden van bewoning rondom het plangebied en daardoor beschikbaar zijn geweest voor
‘natte deposities’?
16. Is de aanleg van het huidige bos archeologisch te bepalen?
De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn bepalend voor de vraag hoe verder met eventuele archeologische waarden moet worden omgegaan. Indien sprake is van een behoudens waar dige vind- plaats, moet worden beoordeeld of deze behouden kan blijven of opgegraven moet worden.
4 Methoden
Aantal proefsleuven en afmetingen
In totaal zijn acht proefsleuven aangelegd. Het totale onderzochte oppervlak bedraagt 1009 m2 (tabel 2 en kaartbijlage 1).
proefsleuf afmeting proefsleuf (m) vlak opgegraven oppervlakte (m²)
1 4 x 25 1 100
2 4 x 50 1 200
3 4 x 25 1 100
3,5 x 14 2 49
4 4 x 25 1 100
5 4 x 25 1 100
6 4 x 40 1 160
7 4 x 25 1 100
8 4 x 25 1 100
Locatie van de proefsleuven
De proefsleuven zijn min of meer regelmatig over het plangebied verdeeld conform het PvE en later overleg met de bevoegde overheid (figuur 2; zie kaartbijlage 1).
Opgravingsvlakken en profielen
De proefsleuven zijn aangelegd met behulp van een graafmachine. De niveaus boven de te docu- menteren vlakken zijn machinaal verdiept in lagen van 5-10 cm. Na elke ‘haal’ met de graafma chine is het ontstane vlak met behulp van een metaaldetector onderzocht. Over het algemeen is één vlak aan- gelegd op het niveau waar zich sporen aftekenden: op een diepte variërend van 0,7 tot 1,15 m -Mv (0,5 tot 1,3 m +NAP). In de proefsleuven 6 en 7 is het vlak plaatselijk verdiept tot maximaal 1,7 m -Mv om enige sporen te vervolgen. Alleen in proefsleuf 3 is een tweede vlak aangelegd om te onderzoeken of zich onder het sporenniveau nog een tweede niveau met oudere grondsporen bevindt. Het controlevlak in proefsleuf 3 is aangelegd op 1,4 m -Mv (0,02 m +NAP).
De grondsporen zijn doorlopend genummerd. Dikwijls hebben vergelijkbare grondsporen binnen één proefsleuf hetzelfde spoornummer gekregen (zie kaartbijlage 1). Recente verstoringen zijn over het algemeen aangeduid met hetzelfde spoornummer (999). Alle opgravingsvlakken zijn getekend op schaal 1:50. Ze zijn ingemeten met behulp van een Robotic Total Station op basis van grondslag- punten die door landmeetkundigen van de gemeente zijn uitgezet. Het meet sys teem is ingemeten in het Rijksdriehoeksnet. De hoogte van de aangelegde vlakken is ingemeten ten opzichte van NAP.
Van elke proefsleuf is een lengteprofiel gedocumenteerd (opgeschaafd, gefoto grafeerd, getekend op Tabel 2. Overzicht basisgegevens proefsleuven.
schaal 1:20 en geïnterpreteerd). Voor de ligging van de gedocu men teerde profielen wordt verwe- zen naar kaartbijlage 1. Voor de aanduiding van de onder schei den grond lagen zijn duizendtallen gebruikt waarbij het eerste cijfer correspondeert met het nummer van de proefsleuf.
Afwerking en behandeling van sporen en vondsten
De grondsporen en vondsten zijn ingemeten en getekend met de Robotic Total Station. Bij het registre- ren en beschrijven van de grondsporen en vondsten is gebruik gemaakt van het compu ter programma RAAPDBS (ODILE). Bij de aanleg van het vlak zijn vondsten per vak van 4 x 5 m verzameld. Vondsten uit sporen zijn per spoor en zo mogelijk per vulling/laag verzameld. Indivi duele (antropogene) sporen zijn gecoupeerd. De meeste coupes zijn getekend op schaal 1:20, gedocumenteerd en gefotografeerd.
Ondiepe grondsporen zijn niet getekend; hiervan is alleen de diepte genoteerd. De grondsporen zijn niet afgewerkt.
Bemonstering
Na overleg met de bevoegde overheid zijn van enkele van de meest kansrijke sporen uit het zui- den van de proefsleuven 6 en 7 bulkmonsters (monsters van 2 tot 3 liter) genomen ten behoeve van archeobotanisch onderzoek. Ook zijn enkele zogenaamde tuinbedden bemonsterd. In totaal zijn negen monsters genomen.
Afwijkingen en aanpassingen van de onderzoeksstrategie
Tijdens het veldonderzoek is op de volgende punten in overleg met de bevoegde overheid afge- weken van de onderzoeksstrategie zoals in het PvE (Kok e.a., 2010) is omschreven:
Op basis van de resultaten uit de eerste vijf proefsleuven is in eerste instantie besloten alleen -
nog proefsleuf 6 aan te leggen.
Omdat in het zuiden van proefsleuf 6 een archeologische laag en nederzettingssporen zijn aan- -
getroffen, zijn de proefsleuven 7 en 8 aangelegd om inzicht te krijgen in de verspreiding van die laag en de nederzettingssporen.
In afwijking van het PvE zijn niet alle ‘geïsoleerde’ grondsporen gecoupeerd; van de vele lang- -
werpige structuren (tuinbedden) is een selectie gecoupeerd. Alle overige aangetroffen archeo- logische grondsporen zijn gecoupeerd. Deze sporen zijn niet verder afgewerkt, zodat ze bij een eventueel vervolgonderzoek nog terug te vinden zijn.
In afwijking van het PvE zijn alleen van de meest kansrijke (meest humeuze) sporen bulkmon sters -
(2 tot 3 liter) genomen ten behoeve van archeobotanisch onderzoek.
Een aantal proefsleuven is circa 7 m naar het noordwesten verplaatst omdat zij anders in een te -
handhaven bosrand zouden vallen (proefsleuven 3, 6, 7 en 8).
In proefsleuf 3 is ter controle een tweede sporenvlak aangelegd.
-
5 Resultaten
5.1 Fysisch-geografisch onderzoek (bodemopbouw)
De bodemopbouw is in de verschillende proefsleuven in grote lijnen hetzelfde (figuur 4; zie kaart- bijlage). De bodemopbouw in het plangebied wordt van boven naar beneden beschreven. De top laag bestaat uit een gemiddeld 0,4 m dikke bouwvoor/strooisellaag (figuur 4: S 6001). Hieronder ligt een 0,1 tot 1,0 m dik pakket geelgrijs tot lichtgrijsbruin, vaak gevlekt, zwak siltig en vaak licht humeus, matig fijn, kalkloos zand. In deze laag zijn aardewerkscherven van een bord uit de 18e eeuw en andere aardewerkscherven uit de periode Nieuwe tijd A t/m C aangetroffen. Dit sterk doorwortelde traject is geïnterpreteerd als oude verstoorde laag die zal zijn ontstaan door land bouw- en bosbouw- activiteiten in de Nieuwe tijd (figuur 4: S 6002). Vermoedelijk is dit pakket opgebracht. In het pakket zijn op basis van hun lithologische kenmerken soms verschillende lagen onderscheiden. De lagen hebben weliswaar een ander spoornummer gekregen, maar behoren samen tot dezelfde oude ver- stoorde laag.
6
6
6
6
Figuur 4. Profielopname van het oostprofiel van proefsleuf 6 (circa 4 tot 8 m).
In de zuidelijke helft van proefsleuf 6 ligt onder de oude verstoorde laag een 0,05 tot 0,25 m dikke, donkerbruingrijze, sterk humeuze, zwak siltige, matig fijne zandlaag (S 14, S 28 en S 6009). De top van deze laag ligt op een diepte variërend van 0,65 tot 1,3 m -Mv (1,4 tot 0,85 m +NAP). In de laag zijn spikkels houtskool, fragmenten verbrande leem en middeleeuwse aardewerkscherven aangetroffen (zie § 5.5.2). Deze laag wordt geïnterpreteerd als een archeologische laag die in de (vermoedelijk Volle-Late) Middeleeuwen gevormd is (figuur 5).
Onder deze laag en elders onder de oude verstoorde laag ligt grijsgeel, zwak siltig, matig fijn, kalkloos zand met veel ijzervlekken. Deze laag is geïnterpreteerd als Oud Duinzand (figuur 4: S 6004). De top ervan ligt op een diepte variërend van 0,6 tot 1,5 m -Mv (0,65 tot 1,4 m +NAP) en is vaak nog doorworteld door boomwortels. In het Oude Duinzand tekenden zich de archeologische grondsporen af (figuur 4: bijv. S 17). In de zuidelijke helft van proefsleuf 6 is in overleg met de bevoegde overheid echter besloten het vlak niet overal te verdiepen tot in het Oude Duinzand.
Figuur 5. Archeologische laag (spoor S 14) in proefsleuf 6.
5.2 Archeologie
5.2.1 Grondsporen (bijlage 1 en kaartbijlage 1)
Op het gedocumenteerde vlak zijn recente grondsporen aangetroffen die deels natuurlijke zijn (dier gangen, wortelgangen en boomvallen). Aan deze sporen wordt verder geen aandacht besteed.
De archeologische grondsporen bestaan uit een tuinbeddensysteem, een greppel, een paalgat, paalkuilen en een grote kuil. Vrijwel alle sporen zijn vrij sterk doorworteld, maar desal niettemin nog goed te onderscheiden in het vlak. Tijdens het onderzoek zijn aan 13 typen grond sporen en grond- lagen in totaal 94 spoornummers uitgedeeld (tabel 3). Dit betekent bijvoorbeeld niet dat er maar elf tuinbedden zijn aangetroffen. De tuinbedden hebben per proefsleuf en soms per vlak gezamenlijk één nieuw spoornummer gekregen. Een aantal spoornummers is tijdens de uitwerking vervallen.
aardewerktype aantal gewicht (gram)
begindatum einddatum begindatum einddatum
handgevormd aardewerk 17 131 IJzertijd Late Middeleeuwen -800 1450
aardewerk, indet 3 12 Vroege Middeleeuwen A Nieuwste tijd 450 1900
mogelijk Wölbwandtopf 1 91 Vroege Middeleeuwen B Vroege Middeleeuwen C 525 750
Badorf 1 4 Vroege Middeleeuwen B Vroege Middeleeuwen C 720 900
kogelpot 13 63 Vroege Middeleeuwen C Late Middeleeuwen 800 1300
rood Maaslands/Andenne 1 1 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250 Rijnlands roodbeschilderd 3 5,1 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250
kogelpot 1 7 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 960 1070
handgevormd aardewerk, Paffrath(achtig)
1 3 Vroege Middeleeuwen D Late Middeleeuwen 1000 1500
gedraaid aardewerk 1 2 Vroege Middeleeuwen D Late Middeleeuwen 1000 1500
protosteengoed, mogelijk Pingsdorf
1 2 Volle Middeleeuwen Late Middeleeuwen 1200 1280
baksteenpuin 1 2 Late Middeleeuwen Nieuwste tijd 1250 heden
roodbakkend geglazuurd 1 9 Nieuwe tijd A Nieuwe tijd B 1500 1700
roodbakkend geglazuurd 1 2 Nieuwe tijd A Nieuwste tijd 1500 1900
verbrande leem 25 106 onbekend onbekend onbekend onbekend
leisteen 1 0,8 onbekend onbekend onbekend onbekend
brokje ijzeroer 1 4 onbekend onbekend onbekend onbekend
Totaal 73 444,9
Tuinbedden en een paalgat
De meest opvallende sporen die tijdens het onderzoek zijn aangetroffen, zijn langwerpige, smalle banen die in alle proefsleuven voorkomen. Ze zijn 0,2 tot 1 m breed, tussen de 4 en 12 m lang en nu nog 0,1 tot 0,25 m diep. De onderlinge afstand is 0,1 tot 0,8 m. Ze tekenen zich af op een diepte variërend van 0,7 tot 1,05 m -Mv (1,1 tot 0,55 m +NAP). Ze zijn gegroepeerd in parallelle bundels. Per bundel is hun lengte ongeveer gelijk, maar de afzonderlijke bundels hebben uiteen- Tabel 3. Chronologisch overzicht van de aangetroffen aardewerktypen.
Figuur 6. Tuinbedden in het vlak (proefsleuf 1, spoor S 1).
lopende lengten. De banen werden pas zichtbaar onder de oude verstoorde laag en tekenden zich af in het Oude Duinzand. Ze waren soms duidelijk te herkennen (figuur 6), maar vaak ook waren zij maar met moeite te onderscheiden van het Oude Duinzand. De banen zijn opgevuld met licht- grijs tot lichtbruingrijs, zwak siltig, licht humeus zand (figuren 4, 6 en 7). De banen worden geïnter- preteerd als sporen van tuin- of akkerbouw: zogenaamde tuinbedden. Vergelijkbare sporen uit de Nieuwe tijd A zijn aangetroffen te Noordwijk (Jordanov, 2007) en Leiden (Van den Ende e.a., 2007) en zijn daar circa 0,4 tot 0,6 m diep. De tuinbedden bestaan uit iets meer humeuze (meer vrucht- bare) bodem dan het omringende duinzand biedt. Vermoedelijk is de grond van elders aan gevoerd.
Dat zou betekenen dat de hierin aangetroffen vondsten uit de periode IJzertijd t/m Nieuwe tijd ook aangevoerd zijn.
De tuinbedden zullen ouder zijn dan de oude verstoorde laag waarvan aangenomen is dat deze uit de eerste helft van de 19e eeuw of iets ouder dateert. De tuinbedden zijn jonger dan de waar schijn- lijk middeleeuwse grondsporen in het zuiden van proefsleuf 7 die door de tuinbedgreppels werden oversneden. Het is opmerkelijk dat het tuinbeddensysteem onderbroken wordt door stroken zonder ingravingen. Deze vallen samen met perceelsscheidingen conform de kadastrale minuut uit circa 1830 (zie figuur 2). Kennelijk was de percelering uit de Nieuwe tijd ook nog in stand gehouden nadat ter plaatse de bodem was opgehoogd. Bovendien vormen de uitgespaarde stroken (waar het duin niet afgegraven is) een aanwijzing voor de oorspronkelijke aanlegdiepte van de tuinbedden, name- lijk circa 0,5 m. Omdat de tuinbedden nu nog maar 0,1 tot 0,2 m diep zijn, kan worden geconcludeerd dat ze flink zijn getopt.
In het profiel van proefsleuf 8 is een paal gat (S 51) aangesneden ter hoogte van een perceels- grens. Vermoedelijk markeerde deze de kavelgrens.
Greppel
Halverwege proefsleuf 6 is ten zuiden van het tuinbeddensysteem op minimaal 0,8 m -Mv (1,3 m +NAP) een donkergrijze, humeuze baan (S 32) met een breedte van 0,6 tot 1,25 m opgemerkt.
Deze is ingegraven in het Oude Duinzand en wordt afgedekt door de oude verstoorde laag. Van- wege de afwijkende oriëntatie, breedte en vulling zal het zelf geen onderdeel zijn van een tuin bed.
Bovendien ziet het er naar uit dat dit spoor enkele tuinbedbanen oversneed. Vermoedelijk betreft het een greppel. Deze ligt evenwijdig aan de oude perceleringsgrenzen. De greppel zal in de Nieuwe tijd zijn gegraven toen het tuinbeddensysteem al bestond en de oude verkavelingsgrens nog herkenbaar was.
Paalkuilen en een grote kuil
In de proefsleuven 6 en 7 is een aantal lichtgrijze tot donkergrijze, licht humeuze verkleuringen aangetroffen (zie kaartbijlage 1). In proefsleuf 4 bevinden zich twee vergelijkbare donkergrijze, licht humeuze grondsporen. De sporen zijn rond, ovaal of onregelmatige van vorm met een door- snede van 0,2 tot 0,85 en een diepte van 0,1 tot 0,5 m. De grondsporen zijn in het Oude Duinzand ingegraven en bevonden zich op minimaal 0,8 m -Mv (1,1 tot 1,3 m +NAP). In proefsleuf 6 zijn de kuilen afgedekt door de middeleeuwse archeologische laag en in de proefsleuven 4 en 7 door de oude verstoorde laag. In deze laatstgenoemde proefsleuven zijn enkele van de sporen oversneden door een tuinbed.
Eén van de grondsporen viel op door de aanwezigheid van een zwarte, houtskoolrijke laag op de bodem (figuur 8: S 18); een ander spoor (S 45) viel op door zijn hoekige vorm en grote formaat (2,8 m bij ten minste 2,1 m en een diepte van nog 0,2 m).
De kleinere grondsporen zijn geïnterpreteerd als paalkuilen, hoewel dit misschien discutabel is in het geval van spoor 18. Het grote grondspoor wordt geïnterpreteerd als nederzettingskuil. In de nederzettingskuil zijn kleine fragmenten verbrande leem aangetroffen (die niet nader dateerbaar zijn). In paalkuil 10 is een kogelpotscherf aangetroffen en in paalkuil 22 een fragment Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Op grond van stratigrafische positie, oversnijdingen en vondstinhoud zijn de kuilen gedateerd in de periode eind Vroege Middeleeuwen - begin Late Middeleeuwen.
5.2.2 Vondsten
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn 102 vondsten aangetroffen (bijlage 2). Het vondst materiaal bestaat uit fragmenten aardewerk, bouwmateriaal (baksteenpuin, fragment leisteen en verbrande Figuur 8. Kuil met houtskoolrijke laag (spoor S 18) in proefsleuf 6.
geen aanvullende informatie en zijn niet gerelateerd aan een vindplaats. Op basis van het door de bevoegde overheid goedgekeurde evaluatierapport zijn deze fragmenten daarom na documentatie uit de selectie verwijderd en worden ze niet gedeponeerd.
Het aardewerk, baksteenpuin en verbrande leem uit de archeologische laag en de archeologische grond- sporen zijn gedetailleerd beschreven in bijlage 3 (gedetermineerd door drs. D.R. Stiller, Hazenberg Archeologie). Het aardewerktype en de bijbehorende datering zijn tevens verwerkt in de vondstenlijst (bij- lage 2). Het aardewerk en het bouwmateriaal is sterk gefragmenteerd met een gemiddeld gewicht van 6 gram per scherf. Het zijn over het alge meen wandscherven (n=39). Verder zijn er vijf randfragmenten en één bodemfragment gevonden. Vanwege de geringe grootte van de meeste scherven, het geringe aantal rand- en bodemscherven en de soms matige conservering (verweerd) ontbreken vaak kenmerkende details die tot een pre cieze datering kunnen leiden. In tabel 3 is al het aardewerk en bouwmateriaal per aardewerktype in chronologische volgorde (van oud naar jong) opgenomen. In de tabellen 4 t/m 7 is het vondst materiaal met bijbehorende datering naar spoorcategorie en grondlaag geordend.
vondsten uit tuinbedden
aantal gewicht (gram)
begindatum einddatum begindatum einddatum
Handgevormd aarde- werk
17 131 IJzertijd Late Middeleeuwen -800 1450
Aardewerk, indet 2 3 Vroege Middeleeuwen A Nieuwste tijd 450 1900
Badorf 1 4 Vroege Middeleeuwen B Vroege Middeleeuwen C 720 900
Kogelpot 5 33 Vroege Middeleeuwen C Late Middeleeuwen 800 1300
Rood Maaslands/
Andenne
1 1 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250
Rijnlands rood- beschilderd
1 2 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250
Gedraaid aardewerk 1 2 Vroege Middeleeuwen D Late Middeleeuwen 1000 1500
Handgevormd aarde- werk, Paffrath(achtig)
1 3 Vroege Middeleeuwen D Late Middeleeuwen 1000 1500
Protosteengoed, mogelijk Pingsdorf
1 2 Volle Middeleeuwen Late Middeleeuwen 1200 1280
Baksteenpuin 1 2 Late Middeleeuwen Nieuwste tijd 1250 heden
Roodbakkend geglazuurd
2 11 Nieuwe tijd A Nieuwste tijd 1500 1900
Leisteen 1 0,8 onbekend onbekend onbekend onbekend
Brokje ijzeroer 1 4 onbekend onbekend onbekend onbekend
Totaal 35 198,8
Tabel 4. Vondstmateriaal uit tuinbedden (S 1, S 2, S 5, S 9, S 13, S 17 en S 48).
vondsten uit archeo- logische laag
aantal gewicht (gram)
begindatum einddatum begindatum einddatum
Aardewerk, indet 1 9 Vroege Middeleeuwen A Late Middeleeuwen 450 1500
Mogelijk Wölbwand topf 1 91 Vroege Middeleeuwen B Vroege Middeleeuwen C 525 750
Kogelpot 7 25 Vroege Middeleeuwen C Late Middeleeuwen 800 1300
Rijnlands rood- beschilderd
1 3 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250
Kogelpot 1 7 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 960 1070
Verbrande leem 24 96 onbekend onbekend onbekend onbekend
Totaal 35 231
vondsten uit paalkuilen aantal gewicht (gram)
begindatum einddatum begindatum einddatum
Kogelpot 1 5 Vroege Middeleeuwen C Late Middeleeuwen 800 1300
Rijnlands roodbeschilderd 1 0,1 Vroege Middeleeuwen D Volle Middeleeuwen 900 1250
Totaal 2 5,1
vondsten uit nederzettingskuil aantal Gewicht (gram) begindatum einddatum begindatum einddatum
Verbrande leem 1 10 onbekend onbekend onbekend onbekend
Totaal 1 10
De aardewerkanalyse is (samen met de stratigrafische positie en oversnijdingen van archeolo gische grondsporen) gebruikt om de grondsporen en archeologische laag te dateren (zie § 5.2.1).
5.2.3 Botanische macroresten
De tuinbedden en paalkuilen zijn bemonsterd (resp. drie en zes monsters van 2 liter). Hiervan zijn twee monsters uit paalkuilen gewaardeerd op de aanwezigheid en kwaliteit van macroresten (tabel 8). De resultaten van de waardering van de macroresten zijn gebruikt bij de waardestelling van de vindplaats. Tevens is beoordeeld of de monsters geschikt materiaal voor 14C-analyse bevatten.
monsternummer spoornummer / vulling textuur aard volume (liters)
M7 S 18 / V1 donkergrijszwart zwak siltig zand paalkuil 2
Tabel 5. Vondstmateriaal uit archeologische laag.
Tabel 6. Vondstmateriaal uit paalkuilen (S 10 en S 22).
Tabel 7. Vondstmateriaal uit grote kuil (S 45).
gebruik gemaakt van een stereomicroscoop met opvallend licht. De macroresten zijn bestu deerd bij een vergroting van 7x tot 10x. Bij de waardering van de monsters is gelet op de hoeveelheid macroresten, de kwaliteit (conservering) hiervan en op de variatie in soorten.
Resultaten
Monster 9 heeft zeer weinig macroresten opgeleverd. Behalve een aantal brokjes houtskool en één verkoolde gerstekorrel (Hordeum vulgare) is alleen een aantal recente plantenwortels opge merkt.
Monster 7 heeft alleen brokjes houtskool en recente plantenwortels opgeleverd.
Conclusies
Op één verkoolde gerstekorrel na zijn in de monsters geen zaden of vruchten aangetroffen. De monsters worden niet geschikt geacht voor verdere archeobotanische analyse. Wel zou hieruit geschikt verkoold materiaal te selecteren zijn voor een 14C-analyse in een eventueel later sta dium van het onderzoek. De conserveringsomstandigheden voor onverkoolde plantaardige resten zijn zoals verwacht werd slecht; alleen verkoolde resten zijn bewaard gebleven, onverkoold materiaal is zelfs in deze humeuze contexten niet aangetroffen.
5.2.4 De vindplaatsen Vindplaats 1
Interpretatie
In vrijwel het gehele plangebied zijn sporen van een agrarisch cultuurlandschap aangetroffen in de vorm van een tuinbeddensysteem (figuur 9: vindplaats 1). Dergelijke tuinbedden zijn in de regio regelmatig herkend (mondelinge mededeling drs. M.H. Bartels). De tuinbedden zijn vermoe delijk in het begin van de Nieuwe tijd aangelegd en aangerijkt met wat humeuzere grond van elders (stads- afval?) waarmee ook ouder materiaal kan zijn aangevoerd. De perceelsscheidingen die in het tuin beddensysteem herkend zijn, vallen samen met perceelsscheidingen conform de kadastrale minuut uit circa 1830. Kennelijk was de percelering uit de Nieuwe tijd ook nog in stand gehouden nadat ter plaatse de bodem was opgehoogd en het terrein een andere functie had gekregen (bos bij een landgoed).
Gaafheid en conservering van de vindplaats
Vindplaats 1 is in vrijwel het gehele plangebied aanwezig, behalve in een deel in het zuiden van het plangebied. De tuinbedden zijn sterk afgetopt. Plaatselijk zijn de sporen aangetast door recente ver- storingen (ingravingen en mogelijk boomvallen). De tuinbedden zijn sterk doorworteld door recente boomwortels. De tuinbedden liggen over het algemeen boven het niveau van de gemiddeld laag- ste grondwaterstand (tussen 0,8 en 1,2 m -Mv). Daarom en ook vanwege hun lithologische context (zand) zijn de conserveringsomstandigheden voor onverkoold botanisch materiaal naar verwachting slecht. Dit blijkt ook uit de analyseresultaten van dieper gelegen monsters (zie vindplaats 2). Hier- uit volgt dat de kans op het verkrijgen van informatie over wat ter plaatse is geteeld, zeer klein is.
Bovendien zal het zeer lastig worden om te bewijzen of bepaalde botanische resten afkomstig zijn van lokaal verbouwde gewassen of dat ze meegevoerd zijn van elders.
SURHIVOHXI
0DUTXHWWHODDQ
:3:3 :3 :3
:3 :3 :3 :3
JUHQVSODQJHELHG
ZHUNSXW
YLQGSODDWV JHHQDUFKHRORJLVFK YHUYROJRQGHU]RHN QXPPHUZHUNSXWYLQGSODDWV VWUHYHQQDDUEHKRXGLQVLWX ,QGLHQQLHWPRJHOLMNDUFKHRORJLVFK YHUYROJRQGHU]RHNLQGHYRUPYDQ HHQRSJUDYLQJ
OHJHQGD DGYLHV RYHULJ :3
P +PKPZRU73RNWREHU
Waardering
Op grond van de waarderingstabel volgens de geldende KNA-specificaties wordt vindplaats 1, het tuinbeddensysteem, niet als behoudenswaardig beschouwd (tabel 9).
Op de criteria fysieke gaafheid en conservering scoort de vindplaats middelmatig tot laag. Op de inhou- delijke criteria zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde scoort vindplaats 1 laag. Voor een toelichting zie hierboven. Archeologisch vervolgonderzoek in de directe omgeving zal naar verwach- ting, afgezien van beter inzicht in de lay-out van het systeem, geen extra informatie opleveren.
Waarde Criteria Scores
Hoog Midden Laag
Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord
Herinneringswaarde Wordt niet gescoord
Fysieke Kwaliteit
Gaafheid 2
Conservering 1
Inhoudelijke kwaliteit
Zeldzaamheid 1
Informatiewaarde 1
Ensemblewaarde 1
Representativiteit n.v.t.
Vindplaats 2 Interpretatie
In het zuidelijke en centrale deel van het plangebied is een tweede vindplaats aangetroffen (figuur 9). Het betreft paalkuilen en een nederzettingskuil uit vermoedelijk het eind van de Vroege Mid- deleeuwen-begin Late Middeleeuwen. Deze sporen worden in één van de proef sleuven afgedekt door een archeologische laag uit vermoedelijk de Volle-Late Middeleeuwen. Waarschijnlijk bevindt zich hier een deel van een middeleeuws nederzettingsterrein. De proef sleuven zijn te smal om te bepalen of de paalkuilen te herleiden zijn tot structuren (bijv. huisplattegronden).
Gaafheid en conservering van de vindplaats
In het zuiden van proefsleuf 6 zijn de grondsporen nog beschermd door de afdekkende archeolo- gische laag. Naar het zich laat aanzien is hier nog sprake van een concentratie grondsporen (paal- kuilen); mogelijk een aanwijzing voor de aanwezigheid van een huis/erf. Ook elders zijn (ondiepe) grondsporen herkend die ouder zijn dan de tuinbedden en door het dichte tuinbeddensysteem over sneden worden. De sporen zijn vaak doorworteld door recente boomwortels. Zij zijn hierdoor aangetast, maar wel nog herkenbaar. Waarschijnlijk zullen de archeologische laag en de (paal-) kuilen over het algemeen geen onverkoolde botanische resten (en onverbrand bot) opleveren, gelet op de grondwaterstand. Dergelijke vondsten zijn eventueel wel bewaard gebleven in diepere grondsporen (zoals waterkuilen en waterputten) die in nederzettingscontext te verwachten zijn. Het verkoolde materiaal kan in elk geval wel een nadere indruk geven van het spectrum aan (lokaal) verbouwde gewassen.
Tabel 9. Scoretabel waardestelling vindplaats 1.
Waardering
Op grond van de waarderingstabel volgens de geldende KNA-specificaties wordt vindplaats 2 als behoudenswaardig beschouwd (tabel 10). Alhoewel de fysieke kwaliteit van de vindplaats middel- matig scoort, wordt de vindplaats op basis van de inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig geacht.
In de omgeving van het plangebied, bijvoorbeeld op de Heemskerkergeest ten noorden van het plange- bied, zijn veel vondsten aangetroffen uit de (Vroege) Middeleeuwen. Tot nu toe zijn geen bijbehorende sporen uit deze periode aangetoond. Ter plekke van vindplaats 2 bevindt zich wel een bewoningsniveau uit deze periode. Vindplaats 2 scoort daarom hoog op ‘zeldzaamheid’. Vind plaats 2 kan informatie ople- veren over de interne structuur van een nederzetting uit deze periode en over de bestaanseconomie (voor zover verkoolde organische resten dit toelaten); reden voor een middenscore voor het aspect infor- matiewaarde. Voor het aspect ensemblewaarde is aan de vindplaats een middenscore toegekend. De aangetroffen nederzetting kan een schakel zijn in het grote diachrone beeld van nederzettingsverschui- ving van de IJzertijdbewoning op de Heems kerkergeest tot in de huidige tijd.
Waarde Criteria Scores
Hoog Midden Laag
Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord
Herinneringswaarde Wordt niet gescoord
Fysieke Kwaliteit Gaafheid 2
Conservering 1
Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3
Informatiewaarde 2
Ensemblewaarde 2
Representativiteit n.v.t.
Tabel 10. Scoretabel waardestelling vindplaats 2.
6 Conclusies en aanbevelingen
6.1 Conclusies
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek in plangebied Heem 6 aan de Mar- quettelaan in Heemskerk is vastgesteld dat zich een niet-behoudenswaardige (vindplaats 1) en een behoudenswaardige vindplaats (vindplaats 2) in het plangebied bevinden. In deze paragraaf worden de conclusies gegeven in de vorm van de antwoorden op de onderzoeks vragen uit het PvE (Kok e.a., 2010).
1. Zijn in het plangebied tot een diepte van circa 1,0 m -Mv archeologische waarden aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting?
Ja; zie het antwoord op onderzoeksvraag 4.
2. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?
De bodem bestaat van boven naar beneden uit een bouwvoor/strooisellaag op een oude ver- stoorde (vermoedelijk opgebrachte) laag, in het zuiden van het plangebied plaatselijk op een archeologische laag, op Oud Duinzand. De aangetroffen grondsporen tekenden zich af in het Oude Duinzand en bevonden zich onder de oude verstoorde laag of onder de archeologische laag.
3. In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?
In het plangebied zijn verstoringen aanwezig in de vorm van doorworteling, boomvallen en recente ingravingen. Het archeologische sporenvlak is echter nog in voldoende mate aan- wezig. Zie het antwoord op onderzoeksvraag 4.
4. Zijn er grondsporen en, zo ja, wat is de aard, datering, diepteligging, kwaliteit en ruimtelijke verspreiding ervan?
In vrijwel het gehele plangebied zijn op een diepte variërend van 0,7 tot 1,05 m -Mv (1,1 tot 0,55 m +NAP) sporen van een agrarisch cultuurlandschap aangetroffen in de vorm van een tuinbeddensysteem (vindplaats 1). De tuinbedden en een bijbehorende greppel zijn op basis van het aangetroffen vondstmateriaal, hun stratigrafische positie en oversnijdingen gedateerd in het begin van de Nieuwe tijd. De oorspronkelijke diepte zal ongeveer 0,5 m geweest zijn.
De aangetroffen bedden hadden nu nog een dikte van circa 0,1 tot 0,25 m. De tuinbedden zijn sterk afgetopt en doorworteld. Plaatselijk zijn de sporen aangetast door recente verstoringen (ingravingen en mogelijk boomvallen). Omdat de sporen boven het niveau van de gemiddeld laagste grondwaterstand liggen en vanwege de lithologische context (zand), zijn de conser- veringsomstandigheden voor onverkoolde organische resten (zoals macroresten, bot, hout en pollen) slecht.
In het zuidelijke en centrale deel van het plangebied zijn op minimaal 0,8 m -Mv (1,3 tot 1,1 m +NAP) paalkuilen en een nederzettingskuil aangetroffen die waarschijnlijk uit het eind van de
Vroege Middeleeuwen-begin Late Middeleeuwen dateren. In het zuiden van het plangebied worden deze sporen plaatselijk afgedekt door een archeologische laag die in de Late Middel- eeuwen gevormd zal zijn. De top van deze laag ligt op een diepte variërend van 0,65 tot 1,3 m -Mv (1,4 tot 0,85 m +NAP). De sporen zijn plaatselijk oversneden door het tuinbedden sys- teem, maar nog wel duidelijk herkenbaar. In het zuiden van het plangebied worden de sporen beschermd door de archeologische laag. Om dezelfde redenen als bij de sporen van vind- plaats 1 geldt dat de conserveringsomstandigheden voor onverkoold organisch materiaal slecht zijn. Archeobotanisch onderzoek heeft dit bevestigd.
5. Laten de sporen zich tot structuren herleiden?
De proefsleuven zijn te smal om in de grondsporen structuren te herkennen.
6. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke verspreiding, hoe is de conserveringstoestand en wat is de typologische datering?
Het vondstmateriaal bestaat uit fragmenten aardewerk, bouwmateriaal (baksteenpuin, frag ment leisteen en verbrande leem) en één brokje ijzeroer (tijdens het onderzoek aangezien voor metaal- slak, niet verder verwerkt). Het grootste deel van de vondsten (n=73) is afkomstig uit archeologische sporen. De overige vondsten (n=29) zijn aangetroffen in recent verstoorde context.
In de verschillende tuinbedden zijn 35 vondsten gedaan. De vondstdichtheid is gering. Het betreft met name aardewerkscherven, maar ook bouwmateriaal. Het aardewerk en het bouw- materiaal dateert in de periode IJzertijd t/m Nieuwe tijd. Het materiaal is vermoedelijk van elders aangevoerd en is erg gefragmenteerd en soms verweerd.
In de archeologische laag in het zuiden van het plangebied (vindplaats 2) zijn elf fragmenten aardewerk en 24 fragmenten verbrande leem gevonden. De vondstdichtheid is hier matig. Het aardewerk wordt gedateerd in de Vroege - Late Middeleeuwen. De verbrande leem kan niet nader gedateerd worden.
In twee paalkuilen en in de grote kuil zijn respectievelijk twee fragmenten aardewerk en één fragment verbrande leem aangetroffen. Het aardewerk dateert uit het eind van de Vroege Middeleeuwen - begin Late Middeleeuwen. De vondstdichtheid in de paalkuilen en neder- zettingskuil is gering.
7. Zijn op basis van de grondsporen en het vondstmateriaal nadere uitspraken te doen over de aard van de activiteiten, de gebruiksduur van de vindplaats en eventuele veranderingen door de tijd heen?
Het plangebied is in ieder geval sinds het begin van de 19e eeuw in gebruik geweest als bos.
In de periode daarvoor, in de Nieuwe tijd, was het plangebied in gebruik als akker-/tuinbouw-
8. Is er sprake van een behoudenswaardige vindplaats?
Vindplaats 1, het tuinbeddensysteem uit de Nieuwe tijd, wordt niet behoudenswaardig geacht.
Vindplaats 2 wordt op basis van de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten wel behoudenswaardig geacht.
9. Indien geen vindplaats is aangetroffen, kan hier dan een verklaring voor worden gevonden (bijv. locatie te nat, verstoord, etc.)?
Niet van toepassing.
10. Indien sprake is van archeologische sporen en materialen uit verschillende perioden, bevin den die zich in een verticale stratigrafie?
Deels. Het jongste vondstmateriaal (bord uit de 18e eeuw) bevindt zich in de oude verstoorde laag. Daaronder bevinden zich archeologische waarden uit de periode Vroege Middeleeuwen t/m begin Nieuwe tijd. Over het algemeen tekenen de sporen van vindplaats 1 en vindplaats 2 zich op hetzelfde niveau af. Alleen lokaal (proefsleuf 6) is sprake van een archeologische laag waaronder alleen middeleeuwse grondsporen aanwezig zijn.
11. Indien er sprake is van sporen en vondsten, is het dan mogelijk om daarmee te bepalen wat ter plaatse in het verleden is uitgevoerd? Met andere woorden, wat is de aard van de site; bewoning, grafveld, agrarisch cultuurlandschap, landschappelijke inrichting (tuinarchitectuur in het geval van Nieuwe tijd)?
Vindplaats 1 maakt deel uit van een agrarisch cultuurlandschap uit het begin van de Nieuwe tijd;
vindplaats 2 betreft vermoedelijk nederzettingsresten uit de Middeleeuwen. Zie het antwoord op onderzoeksvraag 7.
12. Wat is de ouderdom, gaafheid, conservering en complexiteit van de aangetroffen archeolo- gische sporen en materialen? Dit geldt ook expliciet voor bot, hout, macroresten en pollen uit de eventueel aanwezige perioden.
Zie het antwoord op onderzoeksvraag 4 voor ouderdom, gaafheid en conservering. De com plexiteit van de aangetroffen sporen en materiaal is standaard. Ofschoon zich sporen van verschillende archeologische perioden op min of meer hetzelfde sporenniveau bevinden, zijn deze sporen goed van elkaar te onderscheiden.
13. Is het mogelijk om in de omvang van het te verstoren oppervlak in het gebied zinvol onder zoek te verrichten?
Over het algemeen zullen de geplande ingravingen niet dieper reiken dan tot boven de archeo- logisch relevante niveaus. De verstoringen ten behoeve van een aantal kabels en leidingen reiken dieper, maar zullen niet leiden tot verstoring van archeologisch relevante niveaus mits zij niet dieper reiken dan 0,6 m -Mv (ter plaatse van vindplaats 2 niet dieper dan 1,4 m +NAP binnen een strook van 50 m vanaf de zuidgrens van het plangebied en elders binnen vind- plaats 2 niet dieper dan 1,1 m +NAP). Onder deze voorwaarde is archeologisch vervolgon- derzoek niet zinvol. Diepere aanleg van kabels en leidingen zal wel leiden tot aan tasting van archeologische waarden binnen vindplaats 2. Indien de aanlegsleuven niet breder zijn dan
0,2-0,3 m, zal de omvang van het te verstoren vlak zo gering zijn dat hierin geen archeologisch zinvolle waarnemingen te verwachten zijn.
14. Herbergt het plangebied natuurlijke afzettingen die zich lenen voor het vervaardigen van een pollendiagram, waarmee de invloed van menselijk handelen in het verleden is te illustreren en te analyseren?
In het plangebied zijn geen organische afzettingen aangetroffen waarin zich geschikt mate riaal voor het vervaardigen van een pollendiagram bevindt. De conserveringsomstandigheden voor macroresten en pollen in het kalkloze duinzand zijn slecht, maar de aanwezigheid van derge- lijke resten kan niet worden uitgesloten.
15. Zijn op het plangebied voormalige venen of waterlopen die waterhoudend zijn geweest tijdens de perioden van bewoning rondom het plangebied en daardoor beschikbaar zijn geweest voor
‘natte deposities’?
Nee.
16. Is de aanleg van het huidige bos archeologisch te bepalen
Het bos dateert van na de tuinbedden (begin Nieuwe tijd) en op basis van historische kaarten (vermoedelijk kort) vóór circa 1830.
6.2 Aanbevelingen
Waar vindplaats 1 niet overlapt met vindplaats 2 (zie figuur 9: groen gemarkeerd terrein) kunnen de geplande bodemingrepen (zie hoofdstuk 2) vanuit archeologisch oogpunt zonder bezwaar wor den uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat zich in het zuidelijke en centrale deel van het plangebied een behoudenswaardige vindplaats bevindt (zie figuur 9: rood gemarkeerd terrein). Het betreft de resten van een waarschijnlijk middeleeuws nederzettings ter- rein. Gelet op hun ingravingsdiepte kunnen de geplande bodemingrepen ter plaatse van vindplaats 2 vanuit archeologisch oogpunt ook zonder bezwaar uitgevoerd worden, mits de kabels en leidin gen hier niet dieper worden ingegraven dan 0,6 m onder het maaiveldniveau van maart 2011 (ter plaatse van vindplaats 2 niet dieper dan 1,4 m +NAP binnen een strook van 50 m vanaf de zuid grens van het plangebied en elders binnen vindplaats 2 niet dieper dan 1,1 m +NAP) of de sleuven voor de kabels en leidingen niet breder zijn dan 0,2-0,3 m.
Literatuur
Ende, H. van der, R.M.R. van Oosten, E.D. Orsel & M.F. Roscher, 2007. Dwars door de stad.
Archeologische en bouwhistorische ontdekkingen in Leiden. Bodemschatten en bouwgeheimen deel 2: 65/66. Gemeente Leiden, Leiden.
Jordanov, M.S., 2007. Plangebied Kerkstraat, Digrosterrein, gemeente Noordwijk; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (proefsleuven). RAAP-rapport 1424: 13.
RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
Koene, B., J. Morren & F. Schweitzer, 2003. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300. Uitgeverij Verloren, Hilversum.
Kok, M.S.M., C.W. Koot & C.L. Nyst, 2010. Programma van Eisen voor een inventariserend veld- onderzoek in het plangebied Heem 6, Gemeente Heemskerk. AAC-notities 101. AAC/Projecten- bureau, Amsterdam.
Molenaar, S., 2009. Actualisatie Archeologische Monumentenkaart (AMK) provincie Noord-Hol land:
aanvullend bureau- en inventariserend veldonderzoek op terreinen van Archeo logische Betekenis.
RAAP-rapport 1837. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.
RGD, 1987. Geologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Kaartblad 19 West Alkmaar. Rijks Geologische Dienst, Haarlem.
Stiboka, 1979. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 19 Alkmaar - 20 Lelystad (gedeeltelijk). Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
Gebruikte afkortingen
AHN Actueel Hoogtebestand Nederland ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem
AWN Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
-Mv beneden maaiveld
NAP Normaal Amsterdams Peil PvE Programma van Eisen
SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodem beheer
Verklarende woordenlijst
antropogeen
Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen ge maakt/ver oor zaakt).
14C-datering
(Ook wel C14- of C14-datering.) Bepaling van gehalte aan radio-actieve koolstof 14C van orga- nisch materiaal (hout, houtskool, veen, schelpen e.d.) waaruit de 14C-ouder dom kan worden afgeleid. Deze ouderdom wordt opgege ven in jaren vóór 1950 na Chr. (jaren BP) met daaraan toege voegd de aan de meting verbonden mogelijke afwijking (stan daardde vi atie).
diachroon
Door de tijd heen, maar op dezelfde plaats (vergelijk: synchroon, gelijktijdig, maar op verschil- lende plaatsen).
geest
Zandgrond, waarop akkerbouw en bollenteelt mogelijk is; betreft vaak strandwal gronden.
kwelder
Begroeid en slechts bij zeer hoge vloed overstroomd buitendijks ge bied (vergelijk ‘schor’, ‘gors’
en ‘griend’).
organisch
Van plantaardige of dierlijke oorsprong Oude Duinen
Relatief lage duinen welke zijn ontstaan op de strandwal len voor de Hol landse kust van circa 3500 voor Chr. tot de Ro meinse tijd. Thans onder en ten oosten van de jonge duinen gele gen Oudland.
silt
Gronddeeltjes ter grootte van 2 tot 50 μm.
site
Een archeologische vindplaats (m.u.v. de vind plaats van een losse vondst).
strandwal
Door branding en zeestromingen ontsta ne zandrug paral lel aan de kustlijn welke uiteinde lijk boven gemiddeld hoog water uitkomt.
strati gra fie
Opeenvolging van lagen.
vaaggronden
Minerale gronden zonder duidelijke podzol-B-horizont, zonder briklaag en zonder minerale eerdlaag.
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen
Figuur 1. Ligging van het onderzoeksgebied (gearceerd); inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 2. Proefsleuven en kadastrale grenzen (rood) uit circa 1830 geprojecteerd op het AHN.
Figuur 3. Overzicht bekende archeologische informatie rondom het plangebied (binnen 1 km).
Figuur 4. Profielopname van het oostprofiel van proefsleuf 6 (circa 4 tot 8 m).
Figuur 5. Archeologische laag (spoor S 14) in proefsleuf 6.
Figuur 6. Tuinbedden in het vlak (proefsleuf 1, spoor S 1).
Figuur 7. Tuinbedden, coupe (proefsleuf 1, spoor S 1).
Figuur 8. Kuil met houtskoolrijke laag (spoor S 18) in proefsleuf 6.
Figuur 9. Advieskaart.
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
Tabel 2. Overzicht basisgegevens proefsleuven.
Tabel 3. Chronologisch overzicht van de aangetroffen aardewerktypen.
Tabel 4. Vondstmateriaal uit tuinbedden (S 1, S 2, S 5, S 9, S 13, S 17 en S 48).
Tabel 5. Vondstmateriaal uit archeologische laag.
Tabel 6. Vondstmateriaal uit paalkuilen (S 10 en S 22).
Tabel 7. Vondstmateriaal uit grote kuil (S 45).
Tabel 8. Overzicht van gewaardeerde monsters.
Tabel 9. Scoretabel waardestelling vindplaats 1.
Tabel 10. Scoretabel waardestelling vindplaats 2.
Tabel 11. Analyse aardewerk.
Bijlage 1. Sporenlijst.
Bijlage 2. Vondstenlijst.
Bijlage 3. Resultaten aardewerkanalyse (D.R. Stiller).
Kaartbijlage 1. Overzicht van grondsporen en vondsten in de proefsleuven 1 t/m 8; vlak 1 en profielen.