• No results found

6 Conclusies en aanbevelingen

6.1 Conclusies

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek in plangebied Heem 6 aan de Mar-quettelaan in Heemskerk is vastgesteld dat zich een niet-behoudenswaardige (vindplaats 1) en een behoudenswaardige vindplaats (vindplaats 2) in het plangebied bevinden. In deze paragraaf worden de conclusies gegeven in de vorm van de antwoorden op de onderzoeks vragen uit het PvE (Kok e.a., 2010).

1. Zijn in het plangebied tot een diepte van circa 1,0 m -Mv archeologische waarden aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting?

Ja; zie het antwoord op onderzoeksvraag 4.

2. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?

De bodem bestaat van boven naar beneden uit een bouwvoor/strooisellaag op een oude ver-stoorde (vermoedelijk opgebrachte) laag, in het zuiden van het plangebied plaatselijk op een archeologische laag, op Oud Duinzand. De aangetroffen grondsporen tekenden zich af in het Oude Duinzand en bevonden zich onder de oude verstoorde laag of onder de archeologische laag.

3. In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?

In het plangebied zijn verstoringen aanwezig in de vorm van doorworteling, boomvallen en recente ingravingen. Het archeologische sporenvlak is echter nog in voldoende mate aan-wezig. Zie het antwoord op onderzoeksvraag 4.

4. Zijn er grondsporen en, zo ja, wat is de aard, datering, diepteligging, kwaliteit en ruimtelijke verspreiding ervan?

In vrijwel het gehele plangebied zijn op een diepte variërend van 0,7 tot 1,05 m -Mv (1,1 tot 0,55 m +NAP) sporen van een agrarisch cultuurlandschap aangetroffen in de vorm van een tuinbeddensysteem (vindplaats 1). De tuinbedden en een bijbehorende greppel zijn op basis van het aangetroffen vondstmateriaal, hun stratigrafische positie en oversnijdingen gedateerd in het begin van de Nieuwe tijd. De oorspronkelijke diepte zal ongeveer 0,5 m geweest zijn.

De aangetroffen bedden hadden nu nog een dikte van circa 0,1 tot 0,25 m. De tuinbedden zijn sterk afgetopt en doorworteld. Plaatselijk zijn de sporen aangetast door recente verstoringen (ingravingen en mogelijk boomvallen). Omdat de sporen boven het niveau van de gemiddeld laagste grondwaterstand liggen en vanwege de lithologische context (zand), zijn de conser-veringsomstandigheden voor onverkoolde organische resten (zoals macroresten, bot, hout en pollen) slecht.

In het zuidelijke en centrale deel van het plangebied zijn op minimaal 0,8 m -Mv (1,3 tot 1,1 m +NAP) paalkuilen en een nederzettingskuil aangetroffen die waarschijnlijk uit het eind van de

Vroege Middeleeuwen-begin Late Middeleeuwen dateren. In het zuiden van het plangebied worden deze sporen plaatselijk afgedekt door een archeologische laag die in de Late Middel-eeuwen gevormd zal zijn. De top van deze laag ligt op een diepte variërend van 0,65 tot 1,3 m -Mv (1,4 tot 0,85 m +NAP). De sporen zijn plaatselijk oversneden door het tuinbedden sys-teem, maar nog wel duidelijk herkenbaar. In het zuiden van het plangebied worden de sporen beschermd door de archeologische laag. Om dezelfde redenen als bij de sporen van vind-plaats 1 geldt dat de conserveringsomstandigheden voor onverkoold organisch materiaal slecht zijn. Archeobotanisch onderzoek heeft dit bevestigd.

5. Laten de sporen zich tot structuren herleiden?

De proefsleuven zijn te smal om in de grondsporen structuren te herkennen.

6. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke verspreiding, hoe is de conserveringstoestand en wat is de typologische datering?

Het vondstmateriaal bestaat uit fragmenten aardewerk, bouwmateriaal (baksteenpuin, frag ment leisteen en verbrande leem) en één brokje ijzeroer (tijdens het onderzoek aangezien voor metaal-slak, niet verder verwerkt). Het grootste deel van de vondsten (n=73) is afkomstig uit archeologische sporen. De overige vondsten (n=29) zijn aangetroffen in recent verstoorde context.

In de verschillende tuinbedden zijn 35 vondsten gedaan. De vondstdichtheid is gering. Het betreft met name aardewerkscherven, maar ook bouwmateriaal. Het aardewerk en het bouw-materiaal dateert in de periode IJzertijd t/m Nieuwe tijd. Het bouw-materiaal is vermoedelijk van elders aangevoerd en is erg gefragmenteerd en soms verweerd.

In de archeologische laag in het zuiden van het plangebied (vindplaats 2) zijn elf fragmenten aardewerk en 24 fragmenten verbrande leem gevonden. De vondstdichtheid is hier matig. Het aardewerk wordt gedateerd in de Vroege - Late Middeleeuwen. De verbrande leem kan niet nader gedateerd worden.

In twee paalkuilen en in de grote kuil zijn respectievelijk twee fragmenten aardewerk en één fragment verbrande leem aangetroffen. Het aardewerk dateert uit het eind van de Vroege Middeleeuwen - begin Late Middeleeuwen. De vondstdichtheid in de paalkuilen en neder-zettingskuil is gering.

7. Zijn op basis van de grondsporen en het vondstmateriaal nadere uitspraken te doen over de aard van de activiteiten, de gebruiksduur van de vindplaats en eventuele veranderingen door de tijd heen?

Het plangebied is in ieder geval sinds het begin van de 19e eeuw in gebruik geweest als bos.

In de periode daarvoor, in de Nieuwe tijd, was het plangebied in gebruik als

akker-/tuinbouw-8. Is er sprake van een behoudenswaardige vindplaats?

Vindplaats 1, het tuinbeddensysteem uit de Nieuwe tijd, wordt niet behoudenswaardig geacht.

Vindplaats 2 wordt op basis van de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten wel behoudenswaardig geacht.

9. Indien geen vindplaats is aangetroffen, kan hier dan een verklaring voor worden gevonden (bijv. locatie te nat, verstoord, etc.)?

Niet van toepassing.

10. Indien sprake is van archeologische sporen en materialen uit verschillende perioden, bevin den die zich in een verticale stratigrafie?

Deels. Het jongste vondstmateriaal (bord uit de 18e eeuw) bevindt zich in de oude verstoorde laag. Daaronder bevinden zich archeologische waarden uit de periode Vroege Middeleeuwen t/m begin Nieuwe tijd. Over het algemeen tekenen de sporen van vindplaats 1 en vindplaats 2 zich op hetzelfde niveau af. Alleen lokaal (proefsleuf 6) is sprake van een archeologische laag waaronder alleen middeleeuwse grondsporen aanwezig zijn.

11. Indien er sprake is van sporen en vondsten, is het dan mogelijk om daarmee te bepalen wat ter plaatse in het verleden is uitgevoerd? Met andere woorden, wat is de aard van de site; bewoning, grafveld, agrarisch cultuurlandschap, landschappelijke inrichting (tuinarchitectuur in het geval van Nieuwe tijd)?

Vindplaats 1 maakt deel uit van een agrarisch cultuurlandschap uit het begin van de Nieuwe tijd;

vindplaats 2 betreft vermoedelijk nederzettingsresten uit de Middeleeuwen. Zie het antwoord op onderzoeksvraag 7.

12. Wat is de ouderdom, gaafheid, conservering en complexiteit van de aangetroffen archeolo-gische sporen en materialen? Dit geldt ook expliciet voor bot, hout, macroresten en pollen uit de eventueel aanwezige perioden.

Zie het antwoord op onderzoeksvraag 4 voor ouderdom, gaafheid en conservering. De com plexiteit van de aangetroffen sporen en materiaal is standaard. Ofschoon zich sporen van verschillende archeologische perioden op min of meer hetzelfde sporenniveau bevinden, zijn deze sporen goed van elkaar te onderscheiden.

13. Is het mogelijk om in de omvang van het te verstoren oppervlak in het gebied zinvol onder zoek te verrichten?

Over het algemeen zullen de geplande ingravingen niet dieper reiken dan tot boven de archeo-logisch relevante niveaus. De verstoringen ten behoeve van een aantal kabels en leidingen reiken dieper, maar zullen niet leiden tot verstoring van archeologisch relevante niveaus mits zij niet dieper reiken dan 0,6 m -Mv (ter plaatse van vindplaats 2 niet dieper dan 1,4 m +NAP binnen een strook van 50 m vanaf de zuidgrens van het plangebied en elders binnen vind-plaats 2 niet dieper dan 1,1 m +NAP). Onder deze voorwaarde is archeologisch vervolgon-derzoek niet zinvol. Diepere aanleg van kabels en leidingen zal wel leiden tot aan tasting van archeologische waarden binnen vindplaats 2. Indien de aanlegsleuven niet breder zijn dan

0,2-0,3 m, zal de omvang van het te verstoren vlak zo gering zijn dat hierin geen archeologisch zinvolle waarnemingen te verwachten zijn.

14. Herbergt het plangebied natuurlijke afzettingen die zich lenen voor het vervaardigen van een pollendiagram, waarmee de invloed van menselijk handelen in het verleden is te illustreren en te analyseren?

In het plangebied zijn geen organische afzettingen aangetroffen waarin zich geschikt mate riaal voor het vervaardigen van een pollendiagram bevindt. De conserveringsomstandigheden voor macroresten en pollen in het kalkloze duinzand zijn slecht, maar de aanwezigheid van derge-lijke resten kan niet worden uitgesloten.

15. Zijn op het plangebied voormalige venen of waterlopen die waterhoudend zijn geweest tijdens de perioden van bewoning rondom het plangebied en daardoor beschikbaar zijn geweest voor

‘natte deposities’?

Nee.

16. Is de aanleg van het huidige bos archeologisch te bepalen

Het bos dateert van na de tuinbedden (begin Nieuwe tijd) en op basis van historische kaarten (vermoedelijk kort) vóór circa 1830.