• No results found

ARREST VAN HET HOF 17 september 1987*

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARREST VAN HET HOF 17 september 1987*"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST VAN HET HOF 17 september 1987*

In zaak 433/85,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het tribunal de grande instance te Mulhouse, in het aldaar aanhangig geding tussen J. Feldain, vennootschapsdirecteur, wonende te Mulhouse (Frankrijk),

en

Directeur des services fiscaux van het departement Haut-Rhin, kantoorhoudende te Colmar (Frankrijk),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 95 EEG-Verdrag, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: T. F. O'Higgins, president van de Tweede kamer, waarne- mend voor de president, F. Schockweiler, kamerpresident, G. Bosco, O. Due, U. Everling, K. Bahlmann en R. Joliét, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo griffier: B. Pastor, administrateur

gelet op de opmerkingen ter terechtzitting ingediend door:

— J. Feldain, verzoeker in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door Y. Canus, advocaat,

— de Franse regering, vertegenwoordigd door P. Pouzoulet als gemachtigde en door Y. Souchet als deskundige,

* Procesual: Frans.

(2)

— de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. S. Kerse als gemachtigde,

— de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. F. Buhl als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 26 februari 1987,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juni 1987, het navolgende

Arrest

1 Bij vonnis van 19 december 1985, ingekomen ten Hove op 30 december daar- aanvolgend, heeft het tribunal de grande instance te Mulhouse krachtens arti- kel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van arti- kel 95 van dat Verdrag.

2 De vraag is gerezen in een geschil tussen J. Feldain en de Directeur general des impôts. Feldain, eigenaar van een motorrijtuig met een fiscaal vermogen van meer dan 16 pk, moest daarvoor de in artikel 1007 van de code général des impôts voorziene bijzondere belasting betalen. Deze belasting, die een forfaitair karakter had, was aanzienlijk hoger dan de differentiële belasting die verschuldigd was voor motorrijtuigen met een fiscaal vermogen van minder dan 16 pk.

3 Op 5 september 1984 diende Feldain een bezwaarschrift in, waarin hij verzocht om terugbetaling van het verschil tussen de bijzondere belasting die hij over de jaren 1983 en 1984 had moeten betalen, en het bedrag van de differentiële belas- ting op motorrijtuigen van de categorie 12 tot en met 16 pk. Toen aan het be- zwaarschrift geen gevolg werd gegeven, heeft hij op 20 november 1984 beroep ingesteld bij het tribunal de grande instance te Mulhouse.

(3)

4 In zijn arrest van 9 mei 1985 (zaak 112/84, Humblot, Jurispr. 1985, blz. 1375) heeft het Hof voor recht verklaard, dat „artikel 95 van het Verdrag verbiedt, mo- torrijtuigen met meer dan een bepaald fiscaal vermogen te onderwerpen aan een vaste bijzondere belasting waarvan het bedrag verscheidene malen hoger is dan het hoogste bedrag van de progressieve belasting die verschuldigd is voor motorrijtui- gen die dat fiscaal vermogen niet overschrijden, indien door die bijzondere belas- ting uitsluitend — met name uit andere Lid-Staten — ingevoerde motorrijtuigen worden getroffen."

5 O p 11 juli 1985, voordat het tribunal de grande instance te Mulhouse uitspraak had gedaan, kwam wet nr. 85/695 (JORF van 12.7.1985, blz. 7855) tot stand, waarbij de bijzondere belasting werd afgeschaft en vervangen door een differenti- ële belasting. De nieuwe wet voerde negen belastingschijven in, namelijk voor fis- cale vermogens tot 4 pk, van 5 tot en met 7 pk, van 8 en 9 pk, van 10 en 11 pk, van 12 tot en met 16 pk, van 17 en 18 pk, van 19 en 20 pk, van 21 en 22 pk, en van 23 pk en meer. Voor elk van deze schijven geldt een coëfficiënt, respectieve- lijk gelijk aan 1, 1,9, 4,5, 5,3, 9,4, 14,1, 21,1, 31,7 en 47,6. Het bedrag van de differentiële belasting wordt verkregen door het jaarlijks door de conseil général van ieder departement vastgestelde basistarief te vermenigvuldigen met de voor elke belastingschijf geldende coëfficiënt.

6 Ingevolge de Franse administratieve bepalingen ter zake wordt het fiscaal vermo- gen berekend aan de hand van een aantal parameters. Dat vermogen hangt in de eerste plaats af van de aard van de brandstof, namelijk benzine of diesel. In de tweede plaats hangt het samen met de cilinderinhoud van het motorrijtuig. Deze cilinderinhoud wordt gedeeld door een parameter K, gelijk aan de „gemiddelde snelheid die het motorrijtuig bij een toerental van 1 000 per minuut theoretisch bereikt in elk der versnellingen vooruit". Voor motorrijtuigen met een reëel ver- mogen van meer dan 100 kW bedraagt parameter K evenwel maximaal 21. Aan- vankelijk werd deze parameter voor auto's met een automatische versnellingsbak berekend op basis van het totaal aantal versnellingen. Sedert de administratieve circulaire van april 1983 worden echter voor automatische versnellingsbakken met vier versnellingen slechts drie daarvan in aanmerking genomen. Ten slotte wordt op de uitkomst van de deling van de cilinderinhoud door parameter K de expo- nent 1,48 toegepast.

7 Ten aanzien van aanhangige geschillen bepaalde de wet van 11 juli 1985, dat eige- naars die de bijzondere belasting hadden betaald en vóór 9 mei 1985 (de datum van het arrest Humblot) een bezwaarschrift hadden ingediend, recht hadden op terugbetaling van het verschil tussen de bijzondere belasting en het bedrag van de

(4)

nieuwe differentiële belasting voor het betrokken autotype. Feldain hield niettemin staande, dat hij recht had op terugbetaling van het verschil tussen het bedrag van de bijzondere belasting en dat van de differentiële belasting voor motorrijtuigen van 12 tot en met 16 pk. Naar zijn mening immers was ook de nieuwe wet in strijd met artikel 95 EEG-Verdrag en diende zij niet-toepasselijk te worden ver- klaard. De belastingadministratie was evenwel van mening, dat de terugbetaling moest worden beperkt op de wijze als in de nieuwe wet voorzien.

8 In deze omstandigheden heeft het tribunal de grande instance te Mulhouse beslo- ten het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„Verbiedt artikel 95 EEG-Verdrag op motorrijtuigen die een bepaald fiscaal ver- mogen te boven gaan, een differentiële belasting te heffen waarvan het bedrag exponentieel stijgt naar gelang van het fiscaal vermogen, dat op zijn beurt wordt bepaald volgens een formule die ertoe leidt, dat elk motorrijtuig met een bepaalde cilinderinhoud, dat niet in Frankrijk is gebouwd — waar in tegenstelling tot an- dere landen, met name van de EEG, dergelijke motorrijtuigen niet worden ge- bouwd —, door die exponentiële stijging wordt getroffen ?"

9 Ter verduidelijking van zijn vraag heeft de nationale rechter in de motivering van zijn verwijzingsbeschikking aangegeven, op welke punten de Franse regeling even- tueel in strijd zou kunnen zijn met artikel 95 EEG-Verdrag. Vooreerst wordt na de belastingschijf van 12 tot en met 16 pk (de laatste schijf waarin Franse auto's vallen) de progressievoet van de coëfficiënten — met andere woorden de verhou- ding tussen elk van deze coëfficiënten — exponentieel. In de tweede plaats worden vijf fiscale vermogens, namelijk van 12 tot en met 16 pk, samengevat in één belas- tingschijf, terwijl de hogere belastingschijven, die slechts voor ingevoerde motorrij- tuigen gelden, elk slechts twee of drie fiscale vermogens omvatten. In de derde plaats vestigt de nationale rechter de aandacht op de maximale waarde van para- meter K, die discriminerend zou kunnen zijn voor ingevoerde motorrijtuigen. In de vierde plaats meent hij, dat ook de berekeningswijze van parameter K voor automatische versnellingsbakken tot discriminatie zou kunnen leiden.

10 Voor de opmerkingen van verzoeker in het hoofdgeding, van de Franse regering, van de regering van het Verenigd Koninkrijk en van de Commissie wordt verwe- zen naar het rapport ter terechtzitting.

(5)

1 1 Vooreerst zij eraan herinnerd, dat het Hof in zijn arrest van 9 mei 1985 (Hum- blot, reeds aangehaald) heeft erkend, dat „de Lid-Staten bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht vrij blijven om produkten als motorrijtuigen te onderwer- pen aan een verkeersbelasting, die progressief stijgt volgens een objectief crite- rium". H e t Hof preciseerde echter, dat een dergelijke binnenlandse belasting „zich evenwel slechts met artikel 95 EEG-Verdrag verdraagt, voor zover zij geen discri- minerende of beschermende werking heeft". De bijzondere belasting voldeed vol- gens het Hof niet aan deze voorwaarde, omdat de belastingverhoging waartoe zij aanleiding gaf, „veel groter [was] dan de verhoging die onder de regeling van een progressieve belasting met evenwichtige tariefverschillen... uit de overgang van de ene naar de andere categorie motorrijtuigen voortvloeit".

12 Derhalve moet worden onderzocht, of een regeling als thans voor de nationale rechter in geding is, met deze beginselen in overeenstemming is.

1 3 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat bij de belastingschijven die voor fiscale vermogens tot 16 pk gelden, de progressiefactor van de coëfficiënten tussen 1,2 en 2,4 ligt, terwijl hij 1,5 bedraagt bij de hogere belastingschijven. In de pro- gressie van deze coëfficiënten treedt dus geen verschil op dat zou kunnen wijzen op een discriminerende of beschermende werking ten gunste van motorrijtuigen van Franse makelij.

1 4 In de tweede plaats omvatten de belastingschijven van de betrokken regeling in het algemeen twee of drie fiscale vermogens. Enkel voor motorrijtuigen met een fiscaal vermogen van 12 tot en met 16 pk is er een enkele, veel bredere belastingschijf.

Daarmee wordt de normale belastingprogressie dus afgeremd voor de binnen deze belastingschijf vallende motorrijtuigen die het grootste fiscaal vermogen hebben.

Uit de door de nationale rechter in zijn verwijzingsbeschikking aan het Hof ver- strekte gegevens blijkt, dat de belastingschijf voor fiscale vermogens van 12 en met

16 pk de laatste is waaronder motorrijtuigen van Franse makelij vallen en dat de hogere belastingschijven enkel gelden voor uit andere Lid-Staten ingevoerde mo- torrijtuigen. Deze indeling van de belastingschijven leidt ertoe, dat Franse top- klasse-auto's aan de normale progressie van de belasting ontsnappen. Zij heeft der- halve een discriminerende of beschermende werking in de zin van artikel 95 EEG- Verdrag ten gunste van in Frankrijk vervaardigde motorrijtuigen.

(6)

15 Wat in de derde plaats de berekeningswijze van het fiscaal vermogen betreft, wordt in de in geding zijnde regeling de waarde van parameter K gesteld op maxi- maal 21 voor motorrijtuigen met een reëel vermogen van meer dan 100 kW, met het gevolg dat motorrijtuigen met een mechanische versnellingsbak en een cilinde- rinhoud van meer dan 3 109,7 cm' steeds vallen in de categorie van meer dan

16 pk fiscaal vermogen. Wanneer parameter K aldus gelimiteerd wordt, is boven- dien uitsluitend de cilinderinhoud bepalend voor het fiscaal vermogen. Aangezien op de cilinderinhoud de exponent 1,48 wordt toegepast, heeft elke vergroting van de cilinderinhoud tot gevolg, dat de betrokken motorrijtuigen in de hoogste belas- tingschijven vallen.

16 Uit de door verzoeker in het hoofdgeding aan het Hof verstrekte en door de Franse regering niet weersproken gegevens blijkt, dat geen enkel motorrijtuig van Franse makelij een cilinderinhoud van meer dan 3 109,7 cm3 heeft. Doordat para- meter K op maximaal 21 is gesteld, zijn de hoogste belastingschijven slechts van toepassing op ingevoerde motorrijtuigen, die zonder deze beperking kleinere fis- cale vermogens zouden hebben. Overwegingen inzake het brandstofverbruik kun- nen een dergelijke beperking niet rechtvaardigen. Dienaangaande bestaat er im- mers geen belangrijk verschil tussen de motorrijtuigen waarvoor de limitering van parameter K gevolgen heeft, en vergelijkbare motorrijtuigen waarvoor die gevol- gen niet bestaan. Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat deze wijze van bepaling van het fiscaal vermogen niet objectief is en tot een bevoordeling van in Frankrijk gebouwde motorrijtuigen leidt.

17 Wat in de vierde plaats de berekeningswijze van parameter K voor auto's met een automatische versnellingsbak betreft, blijkt uit het dossier, dat de Franse regeling ter zake gewijzigd is om rekening te houden met de later op de markt verschenen automatische versnellingsbakken met vier versnellingen. De nieuwe berekenings- wijze van genoemde parameter blijkt evenwel geen discriminerende of bescher- mende werking te hebben ten gunste van in Frankrijk gebouwde motorrijtuigen, aangezien zij evenzeer voor deze geldt als voor motorrijtuigen die uit andere Lid- Staten zijn ingevoerd.

18 Mitsdien moet worden geconcludeerd, dat de wijze van berekening van de diffe- rentiële belasting zodanig is, dat alleen uit andere Lid-Staten ingevoerde motorrij- tuigen in de zwaarst belaste fiscale categorieën vallen, zonder dat dit objectief gerechtvaardigd is. De eigenaars van die motorrijtuigen hebben dus bijkomende lasten te dragen, met het gevolg dat de verbruiker bij aankoop van een topklasse-

(7)

auto geneigd zal zijn, de voorkeur te geven aan in Frankrijk gebouwde motorrij- tuigen boven die welke uit andere Lid-Staten zijn ingevoerd.

19 Gelet op het voorgaande moet worden geantwoord, dat een stelsel van motorrij- tuigenbelasting, dat enerzijds de normale progressie van de belasting afremt door een belastingschijf in te stellen die meer categorieën van fiscaal vermogen omvat dan andere schijven, zulks ten gunste van in het binnenland vervaardigde top- klasse-auto's, en dat anderzijds bepalingen ter vaststelling van het fiscaal vermogen omvat die ongunstig zijn voor uit andere Lid-Staten ingevoerde motorrijtuigen, een discriminerende of beschermende werking heeft in de zin van artikel 95 van het Verdrag.

Kosten

20 De kosten door de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmer- kingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het tribunal de grande instance te Mulhouse bij von- nis van 19 december 1985 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Een stelsel van motorrijtuigenbelasting, dat enerzijds de normale progressie van de belasting afremt door een belastingschijf in te stellen die meer categorieën van fis- caal vermogen omvat dan andere schijven, zulks ten gunste van in het binnenland

(8)

vervaardigde topklasse-auto's, en dat anderzijds bepalingen ter vaststelling van het fiscaal vermogen omvat die ongunstig zijn voor uit andere Lid-Staten ingevoerde motorrijtuigen, heeft een discriminerende of beschermende werking in de zin van artikel 95 van het Verdrag.

O'Higgins Schockweiler Bosco

Due Everling Bahlmann Joliét

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 1987.

De griffier P. Heim

De waarnemend president T. F. O'Higgins

kamerpresident

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1 Bij beschikking van 31 oktober 1985, ingekomen ter griffie van het Hof op 9 de- cember daaraanvolgend, heeft de pretore te Bolzano krachtens artikel 177 EEG- Verdrag twee

1 Bij uitspraak van 1 juni 1989, ingekomen ten Hove op 8 juni daaraanvolgend, heeft de Nederlandse Raad van State krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen

De aard en bijzondere ernst van de bewezen feiten, de omstandigheden waarin de feiten werden gepleegd, de rol van de beklaagde, de persoonlijkheid van de beklaagde en de

19 Voor zover de Griekse wettelijke regeling het recht van werknemers uit andere Lid-Staten die sinds 1 januari 1981 of daarvóór regelmatig in Griekenland werk- zaam zijn,

39 De derde vraag ten slotte betreft het punt of het opleggen van vaste prijzen in het kader van een selectief distributiestelsel voor perspublikaties dit stelsel onverenig- baar

voert aan dat geen bepaling van gemeen- schapsrecht de exporteur uit een derde land verbiedt, zich de door de commu- nautaire importeur ontvangen monetair compenserende bedragen

„Factuurwaarde conform/reactieprijs gecontroleerd/opgegeven bescheiden over- gelegd". 13 Bij een latere controle heeft de inspecteur van de belastingdienst van het

32 In de derde plaats is het betrokken verbod volgens de Belgische regering ook gerechtvaardigd wegens de noodzaak, de doeltreffendheid van de fiscale controles te verzekeren; in