• No results found

ARREST VAN HET HOF 12 februari 1987 *

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARREST VAN HET HOF 12 februari 1987 *"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST VAN H E T H O F 12 februari 1987 *

In zaak 390/85,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juri- disch adviseur E. Lasnet, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Krem- lis, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

verzoekster, tegen

Koninkrijk België, in de persoon van de minister van Buitenlandse betrekkingen, vertegenwoordigd door R. Hoebaer, directeur bij het ministerie van Buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, bijgestaan door L. Lempereur, adviseur bij de Bankcommissie, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, 4, rue des Girondins, résidence Champagne,

verweerder, betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk België de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet de nodige maatregelen te treffen om te voldoen aan de bepalingen van:

— richtlijn 7 9 / 2 7 9 / E E G van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs;

— richtlijn 8 0 / 3 9 0 / E E G van de Raad van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, en

— richtlijn 8 2 / 1 2 1 / E E G van de Raad van 15 februari 1982 betreffende de perio- dieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten,

wijst

* Procestaal: Frans.

(2)

H E T H O F VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: Mackenzie Stuart, president, C. Kakouris en F. Schock- weiler, kamerpresidenten, G. Bosco, T. Koopmans, K. Bahlmann en R. Joliet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: H . A. Rühl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 15 januari 1987,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter zelfder terechtzitting, het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 2 december 1985, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Ver- drag bij het Hof beroep ingesteld, strekkende tot vaststelling, dat het Koninkrijk België de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nage- komen door niet in nationaal recht om te zetten: richtlijn 79/279 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PB 1979, L 66, blz. 21), richt- lijn 80/390 van de Raad van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PB 1980, L 100, blz. 1) en richtlijn 82/121 van de Raad van 15 februari 1982 betreffende de periodieke informatieverstrekking door ven- nootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten (PB 1982, L 48, blz. 26).

2 Voor de voorgeschiedenis van het geschil en de middelen en argumenten van par- tijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts herhaald, voor zover zulks nodig is voor de redene- ring van het Hof.

(3)

3 Omdat de Commissie door de Belgische regering niet binnen de termijnen die in de betrokken richtlijnen waren gesteld en bij richtlijn 82/148 van de Raad van 3 maart 1982 (PB 1982, L 62, blz. 22) tot 30 juni 1983 waren verlengd voor de Lid-Staten die de drie richtlijnen tegelijkertijd zouden uitvoeren, in kennis was gesteld van de maatregelen die deze laatste had genomen om aan de drie richtlij- nen te voldoen, stelde de Commissie zich op het standpunt dat de uitvoeringsmaat- regelen niet waren vastgesteld en leidde zij de procedure van artikel 169 EEG- Verdrag in. N a de Belgische regering te hebben aangemaand haar opmerkingen in te dienen, hetgeen deze bij brief van 28 maart 1984 heeft gedaan, bracht de Com- missie op 16 april 1985 een met redenen omkleed advies uit. Omdat de uitvoe- ringsmaatregelen die de Belgische regering in haar antwoord van 24 mei 1985 op het met redenen omkleed advies had aangekondigd nog steeds niet waren getrof- fen, heeft de Commissie onderhavig beroep ingesteld.

4 De Belgische regering ontkent in haar verweerschrift niet, dat de drie richtlijnen nog niet in nationaal recht zijn omgezet. Zij beroept zich op de moeilijkheden waarop zij bij de uitvoering van die richtlijnen is gestuit: de korte termijnen voor de omzetting, de talrijke punten die in de nationale wetgeving moesten worden geregeld, de vaagheid van de richtlijnen waardoor de Lid-Staten zich verplicht zagen precieze voorschriften vast te stellen, de noodzaak om rekening te houden met de aan de gang zijnde totstandbrenging van een Europese kapitaalmarkt, en ten slotte, het gecompliceerde karakter van de nationale procedures en de aan de vaagheid van de richtlijnen te wijten moeilijkheden betreffende de aan de nationale bevoegde instanties toe te kennen bevoegdheden. Ten slotte gaf de Belgische rege- ring te kennen, dat zij op 7 maart 1984 de Raad van State een wetsontwerp voor advies had toegezonden dat, wanneer het werd goedgekeurd, de uitvoering van de drie richtlijnen bij wet zou verzekeren, en ter uitvoering van die wet drie konink- lijke besluiten had voorbereid die tegelijk met de wet in werking zouden treden.

5 De Commissie was van oordeel dat de inbreuk door de verklaringen in het ver- weerschrift van de Belgische regering afdoende was bewezen, zodat zij heeft afge- zien van repliek.

6 Ter terechtzitting heeft de Belgische regering nog meegedeeld, dat de Raad van State op 11 februari 1986 advies had uitgebracht over het wetsontwerp dat hem op 7 maart 1984 was voorgelegd, en dat dit ontwerp na een nieuw onderzoek begin april 1987 bij het Parlement zou worden ingediend. Wanneer dit bij voor-

(4)

rang werd behandeld, zou daarover tegen eind 1987 kunnen worden gestemd, zo- dat het dan van kracht kon worden. De uitvoeringsbesluiten zouden tegelijk met deze wet in werking treden.

7 Opgemerkt zij, dat die omstandigheden de aan het Koninkrijk België verweten niet-nakoming niet ongedaan kunnen maken. Immers, volgens vaste rechtspraak van het Hof kan een Lid-Staat zich niet ten exceptieve beroepen op bepalingen, praktijken of omstandigheden in zijn rechtsorde, ter rechtvaardiging van de niet- nakoming van uit de gemeenschapsrichtlijnen voortvloeiende verplichtingen.

8 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de nodige bepalingen vast te stellen om te voldoen aan de richtlij- nen 79/279, 80/390 en 82/121 van de Raad, de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

9 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien ver- weerder in het ongelijk is gesteld, moet hij in de kosten worden verwezen.

H E T H O F VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de nodige bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 79/279/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördina- tie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, richtlijn 80/390/EEG van de Raad van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, en richt-

(5)

lijn 82/121/EEG van de Raad van 15 februari 1982 betreffende de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de offici- ële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten, is het Koninkrijk België de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten van de procedure.

Mackenzie Stuart Kakouris Schockweiler

Bosco Koopmans Bahlmann Joliét

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 februari 1987.

De griffier P. Heim

De president A. J. Mackenzie Stuart

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

16 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd

1) Moet artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat Schotse whisky en vruchtenwijn van het type likeurwijn als omschreven in de wet en de bijlage

Voor bollen van sjalot en knoflook moet bovendien aan de volgende eisen worden voldaan : het teeltmateriaal moet rechtstreeks afkomstig zijn van materiaal dat in het stadium van

3. Onverminderd artikel 20 wordt, in geval van andere tekorten dan de in lid 1 bedoelde verliezen en in geval van verliezen waarvoor de in lid 1 bedoelde vrijstellingen niet

1 Bij vonnis van 19 december 1985, ingekomen ten Hove op 30 december daar- aanvolgend, heeft het tribunal de grande instance te Mulhouse krachtens arti- kel 177 EEG-Verdrag

1) Aanbeveling 86/198/EGKS van de Commissie van 13 mei 1986 moet aldus worden uitgelegd, dat, wanneer iedere nationale maatregel tot omzetting in nati- onaal recht ontbreekt, de

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement

1) Artikel 48 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het beperkin- gen kan stellen aan het recht van een Lid-Staat om de voorwaarden en de modaliteiten van