• No results found

ARREST VAN HET HOF 4 maart 1986 *

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARREST VAN HET HOF 4 maart 1986 *"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST VAN HET HOF 4 maart 1986 *

In zaak 243/84,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Østre Landsret, in het aldaar aanhangig geding tussen

John Walker & Sons Ltd, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Londen, en

Ministerie van Belastingen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 95 EEG-Verdrag, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: T. Koopmans, kamerpresident, waarnemend president, U. Everling, K. Bahlmann en R. Joliét, kamerpresidenten, G. Bosco, O. Due, Y. Galmot, C. Kakouris en F. Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal: P. VerLoren van Themaat griffier: D. Louterman, administrateur gelet op de opmerkingen ingediend door:

— de vennootschap John Walker & Sons Ltd, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door P. Alsted, advocaat te Kopenhagen, voor de schrifte- lijke behandeling, en door P. Alsted en M. Waelbroeck, advocaat te Brussel, voor de mondelinge behandeling,

* Procestaal: Deens.

(2)

— de regering van het Koninkrijk Denemarken, vertegenwoordigd door L. Mika- elsen, juridisch adviseur bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, en, in het bijzonder, het ministerie van Belastingen, verweerder in het hoofdgeding, ver- tegenwoordigd door G. Larsen, advocaat te Kopenhagen,

— de regering van de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. F. Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen, als gemachtigde, bijgestaan door M. Conti, avvocato dello Stato,

— de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. F. Buhl,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 december 1985,

het navolgende

ARREST (omissis)

In rechte

1 Bij beschikking van 27 september 1984, ingekomen ten Hove op 5 oktober daar- aanvolgend, heeft het Østre Landsret krachtens artikel 177 EEG-Verdrag verschei- dene prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel. 95 EEG-Verdrag, ten einde de verenigbaarheid met deze bepaling te kunnen beoordelen van een krachtens de Deense belastingwetgeving toegepast stelsel van gedifferentieerde be- lasting op Schotse whisky en vruchtenwijnen van het type likeurwijn.

2 Volgens wet nr. 98 van 17 maart 1971 betreffende de accijns op wijn en vruchten- wijnen, laatstelijk gewijzigd bij wet nr. 149 van 11 april 1984, wordt op vruchten- wijnen van het type likeurwijn met een alcoholgehalte lager dan 20° vol. een bij- zonder, per liter berekend recht geheven. Schotse whisky is daarentegen, evenals ander gedistilleerd alsmede vruchtenwijnen van het type likeurwijn met een alco- holgehalte van meer dan 20° vol. en wijn van druiven van het type likeurwijn met een alcoholgehalte van meer dan 23° vol., volgens wet nr. 153 van 6 mei 1980,

(3)

betreffende de accijns op gedistilleerd, laatstelijk gewijzigd bij de wet nr. 149 van 11 april 1984, onderworpen aan een accijns bestaande uit een bijzondere belasting per liter eţhylalcohol en een belasting ad valorem, berekend op basis van de hoogste prijs waartegen het produkt in de groothandel wordt verkocht.

3 De Deense belastingwetgeving geeft geen definitie van vruchtenwijnen. Volgens een circulaire van het Deense directoraat douanezaken is vruchtenwijn een pro­

dukt dat wordt verkregen door gisting van vruchtensap of honing; het moet min­

stens 1 ° vol. gistingsalcohol bevatten en het alcoholgehalte mag in het eindstadium worden verhoogd door toevoeging van neutrale gedistilleerde alcohol, dit wil zeg­

gen met uitsluiting van alcohol met een typische smaak, zoals cognac, rum of whisky. Tijdens de behandeling is gebleken, dat het door natuurlijke gisting beko­

men alcoholgehalte in de praktijk 6 à 8° vol. bedraagt.

4 Blijkens de verwijzingsbeschikking produceert de vennootschap John Walker &

Sons Ltd., verzoekster in het hoofdgeding, Schotse whisky met een alcoholgehalte van 40° vol., die zij onder meer in Denemarken op de markt brengt. In 1982 heeft zij het Deense ministerie van Belastingen voor het Østre Landsret gedaagd om voor recht te horen verklaren, dat de gedifferentieerde belasting op Schotse whisky en op vruchtenwijnen van het type likeurwijn, volgens haar gelijksoortige althans concurrerende produkten, zich niet verdraagt met artikel 95 EEG-Verdrag.

s Ten einde te kunnen beoordelen of bovenbedoeld stelsel in strijd is met artikel 95 EEG-Verdrag, heeft de nationale rechterlijke instantie het Hof de volgende preju- diciële vragen voorgelegd :

1) Moet artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat Schotse whisky en vruchtenwijn van het type likeurwijn als omschreven in de wet en de bijlage als „gelijksoortige" en als ingevoerde respectievelijk binnen- slands vervaardigde produkten moeten worden beschouwd, met als gevolg dat het in strijd is met genoemde bepaling, een belastingregeling te handhaven vol- gens welke whisky als andere gedistilleerde alcohol wordt belast met een ge- combineerde heffing, ten dele berekend aan de hand van het alcoholgehalte en ten dele aan de hand van de prijs, terwijl voor vruchtenwijn en druivenwijn een belastingregeling geldt waarbij enkel een belasting over de hoeveelheid wordt geheven, wanneer de belastingregelingen leiden tot een lagere belasting voor

(4)

vruchtenwijn (en druivenwijn) dan voor whisky, wanneer in de belastingvoor- schriften niet wordt onderscheiden naar het land van oorsprong, wanneer in de betrokken Lid-Staat geen whisky wordt vervaardigd, maar niettemin om en na- bij drie vierde van het verbruik van de dranken die aan de hogere belasting op gedistilleerd zijn onderworpen, binnenslands wordtvervaardigd, en wanneer meer dan 99% van het verbruik aan vruchtenwijn van het type likeurwijn bin- nenslands wordt vervaardigd ?

2) Moet artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat on- der de in vraag 1 vermelde omstandigheden een vergelijking moet worden ge- trokken tussen de belasting op Schotse whisky en die op vruchtenwijn van het type likeurwijn, en zo ja, is het dan in strijd met genoemde bepaling, wanneer de belasting, in verhouding tot de prijs, de hoeveelheid en het alcoholgehalte van de dranken, wordt geheven als beschreven in de bijlage ?

3) Is het voor de beantwoording van de vragen 1 en 2 van belang, dat de belas- tingregeling voor vruchtenwijn historisch gezien verband houdt, met de wens, de fruittelers, die onder moeilijke klimaatsomstandigheden werken, betere af- zetmogelijkheden voor hun produktie te bieden ?

6 Schriftelijke opmerkingen, zijn ingediend door verzoekster in het hoofdgeding, de regering van het Koninkrijk Denemarken, de regering van de Italiaanse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag

7 In de eerste vraag wordt het Hof verzocht om uitlegging van het begrip „gelijk- soortige produkten" in de zin van artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag.

s Volgens verzoekster in het hoofdgeding zijn Schotse whisky en vruchtenwijnen van het type likeurwijn vergelijkbare en gelijksoortige produkten, die aan dezelfde behoefte van de verbruiker tegemoet komen. Beslissend voor de gelijksoortigheid is volgens haar de vervangbaarheidsgraad, en niet de grondstof van het produkt, noch de wijze van vervaardiging of de post in het gemeenschappelijk douanetarief.

In het bijzonder wijst verzoekster in het hoofdgeding erop, dat het alcoholgehalte van likeurwijnen voor 95% uit toegevoegde gedistilleerde ethylalcohol kan be- staan, dat smaak en kleur worden gewijzigd door toevoeging van extracten of aromatische stoffen en dat Schotse whisky normalerwijze aangelengd wordt ge- dronken, waardoor het alcoholgehalte gelijk is aan dat van likeurwijnen of zelfs lager.

(5)

9 Volgens de Deense regering, daarin gesteund door de Italiaanse, verschilt Schotse whisky van vruchtenwijnen van het type likeurwijn zowel ten aanzien van de grondstoffen en de wijze van vervaardiging (distillatie voor whisky, natuurlijke gis- ting voor vruchtenwijn) als inzake de kenmerkende eigenschappen en organolepti- sche kwaliteiten. Mitsdien zouden deze produkten onder verschillende posten van het gemeenschappelijk douanetarief vallen. De toevoeging van neutrale alcohol zou vruchtenwijnen niet in gedistilleerde drank veranderen.

10 Ook de Commissie is de mening toegedaan, dat de betrokken produkten qua ge- bruik niet gelijkaardig en vergelijkbaar zijn en niet als gelijksoortig in de zin van artikel 95, eerste alinea, kunnen worden beschouwd.

1 1 Om te beoordelen of produkten gelijksoortig zijn en het verbod van artikel 95, eerste alinea, derhalve van toepassing is, moet, gelijk het Hof overwoog in het arrest van 17 februari 1976 (zaak 45/75, Rewe, Jurispr. 1976, blz. 181), worden nagegaan of de produkten dezelfde eigenschappen hebben en aan dezelfde behoef- ten van de consumenten voldoen. In de arresten van 27 februari 1980 (zaak

168/78, Commissie/Franse Republiek, Jurispr. 1980, blz. 347) en 15 juli 1982 (zaak 216/81, Cogis, Jurispr. 1982, blz. 2701) gaf het Hof een ruime uitlegging aan het begrip gelijksoortigheid en nam het niet de volstrekte identiteit, maar het soortgelijke en vergelijkbare gebruik als maatstaf. Bij de beoordeling van de ge- lijksoortigheid moet dus enerzijds rekening worden gehouden met een aantal ob- jectieve kenmerken van beide soorten dranken, zoals hun oorsprong, wijze van vervaardiging en organoleptische kwaliteiten, met name smaak en alcoholgehalte, en anderzijds met het feit dat beide soorten drank al dan niet aan dezelfde behoef- ten van de consumenten kunnen beantwoorden.

i2 In casu moet worden vastgesteld, dat beide soorten drank duidelijk verschillende kenmerken hebben. Vruchtenwijnen van het type likeurwijn zijn door natuurlijke gisting verkregen produkten op basis van vruchten, terwijl Schotse whisky een door distillatie verkregen produkt op basis van granen is. Ook de organoleptische kwaliteiten van beide produkten zijn verschillend. Blijkens voormeld arrest-Rewe is het voor toepasselijkheid van het verbod van artikel 95, eerste alinea, niet vol- doende dat beide produkten een zelfde grondstof, zoals alcohol, bevatten; van gelijksoortigheid is eerst sprake, indien beide produkten een min of meer gelijk gehalte aan die grondstof hebben. Dienaangaande zij opgemerkt, dat het alcohol-

881

(6)

gehalte van Schotse whisky 40° vol. bedraagt en dat van vruchtenwijnen van het type likeurwijn, waarop de Deense wetgeving doelt, maximaal 20° vol.

n Gesteld al dat Schotse whisky op dezelfde manier kan worden gedronken als vruchtenwijnen van het type likeurwijn, te weten als aperitief, aangelengd met wa- ter of vruchtensap, dan leidt zulks nog niet tot gelijksoortigheid, aangezien de intrinsieke kenmerken van beide dranken fundamenteel verschillen.

H Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 95, eerste ali- nea, EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat produkten als Schotse whisky en vruchtenwijnen van het type likeurwijn niet als gelijksoortig zijn te be- schouwen.

Artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag

is Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of Schotse whisky én vruchtenwijnen van het type likeurwijn, zo zij niet gelijksoortig zijn, als con- currerende produkten moeten worden aangemerkt, en zo ja, of een gedifferenti- eerde belasting van beide produkten als voorzien in voornoemde Deense wettelijke regeling, niet onverenigbaar is met artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag.

16 Verzoekster in het hoofdgeding betoogt dat volgens de rechtspraak van het Hof bij de beoordeling van de concurrentieverhouding rekening moet worden gehou- den met de ontwikkelingsmogelijkheden van de markt en de substitutiemogelijkhe- den van de produkten. Schotse whisky zou voor de gemiddelde Engelse of Schotse consument hetzelfde zijn als vruchtenwijnen voor de gemiddelde Deense consu- ment. Wat betreft de fiscale last in verhouding tot de hoeveelheid produkt, het alcoholgehalte en de prijs — de door het Hof aangelegde vergelijkingsmaatsta- ven —, zou op whisky een aanzienlijk hogere belasting rusten dan op het concur- rerende Deense produkt.

17 De Deense en de Italiaanse regering merken op dat Schotse whisky en likeurwij- nen, gelet op hun specifieke kenmerken, hun organoleptische kwaliteiten en inzon- derheid hun verschillend alcoholgehalte, geen concurrerende produkten zijn. Het zou de Lid-Staten vrijstaan om gedistilleerd zwaarder te belasten dan wijn, en de Deense wettelijke regeling zou tot doel noch ten gevolge hebben dat een bepaalde

(7)

categorie dranken wordt beschermd. De Deense regering merkt nog op dat de Deense belastingregeling geen beperkende gevolgen heeft voor de invoer. Blijkens de statistieken zou de invoer van whisky tussen 1980 — toen de huidige belasting- regeling werd ingevoerd ter uitvoering van 's Hofs arrest van 27 februari 1980 (zaak 171/78, Commissie/Denemarken, Jurispr. 1980, blz. 447), waarbij de in de vroegere regeling vervatte begunstiging van aquavit werd veroordeeld — en 1985 met meer dan 30% zijn toegenomen, ondanks de dalende verkopen van verzoek- ster in het hoofdgeding.

18 Volgens de Commissie moet worden onderzocht, of de Deense belastingregeling de binnenlandse produktie beschermt. Hierbij merkt zij op dat de zwaar belaste gedistilleerde dranken merendeels binnenslands worden vervaardigd. Indien een belangrijk deel van de binnenlandse produktie voorkomt in alle fiscale categorieën, is haars inziens een stelsel waaronder voor whisky en binnenlands gedistilleerd van het alcoholgehalte en de prijs wordt uitgegaan en voor binnenlandse en ingevoerde likeurwijn enkel van het volume, verenigbaar met artikel 95, tweede alinea.

i9 Ingevolge artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag is het een Lid-Staat verboden, op de produkten van de overige Lid-Staten zodanige binnenlandse belastingen te heffen, dat daardoor andere produkties van eigen bodem zijdelings worden be- schermd.

20 Daarmee streeft dit voorschrift het algemene doel na, de fiscale neutraliteit te waarborgen; het dient te voorkomen dat een Lid-Staat produkten uit een andere Lid-Staat discrimineert door binnenlandse produkten via zijn nationale belastingre- geling te begunstigen, en aldus het vrije verkeer van goederen tussen de Lid-Staten belemmert.

2i Blijkens het door de verwijzende rechter overgelegde dossier en de bij het Hof ingediende opmerkingen is het laagst belaste produkt een produkt dat nagenoeg alleen binnenslands wordt vervaardigd en wordt whisky, een produkt dat uitslui- tend wordt ingevoerd, niet als zodanig belast maar als alcoholhoudende drank be- horende tot de fiscale categorie gedistilleerd, dat wil zeggen dranken met een hoog alcoholgehalte; tot díe categorie behoren ook andere, merendeels binnen- slands vervaardigde produkten.

883

(8)

22 Ten einde de verwijzende rechter in staat te stellen te beoordelen, of onder die omstandigheden de in de Deense belastingregeling voorziene gedifferentieerde be- lasting in strijd is met artikel 95, tweede alinea, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak (met name het arrest van 15 maart 1983, zaak 319/81, Commis- sie/Italië, Jurispr. 1983, blz. 601) het gemeenschapsrecht in de huidige stand van zijn ontwikkeling niet in de weg staat aan de vrijheid van de Lid-Staten om met behulp van objectieve criteria, zoals de aard van de grondstoffen of de toegepaste produktieprocédés, voor bepaalde goederen een stelsel van gedifferentieerde belas- ting vast te stellen. Zulke differentiaties verdragen zich met het gemeenschaps- recht, wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van economische beleidsoog- merken die zelf ook met de in het Verdrag en in het afgeleide recht gestelde eisen verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen alle mogelijke, recht- streekse of indirecte discriminatie jegens importen uit andere Lid-Staten en/of ie- dere vorm van bescherming van de concurrerende binnenlandse produkten wordt vermeden.

23 Z o n d e r dat uitspraak behoeft te w o r d e n g e d a a n over het bestaan van een eventuele c o n c u r r e n t i e v e r h o u d i n g tussen Schotse whisky en vruchtenwijnen van het type li- keurwijn, m o e t de t w e e d e v r a a g derhalve aldus w o r d e n b e a n t w o o r d d a t het g e - meenschapsrecht, in het bijzonder artikel 9 5 , tweede alinea, E E G - V e r d r a g , zich in de huidige stand van zijn ontwikkeling niet verzet tegen de toepassing van een stelsel van op objectieve criteria gebaseerde gedifferentieerde belasting op bepaalde d r a n k e n ; een dergelijk stelsel heeft geen beschermende w e r k i n g ten gunste van de binnenlandse p r o d u k t i e , w a n n e e r elke fiscale categorie een belangrijk deel van de binnenlandse p r o d u k t i e van a l c o h o l h o u d e n d e d r a n k e n omvat.

24 Gezien het antwoord op de eerste twee vragen, behoeft de derde niet te worden beantwoord.

Kosten

25 D e kosten d o o r de D e e n s e en de Italiaanse regering alsmede d o o r de Commissie van de Europese G e m e e n s c h a p p e n wegens indiening h u n n e r o p m e r k i n g e n bij het H o f gemaakt, k u n n e n niet v o o r vergoeding in aanmerking k o m e n . T e n aanzien van de partijen in het h o o f d g e d i n g is de p r o c e d u r e als een aldaar gerezen incident te beschouwen, z o d a t de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

(9)

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Østre Landsret bij beschikking van 27 september 1984 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat pro- dukten ah Schotse whisky en vruchtenwijnen van het type likeurwijn niet als gelijksoortig zijn te beschouwen.

2) In de huidige stand van zijn ontwikkeling verzet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag, zich niet tegen de toepassing van een stelsel van op objectieve criteria gebaseerde gedifferentieerde belasting op bepaalde dranken; een dergelijk stelsel heeft geen beschermende werking ten gunste van de binnenlandse produktie, wanneer elke fiscale categorie een belang- rijk deel van de binnenlandse produktie van alcoholhoudende dranken omvat.

Koopmans Everling Bahlmann Joliét Bosco Due Galmot Kakouris Schockweiler

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 maart 1986.

De griffier

P. Heim

De waarnemend president

T. Koopmans

kamerpresident

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

7 In deze arresten heeft het Hof geoordeeld dat artikel 95 van het Verdrag (thans artikel 110 VWEU) aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een

72/159 aldus moet worden uitgelegd, dat het de Lid-Staten niet is toegestaan bij de vast- stelling van de criteria waaraan andere dan natuurlijke personen moeten voldoen om

58 Aangezien ook het argument dat artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 in- coherent of onjuist is opgevat, dus moet worden afgewezen, dienen in de derde plaats

1) Het gemeenschapsrecht, met name artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) en richtlijn 76/207/EEG van de Raad van

voert aan dat geen bepaling van gemeen- schapsrecht de exporteur uit een derde land verbiedt, zich de door de commu- nautaire importeur ontvangen monetair compenserende bedragen

38 Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de bepalingen van de artikelen 28 EG en 30 EG en artikel 7 van de richtlijn niet in de weg staan aan

19 Ter beantwoording van deze vragen, die samen moeten worden onderzocht, dient te worden nagegaan of de exploitatie van een vliegveld een „project” in de zin van

1) Artikel 93, lid 3, laatste volzin, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG) moet aldus worden uitgelegd, dat een justitiabele die onderworpen is aan een heffing