• No results found

Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar het actuele lokaal historisch, volks- en heemkundig landschap in Vlaanderen (project Alpha )

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar het actuele lokaal historisch, volks- en heemkundig landschap in Vlaanderen (project Alpha )"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vlaams Centrum voor Volkscultuur Gallaitstraat 76/2

1030 Schaarbeek info@vcv.be www.vcv.be

Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek

naar het actuele lokaal historisch, volks- en heemkundig landschap in Vlaanderen

(project “Alpha”)

*

Samenvattende conclusies

Met de steun van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

dr. Marc Jacobs dr. Jeroen Walterus

© Vlaams Centrum voor Volkscultuur, januari 2003

© Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Cultuur, januari 2003

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur vzw en het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Cultuur

(2)

Inhoud

1 Inleiding --- 3

2 Nieuwe beleidsinstrumenten – nieuwe ontwikkelingen--- 4

3 Actualisering en sociaal kapitaal--- 6

4 Vertooggemeenschap en reflectie --- 11

5 Randsectoren en mondelinge geschiedenis--- 17

6 Kennisweb en volkscultuur.be--- 19

7 Valorisering en toekomst --- 20

8 BIJLAGEN--- 22

8.1 BIJLAGE 1: projectoverzicht --- 22

8.1.1 Timing --- 22

8.1.2 Overzicht van de opdrachten--- 22

8.1.3 Stuurgroep--- 22

8.1.4 Lijst van de projectpartners --- 22

8.1.5 Overzicht van onderzoeksrapporten --- 23

8.1.6 Valorisatie --- 24

8.1.7 Meer info --- 24

8.2 BIJLAGE 2: ‘Een toekomst maken voor ‘volkscultuur’: korte synthese beleidsgericht Delphi-onderzoek --- 25

(3)

1 INLEIDING

In project Alpha wordt een cultureel veld in Vlaanderen doorgelicht en beschreven.1 Het betreft hier deels een momentopname – anno 2001-2002 – van een sector waarvan belangrijke onderdelen en structuren beschreven en geregeld zijn in het decreet

‘volkscultuur’ van 1998. Tot op zekere hoogte was project Alpha een verkenning van de directe en nog te verwachten effecten van de door het decreet volkscultuur geïntroduceerde structuren, (sub)velden en instrumenten zoals een steunpunt. Het was tegelijkertijd ook een momentopname in een veld dat beïnvloed én belangrijker wordt door een aantal snelle interne en externe ontwikkelingen (cultuurbeleid, wetenschappelijke evoluties, maatschappelijke ontwikkelingen, …). Cultuur van alledag, alledaagse historische cultuur, tradities, allerlei vormen van erfgoed, lokale, regionale en andere identiteiten: het zijn belangrijke thema’s geworden in tijden van doorgedreven modernisering, musealisering, individualisering en globalisering.

Door de sinds 2001 gecommuniceerde en vervolgens uitgewerkte beleidsopties rond cultureel erfgoed kwam de ‘sector volkscultuur’ nog sterker in beeld, zeker nadat bleek dat volkscultuur als een belangrijk segment van cultureel(-)erfgoed(beleid) beschouwd wordt door de Vlaamse overheid. In verschillende onderdelen van project Alpha werd hierop ingespeeld door een aantal mogelijkheden af te toetsen (met name in het Delphi-onderzoek).

Landschap staat in de titel van dit onderzoek voor ‘veld’ (in de sociologische betekenis van het woord). Statistische analyse van de structuur van het veld maakt een belangrijk onderdeel uit van project Alpha. Ton Lemaire en Jan Kolen stelden vast dat het begrip ‘landschap’

zowel in de dagelijkse omgangstaal als in vele wetenschappen gebruikt wordt. Het slaat niet alleen op iets dat buiten u – op zichzelf – lijkt te bestaan, maar tevens op het beeld daarvan als schilderij of foto.

“Als we bewust(er) leren omgaan met het landschap, kunnen we er bewust(er) mee leven, erin wonen of bewegen. Wanneer we het landschap leren begrijpen en interpreteren, kunnen we ook keuzes maken, het eventueel behoeden of behouden (conserveren) en eigentijds betekenis en vorm geven (ontwikkelen). Met het oog op het behoud, het beheer en de mogelijke ontsluiting van een (cultuur)landschap moeten met de bewoners en andere betrokkenen afspraken worden gemaakt. En wil zo’n

‘bewustzijnscampagne mét engagement en verantwoordelijkheid’ ook tot duurzame concrete resultaten leiden, dan moet dit ook beleidsmatig onderbouwd en gesteund worden.”2

Het is verleidelijk deze passage metaforisch op te vatten en heel het onderzoek in dat licht te gaan bekijken. Het citaat werd ontleend aan het rapport van één van de deelprojecten van project Alpha, waarbij het effectief ging om landschappen, om een experiment met diverse

1 Dit document is een samenvatting van het eindrapport, dat ook ter beschikking is. Bij dit eindrapport horen twee boekdelen waarin alle eindrapporten van de partners zijn samengebracht. Deze boekdelen zijn evenwel niet in hun volledigheid in pdf-formaat beschikbaar. Sommige rapporten zullen wel aangeboden worden via de websites van het VCV en de Vlaamse Gemeenschap, andere rapporten zullen dan weer niet in hun ruwe vorm worden gepubliceerd of vrijgegeven. Een aantal rapporten over het kwantitatieve luik wordt samengevoegd tot één rapport, ‘Volkscultuur in cijfers’ (werktitel), dat zal worden vrijgegeven via websites (pdf), en in hard copy.

Verder worden diverse kleinere publicaties op basis van het materiaal gerealiseerd, zoals b.v. een boek over mondelinge geschiedenis dat dit jaar zal verschijnen op basis van het bestaande rapport.

2 Wandelenderwijs. Op zoek naar het geheugen van het landschap, Zoutleeuw, Eindverslag, 2002, bijlage 7.

(4)

groepen, instellingen en verenigingen. Wandelenderwijs. Op zoek naar het geheugen van het landschap vertrok vanuit de stelling: “Het landschap bestaat niet, het ontstaat voortdurend, zowel ‘an sich’ als door de blik van de aandachtige toeschouwer, die het landschap mits de nodige afstand en rust voortdurend beleeft en herschept door het ‘van binnenuit’ te ervaren.

Het landschap is herkenbaar en toch veranderlijk.”3

2 NIEUWE BELEIDSINSTRUMENTEN – NIEUWE ONTWIKKELINGEN

Door het decreet volkscultuur van 1998 werden nieuwe beleidsinstrumenten zoals een steunpunt, erkenning van representatieve koepelorganisaties, enveloppenfinanciering en beleidsplanning geïntroduceerd in een veld van erfgoedverenigingen en studiegezelschappen dat op deze manier in beeld kwam. Het is een vroeg voorbeeld van de hedendaagse decretale technieken in het cultureel regiem in Vlaanderen.4 ‘Volkscultuur’ fungeert in het decreet als container- of paraplubegrip waarmee een aantal disciplines én koepelorganisaties (familiekunde, heemkunde, industriële archeologie en volkskunde) en een open variacategorie (gethematiseerde volkskunde) worden aangeduid (voor een overzicht en verdere informatie, zie www.vcv.be). Van bijzondere betekenis was, naast een voorlopig relatief bescheiden financiële investering, de erkenning of, om het met de woorden van Pierre Bourdieu of Rudi Laermans te zeggen, de injectie van een grote hoeveelheid ‘symbolisch kapitaal’ door de overheid. Na de overgangsperiode tussen 1999 en 2001, waren begin 2002 de volgende koepelorganisaties erkend: Heemkunde Vlaanderen vzw, de Federatie voor Volkskunde in Vlaanderen vzw, het Samenwerkingsverband Familiekunde (met de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde en het Vlaams Centrum voor Genealogie & Heraldiek), en SIWE en de thematisch georiënteerde werkingen: Instituut voor Vlaamse Volkskunst, de Vlaamse Volkssportcentrale vzw, de Volksmuziekgilde vzw, de Academie voor Streekgebonden Gastronomie vzw, de Centrale voor Poppenspel vzw, de Hoge Raad voor Kant in Vlaanderen vzw en de Federatie van Vlaamse Historische Schuttersgilden.

Een heel belangrijke recente ontwikkeling is het feit dat de sector volkscultuur in deze legislatuur wordt benaderd en aangesproken als een sleutelsector in het beleid rond cultureel erfgoed (in het bijzonder roerend en immaterieel erfgoed). Totnogtoe ressorteert de sector onder de afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheekwerk van de administratie Cultuur.

Dit geeft aanleiding tot de vraag of ‘volkscultuur’ nu ‘sociaal-cultureel werk’ is of ‘erfgoed’.

Het antwoord is eenvoudig: beide, maar dat is geen probleem. Precies de brugfunctie van een door verenigingen gedragen sector waarvan de kernactiviteiten zich situeren in (bemiddeling bij) de omgang met cultureel erfgoed, is cruciaal. Deze brugfunctie biedt zeker bijzondere mogelijkheden en helpt bij het groeiproces en de ‘bescherming’ van een sector binnen een nieuw referentiekader waar archief- en museuminstellingen met veel meer professionele (bezoldigde of vrijgestelde) medewerkers werken. Het kan aanbevolen worden bij een

3Wandelenderwijs. Op zoek naar het geheugen van het landschap, Zoutleeuw, Eindverslag, 2002, p. 3. Zie ook Jan Kolen en Ton Lemaire, Landschap in meervoud. Perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw. Utrecht, Jan van Arkel, 1999.

4 Zie Rudi Laermans, Het cultureel regiem. Cultuur en beleid in Vlaanderen. Tielt, Lannoo, 2002, p.131 en passim.

(5)

reorganisatie de sterke punten mee over te planten, zoals de nadruk op IKZ, de relatieve bescherming van de vrijwilligersorganisaties en het investeren in het cultiveren van ‘sociaal kapitaal’. De Significant-enquête5 leverde ondubbelzinnige cijfers: 70% van de verenigingen gaat volledig akkoord met de stelling “volkscultuur is ook cultureel erfgoed” en 21% is in eerder grote mate akkoord. Voeg daar nog 7% verenigingen die “in redelijke mate akkoord zijn” aan toe en het wordt duidelijk dat een verpletterende 98% van de sector zich herkent in het cultureel-erfgoedparadigma.

Het voorstel van A.J. Bijsterveld om niet zozeer te werken aan professionalisering van de heemkundesector, dan wel te werken met professionele bemiddelaars of aan professionalisering van de bemiddelaars is niet onbelangrijk. Investeringen in consulenten in het steunpunt VCV, op provinciaal vlak of in de koepelorganisaties kunnen belangrijk zijn.

Tegelijkertijd is daar ook de vraag naar ondersteuning voor de kleine musea en documentatiecentra aan gekoppeld. Hierbij kan verwezen worden naar de doorlichtingsnota6 van Jeroen Walterus die deze problematiek onderzocht heeft. Ca. 200 documentatiecentra in Vlaanderen beheren samen een documentair patrimonium van miljoenen stuks boeken, tijdschriften, archiefmateriaal, audiovisueel materiaal, prenten en foto’s, stambomen, handschriften, … We kunnen stellen dat het verspreid documentair, en in hoofdzaak papieren erfgoed bij de documentatiecentra van de verenigingen in de (kern)sector volkscultuur van een grote omvang en diversiteit is, en wellicht zeer veel zgn. ‘grijze literatuur’ of uniek (lokaal) materiaal (unica) omvat, en bijgevolg van een zeer grote culturele en historische waarde is. Deze documentatiecentra zijn ‘kennis- en bewaarcentra’, die voor het lokaal verweven cultureel erfgoed en de lokale geschiedenis van zeer groot belang zijn. In een voorzichtige schatting kunnen we het cijfer van ca. 150 musea in beheer in de sector volkscultuur in Vlaanderen naar voren schuiven als een reëel gegeven. Daarnaast zijn er honderden andere lokale of kleinschalige musea die elementen van materiële volkscultuur presenteren. Ook heel wat individuen hebben hun eigen ‘schatkamer’: kleine eenkamercollecties of meer, die elk een museum op zich vormen. In het kader van het project werden ca. 700 musea en collecties gedetecteerd die in grote mate materiaal omvatten dat relevant is voor de studie van volkscultuur in Vlaanderen. Vaak is dit beleidsmaterie voor lokale besturen.

Het Delphi-onderzoek resulteerde in een grondige SWOT-analyse van de nieuwe situatie en in een bespreking van een hele reeks concrete maatregelen en voorstellen met betrekking tot de sector en het steunpunt. Een synthese werd opgenomen in bijlage 2.

Opvallend is de enorme bereidheid om in het nieuwe verhaal van het cultureel-erfgoedbeleid te stappen en daar een belangrijke rol in te spelen.

Hierbij kwam wel duidelijk naar boven dat de sector volkscultuur en bij uitbreiding die van de erfgoedverenigingen (die meestal onder “volkscultuur” gesitueerd kunnen worden) versterkt moeten worden, zowel op korte termijn (waarbij de meest renderende investering het inzetten op stafmedewerkers lijkt, naast begeleide projectwerking) als op lange termijn (door een groeiscenario te voorzien dat compatibel is met de groei van andere sectoren van cultureel erfgoed).

5 Significant BVBA, Schriftelijk onderzoek bij de verenigingen, zie deel 4.4 van het rapport Inventarisatie van de sector volkscultuur ( Jeroen Walterus), project Alpha, VCV, 2002.

6 Jeroen Walterus, Doorlichtingsrapport documentatiecentra sector volkscultuur. Project Alpha, VCV, 2002.

(6)

Een andere belangrijke recente ontwikkeling, sinds 2002, is het in werking treden van het decreet op het lokaal cultuurbeleid. Ook dit biedt, door de combinatie van de beleidsaccenten op volkscultuur/erfgoedverenigingen, erfgoedbeleid en integraal en geïntegreerd lokaal cultuurbeleid, bijzondere perspectieven. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties en verenigingen die Vlaanderen (11%) of een provincie (6%) als werkgebied beschouwen enerzijds en lokale verenigingen anderzijds (Rapport Significant, p.

16, Q6). Voor beleidsmakers moet het duidelijk zijn dat er een nauwe relatie is tussen lokaal cultuurbeleid, volkscultuurbeleid, erfgoedbeleid en beleid rond verenigingen (volwassenenwerk), die zich met name in de heemkundige sector situeren. Opmerkelijk zijn de cijfers dat 25% van de verenigingen een deelgemeente als actieterrein neemt. Hiermee wordt een relatie met het verleden gecultiveerd (met name van voor de “fusie”): dit hangt soms samen met de oprichtingsdatum maar bijvoorbeeld ook met de situatie van de bronnen.

Er is ook een relatie met het plaatselijke collectief geheugen rond precies de fusieoperatie. Dit is zeker interessante stof voor verder onderzoek. 29% neemt de fusiegemeente als referentiegebied en 11% ziet een ruimere werking binnen randgemeenten. Het is dus duidelijk dat minstens 68% zich op het terrein van het lokale cultuurbeleid situeert. Precies de combinatie van speerpuntbeleid rond erfgoed/volkscultuur op Vlaams niveau en de aanzetten tot lokaal cultuurbeleid kan voor de sector volkscultuur een gouden combinatie zijn. Hier zijn aspecten van lokale identiteit van groot belang. Opmerkelijk laag is de 3% van de verenigingen die op een stadsbuurt gericht zijn, in het licht van de groeiende aandacht van het opbouwwerk. Hier is zeker een domein dat nog open ligt.

Het VCV en de sector volkscultuur zouden een rol als brug tussen het sociaal-culturele werkdomein en het domein van cultureel erfgoed voluit moeten kunnen spelen, als steunpunt van de erfgoedverenigingen in Vlaanderen binnen een geïntegreerd erfgoedbeleid. Daartoe moeten voldoende middelen voorzien worden om de sector te actualiseren, te professionaliseren en te moderniseren (te verjongen) en aansluiting te laten vinden bij de huidige beleidsontwikkelingen. De belangrijkste technieken in de sociaal-culturele sector moeten zeker verder gecultiveerd en aangewend worden in de kernsector, want het is duidelijk dat in deze sector van vrijwilligers en verenigingen een groot potentieel aan sociaal kapitaal aanwezig is.

3 ACTUALISERING EN SOCIAAL KAPITAAL

Een belangrijke factor in het (beleids)verhaal van de sector ‘volkscultuur’ is de gewijzigde perceptie en waardering van het brede verenigingsleven dat als middenveld kan worden beschouwd. Daar waar de houding in de jaren 1980 en 1990 varieerde tussen onverschilligheid en vijandigheid, wordt het middenveld aan het begin van de 21e eeuw geconfronteerd met de erkenning van het bestaansrecht, nut, maatschappelijk en democratisch potentieel. ‘Sociaal kapitaal’ is daarbij een van de sleutelbegrippen. De voorbije jaren werd vaak de vraag gesteld of ‘het middenveld’ teloorgaat, samen met de algemene aftakeling van het collectieve sociaal kapitaal. Hooghe en anderen stellen vast dat rond het tweede millennium 51% van de bevolking in Vlaanderen tussen 18 en 75 jaar actief lid is van een vereniging. 22% is actief lid van minstens twee verenigingen. 10% bekleedt een bestuursmandaat in zo’n vereniging. 20% verricht vrijwilligerswerk en besteedt daar

(7)

gemiddeld 3 uur en 32 minuten per week aan. Dit kan bezwaarlijk een crisis worden genoemd.7 De voorbije twintig jaar zou er sprake zijn van een lichte toename van de participatie, vooral binnen de sportverenigingen, minder in levensbeschouwelijke verenigingen. Er zouden zich verschuivingen voorgedaan hebben in het verenigingsleven, van verzuilde verenigingen naar niet-verzuilde of pluralistische verenigingen. De organisaties in de sector volkscultuur zijn in principe pluralistische, niet-verzuilde verenigingen.

In het cultuurbeleid van de Vlaamse Gemeenschap wordt erg veel belang gehecht aan het verenigingsleven in Vlaanderen. Zoals blijkt uit diverse onderzoeksrapporten van project Alpha, in het bijzonder de enquête door Significant, is de ‘sector volkscultuur’ daarvan een belangrijk onderdeel. Het ligt voor de hand bij de overgang van de sector volkscultuur van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen/volksontwikkeling naar de erfgoedsector deze grote bron van sociaal kapitaal en verenigingsleven niet te verwaarlozen. Er wordt dan ook sterk voor gepleit niet alleen een brugfunctie te voorzien, maar een afzonderlijk zwaartepunt ten opzichte van erfgoedverenigingen verder te cultiveren.

De enquête uitgevoerd door Significant toont aan dat de omvang van de sector en de verenigingen niet mag worden onderschat. 22% van de verenigingen blijkt meer dan 400 leden te tellen, 60% meer dan 150 leden. Slechts 19% bestaat uit groepjes van minder dan 50 leden, gemiddeld zijn er 277 leden per vereniging (Rapport Significant, p. 37, Q32). 32% van de verenigingen verklaart stabiel te zijn gebleven en 23% zelfs dat ze licht in ledenaantal gestegen zijn. 3% meent dat ze met de helft gestegen zijn en 11% dat ze met meer dan de helft gestegen zijn. (Rapport Significant, p. 37, Q32.1 ; zie ook de cijfers in de powerpointpresentatie).

Uit de analyse van de evolutie van de oprichtingsdata van de momenteel bestaande verenigingen blijkt dat de sector volkscultuur als verenigingscluster vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw een bijzondere groei gekend heeft. 17% werd voor 1965 opgericht. Tussen 1965 en 1974 werd 16% van het huidige contingent verenigingen opgericht.

Een hoogtepunt van oprichting werd bereikt in de jaren 1975-1984 (30%): een periode van (economische) crisis, maar ook van intensief Vlaams cultuurbeleid dat bijzondere aandacht had voor deze sector via succesvolle programma’s als het ‘Jaar van het Dorp’ en de oprichting van een soort steunpuntstructuur (Centrum voor Vlaamse Volkscultuur). Niet minder dan 24% van de (huidige) volkscultuurverenigingen werd opgericht tussen 1985 en 1994.

Opmerkelijk is dat 13% van de onderzochte verenigingen werd opgericht in de voorbije vijf jaar. De sector blijft dus groeien en nieuwe partners aantrekken (Rapport Significant, p. 11, Q1).

De sterkste groeiers in het middenveld zijn de sportverenigingen, waarvoor goede cijfers beschikbaar zijn. De KBVB (Koninklijke Belgische Voetbalbond) telt sinds de jaren 1960 zo’n 400.000 leden. De andere ploegsporten worden geschat op 130.000 tot 150.000 leden. In totaal zijn er dus zo’n 600.000 personen die in België ploegsporten bedrijven.8 De individuele sporten groeiden sterk de voorbije jaren. Alles samen wordt de sportsector geschat op anderhalf miljoen beoefenaars in België.9 De kernsector volkscultuur is dus ongeveer zo groot

7 M. Elchardus, L. Huyse en M. Hooghe, Samenvatting en besluit. In: Elchardus, M., Huyse, L. en Hooghe, M.

(red.), Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel, VUBPRESS, 2000, p.211-238, p.211.

8 M. Hooghe, M. Elchardus en W. Smits, Wie participeert er (nog)? In: Elchardus, M., Huyse, L. en Hooghe, M.

(red.), Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel, VUBPRESS, 2000, p.47-77, p.75.

9 Idem, p.75-76.

(8)

als die van de ploegsporten (basketten, volleybal, etc.) in België samen, met uitzondering van voetbal.

Als we de voorbije halve eeuw in ogenschouw nemen is bijvoorbeeld de grote stijging van het aantal genealogen in Vlaanderen en ook de groei en omvang van de verenigingen (in de eerste plaats de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde) opmerkelijk.

Stamboomonderzoek is een eeuwenoude bezigheid, in het verleden vooral voor elites en bemiddelaars. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwam het genealogisch onderzoek steeds meer binnen bereik van brede lagen van de bevolking. Dit werd ook voor Nederland vastgesteld door Kees Ribbens. Dit vertaalde zich in de cijfers van lidmaatschap van de Nederlandse Genealogische Vereniging. Die groeide van circa 2.600 begin jaren 1970 over 5.000 leden in 1981 tot 11.000 leden vandaag. Er zijn in Nederland 31 regionale afdelingen, met eigen tijdschriften. Sinds 1983 functioneert een afdeling computergenealogie. Daarnaast is het aantal mensen dat deelneemt aan het Centraal Bureau voor Genealogie gestegen van 750 in 1950 tot ongeveer 11.000 in 1995. Dit is mutatis mutandis en rekening houdend met de bevolkingsaantallen vergelijkbaar met Vlaanderen. Uiteraard zijn er buiten deze groep nog zeer veel genealogen actief.10 Waarom doen steeds meer mensen aan genealogie? Deze ook voor project Alpha relevante vraag werd door Ribbens grondig behandeld. Sommigen schermen met het ‘stamboomvirus’. Er wordt ook gesproken over het gestegen scholingspeil, de uitbreiding van de vrije tijd, de betere toegankelijkheid en ontsluiting van archieven en de betere organisatiegraad van de beoefenaars. Maar dat is niet voldoende, zo stelde Ribbens, net als het aantonen van een prestigieuze afstamming niet cruciaal is.11 De stelling dat genealogische activiteit nauw verbonden is met besef van een verwantschap met voorgaande generaties en ideeën van eigen identiteit geworteld uit gezamenlijk verleden is vooral geldig voor wat tijdens het proces van het opzoeken ontstaat. Of was het een reactie op ontwikkelingen in de westerse cultuur waardoor het individu centraler komt te staan en het belang van verwantschap minder aandacht krijgt? Ribbens stelt daarbij terecht dan men genealogie niet alleen als een activiteit die een reactie is op de individualisering mag duiden, want het is een insteek via individuen en netwerken: “Het gevoel van gemeenschappelijk en verwantschap dat ontstaat tijdens genealogische activiteiten kan weliswaar uitmonden in sociale activiteiten zoals het publiceren van (onderdelen van) de stamboom, het organiseren van familiereünies of het oprichten van familieverenigingen, maar blijft vermoedelijk in veel gevallen beperkt tot het individuele domein van de studeerkamer waar nauwelijks andere belangstellenden over de drempel komen. De aanwezigheid van grote aantallen oudere volwassenen met veel vrije tijd en van een goede infrastructuur op dit historische deelterrein vormt vermoedelijk een belangrijke combinatie die veel verklaart. Dat deze mensen zich juist op genealogie richten, komt vermoedelijk voort uit de aantrekkelijke invalshoek waarbij de onderzoeker uit kan gaan van zijn eigen persoon en zijn eigen verleden. Een stellingname tegen het individualisme is hierbij hooguit een incidentele bijwerking, maar zeker geen vanzelfsprekend resultaat.”12

10 Kees Ribbens, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland, 1945-2000. Hilversum, Verloren, 2002, p.114-115.

11 Idem, p.117.

12 Ibidem.

(9)

De genealogische bedrijvigheid heeft ook effecten in de archiefwereld. In Nederland vormden genealogen in de jaren 1990 zo’n tachtig procent van de bezoekers van de rijksarchieven. Het zijn vaak doorzetters: ze zijn gemiddeld 52 jaar oud en gemiddeld al vier jaar met hun hobby bezig. Ribbens stelde in Nederland vast dat genealogische organisaties, zeker op landelijk niveau, met een veelheid aan kopij zitten. Zo kan een scherpere redactie worden gevoerd en door het hoog leggen van de lat verbetert het imago van de genealogie. Volgens Ribbens spraken archivarissen en professionele historici vroeger over genealogiebeoefening als een soort van “geslachtsziekte” en wordt nu het wetenschappelijke karakter meer gewaardeerd.

Nu blijken steeds meer archivarissen in te zien dat ze een pleidooi kunnen opzetten om archieven te legitimeren door de aanwezigheid van vele gebruikers, in het bijzonder van genealogen. Ook in Vlaanderen kan dit een niet onbelangrijke factor worden. Er zijn vele parallellen te trekken. Een duidelijke les uit de geschiedenis van de Nederlandse familiekundige en heemkundige organisaties is dat het ter beschikking stellen van goede en degelijk onderbouwde handleidingen van groot belang kan zijn, net als het oprichten van regionale onderzoekscentra, het uitbouwen van begeleidingscentra en het introduceren van consulenten. Noemenswaard is ook de impact van didactische televisieprogramma’s als de genealogiecursussen van Teleac. De formule van een handboek en een lessenreeks op televisie blijkt te werken. Het kan aanbevolen worden te onderzoeken of dit, bijvoorbeeld in projectvorm, ook in Vlaanderen zou kunnen aanslaan.

De Significant-enquête leverde opmerkelijke cijfers op. In 43% van de verenigingen vormen 60-plussers de helft van de leden en in 24% van de gevallen zelfs meer dan 75% van de leden (Rapport Significant, p. 38, Q33). In de Raden van Bestuur is 32% ouder dan zestig. (Rapport Significant, p. 34, Q29). De vraag is of dit louter en alleen het ouder worden van de leden is;

in sommige gevallen wel. Maar precies in de leeftijdsfase na 55 wordt bij velen de belangstelling gewekt en stappen ze in de werking. Nu is dit door de vergrijzing van de bevolking een momenteel sterk groeiende groep van de bevolking in Vlaanderen. Het kan aanbevolen worden om niet alleen bijzondere werkvormen en methoden op punt te stellen, maar ook om speciale campagnes op te zetten om jonggepensioneerden en bejaarden te interesseren. Samenwerking met verenigingen, organisaties of tijdschriften die de bejaarden, die jong van hart zijn, bereiken, lijkt aangewezen. In het Delphi-onderzoek wordt daarop nader ingegaan.Voor de sector volkscultuur is de vergrijzing van onze maatschappij niet noodzakelijk negatief, integendeel. Het verdient aanbeveling een bijzonder beleid te ontwikkelen om de bevolkingsgroep van 55-plussers naar de verenigingen en erfgoed toe te leiden en hen zo bij de studie van en zorg voor lokale geschiedenis en allerlei vormen van erfgoedzorg te betrekken.

Uiteraard is ook het aantrekken van jongeren een belangrijk aandachtspunt, net als de inbreng van vrouwen die geoptimaliseerd kan worden. Een interessante vaststelling is alvast dat de weinige stafmedewerkers die in de koepels of themagerichte werkingen actief zijn – maar ook de meest recente aanwervingen in de volkskundemusea – vooral vrouwen zijn:

professionalisering van de kaders neemt de vorm aan van meer vrouwen op sleutelposities.

Uit de diverse deelonderzoeken blijkt duidelijk dat bijzondere (aansturende) inspanningen moeten worden geleverd rond culturele diversiteit en de inbreng van allochtonen, in eerste instantie wellicht via projecten en buurtwerking. In 91% van de verenigingen volkscultuur is minder dan 5% allochtonen lid (Rapport Significant, p. 38, Q33). Sinds midden 2002 werd er een stafmedewerkster (Katrijn D’hamers) gedetacheerd vanuit het vroegere Intercultureel

(10)

Centrum voor Migranten naar het VCV met het doel een actieprogramma rond culturele diversiteit in de sector volkscultuur op te zetten. Vanaf 1 januari 2003 komt ze in dienst van het VCV. Naast het werken aan de uitbreiding van de volkskundige canon en het aandacht vragen bij de verschillende subsectoren, hoort daar ook het opstarten van een werking met organisaties van allochtonen bij. De werking kan van volkscultuur tot immaterieel en roerend erfgoed worden uitgebouwd. Het verdient aanbeveling om bij het uitbouwen van het VCV tot centrum dat met verenigingen rond erfgoed werkt, ook dit aandachtspunt mee te nemen, zowel ten aanzien van de kernsector, de experimenten in de randsectoren als in de verenigingen van allochtonen zelf. Ook de relatie tussen culturele diversiteit en musea, archieven en andere erfgoedinstellingen zou vanuit zo’n werking gecultiveerd en gestimuleerd kunnen worden. Belangrijk is ongetwijfeld ook het opstarten van grote onderzoeksprojecten naar de multiculturele realiteit in het dagelijkse leven. Hier ligt een heel terrein open. Hierbij kan worden verwezen naar het Nederlands interdisciplinair onderzoek in de wijk Lombok en in de Transvaalwijk.13

Bij dit alles zijn opnieuw het cultiveren van deskundigheid, zowel inhoudelijk als op het vlak van communicatie en strategische planning, en strategische professionalisering cruciale factoren. Op korte en middellange termijn is een investering in stafmedewerkers in de koepelstructuren en het steunpunt nodig, net als een goede netwerkvorming met erfgoed- en verenigingenconsulenten en andere instellingen. Daarnaast is ook projectwerking een belangrijke piste.

Uit de discussie in het Delphi-project is gebleken dat de structurele financiering van de koepels momenteel vrij krap is en dat er weinig werkingsmiddelen overblijven als iemand in dienst wordt genomen. In afwachting en ter voorbereiding van groeiscenario’s die de beleidsaandacht voor erfgoed weerspiegelen, is duidelijk gebleken dat enkele maatregelen acuut zijn en belangrijke effecten kunnen sorteren.

De landelijke koepel van de heemkunde, het Verbond voor Heemkunde, belandde sinds het einde van de jaren 1990 in een crisissituatie, zowel qua representativiteit of de dekkingsgraad van provinciale en lokale heemkundige kringen als qua werking, mede door de confrontatie met de nieuwe beleidsinstrumenten. In 2002 werd uiteindelijk na een moeilijk overgangsproces een nieuwe start genomen, met bestuurswissels en een andere, veel positievere of coöperatieve opstelling ten opzichte van het decreet en de beleidsinstrumenten.

Een nieuwe naam, Heemkunde Vlaanderen, markeerde deze overgang..

Uit de telling blijkt dat er minstens 458 heemkundige verenigingen zijn. De cijfers van Significant en de cijfers uit de VCV-databases maken duidelijk dat dit een zeer grote sector met een enorm potentieel is, zowel binnen volkscultuur, erfgoedbeleid en lokaal cultuurbeleid (en de wisselwerking tussen beiden). Door de problemen van de voorbije jaren is er slechts een minimale ondersteuning. In 2002 is er in de koepelorganisatie slechts één secretariaatsmedewerker en één deeltijds stafmedewerker (60%) in dienst om het proces van herstel en integratie in de beleidskaders te begeleiden. Het verdient op korte termijn absolute aanbeveling om hier extra middelen voor personeel op universitair niveau te voorzien, zodat een intensievere werking, ook met het steunpunt mogelijk is.

13 Peter Jan Margry, Volkskunde en volkscultuur als integraal onderdeel van erfgoedbeleid. In: Innovatief beleid rond Cultureel erfgoed in Nederland. Erfgoedcongres, Provinciehuis, 29 mei 2002, p.19.

(11)

Zelfs met beperkte investeringen voor ICT-projecten kan in de andere grote koepelorganisaties enige ademruimte geschapen worden die toelaat om de in 2002 geformuleerde aanzetten tot professionalisering bijkomende kansen te geven.

4 VERTOOGGEMEENSCHAP EN REFLECTIE

Sinds de eerste helft van de 20e eeuw bestaan in de meeste Europese landen, en, zoals o.a.

Duitse voorbeelden duidelijk maken na de Tweede Wereldoorlog, ook in vele deelstaten en regio’s centrale overkoepelende onderzoekinstellingen en commissies voor ‘volkscultuur’.

Elke zichzelf respecterende staat (nationaal of regionaal) heeft zo’n officieel wetenschappelijk instituut dat zich met het domein van volkskunde bezighoudt. Dit is uiteraard niet toevallig en heeft alles te maken met de relatie tussen volkskunde, volkscultuur, identiteitsconstructie en natievorming.

In België loopt deze Vlaamse geschiedenis samen met de ontwikkelingen in Wallonië. Van bij de oprichting door een KB van 30 september 1937 functioneerden in de Nationale Commissie voor Folklore een Waalse en Vlaamse afdeling. Na de herstructurering van diverse commissies, waaronder de folklorecommissie, en de fusie in de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde (KBCV) werden wel contacten onderhouden tussen de twee afdelingen, maar gingen ze toch hun eigen weg. Na de staatshervormingen in de jaren 1970 en 1980 en na de groei van administraties van de Franse en Vlaamse gemeenschappen, kwamen de afdelingen van de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde onder de administratieve afdelingen in de deelstaten terecht. In Wallonië werd op 26 juni 1990 een duidelijke streep getrokken door het veranderen van de naam van Commission royale belge de Folklore, Waalse afdeling, in Conseil supérieur d’Ethnologie. Hieraan is ook een onderzoekscel in de administratie van de Franse gemeenschap gekoppeld, die geleid wordt door een doctor in de geschiedenis.14 In Vlaanderen werd de breuk met de formule van de Belgische commissie pas eind 1998 gemaakt. Daarbij werd wel een stap verder gezet, vooral naar Nederlands model, van effectief bemande en bevrouwde onderzoekscentra.

Het is van belang niet uit het oog te verliezen dat met name in een uitgewerkt internationaal wetenschappelijk en cultureel beleid van een culturele regio een herkenbaar centraal aanspreekpunt rond volkscultuur belangrijk is. Ten opzichte van Wallonië werd in Vlaanderen in 1998 een belangrijke stap voorwaarts gezet van advies- en representatiecommissie zonder noemenswaardig budget naar een centrum met onderzoeksbevoegdheden én -mogelijkheden.

Hiervoor werd inspiratie gezocht en gevonden in Nederland. Daar functioneren onder meer twee instellingen waarvoor het VCV nu als Vlaamse referentiepartner fungeert. Er komen samenwerkingsverbanden op gang die in de loop van de volgende jaren worden uitgewerkt - onder andere via CULTUUR. Tijdschrift voor Etnologie, gezamenlijke colloquia en studiedagen, en in de toekomst via gezamenlijke onderzoeksprojecten en projecten naar een groot publiek toe. Beide instellingen beschouwen het VCV als hun partner in Vlaanderen.

14 Daarnaast functioneert er sinds 1994 ook een Conseil supérieur des Arts et Traditions populaires et du Folklore. Hiermee wordt een deel van het veld gedekt, de eveneens onder de noemer volkscultuur varende randsector van mensen die “volkscultuur beoefenen”. Er is geen Vlaams equivalent (zie de schema’s in het rapport van Jeroen Walterus, Kencijfers, om een idee van de omvang te krijgen). Voor een analyse, zie Marc Jacobs, Roerend en immaterieel erfgoed. Een nieuw decreet in Wallonië (2002), Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 3 (2002) 3, p.11-18.

(12)

Het is in die zin belangrijk in te zien dat beide instellingen beschikken over een werkingsbudget in de vorm van projectgeld dat een veelvoud is van dat van het VCV. Het Meertens Instituut bijvoorbeeld is een onderzoeksinstituut te Amsterdam dat gericht is op het onderzoek en de documentatie van Nederlandse taal en volkscultuur.15 Het Instituut, met in totaal zestig medewerkers, bestaat uit twee onderzoeksgroepen (vroeger ‘volkskunde’ en

‘dialectologie’) en de afdeling Algemene Zaken. De onderzoeksgroep Nederlandse Etnologie doet onderzoek naar cultuurverschijnselen die vorm geven aan het dagelijks leven binnen de samenleving. Niet alleen de verschijnselen zelf, maar ook de processen van toe-eigening en betekenisgeving vormen het uitgangspunt van het etnologisch onderzoek. De sociale en geografische verspreiding van de bestudeerde objecten is daarbij een belangrijk gegeven. Het etnologisch onderzoek aan het Meertens Instituut kent de zwaartepunten Feest en Ritueel, Religieuze Cultuur, Materiële Cultuur en Orale Cultuur. Dit is ook het onderzoeksdomein dat in Vlaanderen door het Vlaams Centrum voor Volkscultuur bestreken wordt. Daarnaast dekt het Meertens Instituut een subveld dat in Vlaanderen op landelijke schaal momenteel nog geen expliciet beleidsdomein was, namelijk volkstaal, dialectologie en naamkunde. De onderzoeksgroep Variatielinguïstiek doet comparatief onderzoek naar synchrone, grammaticale taalvariatie. Totnogtoe is er geen Vlaams equivalent buiten de universiteiten in verband met variatielinguïstiek of dialectologie.

Het plaatst het personeelsbestand maar ook het feit dat wordt getracht een equivalente Vlaamse gespreks- en onderzoekspartner te zijn in perspectief als men de personeelsbezetting van het VCV (tot en met 2001: drie academische stafmedewerkers; in 2002 vijf) plaatst naast het gemiddelde van acht in het NCV en van zestig in het Meertens Instituut. In het Meertens Instituut wordt, om in te spelen op de internationale markt, van de medewerkers verwacht dat ze een doctorstitel op proefschrift halen of hebben. In 2001 werkten, los van ondersteunende ICT-diensten, boekhouding, documentatie en administratie, in de afdeling die zich met volkscultuur bezighoudt, 12 medewerkers met doctoraat op proefschrift, twee promovendi en twaalf andere universitair geschoolde onderzoekers. Het zegt iets over de graad van professionalisering en vooral over de kwalificatiegraad van medewerkers die internationaal gezien vooral bestaan uit stafmedewerkers die gepromoveerd zijn in cultuurwetenschappen (doctor zijn). Door de oprichting en uitbouw van het VCV heeft Vlaanderen voor het eerst een aanzet gegeven om de de voorbije dertig jaar steeds groter wordende kloof te dichten. Onder andere en vooral onder impuls van prof. dr. S. Top (KULeuven) werd de wetenschappelijke opdracht van de vroegere KBCV niet alleen overgeheveld, maar werden ook naar Nederlands voorbeeld aanzetten gegeven om dit effectief vorm te geven in de uitbouw van een equivalent onderzoekscentrum. De aanwerving van hooggeschoolde medewerkers (waarbij 2 houders van een doctoraat) gaf aan dat getracht zou worden de dialoog met de Nederlandse instellingen en met de instellingen in andere landen op het geijkte internationale niveau aan te gaan.

Het mag benadrukt worden dat de rol van zulke volkskundige instituten de voorbije jaren sterk veranderd is. Peter Jan Margry benadrukt dat er een grote breuk is met wat voor en in de jaren 1970 gebeurde (toen nog met de KBCV gewerkt werd aan onder andere een atlas) en dat ook het Meertens Instituut nu een nieuwe, sterk geactualiseerde en succesvolle koers vaart:

“De missie van het Meertens Instituut bestaat er vandaag dan ook in inzicht te verschaffen in culturele verschijnselen of factoren die bepalend zijn bij de

15 http://www.meertens.nl/publicaties/jaarverslag/2001/meertens2001.pdf .

(13)

ontwikkeling van groepsidentiteiten en groepsculturen, teneinde daarmee zowel de wetenschap als het politiek-maatschappelijk debat met nieuwe kennis en inzichten te ondersteunen en te stimuleren. Dit laatste aspect is een meer toegepaste vorm van de maatschappelijke, bestuurlijke en politieke instituties in Nederland. Het is duidelijk dat de beoefening van de volkskunde niet meer louter op zichzelf of in isolement kan staan. In toenemende mate is (…) te zien dat steeds meer rekening wordt gehouden met maatschappelijk actuele of relevante thema’s zoals de multiculturele samenleving of de verscheidenheid aan nieuwe vormen van festiviteit, ritualiteit, religiositeit of zingeving.”16

Dit omschrijft ook de taak die het VCV momenteel opneemt: studie van de effecten van processen van globalisering en migratie op de cultuur van het dagelijks leven, van alledag en alleman.

Zeer belangrijk is het inzicht dat de voorbije jaren op wetenschappelijk of reflexief gebied het domein volkscultuur bijzonder in beweging is. De studie van volkscultuur of de cultuur van alledag (etnologie of soortgelijke culturele studies) heeft zich in het begin van de 21e eeuw internationaal (en in het bijzonder in de Nederlanden) ontpopt tot een referentiewetenschap, zeker in het domein van het cultureel erfgoed. Het is binnen de nieuwe etnologie dat concepten zoals ‘culturele biografie’ werden uitgewerkt en nu verder ontwikkeld worden.17

Deze nieuwe wetenschappelijke dynamiek blijkt onder meer zeer duidelijk in het rapport van het door project Alpha georganiseerde colloquium over het erfgoedbeleid in Nederland (zie in het bijzonder de bijdrage van P.J. Margry). Het verslagboek van dit congres is momenteel beschikbaar op de website van de Vlaamse Gemeenschap (http://www.wvc.vlaanderen.be/cultuurbeleid/onderzoek/index.htm) en van het VCV (www.vcv.be).

Zoals voor Nederland door Kees Ribbens in een pas verschenen proefschrift over alledaagse historische cultuur in Nederland in de tweede helft van de 20e eeuw onderzocht werd, is het duidelijk dat ook in Vlaanderen de ontwikkelingen in het veld van bijvoorbeeld de heemkunde, de industriële archeologie en de familiekunde aanleiding geven tot reflectie over de manier waarop een samenleving vandaag met het verleden omgaat en er vorm aan geeft.18 De grens van het verleden lijkt op te schuiven tot bijna vandaag en in toenemende mate staat niet zozeer de canon van de vaderlandse geschiedenis centraal maar wel de geschiedenis van de eigen familie of woonplaats. De term ‘alledaagse historische cultuur’

duidt goed aan welke groepen door het decreet op volkscultuur uit 1998 werden samengebracht met onderzoekers van patronen en tradities in het dagelijks leven (volkskunde): dit levert interessante combinaties op. Het boek dat op basis van de

16 Peter Jan Margry, Volkskunde en volkscultuur als integraal onderdeel van erfgoedbeleid. In: Innovatief beleid rond Cultureel erfgoed in Nederland. Erfgoedcongres, Provinciehuis, 29 mei 2002, p.18.

17 Als basiswerk wordt Ton Dekker, Herman Roodenburg en Gerard Rooijakkers (red.), Volkscultuur: een inleiding in de Nederlandse etnologie. Nijmegen, SUN, 2000, beschouwd. Zie ook: Gerard Rooijakkers, Het leven van alledag benoemen. Cultureel erfgoed tussen ondernemerschap en nieuwe technologie, www.idzo.nl . Zie in dat verband de duiding in Marc Jacobs, Cultureel erfgoed. Een beleidsbrief in perspectief, Mores.

Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, 2 (2001) 2, p.4-11.

18 Ribbens, Eigentijds verleden.

(14)

deelonderzoeken van project Alpha zal verschijnen, gaat dieper in op deze problematiek en beoogt het debat in Vlaanderen aan te zwengelen.

Ook het eindrapport van twee campagnes rond ‘actuele volkscultuur’ van de Koning Boudewijnstichting (Alledaags is niet gewoon. Reflecties over volkscultuur en samenleven, Brussel 2002), moet hier aangehaald worden. Volgens Eric Corijn moet dringend werk gemaakt worden van het maken van een vertooggemeenschap en het stimuleren van reflectie, in het verlengde van onderzoek en discussies die momenteel in binnen- en buitenland worden gevoerd. Volgens hem hangt een toekomst maken voor volkscultuur nauw samen met het creëren van een nieuw soort werkveld met een eigen praktijk. Dit is trouwens ook één van de duidelijke boodschappen van het Delphi-onderzoek. In zijn reactie op de uiteenzetting van Margry over de nieuwe ontwikkelingen rond etnologie zette Eric Corijn op het erfgoedcongres van 29 mei 2002 te Antwerpen een heldere analyse neer: “De ontwikkelingen in Nederland in onderzoek en theorievorming oefenen een grote invloed uit in Vlaanderen. In Nederland is het vakgebied langer en sterker georganiseerd en ingebed in de academische activiteit. Dat is in Vlaanderen veel minder het geval. Het ontwikkelen van een eigen wetenschappelijke vertooggemeenschap zou het veld in Vlaanderen beter kunnen ondersteunen en ons misschien ook behoeden voor kritiekloos overnemen van sommige ontwikkelingen in Nederland.”19 Deze visie heeft hij nader uitgewerkt in een reeks bijdragen die gepubliceerd werden in het eindrapport Alledaags is niet gewoon.

Hierbij kan wel worden opgemerkt dat die vernieuwingsbeweging, in Vlaanderen en daarbuiten, tot voor kort vooral werd gecultiveerd door medewerkers van het VCV, actoren verbonden aan universiteiten, aan enkele tijdschriften of musea (in het bijzonder het Huis van Alijn). Enerzijds lijkt het aangewezen deze voortrekkersrol aan te moedigen en voort te zetten en ook internationaal de dialoog aan te gaan. Anderzijds is het duidelijk dat een grote uitdaging voor de volgende jaren het vertalen naar een groter publiek is, in de eerste plaats naar het brede veld van de sector ‘volkscultuur’.

Verschillende kwalitatieve onderdelen van project Alpha verkenden deze weg, waarbij in het bijzonder gewezen kan worden op de reader en masterclass van Barbara Kirshenblatt- Gimblett. Hieruit bleek onder andere dat ook in het (hoger) onderwijs en via cursussen moet worden ingespeeld op nieuwe inzichten binnen culturele studies en etnologie. Het opzetten van experimenten – vaak dus ook het voorzien van projectsubsidies – is een andere belangrijke stap. In project Alpha werd een pilotproject uitgewerkt rond landschappen en erfgoedtoerisme.

Hierbij moet ook worden gewezen op de internationale ontwikkelingen rond erfgoed (onder andere bij de UNESCO) waarbij het immateriële erfgoed (in belangrijke mate in de betekenis van volkscultuur) steeds belangrijker wordt. Het VCV is een potentiële partner om, in samenwerking met organisaties binnen en buiten de sector volkscultuur, op Vlaams niveau verschillende functies op te nemen als Vlaamse antenne en coördinatiepunt, onder andere op het vlak van documentatie en studie van immaterieel erfgoed en bij het detecteren, stimuleren of uitlokken van ‘best practices’. Hierbij wordt aanbevolen om het begrip volkscultuur ruim te definiëren (en onder meer de grote randsector van verenigingen die volkscultuur beoefenen, maar ook initiatieven daarbuiten, mee te betrekken).

19Eric Corijn, Repliek, Innovatief beleid rond Cultureel erfgoed in Nederland. Erfgoedcongres, Provinciehuis, 29 mei 2002, p.21.

(15)

De term etnologie die in 2000 in Nederland naar voor werd geschoven en de daaraan verbonden wetenschappelijke uitgangspunten zijn totnogtoe in het veld van verenigingen die werken over volkscultuur en erfgoed in Vlaanderen weinig doorgedrongen. Het begrip markeert een overgang van klassieke, traditionele volkskunde naar een 21e-eeuwse cultuurwetenschap. De enquête van Significant is in dat verband veelzeggend. Dit werd bij de kernsector (290 respondenten) afgetoetst met de stelling “recent onderzoek heeft mijn visie op volkscultuur grondig gewijzigd”. De resultaten zijn ontnuchterend: 43% is helemaal niet akkoord; 27% is in eerder kleine mate akkoord. Slechts 5% is in eerder grote mate akkoord en 4% is volledig akkoord (Rapport Significant, p. 56, Q52). Niet eens 1% (3 van de 380 respondenten) van de verenigingen gebruikt het ‘nieuwe begrip’ etnologie. Er moet de volgende jaren absolute prioriteit worden gegeven aan het organiseren van een confrontatie tussen vernieuwing en actualisering van de wetenschappelijke kanalen. Uiteraard hoeven mensen hun mening niet te herzien, maar prikkels tot verdere reflectie mogen wel worden gegeven. Het VCV poogt onder andere via het tijdschrift Mores. Tijdschrift voor Volkscultuur in Vlaanderen te wijzen op deze nieuwe benaderingen. Ook via de koepelstructuren zoals FVV worden inspanningen in die zin geleverd en wordt bijvoorbeeld het nieuwe handboek van Rooijakkers, Roodenburg en Dekker onder de aandacht gebracht. Hiervoor moeten nieuwe formules, onder andere via consulenten, cursussen en andere middelen, uitgewerkt worden. Op deze manier wordt een kloof gedicht tussen het denken over erfgoed bij beleidsmakers, academici en commentatoren die erover schrijven, en het veld van volkscultuur zelf. Het gaat daarbij onder andere om een vertaalprobleem. Dit wordt, zowel voor het VCV als voor andere instellingen, een belangrijke uitdaging die met studiedagen, lezingen, vormingscursussen en andere initiatieven kan worden aangepakt.

Hetzelfde geldt voor het verbreden van de canon van volkscultuurstudie in Vlaanderen.

Zo wordt in de internationale literatuur over volkscultuur de voorbije vijf jaar steeds meer aandacht besteed aan cybercultuur en de impact van wetenschap en techniek, in het bijzonder van internet en andere communicatiemiddelen. Dit opent belangrijke perspectieven voor het aansluiten bij (studie van) jongerencultuur en is één van de sleutels voor het doorgronden en duiden van de cultuur van alledag, in het bijzonder in het licht van globalisering. Er is een enorm potentieel om het wetenschappelijke veld hier uit te breiden en te dynamiseren, en heel nieuwe terreinen aan te boren die ook jongeren kunnen aanspreken. In de kernsector in Vlaanderen wordt dit volgens de Significant-enquêteresultaten nog niet evident bevonden:

34% is er helemaal niet mee akkoord en 28% in eerder kleine mate. Slechts 9% is in eerder grote mate akkoord en 8% volledig akkoord met de stelling dat ‘cybercultuur’ ook volkscultuur is (Rapport Significant, p. 56, Q52). Het kan aanbevolen worden dit te continueren en deze in de internationale wereld van volkscultuurstudie vertrekkende trein niet te missen.

In de epiloog van de KBS-studie worden enkele duidelijke suggesties gedaan. Een ervan is

“theoriearmoede keren”. Eric Corijn maakt duidelijk dat theoretische discussie momenteel onvoldoende plaats vindt en dat er momenteel een grote nood bestaat aan een vertooggemeenschap. Letterlijk: “Een toekomst maken voor volkscultuur hangt volgens hem nauw samen met het creëren van een nieuw soort werkveld met een eigen praktijk (…). Om zulke nieuwe praktijken om te zetten tot een nieuw werkveld is het noodzakelijk dat er ook een

(16)

discursieve praktijk wordt opgebouwd waarin de ervaring wordt uitgedrukt, gedocumenteerd en ter discussie gesteld.”20

In Nederland hebben de zusterinstellingen van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur, namelijk het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en het Meertens Instituut, een proactieve formule ontwikkeld: het direct of indirect financieren en bemensen van leerstoelen over volkscultuur, heemkunde en erfgoed. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur stelde een leerstoel in aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg: “Cultuur van de provincie Brabant”, in de praktijk gefocust op heemkunde en volkskunde. Het Meertens Instituut voert sedert 2000 een politiek van het organiseren en financieren, via een stichting, van leerstoelen aan verschillende universiteiten. Zo werd een hoogleraar Nederlandse etnologie benoemd aan de universiteit van Amsterdam (2001), gevolgd door een hoogleraar (volks)liederencultuur aan de universiteit van Utrecht en een hoogleraar historische antropologie/etnologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Peter Jan Margry maakte tijdens het erfgoedcongres te Antwerpen duidelijk welke effecten dit ressorteert: “Het is juist dit onderwijs dat in de afgelopen jaren een belangrijke brugfunctie vervult tussen de nieuwe theoretiserende volkskunde en de toegepaste omgang met de dagelijks cultuur of het cultureel erfgoed in de praktijk. Zodoende kunnen nieuwe inzichten over volkskunde en volkscultuur ook in politieke, bestuurlijke en commerciële circuits ingang vinden”.21

In Vlaanderen is er momenteel relatief weinig institutionele aandacht voor volkscultuur of erfgoed (in de nieuwe betekenissen van dit woord) omgezet in leerstoelen (met uitzondering van een leerstoel volkskunde aan de Katholieke Universiteit te Leuven) en formele opleidingen. Met de huidige Ba(chelors)-Ma(sters)-hervorming is er een historische kans om hierop in te spelen. Het kan zeker aanbevolen worden om de mogelijkheden te onderzoeken om hierover een gesprek tussen de minister van Cultuur en de minister van Onderwijs en/of de bevoegde administraties op te starten. Naast bestaande opleidingen als cultuurmanagement is er een absolute nood aan degelijke opleidingen rond erfgoed en erfgoedmanagement.

Ook andere Nederlandse oplossingen bieden stof tot reflectie. In Nederland werd lokale geschiedenis volgens Albert van der Zeijden vroeger nog vaak gezien als het trefpunt tussen amateurs en wetenschappers. Wat konden de amateurs van de wetenschappers leren en in hoeverre konden de wetenschappers gebruik maken van de lokale amateurs en hun informatie? Recent wordt een andere aanpak gehuldigd. De nieuwe trend is clustering en integratie, in het bijzonder via provinciale erfgoedhuizen. Daar worden de professionele bemiddelaars samengebracht: archeologieconsulenten, monumentenzorgconsulenten, museumconsulenten, archiefconsulenten en consulenten regionale geschiedenis. In zijn proefschrift geeft Kees Ribbens duidelijk aan voor welke uitdaging de wereld van de academisch gevormde historici zich bij het begin van de 21e eeuw gesteld ziet:

“De beroepsmatige activiteiten waarmee zij zich over het verleden ontfermen, zijn georganiseerd op basis van professionele wetenschappelijke normen die in de negentiende en twintigste eeuw tot stand zijn gekomen. Hun wetenschappelijke activiteiten vinden niet in een sociaal vacuüm plaats, maar binnen een complexe democratische samenleving. Historici dienen zich er in deze context van bewust te zijn geen monopolie te bezitten op geschiedenis. Het verwerven van kennis over de wijze

20 Epiloog. Een toekomst bouwen voor volkscultuur. In: Alledaags in niet gewoon. Reflecties over volkscultuur en samenleven. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2002, p.322-325, p.323.

21 Peter Jan Margry, Volkskunde en volkscultuur als integraal onderdeel van erfgoedbeleid, p.14.

(17)

waarop medeburgers het verleden benaderen, hoeft niet te leiden tot kritiekloze aanvaarding daarvan, maar wel tot enig inlevingsvermogen. Voor een historicus die zijn publiek wil kennen en bereiken is dergelijk inzicht essentieel.”22

Er wordt op verschillende manieren ingespeeld op de adviezen in het onderzoek van de Campagnes Actuele Volkscultuur en van het Delphi-onderzoek om een wetenschappelijk platform op te richten. Vanaf 2003 wordt een nieuw Vlaams-Nederlands tijdschrift opgericht:

Cultuur. Tijdschrift voor Etnologie. Verder kan bijzonder effectief geïnvesteerd worden in het realiseren van elektronische discussieplatformen en expertisenetwerken.

5 RANDSECTOREN EN MONDELINGE GESCHIEDENIS

In de jonge geschiedenis van het decreet is duidelijk gebleken dat de daar gehanteerde definitie van volkscultuur te eng is en de instapmogelijkheden te rigide. Diverse domeinen zoals organisaties voor alternatief erfgoedtoerisme of dialectologie en naamkunde vertonen grote gelijkenissen en zouden een belangrijke rol kunnen spelen, zeker nu volkscultuur of immaterieel erfgoed niet alleen steeds meer open en inclusief wordt benaderd, maar ook maatschappelijk en cultureel belangrijker wordt in een tijdperk van globalisering.

Zoals blijkt uit de in functie van project Alpha gecreëerde databases, uit de verenigingswijzer (on line in de loop van 2003) en uit de kwantitatieve deelrapporten (zie powerpointpresentatie) zijn er in de nog niet door het decreet volkscultuur expliciet genoemde randsectoren honderden verenigingen actief. Het gaat daarbij om de (kunst)historische studieverenigingen (49, waaronder 33 voor archeologie en oudheidkunde) en om verenigingen voor (historische) taal- en dialectkunde (23). Daarnaast zijn er nog honderden verenigingen die “volkscultuur beoefenen”.

Het verdient zeker aanbeveling de relatie tussen de decretaal afgebakende sector en die randsectoren nader te bekijken en in functie van een eventuele aanpassing van het decreet of van de volgende erkenningsronde een voorbereidend traject af te leggen. Voor alternatief erfgoedtoerisme werd zo’n beweging vanaf 2002 ingezet via verkennende pilotprojecten van het VCV. In het licht van de problematiek van dialectologie in Vlaanderen, de actuele beleidsaccenten van de UNESCO in verband met oraal erfgoed in overweging nemend en met het oog op de aandacht die in zusterinstellingen zoals het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en het Meertens Instituut besteed wordt, kan aanbevolen worden om zo’n voorbereidend traject in verband met taalvariatie en naamkunde in Vlaanderen op te starten in het steunpunt voor immaterieel en oraal erfgoed (het VCV). Vooral het sensibiliseren van het brede publiek, de beleidsmakers en de media, de integratie in het erfgoedparadigma, de valorisatie van onderzoeksresultaten van taalvariatie, het opzetten van internationale en landelijke projecten en het uitwerken van programma’s rond mondelinge geschiedenis zijn daarbij prioritaire uitdagingen.

Daarnaast kan vastgesteld worden dat er vanuit diverse sectoren (heemkundige kringen, musea, archieven, maar ook bijvoorbeeld buurtwerk en opbouwwerk) een grote vraag is

22 Ribbens, Eigentijds verleden, p.11.

(18)

naar methodologische ondersteuning rond een aantal interdisciplinaire (schottendoorbrekende) onderzoekstechnieken of kwesties die met immaterieel erfgoed en volkscultuur te maken hebben.

Dit hangt ook samen met de dynamiek die wordt uitgelokt via projectwerking (zoals in de campagnes ‘Actuele Volkscultuur’ van de Koning Boudewijnstichting of toekomstige projectsubsidies van de Vlaamse overheid), waar nieuwe relaties met de “cultuurproductie van het alledaagse” worden verkend. Hier wordt het concept ‘volkscultuur’ opengebroken en gedynamiseerd en komen allerlei mogelijkheden en uitdagingen in beeld.

De sinds enkele maanden in heel Vlaanderen opwellende belangstelling voor ‘mondelinge geschiedenis’ is treffend. In project Alpha werd een uitgebreid vooronderzoek verricht en werd duidelijk gemaakt wat de mogelijkheden en problemen zijn. Het verdient zeker aanbeveling om in dat verband op korte termijn een actieprogramma (cursussen, uitwerken van een handboek, etc.) op te zetten: dit is voor het VCV een direct voor de hand liggend vervolg van project Alpha. We wijzen hier graag op het substantiële rapport en de in het VCV gedeponeerde bijbehorende reader van 2500 bladzijden over mondelinge geschiedenis. We beperken ons hier tot het citeren van twee eindconclusies:

“1. Het onderzoek bracht een duidelijke attitudeverandering aan het licht vooral bij lokale archieven. Waar enkele jaren geleden de belangstelling voor mondelinge geschiedenis niet of slechts in embryonale vorm aanwezig was, is er nu meer enthousiasme merkbaar. De attitudeverandering is mede beïnvloed door de campagne

‘Actuele Volkscultuur’ van de Koning Boudewijnstichting. Er worden meer projecten uitgevoerd en dus worden meer mondelinge bronnen verzameld en bewaard, al blijven de goede bedoelingen soms steken in een gebrek aan middelen en mogelijkheden. Ook ontbreekt vaak de noodzakelijke synergie om projecten een stevig draagvlak te geven.

Samenwerking tussen archieven, onderzoeksgroepen en musea rond projecten mondelinge geschiedenis is uiterst schaars.

2. Er is momenteel geen echt kenniscentrum voor mondelinge geschiedenis in Vlaanderen. De universiteiten hebben knowhow ontwikkeld inzake het opzetten van projecten van mondelinge geschiedenis en de inbedding ervan in een ruimere historisch- wetenschappelijke praktijk, de documentatie- en studiecentra voor de eigentijdse geschiedenis hebben expertise in het verzamelen en conserveren van mondelinge bronnen. Bij de media, vooral de VRT, is veel kennis opgebouwd over de inzet van mondelinge bronnen voor een breed publiek. De reeds herhaaldelijk genoemde campagne van de Koning Boudewijnstichting brengt aan het licht dat veel verspreide initiatieven kennis opbouwen over de inzet van mondelinge geschiedenis voor tentoonstellingen en andere publiekswerking. Het strekt tot aanbeveling de aanwezige expertise te bundelen.”23

Het Vlaams Centrum voor Volkscultuur zou vanaf 2003 deze rol kunnen opnemen. Het verdient aanbeveling hieraan absolute prioriteit te verlenen en dit mogelijk te maken. Het zou een mooi voorbeeld zijn van interdisciplinaire werking dwars door sectoren en subsectoren heen. Het illustreert ook het soort van wetenschappelijke dienstverlening (opvolgen en verwerken van internationale en interdisciplinaire ontwikkelingen en discussies rond een bepaalde onderzoekstechniek of rond een bepaald thema, gevolgd door een vertaling naar

23 Pieter Francois en Bruno De Wever, Studie en praktijk van mondelinge geschiedenis. Gent, Universiteit Gent/Project Alpha, 2002, p.128.

(19)

diverse doelgroepen en in diverse vormen) die het steunpunt volkscultuur aan andere organisaties, instellingen en verenigingen binnen en buiten de sector erfgoed kan bieden.

6 KENNISWEB EN VOLKSCULTUUR.BE

Het is ook duidelijk dat de hedendaagse informatica een belangrijke rol zal spelen. Het VCV beschikt sinds eind 2000 over een vrij eenvoudige, statische instellingssite, www.vcv.be, die als passief communicatiekanaal informatie aanbiedt aan elke bezoeker die de site bezoekt (‘information pull’). De erkende koepelorganisaties ontwikkelden de voorbije maanden eigen (vaak statische) websites of zijn daar momenteel mee bezig.

Om tegemoet te komen aan de noodzaak de functie van een IT-platform voor de sector te ontwikkelen, meer bepaald volgens maatregel 3c van het Delphi-onderzoek “Een communicatieplan uitwerken gebruik makend van hedendaagse informatie- en communicatiemiddelen (ook internet)” of maatregel 4f “De sector inzetten in/betrekken bij digitaliseringprojecten”, zijn extra middelen noodzakelijk.

Met project Alpha (ca. € 30.000,00) werd begonnen met de ontwikkeling van een communicatie- en kennisplatform voor de sector volkscultuur. Er werd een on line

‘verenigingswijzer’ voor de sector volkscultuur ontwikkeld. Dit platform dient als werkinstrument om de ‘web’-communicatiestrategie voor de sector volkscultuur te realiseren in de loop van de volgende jaren en op die wijze tegemoet te komen aan diverse aanbevelingen van deelprojecten van Alpha. Deze communicatiestrategie wordt uitgewerkt op twee niveaus:

• publieksgericht niveau: volkscultuur als fenomeen, evenals de sector en het steunpunt bij het ruime publiek bekend(er) maken. Daartoe worden instrumenten aangemaakt zoals:

- de ‘verenigingswijzer’, een on-linerepertorium van lokale verenigingen in de sector, bevattende een extranetcomponent voor de verenigingen (beheer eigen gegevens), en een internetcomponent voor de bezoekers (het publiek), die in de wijzer kunnen zoeken;

- nieuwsmodule (nieuws m.b.t. volkscultuur in Vlaanderen);

- evenementenkalender sector volkscultuur;

- FAQ en on-linevraagbaak (informatievragen inzake volkscultuur);

- publieksforum en mailing lists (‘information push’).

• sectoraal of/en professioneel niveau (bemiddelaars en professionals): ontwikkeling van het concept van de ‘learning organisation’ in functie van het bevorderen van de praktijkontwikkeling en praktijkondersteuning m.b.t. methoden voor de studie van volkscultuur, lokale geschiedenis en cultureel erfgoed. De volgende instrumenten worden aangemaakt:

- de ‘verenigingswijzer’ (extranetcomponent);

- projectenbank (een databank van projecten);

- expertennet (een databank van experten inzake volkscultuur en geschiedenis);

- e-mailings (e-zine), discussiefora voor professionals.

(20)

Dankzij een vervolgproject ‘Een kennisweb voor de sector volkscultuur’ (project Bèta, juni 2002-2003), kon het VCV dit IT-project verder uitwerken (ca. € 40.000,00). Binnen dit vervolgproject wordt ook een studie voorzien waarin een langetermijnvisie en -strategie op de ontwikkeling van dit platform van kennis- en informatie-uitwisseling voor de sector volkscultuur zal worden geformuleerd. Maar in afwachting van dit rapport mag het reeds duidelijk zijn dat, wil het VCV slagen in zijn opzet dit platform uit te bouwen en te laten functioneren, er blijvend geïnvesteerd zal moeten worden. In dit verband is afstemming op projecten van Cultuurnet Vlaanderen van belang, net als de Erfgoedportaalsite (die zou moeten worden voorbereid in samenwerking met Culturele Biografie Vlaanderen en andere organisaties). Het VCV zal ook expertise moeten ontwikkelen op het gebied van technieken van digitalisering, meer bepaald inzake de preservering en ontsluiting van geluidsbronnen (orale bronnen) en ander bronnenmateriaal onmiddellijk relevant voor de studie van immaterieel erfgoed. Ten slotte lijkt ook de aanmaak van educatieve producten met behulp van nieuwe informatietechnologieën (b.v. een informatief en educatief pakket op cd-rom voor het onderwijs) een belangrijke taak voor de nabije toekomst. Het lijkt daarom van groot strategisch belang dat het VCV zou kunnen beschikken over de nodige middelen om het beheer van de portaalsite en de continuïteit van de communicatiestrategie te garanderen, en dat er ook, eventueel op projectmatige basis, jaarlijks gelden voor de verdere ontwikkeling en het onderhoud zouden worden voorzien. Hiervoor kan in het bijzonder worden gewerkt met koepelverenigingen in de sector volkscultuur, zo mogelijk via speciale projectsubsidies of specificaties in een beheersovereenkomst.

7 VALORISERING EN TOEKOMST

De Vlaamse beleidsmakers hebben ervoor geopteerd om het veld en het steunpunt onder het jonge volkscultuurdecreet verder te laten ontwikkelen en een gedifferentieerd erfgoedbeleid te voeren. Zo is het VCV één van de twee officiële erfgoedsteunpunten, naast (en in samenwerking met) Culturele Biografie Vlaanderen. De twee steunpunten streven gezamenlijk naar een maatschappelijk geïntegreerde en reflexieve omgang met cultureel erfgoed, elk met eigen accenten, doelstellingen en prioriteiten. Het VCV legt zich met name toe op de begeleiding van volkscultuur- en andere erfgoedverenigingen, op documentatie en studie van immaterieel en oraal cultureel erfgoed (‘intangible heritage’) en op wetenschappelijk onderzoek rond volkscultuur en erfgoed.

De publicatie van de eindresultaten en de gegevens van project Alpha, zowel in boekvorm, op het web als via studiedagen en cursussen, zal een zoveelste impuls geven aan deze sector die in beweging komt. De verenigingswijzer op het web is daarvan een van de vele voorbeelden.

De hoofdconclusie van project Alpha is duidelijk dat er door het samenkomen van een hele reeks ontwikkelingen (zowel wetenschappelijke, maatschappelijke als beleidsopties) een ware

‘window of opportunity’ is ontstaan. Het is nu zowel aan de actoren in en rond de sector zelf als aan de Vlaamse overheid om daar het beste van te maken. Via enkele, relatief beperkte gerichte investeringen kunnen enkele dynamieken onmiddellijk wat versterkt worden zodat de sector en het steunpunt volkscultuur de kans krijgen om niet alleen volop mee te groeien in het erfgoedbeleid maar het erfgoedverhaal ook mee te schrijven, met veel belangstelling voor immaterieel en oraal erfgoed. ‘Volkscultuur’ in de heel brede betekenis van het woord is meer dan relevant geworden in de ontwikkelingen van het cultuurlandschap. Het is duidelijk

(21)

geworden dat er een enorm potentieel aanwezig is in de sector die als een groeisector kan worden beschouwd. De toekomst ziet er voor de sector volkscultuur zowel interessant, uitdagend als positief uit.

(22)

8 BIJLAGEN

8.1 BIJLAGE 1: PROJECTOVERZICHT 8.1.1 Timing

Het project liep van 1 december 2000 tot 30 september 2002 (20 maanden).

8.1.2 Overzicht van de opdrachten WERK

PAKKET

TAAKOMSCHRIJVING RESOURCES DELIVERABLES

eigen beheer WP A kwantitatief onderzoeksluik:

- inventarisatie - survey-onderzoek

uitbesteding

inventaris adressenbank rapporten eigen beheer

WP B kwalitatief onderzoeksluik:

- Delphi beleidsonderzoek - diverse casestudies :

- mondelinge geschiedenis - landschapsinterpretatie - beheer documentair erfgoed - masterclass volkscultuur en erfgoed

uitbesteding

rapporten

publicaties (op termijn)

‘readers’

WP C de on line ‘verenigingswijzer’ uitbesteding on line webdatabank en site WP D - overhead VCV

- congres “innovatief erfgoedbeleid in Nederland”

rapporten, workshops

eindseminarie, publicatie

8.1.3 Stuurgroep

De leden van de stuurgroep waren: L. Vanderstraeten (voorzitter), L. Goossens, A. Brumagne M. Jacobs, A. Adriaenssens, M. Laureys, S. Top, S. Dhaene, H. Cuyt, B. De Wever, E. Van der Elst, K. Velle, M. Pruyt, A. Thijs, T. Vandensande, J. Walterus (promotor)

8.1.4 Lijst van de projectpartners

Hierbij de lijst van de partners waarmee het VCV heeft samengewerkt, en waaraan opdrachten werden uitbesteed binnen het raamwerk van het contract van het VCV met de opdrachtgever:

! Significant Marketing Research BVBA, Ambachtenlaan 21/12, 3001 Heverlee, vertegenwoordigd door de heer Johan Schockaert, managing director;

! Kunstmaan BVBA, Stapelhuisstraat 15, 3000 Leuven, vertegenwoordigd door de heer Remi Maddens, zaakvoerder;

! Vrije Universiteit Brussel (VUB), Pleinlaan 2, 1050 Brussel, vertegenwoordigd door prof. E. Corijn;

! iForum, gevestigd Schoolstraat 9, 3560 Lummen, vertegenwoordigd door dr. Dirk Kenis, Zaakvoerder;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We have introduced an automatic detection method for the detection of small traumatic brain hemorrhages in TBI patients using a computer-generated average CT.. Our automatic detec-

The MRI diagnosis was severe inflamma- tion with possible necrosis of the lateral lobe of the distal DDFT with bony involvement of the navicular bone, middle and distal phalanx,

Population abundance and/or biomass, as appropriate (1.2.1) Benthos: number/biomass of long-lived/vulnerable species proportion of long- lived/vulnerable species

Om NEET breed in beeld te brengen interviewden de onder- zoekers zowel jongeren die zich momenteel in een NEET-situatie bevinden (vijf op de tien van de ge- interviewden),

In 2003 hebben de Universiteit van Ottowa, Canada en de Universiteit van Queensland, Australië in een samenwerkingsproject onderzocht welke eigenschappen en

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

Zou- den de suggesties voor verder onderzoek die de auteur vaak geeft, niet enigszins omgebogen mogen worden naar een wens tot interdisciplinair samenwerken.. Het is toe te juichen

Human development as an individual, social and transformative process, Craig Calhoun 153 Human development is about interdependence and connectedness, Karen O’Brien 160