• No results found

Het voorkomen van secundaire victimisatie bij slachtoffers van seksueel geweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het voorkomen van secundaire victimisatie bij slachtoffers van seksueel geweld"

Copied!
110
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

THANÉE MATHIJS 01812433

Promotor: PROF. S. WITHAECKX Klassieke masterproef: 25 797 woorden Datum van indiening: 6 augustus 2020

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gender en Diversiteit

HET VOORKOMEN VAN SECUNDAIRE VICTIMISATIE

BIJ SLACHTOFFERS VAN SEKSUEEL GEWELD

De rol van de Zorgcentra na Seksueel Geweld

(2)

Deze masterproef is een examendocument dat niet werd gecorrigeerd voor eventueel vastgestelde fouten. In publicaties mag naar dit werk worden gerefereerd, mits schriftelijke toelating van de promotor(en) die met naam op de titelpagina is vermeld.

(3)

i

A

BSTRACT

Slechts een tiende van de gevallen van seksueel geweld in België wordt aangegeven bij de politie. Rond seksueel geweld hangt immers nog steeds een groot taboe. Ook onder officiële instanties leven nog veel stereotypen en mythes over seksueel geweld, waardoor politieambtenaren of justitieel personeel vaak (onbewust) verkeerd reageren. Hierdoor kunnen slachtoffers zich na een misdrijf een tweede keer slachtoffer voelen. In de literatuur wordt er verwezen naar de term ‘secundaire victimisatie’. Niet alleen een incorrecte bejegening, maar ook procedurele en structurele factoren kunnen leiden tot secundaire victimisatie. De Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) zijn opgericht met als doel de verbetering van zorg aan slachtoffers van seksueel geweld. In deze masterproef werd op basis van bestaande literatuur onderzocht wat de rol is van de ZSG’s in het voorkomen van secundaire victimisatie. Het besluit is dat door middel van multidisciplinaire zorg en opleiding van het personeel secundaire victimisatie deels voorkomen kan worden.

Sleutelwoorden: seksueel geweld, secundaire victimisatie, (zorg)centra na seksueel geweld, multidisciplinaire zorg

(4)

ii

D

ANKWOORD

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om enkele mensen te bedanken, die elk, vanuit hun specifieke mogelijkheden, hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze masterproef.

Eerst wil ik graag mijn promotor professor Sophie Withaeckx bedanken om mijn vragen te beantwoorden en mij bij te sturen aan de hand van constructieve feedback. Dit gaf mij de nodige moed om door te zetten.

Daarnaast wil ik graag mijn vrienden bedanken, die mij doorheen mijn studentenjaren veel plezier hebben bezorgd, maar ook steeds klaarstonden om een luisterend oor te bieden. In het bijzonder wil ik Jade bedanken voor alle steun tijdens de opleiding Gender en Diversiteit, maar ook als rots in de branding de voorbije tweeëntwintig jaar. Ook wil ik mijn opa in de verf zetten voor het nalezen van de masterproef.

Tot slot wil ik mijn ouders bedanken om mij de kans te geven deze masteropleiding te volgen en steeds in mij te geloven, dit met het nodige geduld.

Met het indienen van deze masterproef sluit ik een mooie studententijd af en kijk ik met veel motivatie uit naar een nieuw hoofdstuk in mijn leven.

(5)

iii

I

NHOUDSTAFEL

ABSTRACT. ... I DANKWOORD. ... II LIJST VAN AFKORTINGEN. ... V

INLEIDING. ... 1 DEEL 1: METHODOLOGIE ... 4 1.1 ONDERZOEKSMETHODE ... 4 1.2 DATAVERZAMELING ... 5 1.2.1 Literatuurstudie ... 5 1.2.2 Casestudie ... 6 1.3 DATA-ANALYSE ... 7 1.3.1 Literatuurstudie ... 7 1.3.2 Casestudie ... 8

1.4 KRITISCHE BESPREKING VAN DE ONDERZOEKSMETHODE ... 8

DEEL 2: LITERATUURSTUDIE ... 12

2.1 SEKSUEEL GEWELD ... 12

2.1.1 Definitie van seksueel geweld ... 12

2.1.1.1 Jaren ‘70: de strijd voor erkenning van seksueel geweld ...12

2.1.1.2 Vandaag: de strijd voor herkenning van seksueel geweld ...14

2.1.1.3 Toekomst: uitbreiding juridisch kader seksueel geweld ...16

2.1.2 Prevalentie van seksueel geweld ... 20

2.1.2.1 Internationaal ...20

2.1.2.2 België ...24

2.1.3 Risicofactoren voor seksueel geweld ... 29

2.1.3.1 Leeftijd ...29

2.1.3.2 Gender en seksuele oriëntatie ...30

2.1.3.3 Relatie slachtoffer en pleger ...31

2.1.3.4 Andere levensomstandigheden ...31

2.1.4 Gevolgen van seksueel geweld ... 32

2.2 SECUNDAIRE VICTIMISATIE... 33

(6)

iv

2.2.2 Risicofactoren voor secundaire victimisatie ... 34

2.2.2.1 Interactional injustice ...35

2.2.2.2 Procedural injustice ...36

2.2.2.3 Structural injustice ...38

2.3 CENTRA NA SEKSUEEL GEWELD... 46

2.3.1 Werking centra na seksueel geweld ... 46

2.3.1.1 SA(R)C-model ...47

2.3.1.2 RCC-model ...47

2.3.1.3 SANE-model ...47

2.3.2 Internationale context centra na seksueel geweld ... 48

2.3.2.1 Ierland ...49

2.3.2.2 Verenigd Koninkrijk ...51

2.3.2.3 Noorwegen ...53

2.3.2.4 Denemarken ...54

2.3.2.5 Nederland ...55

2.3.3 Voorkomen van secundaire victimisatie in centra na seksueel geweld ... 57

2.3.3.1 Multidisciplinaire zorg ...57

2.3.3.2 Gespecialiseerd personeel ...59

2.3.3.3 Publiek bewustzijn & aangiftebereidheid ...64

DEEL 3: CASESTUDIE ... 66

3.1 ZORGCENTRA NA SEKSUEEL GEWELD (ZSG’S)BELGIË ... 66

3.1.1 Werking ZSG’s ... 66

3.1.2 Voorkomen van secundaire victimisatie in ZSG’s ... 68

3.1.2.1 Multidisciplinaire zorg ...69

3.1.2.2 Gespecialiseerd personeel ...69

DEEL 4: DISCUSSIE ... 75

4.1 ZSG’S IN HET LICHT VAN INTERNATIONALE AANBEVELINGEN ... 75

4.2 ZSG’S IN HET LICHT VAN INTERNATIONALE LITERATUUR ... 78

CONCLUSIE. ... 82

BIBLIOGRAFIE. ... 85

BIJLAGEN... 101

(7)

v

L

IJST VAN AFKORTINGEN

CARI Children at Risk in Ireland

CPVS Centres de Prise en charge des Violences Sexuelles

CRV Center for Rape Victims

CSG Centrum Seksueel Geweld

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

FRA European Union Agency for Fundamental Rights

HIQA Health Information and Quality Authority

HSE Health Service Executive

Holebi Homo, lesbisch, biseksueel

IGVM Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

ISVA Independent Sexual Assault Advisor

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

LGBT Lesbian, gay, bisexual, transgender

NHS National Health Service

PTSS Posttraumatische stressstoornis

RCC Rape Crisis Centre

(8)

vi

RTS Rape Trauma Service

SA(R)C Sexual Assault (Referral) Centre

SACC Sexual Assault Care Centre

SANE Sexual Assault Nurse Examiner

SART Sexual Assault Referral Team

SAS Seksuele Agressie Set

SATU Sexual Assault Treatment Unit

Sw. Strafwet

WHO World Health Organization

(9)

1

I

NLEIDING

Volgens Amnesty International (2020) worden elke dag ongeveer honderd mensen in België verkracht. Dat zijn elke dag honderd mensen die nooit meer hetzelfde leven zullen kennen. Slechts een tiende hiervan wordt aangegeven bij de politie (Federale Politie, 2009; IGVM, 2019; Kesteloot, 2016). Amnesty International lanceerde daarom op 8 maart 2020 –vrouwendag – een nieuwe campagne omtrent seksueel geweld en startte een petitie om van seksueel geweld op alle beleidsniveaus een topprioriteit te maken (www.amnesty-international.be/seksueelgeweld). Rond seksueel geweld hangt immers nog steeds een groot taboe. Slachtoffers durven niet spreken over wat hen overkomen is uit schuldgevoelens of schaamte, als gevolg van heersende stereotypen, stigmatisering en

victim blaming (IGVM, 2019; Pieters, Italiano, Offermans & Hellemans, 2010). Ons beeld

van seksueel geweld is vaak nog stereotiep: de onbekende man in het steegje, waarbij het slachtoffer – een vrouw – de dader van zich afvecht. Desondanks kent seksueel geweld veel vormen, waarbij het grotendeels om een bekende pleger gaat, en kan iedereen slachtoffer van seksueel geweld worden (Hellemans & Buysse, 2013; Kesteloot, 2016).

Ook onder officiële instanties leven nog veel stereotypen en mythes over seksueel geweld, waardoor politieambtenaren of justitieel personeel vaak (onbewust) verkeerd reageren (Amnesty International, 2020). Door een gebrekkige behandeling door de omgeving kunnen slachtoffers zich na een misdrijf een tweede keer slachtoffer voelen. In de literatuur wordt er verwezen naar de term ‘secundaire victimisatie’ (o.a. Kesteloot, 2016; van Dijk, Groenhuijsen & Winke, 2007; Groenhuijsen, 2008; Akkermans & van Wees, 2007; Wijers & de Boer, 2010). Slachtoffers hebben angst om niet geloofd, niet gehoord of zelf beschuldigd te worden (van Dijk, 1989; Akkermans & van Wees, 2007). Niet alleen een incorrecte bejegening, maar ook procedurele factoren kunnen een gevoel van secundaire victimisatie vergroten. De procedure die volgt na de aangifte van het misdrijf kan veel emotionele en psychologische stress met zich meebrengen. De herbeleving van het trauma door telkens opnieuw het verhaal te moeten doen, het gebrek aan informatie, het verlies van controle, maar ook een teleurstellende uitspraak kunnen zwaar wegen op het slachtoffer (Herman, 2003; Orth, 2002). Ten slotte zijn er op een dieper, structureel niveau factoren die kunnen bijdragen tot een onrechtvaardige benadering van slachtoffers. De

(10)

2 heersende patriarchale cultuur binnen het strafrechtssysteem kan bijdragen tot de instandhouding van stereotypen en ertoe leiden dat slachtoffers onwillig zijn om hun verhaal te doen (Brownmiller, 1975; Rifkin, 1980; Batton & Wright, 2018). Het gebrek aan een intersectionele benadering leidt er daarenboven toe dat bepaalde kwetsbare groepen een nog grotere kans hebben op discriminatie door strafrechtelijke of hulpverleningsinstanties (Crenshaw, 1991). Tot slot kan het voor slachtoffers zinloos lijken om aangifte te doen wegens de hoge graad van straffeloosheid die seksueel geweld kent. Zaken van seksueel geweld worden opvallend weinig vervolgd, en indien wel, zijn de straffen erg laag of zelfs onbestaande (Amnesty International, 2020).

Het is cruciaal dat secundaire victimisatie zo veel als mogelijk vermeden wordt. Secundaire victimisatie brengt niet enkel psychologisch leed met zich mee, maar weerhoudt slachtoffers er bovendien van om aangifte te doen of hulp te zoeken. Ook het dark number van seksueel geweld blijft op deze manier extreem hoog (IGVM, 2019; Kesteloot, 2016). Om beter tegemoet te komen aan de noden van slachtoffers van seksueel geweld en een betere opvang te creëren, werden in 2017 drie Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) opgericht in België, waar het forensisch-medisch onderzoek, psychologische steun en politiële hulp samen geïntegreerd worden (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018; Kesteloot, 2016). Dat brengt ons tot onze centrale onderzoeksvraag: Wat is de rol van de Zorgcentra

na Seksueel Geweld bij het voorkomen van secundaire victimisatie?

In de literatuurstudie worden aan de hand van bestaande literatuur de centrale concepten ‘seksueel geweld’ en ‘secundaire victimisatie’ geduid. Daarna wordt de algemene werking van de centra na seksueel geweld toegelicht. Om de ZSG’s in de bredere internationale context te situeren, wordt de opzet van enkele Europese centra besproken. Vervolgens wordt nader bekeken wat er op basis van internationaal wetenschappelijk onderzoek en evaluatierapporten van de centra reeds geweten is over de rol van de centra in het voorkomen van secundaire victimisatie.

In de casestudie worden de ZSG’s in België uitgediept als case met behulp van wetenschappelijk onderzoek, de website en evaluatierapporten. De bevindingen uit de casestudie worden afgetoetst tegen de internationale bevindingen uit de literatuurstudie.

(11)

3 Op deze manier wordt nader bekeken op welke manier de factoren die kunnen bijdragen aan het voorkomen van secundaire victimisatie in de Belgische ZSG’s ingevuld worden, alsook hoe deze tot nu toe geëvalueerd worden.

De doelstelling van het onderzoek is tweedelig. In eerste instantie wordt er getracht bij te dragen aan een bredere theorievorming rond het concept secundaire victimisatie. De literatuur waarop we ons gebaseerd hebben is voornamelijk afkomstig uit Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland, aangezien deze landen reeds verder staan in de benadering van seksueel geweld. Hoewel Europees onderzoek deels overdraagbaar zal zijn naar de Belgische context, zijn er maatschappelijke en politieke verschillen wanneer we kijken naar (de aanpak van) seksueel geweld per land. Belgisch of Vlaams onderzoek naar secundaire victimisatie is beperkt. De wetenschappelijke relevantie heeft bijgevolg betrekking op deze leemte in de literatuur.

Naast de wetenschappelijke relevantie kent het onderzoek een grote maatschappelijke relevantie. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om een beter inzicht te krijgen in de ervaringen en noden van slachtoffers van seksueel geweld en zo bij te dragen aan een betere opvang van slachtoffers van seksueel geweld. Onderzoek is een eerste stap om secundaire victimisatie te voorkomen. Op deze manier kan er gesensibiliseerd worden rond het thema en kunnen stereotypes rond seksueel geweld doorbroken worden. Daarnaast zijn de ZSG’s in België een pilootproject en staan ze dus nog maar aan het begin van hun ontwikkeling. Een evaluatie van de ZSG’s en de meerwaarde ervan in kaart brengen, is een belangrijke stap voor de uitbouw van het project. Door aanbevelingen theoretisch te onderbouwen, kan onderzoek een basis bieden voor toekomstig beleid.

In wat volgt, wordt in het eerste deel de methode waarmee de onderzoeksvragen beantwoord worden, uiteengezet. In het tweede deel wordt een theoretische achtergrond gekaderd, waarin de voornaamste concepten toegelicht worden. Aan de hand van de bestaande literatuur wordt er zo een beeld geschetst van seksueel geweld in België, wordt het concept secundaire victimisatie uitgediept en worden de centra na seksueel geweld toegelicht. In het derde deel worden de resultaten van de casestudie gepresenteerd, waarop een discussie van de bevindingen volgt. Er wordt afgesloten met een conclusie.

(12)

4

DEEL 1:

M

ETHODOLOGIE

In dit onderdeel wordt de gehanteerde methodologie toegelicht. Eerst volgt er een korte verantwoording van de onderzoeksmethode. Daarna worden de dataverzameling en data-analyse besproken. Als laatste wordt de onderzoeksmethode kritisch bekeken.

1.1 Onderzoeksmethode

Er werd gekozen voor een kwaliteit onderzoek. Kwalitatief onderzoek is enerzijds geschikt omdat de onderzoeksvraag kwalitatief is, anderzijds omdat het onderzoek exploratief van aard is (Silverman, 2013; Mortelmans, 2013).

Het doel van exploratief of verkennend onderzoek is om informatie te verzamelen over een onderwerp waar tot nu toe weinig onderzoek naar bestaat. Dit is nuttig om een maatschappelijk fenomeen te bestuderen en te beschrijven (Mortelmans, 2013). In dit onderzoek werd enerzijds het fenomeen secundaire victimisatie verkend, alsook de manieren waarop dit kan worden voorkomen bij slachtoffers van seksueel geweld. Anderzijds werden de Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) als cases geëxploreerd. Kwalitatief onderzoek is geschikt om explorerend werk te doen, omdat de onderzoeksmethoden flexibel toegepast kunnen worden wanneer er nieuwe elementen naar boven komen in de loop van het onderzoek (Mortelmans, 2013).

Er werden twee methoden van kwalitatief onderzoek gehanteerd: de literatuurstudie en de casestudie. Aan de hand van bestaande literatuur werden eerst de centrale begrippen in dit onderzoek uiteengezet. Het literatuuronderzoek speelt een belangrijke rol als basis voor andere methoden en onderzoek, in dit geval de casestudie (Snyder, 2019). Op deze manier kon er een basis van kennis over de fenomenen seksueel geweld en secundaire victimisatie gelegd worden. Daarnaast werden een aantal centra seksueel geweld in het buitenland beschreven en werd nader bekeken wat er op basis van internationale literatuur reeds geweten is over de rol van de centra in het voorkomen van secundaire victimisatie.

Vervolgens werd er een casestudie uitgevoerd. Een casestudie of gevalstudie is een gedetailleerde studie van een afgebakende onderzoekseenheid. De onderzoekseenheden in

(13)

5 een casestudie kunnen individuen, groepen, organisaties, gemeenschappen, buurten, fenomenen, enzovoort zijn en kunnen zich bijgevolg concentreren op micro-, meso- of macroniveau. De afbakening van een case gebeurt in functie van de probleemstelling en de onderzoeksvragen (Leys, Zaitch & Decorte, 2016; Yin, 2014). In dit onderzoek werden de Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) in België als case beschreven. Deze situeren zich op mesoniveau.

Via deze werkwijze konden de bevindingen uit de casestudie later tegen de bevindingen uit de literatuurstudie afgezet worden en kon er zo een antwoord geformuleerd worden op de centrale onderzoeksvraag: Wat is de rol van de Zorgcentra na Seksueel Geweld bij het

voorkomen van secundaire victimisatie?

1.2 Dataverzameling

Voor de dataverzameling wordt er een opdeling gemaakt tussen de twee onderzoeksmethoden. Eerst wordt deze met betrekking tot de literatuurstudie beschreven. Daarna wordt de dataverzameling van de casestudies toegelicht.

1.2.1 Literatuurstudie

De bronnen voor de literatuurstudie werden verzameld met behulp van de zoeksites Google Scholar en Limo van de KU Leuven. Het merendeel van de literatuur werd gevonden door het ingeven van termen als ‘seksueel geweld’, ‘secundaire victimisatie’ of, om meer gerichte literatuur te vinden, de combinatie ‘secundaire victimisatie seksueel geweld’. Op deze manier werden logischerwijs Nederlandstalige studies bekomen, zowel uit België als Nederland. Niettemin was Belgisch onderzoek schaars en werd er meer Nederlands onderzoek gevonden, gezien dit land vooruitstrevend is in de opvang van en onderzoek naar slachtoffers van seksueel geweld. Daarnaast werd ook aan de hand van Engelse termen gezocht, zoals ‘sexual violence’ en ‘secondary victimization’. Op deze wijze werden voornamelijk studies uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland gevonden, en enkele Amerikaanse, al werd er minder gebruik gemaakt van Amerikaans onderzoek. Enerzijds omdat dit minder talrijk is. Anderzijds omdat de Amerikaanse context moeilijker over te dragen is naar de Belgische context wegens grotere culturele verschillen omtrent

(14)

6 slachtofferschap van seksueel geweld, alsook wettelijke verschillen. In deze gevonden bronnen werd er vervolgens verwezen naar andere bronnen, die op hun beurt ook bestudeerd werden. De bruikbaarheid van de bronnen werd beoordeeld op basis van het publicatiejaar – hoe recenter, hoe meer geschikt – en de inhoudelijke relevantie voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Voor de uitdieping van de centra na seksueel geweld in Europa werden termen als ‘centrum seksueel geweld’ en ‘centre sexual violence’ of ‘sexual assault centre’, en de bijhorende plaats van de vestiging ingegeven. Naast wetenschappelijke literatuur werden ook de websites van de centra na seksueel geweld in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Denemarken en Nederland op deze manier gezocht en geraadpleegd1. De voorlopers in deze landen dienden namelijk als inspiratie voor de Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) in België (Hendriks et al., 2018). De gegevens werden daarnaast aangevuld met informatie uit evaluatierapporten.

1.2.2 Casestudie

Om de case te bestuderen werd er op dezelfde wijze te werk gegaan. Het is kenmerkend voor een casestudie dat er meerdere informatiebronnen geraadpleegd worden om een zo breed mogelijk beeld van de case weer te geven (Leys et al., 2016; Yin, 2014). In de eerste plaats werd er literatuuronderzoek gedaan aan de hand van wetenschappelijke onderzoeken. Bestaande studies omtrent de ZSG’s werden eveneens verzameld met behulp van de zoeksites Google Scholar en Limo, deze keer door gebruik te maken van zoektermen als ‘Zorgcentrum na Seksueel Geweld’. Ook in deze bronnen werd er gerefereerd naar andere, die op hun beurt bruikbaar waren. Op deze manier werden er ook evaluatierapporten gevonden om de werking van de ZSG’s te evalueren. Aanvullend werd de website van Stop Geweld2 geraadpleegd om informatie te verzamelen.

1 Een overzicht van de geraadpleegde websites is terug te vinden in bijlage 1.

2 De website van Stop Geweld is een initiatief van het federaal gelijkekansenbeleid, de Politie en het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De website biedt informatie over seksueel geweld en wat een slachtoffer kan doen na seksueel geweld. Daarnaast licht het de ZSG’s toe: “wat, voor wie & waar?”. Te raadplegen op: https://www.seksueelgeweld.be/zorgcentra-na-seksueel-geweld-wat-voor-wie-waar.

(15)

7

1.3 Data-analyse

Ook de data-analyse wordt opgedeeld naargelang beide gebruikte methoden, namelijk de literatuurstudie en de casestudie. In totaal werden er 158 sociaalwetenschappelijke bronnen geraadpleegd en 14 websites van 6 centra na seksueel geweld.

1.3.1 Literatuurstudie

In de literatuurstudie werden de bronnen geanalyseerd afhankelijk van het onderdeel: seksueel geweld, secundaire victimisatie en de centra na seksueel geweld. Om het begrip seksueel geweld te kaderen, werd er gezocht naar een definitie, cijfergegevens, risicofactoren en gevolgen van seksueel geweld. Ook voor het concept secundaire victimisatie werd er een definitie gezocht en werd er geanalyseerd welke factoren kunnen leiden tot secundaire victimisatie. Met deze (sub)topics in het achterhoofd werden de relevante informatie geselecteerd en data gereduceerd.

Om de centra na seksueel geweld uiteen te zetten, werd eerst de algemene werking uitgepluisd. Daarna werden de centra afzonderlijk bestudeerd. Hiervoor werden de wetenschappelijke onderzoeken, evaluatierapporten en websites op een systematische manier geanalyseerd. Opdat over de besproken centra dezelfde informatie verzameld en geanalyseerd kon worden, werden waar-, wanneer-, voor wie-, en wat-vragen gesteld:

- Waar bevindt het centrum zich?

- Wanneer kan men in het centrum terecht? - Wie kan in het centrum terecht?

- Wat kan er geboden worden in het centrum en door wie?

Deze vragen zijn relevant om te bepalen in welke mate de verschillende centra tegemoetkomen aan de noden van slachtoffers, en bijgevolg bijdragen aan het voorkomen van secundaire victimisatie. Zo kunnen bijvoorbeeld de ligging en openingstijden van een centrum bepalen hoe makkelijk bereikbaar en toegankelijk een centrum is. De doelgroep en de soort diensten die in een centrum geboden worden, weerspiegelen dan weer hoe alomvattend de zorg in het centrum is. Tenslotte werd er gekeken naar wat er reeds geweten

(16)

8 is in internationale literatuur over de rol van de centra in het voorkomen van secundaire victimisatie en hoe dit ingevuld werd in de beschreven centra.

1.3.2 Casestudie

Om de werking van de Belgische ZSG’s uiteen te zetten, werden Belgische wetenschappelijke onderzoeken, evaluatierapporten en de website aan de hand van dezelfde waar-, wanneer-, voor wie-, en wat-vragen geanalyseerd. Vervolgens werd onderzocht hoe de bevindingen over het voorkomen van secundaire victimisatie in de centra in het buitenland ingevuld worden in de Belgische ZSG’s, alsook hoe deze tot nu toe geëvalueerd worden.

1.4 Kritische bespreking van de onderzoeksmethode

Om de gehanteerde methode kritisch te bekijken worden er enkele bedenkingen op een rij gezet. Zo werd er gestoten op enkele praktische beperkingen, maar zijn er aan de kwalitatieve methode ook een aantal methodologische beperkingen verbonden met betrekking tot de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. Voor beide kwaliteitscriteria wordt nader bekeken hoe eraan tegemoetgekomen wordt in dit onderzoek.

Allereerst waren er enkele praktische beperkingen aan het onderzoek. Zo kon niet alle bestaande relevante literatuur doorgenomen worden omwille van een beperkt tijdspad en een beperkte omvang van het onderzoek. De selectie van de literatuur werd gemaakt op basis van de ingeschatte relevantie – namelijk in welke mate de data bijdroegen aan de uiteenzetting van de (sub)topics en het beantwoorden van de onderzoeksvraag – en het publicatiejaar. Wanneer er voldoende informatie verzameld werd om een (sub)topic uiteen te zetten, werd het verzamelen van data hieromtrent stopgezet. Dit was echter een subjectieve beslissing; volledige saturatie werd hiermee niet bereikt. De beperkte haalbaarheid van het onderzoek maakte eveneens dat niet alle bestaande centra voor slachtoffers van seksueel geweld vergeleken konden worden, maar er een keuze gemaakt moest worden. Zoals eerder vermeld, werd de keuze gemaakt om de centra in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Denemarken en Nederland te bespreken. Deze selectie werd gebaseerd op het feit dat deze centra een voorbeeld vormden voor de Belgische ZSG’s

(17)

9 (Hendriks et al., 2018), en de Europese context makkelijker overdraagbaar is naar de Belgische context. Het onderzoek is dus niet exhaustief en staat bijgevolg open voor aanvulling. Verder deed zich bij de Noorse en Deense websites een taalbarrière voor; er bestond namelijk geen Engelstalige versie van de websites. Daarom werd er gebruik gemaakt van Google Translate en werd de informatie getoetst aan wetenschappelijke literatuur.

Daarnaast zijn aan de kwalitatieve methode een aantal methodologische beperkingen verbonden. Ten eerste kan kwalitatief onderzoek een beperking vormen voor de interne validiteit van een onderzoek, in die zin dat het waarheidsgehalte van de resultaten beperkt wordt. Ondanks dat het merendeel van de resultaten gebaseerd is op wetenschappelijke literatuur, moet de subjectiviteit van de onderzoeker steeds in rekening gebracht worden. Zowel bij de interpretatie van literatuur, als bij de kwalitatieve gevalstudie wordt erop gewezen dat onderzoekers de realiteit subjectief kunnen interpreteren (Leys et al., 2016). Onderzoekers moeten daarom steeds stilstaan bij hun positions of location. Het begrip

politics of location werd geïntroduceerd door Rich (1984) in haar Notes towards a Politics of Location. Rich (1984) verklaart dat de eigenschappen van een persoon de privileges,

opportuniteiten, ervaringen en toekomst van die persoon bepalen in een bepaalde context. Het concept politics of location kan verbonden worden aan de position of location van de onderzoeker. Onderzoekers moeten zich bewust zijn van hun achtergrond en hun positie ten opzichte van het onderzoeksonderwerp, gezien deze een invloed kunnen hebben op het perspectief van waaruit het onderwerp bekeken wordt.

Ik ben me ervan bewust dat ik een witte cis-gender vrouw uit de middenklasse ben, geboren in België. Hoewel ik mij zo neutraal mogelijk opstel ten opzichte van het onderzoeksonderwerp, moet ik erkennen dat ik – als vrouw – onbewust bevooroordeeld kan zijn ten aanzien van het onderwerp seksueel geweld en de mannelijke cultuur die wetgevingsinstanties kennen. Daarnaast moet ik mijn privileges erkennen en daarbij dat het een uitdaging kan zijn mij te verplaatsen in de situatie van personen in meer kwetsbare posities. Zodoende zal ik altijd kritisch trachten te zijn ten aanzien van mijn eigen positie. Mijn positie kan echter ook voordelen met zich meebrengen. Als criminologe heb ik meer oog voor de ervaringen van slachtoffers, maar ook als masterstudente in Gender en

(18)

10 Diversiteit heb ik een grotere gevoeligheid ontwikkeld voor thema’s als seksueel geweld. Het is aldus niet mijn intentie slachtoffers van seksueel geweld louter te beschouwen als onderzoeksubject en over één lijn te trekken, maar ik hoop het onderwerp aan te brengen met een zekere empathie en menselijkheid, ondanks dat dit mogelijks ingaat tegen de ‘methodologische objectiviteit’ van het onderzoek.

Een strategie die toegepast wordt om de interne validiteit van het onderzoek te versterken, is datatriangulatie, wat wil zeggen dat verschillende bronnen gecombineerd worden (Maesschalck, 2016; Mortelmans, 2013; Silverman, 2013). Zo worden de bevindingen uit de literatuur gecombineerd met informatie uit evaluatierapporten en van websites. Verzamelde gegevens uit verschillende bronnen kunnen elkaar aanvullen en bevestigen, waardoor ze extra bewijzen dragen voor de uitkomst van de onderzoeker (van Gemert, 2010).

Naast de interne validiteit is ook de externe validiteit kleiner bij kwalitatief onderzoek. De bevindingen zijn niet generaliseerbaar en dus niet representatief voor een hele populatie (Maesschalck, 2016). Zo zullen benaderingen om secundaire victimisatie te vermijden niet voor alle slachtoffers van seksueel geweld evenveel van tel zijn. Bovendien is de literatuur omtrent het onderwerp geschreven vanuit een westers denkkader en context, waardoor de bevindingen niet representatief zijn voor elke context. Dat is echter ook niet de bedoeling in dit onderzoek; de bevindingen moeten in dit geval overdraagbaar zijn naar de Belgische context. Desalniettemin dient het toch vermeld te worden.

Tot slot staat de betrouwbaarheid van het onderzoek ter discussie. Interne betrouwbaarheid, of repliceerbaarheid aan de hand van dezelfde data en procedure (Maesschalck, 2016; Yin, 2014), zal bij literatuuronderzoek vrijwel verzekerd kunnen worden, behalve dat de politics

of location van de onderzoeker steeds in rekening gehouden moet worden. Bij het

bestuderen van de cases aan de hand van hun webpagina’s kan de interne betrouwbaarheid niet gegarandeerd worden aangezien webpagina’s, alsook de centra zelf, veranderlijk zijn, waardoor zich steeds andere bevindingen kunnen ontwikkelen. Deze bedenking is evenzeer van toepassing op de externe betrouwbaarheid, of het tot dezelfde conclusies komen op basis van nieuwe data (Maesschalck, 2016). Secundaire victimisatie en de noden van

(19)

11 slachtoffers zijn een dynamisch fenomeen, waardoor er steeds andere informatie bekomen kan worden indien er andere bronnen gebruikt worden. Ook wanneer nieuwe cases bestudeerd worden, meer bepaald andere centra na seksueel geweld, zullen de bevindingen niet overeenkomen. Om de betrouwbaarheid van de methode te versterken, is het belangrijk zo transparant mogelijk te zijn over het onderzoeksproces. De transparantie wordt verhoogd door het proces dat leidt tot de conclusie zo duidelijk mogelijk te beschrijven (Maesschalck, 2016; Yin, 2014; Silverman, 2013), wat ik getracht heb hierboven te doen.

(20)

12

DEEL 2:

L

ITERATUURSTUDIE

Ter verduidelijking van het verdere onderzoek worden eerst enkele centrale concepten uiteengezet aan de hand van bestaande literatuur. Er staan drie concepten centraal in dit onderzoek. Eerst wordt het concept seksueel geweld uiteengezet. Daarna wordt het begrip secundaire victimisatie toegelicht. Tot slot worden de centra na seksueel geweld besproken.

2.1 Seksueel geweld

Het eerste concept dat centraal staat in dit onderzoek is seksueel geweld. Ter verduidelijking wordt eerst de definitie van seksueel geweld bediscussieerd. Om een beeld te schetsen van seksueel geweld in België worden vervolgens enkele cijfergegevens weergegeven. Tot slot worden de risicofactoren om slachtoffer te worden van seksueel geweld en de gevolgen op lange en korte termijn uiteengezet.

2.1.1 Definitie van seksueel geweld

Aan de (juridische) erkenning van seksueel geweld is een lange strijd voorafgegaan, met name uit feministische hoek, maar ook vandaag staat de definiëring van seksueel geweld nog steeds ter discussie. Hieronder worden de uitdagingen met de definiëring van seksueel geweld besproken.

2.1.1.1 Jaren ‘70: de strijd voor erkenning van seksueel geweld

In de jaren 70 van de vorige eeuw ontstond binnen het feminisme de tweede golf. Feministen in de tweede feministische golf stelden dat de patriarchale onderdrukking doordrongen is in alle aspecten van het publieke en private leven. ‘Het persoonlijke is politiek’ luidt de slogan. Met politiek wordt niet enkel de overheid bedoeld, maar elke machtsrelatie die een invloed heeft op het persoonlijke leven van een individu. Ze benadrukken de nood aan een radicale maatschappelijke en culturele verandering van de patriarchale samenleving (Rosa, 2020a).

(21)

13 Binnen de tweede feministische golf kwam het radicaal feminisme tot stand. Hun overtuiging is dat de ondergeschikte positie van de vrouw in stand gehouden wordt door mannelijke controle en dominantie over het vrouwelijke lichaam en seksualiteit. Dit uit zich onder andere in het plegen van geweld op vrouwen. Vanuit deze visie richten ze hun specifieke aandacht op verkrachting, huishoudelijk geweld en seksuele intimidatie. Radicale feministen hebben een voorname rol gespeeld in de strijd tegen seksueel geweld (Rosa, 2020b). Belangrijke namen in deze strijd zijn onder andere Kate Millet, Susan Brownmiller, Andrea Dworkin en Catherine MacKinnon.

Eén van de sleutelpublicaties van de tweede golf in de Verenigde Staten is Sexual Politics van Kate Millett (1970). Millett (1970) bespreekt in haar boek de invloed van de patriarchale cultuur op seksuele relaties. Niet enkel het persoonlijke is dus politiek, maar ook ‘seks is politiek’, volgens haar. Ze stelt dat seksuele onderdrukking en seksisme de basis vormen van alle andere vormen van onderdrukking. Op deze manier is seksueel geweld de fundering van genderongelijkheid in de samenleving. Verder streed ze onder andere voor de legalisatie van abortus en erkenning van homoseksualiteit (Millett, 1970; Rosa, 2020c).

Ook Brownmiller (1975) beschrijft in Against Our Will hoe verkrachting een fundamenteel machtsmiddel is van een man tegen een vrouw. De patriarchale cultuur stelt volgens haar dat vrouwen eigendom zijn van mannen. Verkrachting werd bijgevolg gezien als aantasting van het bezit van de man, en verkrachting binnen het huwelijk bestond niet. Brownmiller (1975) verklaart dat de wetgeving verkrachting wel erkent als misdrijf, maar dit vanuit een mannelijk perspectief. Het slachtoffer moet bewijzen dat er geen consent was door aan te tonen dat er sprake was van dwang en ze weerstand bood, waardoor de schuld vaak bij het slachtoffer gelegd werd.

Dworkin en Mackinnon (1988) bediscussiëren in dit licht de mannelijke macht en vrouwelijke objectivering in beeldvorming, zoals pornografie. Het culturele seksisme dehumaniseert vrouwen volgens hen tot seksuele objecten. Ongelijke machtsverhoudingen en objectivering van vrouwen hebben een invloed op de constructie van seksualiteit en de problematisering van consent. In hun Antipornography Civil Rights Ordinance (1983)

(22)

14 stellen ze pornografie voor als een schending van de burgerrechten van vrouwen en pleiten ze voor de criminalisering van pornografie (Dworkin & MacKinnon, 1988).

In deze context wordt er in de jaren ’70 sterk opgekomen voor de problematisering van seksueel geweld en erkenning van seksueel geweld in het strafrecht. Er werd niet enkel gepleit voor een aangepaste wetgeving en zwaardere straffen, maar ook voor een volledige hervorming van de patriarchale strafrechtsinstanties (Brownmiller, 1975). Ondanks enkele radicale visies met betrekking tot seksualiteit en weinig oog voor nuancering3, werd wel

het debat met betrekking tot machtsrelaties, seksualiteit en consent geopend.

2.1.1.2 Vandaag: de strijd voor herkenning van seksueel geweld

Ook vandaag zijn er nog heel wat discussies met betrekking tot seksueel geweld. Zo is het zeer moeilijk om een eenduidige en alomvattende definitie van seksueel geweld te formuleren. De discussie over consent is eveneens nog steeds zeer actueel. Bovendien zijn er vormen van seksueel geweld die nog steeds niet door de wet erkend worden.

Definities van seksueel geweld kunnen internationale en interdisciplinaire verschillen aannemen, die belangrijke gevolgen hebben voor zowel slachtoffers als daders (Hendriks, Vandenberghe, Peeters, Roelens & Keygnaert, 2018). De World Health Organization (WHO) heeft in 2015 een algemene internationale definitie opgesteld: “Seksueel geweld is elke seksuele handeling die gesteld wordt tegen de wil van een persoon. Het kan gepleegd worden door eender welke persoon, ongeacht de relatie tot het slachtoffer, in eender welke omgeving4” (WHO, 2015, p. 5). Dit omvat verkrachting, poging tot verkrachting, seksuele slavernij, maar ook aanranding, bedreiging tot seksueel geweld en verbale seksuele intimidatie (WHO, 2015).

3 Er kwam kritiek, voornamelijk vanuit de hoek van het socialistisch feminisme en black feminism, dat er onvoldoende aandacht was voor de verschillende ervaringen die voortkomen uit de intersecties tussen gender en andere identiteitsfactoren, bijvoorbeeld klasse en etniciteit (Rosa, 2020b). Zie bijvoorbeeld Crenshaw (1991) in Mapping the Margins: Intersectionality, Identity Politics, and Violence against Women of Color. 4 Vrije vertaling van: “Sexual violence is any sexual act that is perpetrated against someone’s will. It can be committed by any person regardless of their relationship to the victim, in any setting” (WHO, 2015, p. 5).

(23)

15 Seksueel geweld kan gebeuren zonder en met lichamelijk contact (IGVM, 2013). Keygnaert (2017) onderscheidt vier vormen van seksueel geweld naargelang de graad van fysiek contact: seksuele intimidatie, seksueel misbruik, poging tot verkrachting en verkrachting. Bij seksuele intimidatie is er geen sprake van fysiek contact. Het kan gaan om verbale intimidatie, maar ook verplicht worden tot uitkleden, het moeten bekijken van seksuele handelingen en het nemen van naaktfoto’s zonder toestemming vallen hieronder. Bij seksueel misbruik is er wel fysiek contact, maar geen penetratie. Seksueel misbruik is het onder dwang opdringen van een fysieke daad van seksuele aard, bijvoorbeeld het opzettelijk betasten van geslachtsdelen. De poging tot verkrachting houdt in dat er sprake is van gedwongen of ongewenst contact met de penis, een object of hand van de pleger en een lichaamsopening van het slachtoffer. Het verschil met verkrachting is de penetratie: verkrachting is elke daad van seksuele penetratie, van welke aard en met welk middel ook, bij een persoon die dit niet wenst.

De verschillende definities en vormen van seksueel geweld hebben gemeen dat ze de nadruk leggen op het niet gewenst zijn van de seksuele handeling, en er dus geen toestemming was van het slachtoffer. De grijze zone waarin toestemming zich soms afspeelt, heeft de afgelopen jaren echter heel wat discussie teweeggebracht. De World

Health Organization (WHO) (2013) verduidelijkt dat er niet altijd actief geweigerd wordt:

het dwingen tot seksuele daden (of een poging tot) kan ook doordat het slachtoffer de aard of omstandigheden van de daad niet begrijpt, geen toestemming kan geven of geen onwil kan uiten, bijvoorbeeld door een beperking, minderjarige leeftijd, invloed van alcohol of drugs of door intimidatie of druk.

De discussie rond dit laatste – het gebrek aan toestemming door intimidatie of druk – werd aangewakkerd door de MeToo-beweging, die ontstond in 2017 nadat verschillende mensen ervoor uitkwamen slachtoffer geworden te zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag ten gevolge van intimidatie in afhankelijkheidsrelaties5. Slachtoffers ‘stemmen soms toe’

5 De aanleiding voor de MeToo-beweging waren beschuldigingen van seksuele intimidatie van actrices in de Verenigde Staten aan het adres van producent Harvey Weinstein onder de hashtag #MeToo op Twitter (Jansen, 2018; Donkers, 2018; Maes, 2018). MeToo liet ook Vlaanderen niet onbewogen. Zo werd bijvoorbeeld televisiemaker Bart De Pauw beschuldigd door verschillende vrouwen van grensoverschrijdend gedrag (Heremans & Droeven, 2017).

(24)

16 onder druk, intimidatie, of vanuit zwakkere machtsposities. De hashtag werd gebruikt om ervaringen te delen, maar ook om de grenzen van toelaatbaarheid en de wijdte van toestemming te bediscussiëren. Daarbij werden stereotypen rond seksueel geweld ontkracht en minder zichtbare vormen van seksueel geweld blootgelegd (Jansen, 2018; Donkers, 2018; Maes, 2018). Door het sneeuwbaleffect dat de MeToo-beweging heeft veroorzaakt, heeft seksueel geweld veel maatschappelijke aandacht gekregen en werd seksueel geweld weer nadrukkelijk op de publieke en politieke agenda gezet (Ohlheiser, 19.10.2017).

2.1.1.3 Toekomst: uitbreiding juridisch kader seksueel geweld

Deze discussies leiden echter niet meteen tot het bijsturen van het juridisch kader. Wettelijke definities blijven eerder beperkt. Zo staat seksuele intimidatie niet in de Belgische strafwet, maar ook het begrip toestemming krijgt een begrensde invulling. Het Belgische strafwetboek onderscheidt twee vormen van seksueel geweld: aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Hoe deze misdrijven in de strafwet gedefinieerd worden, wordt hieronder kritisch besproken.

Aanranding van de eerbaarheid

Aanranding van de eerbaarheid wordt in het strafwetboek opgesplitst in ‘aanranding met geweld of bedreiging’ en ‘aanranding zonder geweld of bedreiging’.

Aanranding met geweld of bedreiging

Artikel 373 lid 1 van de strafwet luidt:

Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar wordt gestraft de aanranding van de eerbaarheid gepleegd op personen of met behulp van personen van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, met geweld, dwang, bedreiging, verrassing of

(25)

17 list, of die mogelijk werd gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of geestelijk gebrek van het slachtoffer.6

De Belgische strafwet geeft momenteel geen definitie van aanranding van de eerbaarheid. Daarom wordt er gezocht in de rechtspraak. Volgens de rechtspraak gaat het om handelingen die de seksuele integriteit van een persoon aantasten. Het begrip ‘seksuele integriteit’ is niet individueel maar is algemeen, “zoals deze door het collectief bewustzijn van een bepaalde maatschappij en op een bepaald tijdstip wordt ervaren”. Daarnaast moet het gaan om voldoende ernstige handelingen of handelingen met een zekere zwaarwichtigheid. Fysiek contact is echter niet vereist volgens het Hof van Cassatie. Het misdrijf aanranding van de eerbaarheid hanteert bijgevolg een open norm en is voor interpretatie van de rechter vatbaar (De Meester, 2018). Het gebrek aan een eenduidige definitie van aanranding van de eerbaarheid in het strafrecht zou het onderzoeken, bewijzen en veroordelen ervan kunnen bemoeilijken.

De constitutieve bestanddelen die wel in de wet vastliggen, zijn (1) het feit dat de aanranding van de eerbaarheid op of met behulp van een persoon kan gebeuren, en (2) de wilsgebreken, ook wel het gebrek aan toestemming7. Het gebrek aan toestemming wordt hier dus gedefinieerd als het gebruik van “geweld, dwang, bedreiging, verrassing of list” of “een lichamelijk of geestelijk gebrek van het slachtoffer”. Dit laatste houdt een lichamelijke of mentale beperking in of het onder invloed zijn van alcohol of drugs (Keygnaert, 2017).

Naast de materiële bestanddelen van het misdrijf, vereist aanranding van de eerbaarheid een moreel element. Aanranding van de eerbaarheid betreft namelijk een opzettelijk misdrijf, met andere woorden moet het gedrag ‘wetens en willens’ gepleegd zijn (De Meester, 2018).

6 Art. 373 lid 1 Sw. 7 Art. 373 lid 1 Sw.

(26)

18 Aanranding zonder geweld of bedreiging

De wetgever gaat ervan uit dat als er geen geweld of bedreiging was, een volwassen persoon dus heeft ingestemd. Aanranding zonder geweld of bedreiging is volgens de wet dan ook enkel toepasbaar op minderjarigen (beneden de leeftijd van zestien jaar). Bijgevolg wordt minderjarigheid gelijkgesteld aan het ontbreken van toestemming8.

Verkrachting

Verkrachting wordt wel in het strafwetboek gedefinieerd. Artikel 375 lid 1 tot en met 3 van het strafwetboek definieert verkrachting als volgt:

Verkrachting is elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt. Toestemming is er met name niet wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang, bedreiging, verrassing of list of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer. Met opsluiting van vijf tot tien jaar wordt gestraft ieder die de misdaad van verkrachting pleegt.9

De materiële elementen van het misdrijf verkrachting zijn dus: (1) elke daad van seksuele penetratie, (2) van welke aard en met welk middel ook, (3) gepleegd op een persoon10, (4) die daar niet in toestemt.

De vereiste van penetratie maakt een eerste onderscheid tussen aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Een tweede verschil zit in het feit dat het misdrijf wordt gepleegd op een persoon en niet kan gebeuren met behulp van een persoon. Met andere woorden wordt een persoon die gedwongen wordt een andere persoon te penetreren, niet verkracht. In bepaalde omstandigheden kan er wel tot aanranding van de eerbaarheid besloten worden (De Meester, 2018; Delbrouck, 2015; Herkes, Bisschop, Vandeviver & Delefortrie, 2015). Met het nieuwe wetsvoorstel wordt er geopperd voor de toevoeging van

8 Art. 372 lid 1 Sw. 9 Art. 375 lid 1-3 Sw.

10 Bij verkrachting wordt de straf verzwaard naargelang het slachtoffer respectievelijk beneden de volle leeftijd van zestien jaar (art. 375 lid 3 Sw.) of veertien jaar (art. 375 lid 4 Sw.) is.

(27)

19 ‘of met behulp van een persoon’ (AYK, 29.01.2019). Tot slot staat het gebrek aan toestemming – in tegenstelling tot bij aanranding van de eerbaarheid – letterlijk in de wet vernoemd. De wilsgebreken zijn dezelfde als bij aanranding van de eerbaarheid. De wetgever vult het begrip toestemming echter niet verder in.

Bij het misdrijf verkrachting bestaat ook ‘de poging tot’. De poging tot een misdaad wordt gestraft met de straf die onmiddellijk lager is dan die gesteld op de misdaad zelf11. Bij

verkrachting wil dit zeggen dat de straf van vijf tot tien jaar verlaagd wordt tot een straf van ten minste één maand en ten hoogste vijf jaar12.

Wettelijke tekortkomingen

De nieuwe maatschappelijke wendingen brengen ook op juridisch gebied vragen met zich mee. Niet enkel op maatschappelijk vlak, maar ook juridisch wordt het begrip toestemming nog tekortgedaan. De voorwaarden voor toestemming tot seksuele handelingen in de wet zijn niet voldoende omvattend om de huidige maatschappelijke uitdagingen te ondervangen. Zo is er een gebrek aan aandacht in de wet voor misbruik in machtsrelaties. Om de actuele maatschappelijke problemen, zoals blootgelegd door de MeToo-beweging, strafbaar te kunnen stellen, moet er een bredere en duidelijkere definitie gecreëerd worden. Een geactualiseerde en systematische opsomming van wat het gebrek aan toestemming inhoudt, kan ervoor zorgen dat bepaalde situaties die nu tussen de mazen van het net glippen, ook opgevangen worden (Byn, 2019).

Naast toestemming is er ook de noodzaak van een moreel bestanddeel bij seksuele misdrijven, namelijk dat de dader de handeling ‘wetens en willens’ gesteld heeft. Hiervoor moet de dader weten dat de andere persoon niet toestemt. Aangezien in sommige situaties het slachtoffer zich niet verzet, zou de dader kunnen verklaren dat die niet op de hoogte was van de afwezigheid van toestemming (Byn, 2019). Door ‘geïnformeerde seksuele toestemming’ kunnen (al dan niet oprechte) misverstanden voorkomen worden. Momenteel moet het slachtoffer bewijzen hoe die zich verzet heeft in België. In bepaalde

11 Art. 52 Sw. 12 Art. 80 lid 6 Sw.

(28)

20 landen, bijvoorbeeld Zweden en Canada, stelt de wet daarentegen dat de dader moet kunnen aantonen dat het slachtoffer uitdrukkelijk heeft ingestemd, met andere woorden uitdrukkelijk ‘ja’ heeft gezegd, en dit in een heldere toestand. Er wordt gepleit uitdrukkelijke wederzijdse toestemming ook centraal te stellen in de Belgische strafwet (Keygnaert, 2017; Stravens, 2020).

Tot slot wordt de grijze zone tussen verkrachting of aanranding van de eerbaarheid en andere seksuele handelingen steeds meer blootgelegd door de nieuwe maatschappelijke manifestaties (Byn, 2019). De strafwet onderscheidt namelijk de twee bovenstaande vormen van seksueel geweld, maar er zijn nog veel vormen zijn die niet (voldoende) door de wet omvat worden. Vragen voor toekomstige wetswijzigingen werpen zich op: hoe expliciet moet toestemming gegeven worden? En hoe past seksuele intimidatie binnen het wettelijk kader? Maar ook: hoe uitdrukkelijk moeten andere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag gecriminaliseerd worden, zoals sexting, wraakporno, stalking…? Door de strikte juridische definities is alles wat hierbuiten valt moeilijk te onderzoeken, bewijzen en veroordelen, wat slachtoffers kan afschrikken om aangifte te doen.

2.1.2 Prevalentie van seksueel geweld

Door verschillende definities, onderzoeksopzetten, alsook socioculturele contexten, is het een uitdaging om seksueel geweld te operationaliseren (Hendriks et al., 2018). Niettemin stelt de World Health Organization (WHO) dat seksueel geweld een globaal probleem is, zeldzaam noch uniek voor een bepaalde regio in de wereld (Krug, Dahlberg, Mercy & Lozano, 2002). Er worden een aantal cijfergegevens aangereikt om een beter zicht te krijgen op de prevalentie van seksueel geweld. Eerst worden enkele internationale cijfers gepresenteerd. Daarna wordt er toegespitst op de cijfers in België.

2.1.2.1 Internationaal

Officiële cijfergegevens van seksueel geweld in Europa zijn terug te vinden in de criminaliteitsstatistieken van Eurostat. Deze statistieken vertonen echter enkel het aantal meldingen bij de politie, dat zeer laag ligt wegens de lage aangiftebereidheid bij seksueel

(29)

21 geweld. Bijgevolg blijft seksueel geweld dat niet gemeld wordt onzichtbaar. Om een beter zicht te krijgen op dit dark number, worden de gegevens aangevuld met cijfers uit slachtofferenquêtes.

Officiële cijfers

Wereldwijd worden er geen criminaliteitsstatistieken gepubliceerd over het aantal officiële meldingen van seksueel geweld.

In de Europese Unie werden 215 000 aangiftes van seksueel geweld gedaan in 2017. Een derde hiervan waren verkrachtingen, twee derde aanrandingen van de eerbaarheid. Meer dan negen op tien slachtoffers van verkrachting en acht op tien slachtoffers van aanranding was vrouwelijk, terwijl 99 procent van de daders opgesloten voor deze misdrijven mannelijk is. Het hoogste aantal aangiftes werd gedaan in Zweden, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en België. Verschillen in officiële cijfers tussen landen zijn niet noodzakelijk een representatie van de reële verschillen. Ze kunnen te wijten zijn aan het algemeen bewustzijn over en de houding ten aanzien van seksuele misdrijven (Eurostat, 2017).

Dark number

De geregistreerde criminaliteit is slechts een deel van het totale aantal. De niet-geregistreerde criminaliteit wordt het dark number genoemd. Seksueel geweld kent een zeer groot dark number gezien seksueel geweld aanzienlijk weinig wordt gerapporteerd.

Een studie van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) toont namelijk aan dat slechts 39 procent van de slachtoffers van seksueel partnergeweld en 30 procent van de slachtoffers van seksueel geweld door een niet-partner de politie of een andere instantie (zoals slachtofferhulp) contacteerde na het meest ernstige incident. Voor deze studie werden enkel vrouwelijke slachtoffers in de Europese Unie bevraagd (FRA, 2014).

(30)

22

PARTNER NIET-PARTNER

CONTACTEERDE POLITIE/ ANDERE INSTANTIE

39% 30%

PRAATTE MET IEMAND ANDERS 28% 37%

PRAATTE MET NIEMAND 32% 33%

Tabel 1: Percentage slachtoffers seksueel geweld dat praatte over meest ernstige incident sinds 15 jaar (FRA, 2014).

Het hogere percentage bij slachtoffers van partnergeweld die met een officiële instantie spraken, kan te wijten zijn aan de situatie waarin vrouwen reeds verschillende incidenten hebben ondergaan voordat ze besluiten het meest ernstige incident te rapporteren in een poging om te voorkomen dat het geweld escaleert. Bij geweld door een niet-partner is de kans kleiner dat het geweld zich opnieuw zal voordoen. Ongeveer een kwart van de slachtoffers gaf schaamte aan als reden om het geweld niet te rapporteren bij de politie of een andere instantie (FRA, 2014).

Om een beter zicht te krijgen op het dark number of de niet-geregistreerde gevallen van seksueel geweld, wordt er gekeken naar resultaten van enkele slachtofferenquêtes. Ook hier dienen de cijfers echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Ook bij slachtofferenquêtes kan er sprake zijn van onderrapportering omwille van onwetendheid of schaamte. Daarnaast moet er in het achterhoofd gehouden worden dat slachtofferenquêtes een bredere operationalisering van seksueel geweld hanteren, namelijk niet enkel de wettelijke definitie van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (cf. supra).

Slachtofferenquêtes

Er worden resultaten weergegeven uit een rapport van de World Health Organization (2013), een enquête van de European Union Agency for Fundamental Rights (2014) en een Europese studie (2015).

(31)

23 Volgens een rapport van de World Health Organization (WHO) uit 2013 naar geweld tegen vrouwen wereldwijd heeft 30 procent13 van de vrouwen seksueel en/of fysiek partnergeweld meegemaakt en 7,214 procent seksueel geweld door een niet-partner. In Europa is dit respectievelijk 25,4 procent en 5,2 procent. In het rapport wordt een opdeling gemaakt tussen partnergeweld en seksueel geweld. Onder partnergeweld vallen zowel fysiek als seksueel partnergeweld, waardoor er geen specifieke cijfers in het rapport terug te vinden zijn over seksueel partnergeweld. Deze meting vormt een belemmering om precieze cijfers met betrekking tot seksueel geweld weer te geven (WHO, 2013a).

Een uitgebreide enquête uitgevoerd door de European Union Agency for Fundamental

Rights (FRA) in Europa in 2014 toonde aan dat 11 procent van de vrouwen een vorm van

seksueel geweld15 ondervond sinds de leeftijd van vijftien jaar, al dan niet door een partner. Volgens dezelfde enquête rapporteerde 26 procent van de LGBT-personen (lesbian, gay, bisexual, transgender) seksueel geweld tijdens de afgelopen vijf jaar. Voor transgenderpersonen alleen was dit 34 procent. Eén op twintig vrouwen gaf aan ooit verkracht te zijn boven de leeftijd van vijftien jaar. Dit cijfer is gebaseerd op de vraag: “Ben je ooit gedwongen tot seks doordat iemand je vasthield of pijn deed?”. De wettelijke definitie van verkrachting vereist in een aantal landen echter geen fysieke dwang. Een misdrijf wordt soms ook gekwalificeerd als verkrachting wanneer personen tegen hun wil deelnemen aan eender welke vorm van seksuele activiteit of wanneer ze niet in staat zijn te weigeren. Bijgevolg zullen cijfers over verkrachting waarschijnlijk hoger dan 5 procent liggen. Ook seksuele intimidatie is niet inbegrepen in deze cijfers. Ongeveer de helft van de vrouwen in de Europese Unie (45 tot 55 procent, afhankelijk van hoe seksuele

13 Afrika: 36,3 procent; Amerika: 29,8 procent; Zuidoost-Azië: 37,7 procent; Eastern Mediterranean: 37 procent; Western Pacific: 24,6 procent. De verschillen tussen regio’s moeten met veel voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. In bepaalde regio’s kan er sprake zijn van een sterkere onderrapportering doordat er een groter stigma op seksueel geweld ligt (WHO, 2013a).

14 Afrika: 11,9 procent; Amerika: 10,7 procent; Zuidoost-Azië: 4,9 procent; Eastern Mediterranean: / procent; Western Pacific: 6,8 procent (WHO, 2013a).

15 De studie van FRA operationaliseert seksueel geweld als: (1) gedwongen tot seks (orale seks of vaginale/anale penetratie) door je vast te houden of pijn te doen; (2) gepoogd te dwingen tot seks (orale seks of vaginale/anale penetratie ) door je vast te houden of pijn te doen; (3) gedwongen deel te nemen aan eender welke vorm van seksuele activiteit terwijl je niet wou of niet in staat was te weigeren; (4) je hebt ingestemd tot seksuele activiteit uit schrik wat zou gebeuren als je weigerde (FRA, 2014).

(32)

24 intimidatie gedefinieerd wordt) heeft te maken gehad met seksuele intimidatie sinds de leeftijd van vijftien jaar (FRA, 2014).

Een studie onder jongvolwassenen (18-27 jaar) in tien Europese landen16 uit 2015 toonde aan dat 32,2 procent van de vrouwen en 27,1 procent van de mannen met seksueel geweld te maken heeft gehad sinds hun meerderjarigheid (in hun land) (Krahé, Berger, Vanwesenbeeck et al., 2015).

2.1.2.2 België

Officiële cijfergegevens van seksueel geweld in België zijn terug te vinden in de criminaliteitsstatistieken van de Federale Politie. Politiestatistieken vertonen echter enkel het aantal officiële aangiftes. Ook hier worden daarom de gegevens aangevuld met cijfers uit slachtofferenquêtes om een beter zicht te krijgen op het dark number van seksueel geweld in België.

Officiële cijfers

Als eerste worden de officiële cijfers van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting uit politiestatistieken weergegeven. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen.

In 2018 werden er in totaal 3676 gevallen van aanranding van de eerbaarheid gemeld bij de politie, waarvan 1038 meerderjarige slachtoffers. Volgens deze cijfers wordt aanranding zonder geweld of bedreiging vaker gemeld bij de politie17. De meldingen van aanranding met geweld of bedreiging bij meerderjarigen zijn meer dan verdubbeld ten opzichte van 2000 (Federale Politie, 2019).

16 België, Cyprus, Griekenland, Nederland, Oostenrijk, Polen, Litouwen, Portugal, Slovakije en Spanje. 17 Aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging is enkel van toepassing bij minderjarigen (beneden de leeftijd van zestien jaar).

(33)

25 2000 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 ZONDER GEWELD 1642 2133 2199 2260 2139 2268 2285 2207 2358 2251 2054 MET GEWELD -18 391 490 544 551 521 496 521 483 551 571 555 MET GEWELD +18 444 752 798 845 829 874 789 772 989 954 1038 ONBEPAALD 315 68 77 67 71 67 52 29 37 44 29 TOTAAL 2792 3443 3618 3723 3560 3705 3647 3491 3935 3820 3676

Tabel 2: Aantal geregistreerde meldingen aanranding van de eerbaarheid 2000-2018 België (Federale Politie, 2019).

Sinds 2000 kan er een stijgende tendens van het aantal gevallen van aanranding van de eerbaarheid waargenomen worden (Federale Politie, 2019). Hierbij dient opgemerkt te worden dat er niet noodzakelijk meer aanrandingen plaatsvonden, maar er ten opzichte van 2000 wel meer meldingen gedaan werden.

Volgens dezelfde statistieken werden er 3254 meldingen van verkrachtingen gedaan in 2018. Hiervan zijn 1442 slachtoffers minderjarig en 1787 meerderjarig. Bij meerderjarigen is dit meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2000. Wat opvalt is dat dit bij minderjarigen ongeveer constant blijft (Federale Politie, 2019). Deze cijfers zijn exclusief pogingen tot verkrachting.

2000 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018

-18 1361 1599 1699 1714 1694 1737 1527 1530 1583 1593 1442

+18 858 1321 1358 1407 1451 1416 1386 1446 1585 1731 1787

ONBEPAALD 42 17 24 33 31 30 24 27 35 29 25

TOTAAL 2261 2937 3081 3154 3176 3183 2947 3003 3203 3353 3324

Tabel 3: Aantal geregistreerde meldingen verkrachting 2000-2018 België (Federale Politie, 2019).

Ook hier, net als bij aanranding van de eerbaarheid, wijst de stijgende tendens niet noodzakelijk op meer verkrachtingen, wel op een groter aantal meldingen.

(34)

26 Dark number

Feiten die niet gekend zijn bij de politie worden dus niet meegeteld in bovenstaande statistieken. Hiervoor kan de Veiligheidsmonitor een indicatie geven. De Veiligheidsmonitor is een bevolkingsonderzoek van de federale politie dat peilt naar slachtofferschap, aangiftegedrag en naar tevredenheid in de politie onder de Belgische bevolking (Federale Politie, s.d.; IGVM, 2019; Kesteloot, 2016).

Figuur 1: Veiligheidsmonitor en dark number (Federale Politie, 2009).

Seksueel geweld kent ook in België een zeer groot dark number. Volgens de Veiligheidsmonitor van 2008-2009 zou zo’n 90 procent van het seksueel geweld niet gemeld worden aan de politie (Federale Politie, 2009; IGVM, 2019; Kesteloot, 2016). Dat wil zeggen dat het merendeel van bovenstaande cijfers minder dan 10 procent – meer specifiek 8,2 procent in België en 9 procent in Vlaanderen – van het totale aantal per jaar voorstelt. Wel kan er een stijging opgemerkt worden. In 2006 was dit nog ongeveer 6 procent in België en 5 procent in Vlaanderen (Federale Politie, 2009). Tussen 2008 en 2018 werden er geen nieuwe enquêtes afgenomen. In 2018 zegt 17,50 procent van de slachtoffers van seksueel geweld in België melding gedaan te hebben bij de politie (Federale Politie, 2018). Niettemin blijft het dark number van seksueel geweld zeer groot. Om een beter beeld te krijgen op het dark number of de niet-geregistreerde gevallen van seksueel geweld in België, wordt er gekeken naar resultaten van enkele slachtofferenquêtes.

(35)

27 Slachtofferenquêtes

Er worden resultaten weergegeven uit de Veiligheidsmonitor (2018), een studie van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2010), een peiling van Amnesty International (2019), de Sexpert-studie (2013) en een onderzoek naar LGBT-personen in Vlaanderen (2015).

De Veiligheidsmonitor maakt geen onderscheid tussen het type seksueel geweld, maar hanteert de koepelterm ‘zedenfeiten’. Volgens de meest recent afgenomen survey geeft 2,45 procent van de bevraagden aan slachtoffer geworden te zijn van zedenfeiten. Hoe jonger de leeftijd, hoe hoger het percentage (Federale Politie, 2018). In 2004 en 2006 was dit nog 0,9 procent, in 2008 was dit 1,2 procent (Federale Politie, 2009).

In de studie van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM) geeft 3,2 procent – waarvan 5,6 procent vrouwen en 0,8 procent mannen – van de respondenten aan na de leeftijd van achttien jaar te maken hebben gehad met gedwongen of ongewenste seksuele aanrakingen of betrekkingen (Pieters et al., 2010).

In een recente grootschalige enquête van Amnesty International in België in 2019 werd gepeild naar slachtoffers van verkrachting. In deze enquête meldde 20 procent van de bevraagde vrouwen, 14 procent van de mannen en 24 procent van de jongeren ooit verkracht te zijn (Amnesty International, 2020).

De Sexpert-studie uit 2013 onderzocht het aantal mensen in Vlaanderen dat te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag18. Uit het onderzoek blijkt dat 16,6 procent van de respondenten seksueel grensoverschrijdend gedrag ervaren heeft vóór de leeftijd van achttien jaar. Hiervan heeft 8,5 procent ervaring met één vorm en 8,1 procent met meerdere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Na de leeftijd van achttien jaar

18 De Sexpert-studie operationaliseert seksueel grensoverschrijdend gedrag als: (1) kwetsende seksuele opmerkingen, (2) op een kwetsende manier seksueel aangeraakt of vastgepakt worden, (3) gedwongen worden om naakt te zijn, (4) gedwongen worden om naar seksuele beelden te kijken, (5) gedwongen worden tot masturbatie, (6) gedwongen worden om orale seks toe te staan of uit te voeren, (7) poging tot verkrachting, (8) verkrachting, (9) iets anders tegen de zin. Om het totaal weer te geven, worden seksuele opmerkingen niet opgenomen omdat dit volgens de onderzoekers zou leiden tot een te ruime operationalisering van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Hellemans & Buysse, 2013).

(36)

28 rapporteert 8,1 procent van de respondenten seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarvan 3,9 procent één vorm en 4,2 procent meerdere vormen. Volgens hetzelfde onderzoek antwoordde 2,3 procent van de participanten dat ze onder de achttien jaar verkracht werden (3,9 procent vrouwen en 0,7 procent mannen); 3,9 procent ondervond een poging tot verkrachting onder de achttien jaar. 2,2 procent gaf aan ooit verkracht te zijn na achttien jaar (3,8 procent vrouwen en 0,4 procent mannen); 2,6 procent gaf een poging aan (Hellemans & Buysse, 2013).

Vervolgens bleek dat vrouwen vaker met seksueel grensoverschrijdend gedrag geconfronteerd zouden worden dan mannen. Vóór achttien jaar rapporteert 22,3 procent van de vrouwen en 10,7 procent van de mannen seksueel grensoverschrijdend gedrag; na achttien jaar 13,8 procent van de vrouwen en 2,4 procent van de mannen (Hellemans & Buysse, 2013).

Verder kwam uit de Sexpert-studie voort dat seksueel grensoverschrijdend gedrag vaker voorkomt onder holebi’s dan onder hetero’s. Maar liefst 27 procent van de Vlaamse holebi’s geeft aan seksueel grensoverschrijdend gedrag ervaren te hebben vóór de leeftijd van achttien jaar en 18 procent na de leeftijd van achttien jaar. Daarenboven hebben vrouwelijke holebi’s meer kans slachtoffer te worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan mannelijke. Voor de leeftijd van achttien jaar is dit respectievelijk 39 procent tegenover 20 procent, na achttien jaar respectievelijk 17 procent tegenover 13 procent (Buysse et al., 2014).

Ook een onderzoek naar personen met een lesbische, homo- of biseksuele oriëntatie en transgenderpersonen (LGBT) in Vlaanderen stelde vast dat meer dan 40 procent van de LGBT-personen reeds geconfronteerd werden met seksueel geweld. In tegenstelling tot de Sexpert-studie bleek uit dit onderzoek dat niet-hetero mannen significant meer als slachtoffer werden aangegeven dan niet-hetero vrouwen. Bovendien bleek dat homoseksuele mannen zes keer meer kans hebben op seksueel geweld dan heteroseksuele mannen. Daarnaast stelde de studie vast dat 31,7 procent van de transgenderpersonen minstens één keer in hun leven slachtoffer werden van seksueel geweld (D’Haese, Dewaele & Van Houtte, 2015).

(37)

29 2.1.3 Risicofactoren voor seksueel geweld

Onderzoek heeft aangetoond dat leeftijd, gender, seksuele oriëntatie en een migratie-achtergrond een invloed hebben op iemands risico om slachtoffer van seksueel geweld te worden (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018). Enkele van deze risicofactoren konden reeds afgeleid worden uit bovenstaande cijfergegevens. Er bestaan echter een aantal misvattingen met betrekking tot seksueel geweld, zoals het feit dat enkel vrouwen slachtoffer worden en er enkel meerderjarige, mannelijke plegers zijn. Dit stereotype gaat bovendien uit van een heteronormatief perspectief. Ook het beeld van de onbekende pleger van seksueel geweld leeft nog erg (Kesteloot, 2016; Hellemans & Buysse, 2013). Deze misvattingen leiden ertoe dat bijvoorbeeld mannen, familieleden, alsook slachtoffers in een afhankelijke positie, minder snel aangiftes zullen doen, waardoor de stereotypen omtrent seksueel geweld in stand gehouden worden. Daarom worden enkele factoren hieronder besproken, namelijk leeftijd, gender en seksuele oriëntatie, de relatie tussen slachtoffer en pleger, en enkele andere levensomstandigheden.

2.1.3.1 Leeftijd

Uit de cijfergegevens kon reeds opgemaakt worden dat personen onder de leeftijd van achttien jaar vaker voor het eerst te maken krijgen met seksueel geweld dan personen boven de leeftijd van achttien jaar (Federale Politie, 2019; Hellemans & Buysse, 2013). Bovendien toont onderzoek aan dat seksueel geweld in de kindertijd een van de belangrijkste risicofactoren is om op volwassen leeftijd opnieuw slachtoffer te worden van seksueel geweld (Messman-Moore & Long, 2003; Daigneault, Hebert & McDuff, 2009). Zo zou twee derde van de vrouwen die in de kindertijd in aanraking kwam met seksueel geweld er opnieuw mee geconfronteerd worden in de volwassenheid (Arata, 2002; Barnes, Noll, Putnam & Trickett, 2009; Classen, Palesh & Aggarwal, 2005). Ook bij mannen zou er een verhoogde kans zijn op herhaald slachtofferschap, al is hier minder empirisch onderzoek naar (Daigneault et al., 2009).

Afbeelding

Figuur 1: Veiligheidsmonitor en dark number (Federale Politie, 2009).
Figuur 2: Evolutie centra na seksueel geweld (Verbeke, 2019).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Seksueel geweld wordt vaak gepleegd door jongeren onderling.. Factsheet

Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, de PvdA, de PvdD, Fractie Den Haan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, Lid Omtzigt, het CDA,

Mevrouw Kuik kan wel zeggen dat deze commissie onafhankelijk is, maar de vraag of zo'n onderzoek enig nut heeft, valt of staat niet met de vraag wat mevrouw Kuik daarvan vindt,

In het onderzoek ‘Seks onder je 25 e’ (de Graaf, 2005) werd duidelijk dat zowel onder allochtone als onder homoseksuele jongens een aanzienlijk percentage te

Als het JOS-aanbod niet geldt, wordt door de politie en het Buro Slachtoffer- hulp doorverwezen naar dezelfde advocaten die deelnemen aan de JOS- piketdienst, aangezien deze

Dit heeft ertoe geleid dat we hebben gekozen voor Limburg, waar de GGD trekker is, en geen ziekenhuis betrokken is; Amsterdam, waar geen CSG is, maar wel een vorm is gevonden

Het doel ervan is om de opvang van slachtoffers van seksueel geweld te verbeteren opdat zij sneller herstellen, herhaald slachtofferschap wordt voorkomen en er meer bereidheid is

> breng zoveel mogelijk zaken mee waarop eventuele sporen van de pleger gevonden kunnen worden, indien mogelijk in een papieren zak: de kledij die je droeg tijdens het