• No results found

ZSG’ S IN HET LICHT VAN INTERNATIONALE LITERATUUR

DEEL 4: DISCUSSIE

4.2 ZSG’ S IN HET LICHT VAN INTERNATIONALE LITERATUUR

Bovengenoemde drie aanbevelingen volstaan echter niet volledig om tegemoet te komen aan de risicofactoren die kunnen leiden tot secundaire victimisatie. Uit de literatuurstudie kwam duidelijk naar voren dat deze factoren zich kunnen situeren op drie niveaus: op (1) interactioneel, (2) procedureel en (3) structureel niveau.

Het eerste niveau situeert zich op vlak van de interactie tussen het slachtoffer en de hulpverlener (interactional injustice). Om dit probleem aan te pakken hebben de ZSG’s zich hoofdzakelijk gefocust op een mogelijk incorrecte bejegening van slachtoffers van seksueel geweld. Daarom troffen ze maatregelen om het personeel te informeren over en beter op te leiden om om te gaan met de specifieke problematiek van seksueel geweld. Bovendien, omdat zij het rechtstreekse aanspreekpunt zijn, is de politie niet langer het eerste contact na het melden van seksueel geweld, maar een gespecialiseerde hulpverlener.

Ten tweede zijn er de procedurele factoren die kunnen leiden tot secundaire victimisatie (procedural injustice). Deze worden slechts in beperkte mate verbeterd. Zo krijgen slachtoffers in de ZSG’s, mede door de functie van de casemanager, meer controle over het hulpverleningsproces. Ook moeten slachtoffers door de geïntegreerde aanpak minder vaak hun verhaal, telkens op een andere plaats, doen. Andere factoren die vernoemd werden op procedureel niveau vallen buiten het bereik van de ZSG’s omdat ze zich op justitieel niveau bevinden. Zo bleek dat het juridisch proces, de duur ervan en de uitkomst van de strafzaak veel psychologische stress met zich kan meebrengen en de verwerking van het trauma kan uitstellen (Herman, 2003; Orth, 2002; Akkermans & van Wees, 2007; Wijers & de Boer, 2010). Om het slachtoffer hier te steunen, zouden de hulpverleners van de ZSG’s de psychologische begeleiding kunnen verderzetten tijdens het juridisch proces. Eerder werd immers al aangegeven dat slachtoffers behoefte hadden aan een langdurige psychologische begeleiding (Baert & Keygnaert, 2019). Daarnaast zou er nauwere samenwerking moeten zijn met Slachtofferonthaal van de justitiehuizen om ervoor te zorgen dat de begeleiding van het slachtoffer niet stopt na enkele maanden. Terwijl 68 procent van de slachtoffers klacht neerlegde, werd er slechts 2,3 procent (1 procent in Brussel, 5 procent in Gent en 1 procent in Luik) doorverwezen door de casemanager naar

79 Slachtofferonthaal. Er is geen zicht op het aantal slachtoffers dat Slachtofferonthaal contacteerde zonder dat er contact gelegd was door de casemanager. Slachtoffers gaven aan dat ze in de ZSG’s weinig informatie kregen over het juridische proces. Ook was de link tussen de ZSG’s en Slachtofferonthaal meestal niet duidelijk. Op dit punt zou het casemanagement prioritair moeten inzetten (Baert & Keygnaert, 2019).

Ten derde wordt secundaire victimisatie het minst aangepakt op structureel niveau (structural injustice). Gezien deze aspecten diep vervat liggen in de cultuur en structuur van het strafrechtssysteem, zijn dit de grootste uitdagingen. Hieronder worden de patriarchale cultuur binnen wetgevingsinstanties, het intersectionaliteitsperspectief binnen de ZSG’s en de straffeloosheid van seksueel geweld besproken.

Ten eerste kunnen over de invloed van de ZSG’s op de patriarchale cultuur binnen wethandhavingsinstanties weinig uitspraken gedaan worden. Het aanpakken van de patriarchale cultuur vereist namelijk een diepgaande hervorming. Het feit dat de drempel naar de politie verlaagd wordt via de ZSG’s en er meer steun geboden wordt, kan er wel toe leiden dat slachtoffers zich minder vaak weerhouden voelen om aangifte te doen bij deze instanties. Daarnaast kan de opleiding van de zedeninspecteurs leiden tot een meer slachtoffergerichte aanpak van verhoren. Niettemin zitten er tussen de zedeninspecteurs veel jonge vrouwen. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat er in de functie van zedeninspecteur een bepaalde mate van empathie wordt verwacht, die verondersteld wordt meer aanwezig te zijn bij vrouwen. Bijgevolg blijft er een gegenderde taakverdeling bestaan en worden de rollenpatronen bevestigd (Baert & Keygnaert, 2019; Joshi, 2014). Wel werd verklaard dat de ‘zachtere’ wijze waarop deze verhoren gebeuren, een invloed blijkt te hebben op de bredere houding en algemene wijze van ondervragen binnen de politie (Baert & Keygnaert, 2019). Zoals eerder vermeld is de link tussen de ZSG’s en justitiële actoren nog eerder zwak en kunnen hier geen uitspraken over gedaan worden in dit onderzoek.

Ten tweede, wat betreft het intersectioneel perspectief, veroordeelde Crenshaw al in 1991 de gestandaardiseerde aanpak in Rape Crisis Centers, gezien deze het feit negeert dat verschillende noden een verschillende aanpak vereisen. De hulpverlening dient rekening te

80 houden met de verschillende noden van minderheidsgroepen (Crenshaw, 1991; Sokoloff & Dupont, 2005). Ook Baert en Keygnaert (2019) stelden in hun evaluatieonderzoek dat het uitwerken van een diversiteitssensitieve aanpak nodig is omdat slachtoffers uit alle lagen van de bevolking komen en hun eigen achtergrond meenemen naar de hulpverlening. Ze constateerden in hun evaluatieonderzoek dat de toegankelijkheid voor anderstaligen, mensen zonder wettig verblijf en personen met een beperking verhoogd moet worden. Zo was er slechts voor één derde van de anderstaligen een tolk beschikbaar en genoten mensen zonder wettig verblijf niet dezelfde bescherming. Mensen zonder wettig verblijf wilden vaak geen klacht neerleggen uit schrik voor uitwijzing. Wetende dat migranten en asielzoekers een groter risico hebben om slachtoffer te worden van seksueel geweld (Keygnaert, 2014; Keygnaert, Dias, Degromme, et al., 2014; Keygnaert et al., 2012), is dit een belangrijk punt om aandacht voor te hebben in de toekomst. Wat betreft mensen met een beperking, bevelen Baert & Keygnaert (2019) aan dat de medewerkers van de ZSG’s hier een training in moeten krijgen en er gezocht moet worden naar aangepaste hulpmiddelen ter ondersteuning van de communicatie. Training van hulpverleners om slachtoffers op een open en niet-veroordelende houding, is essentieel om de toegankelijkheid verhogen (Baert & Kygnaert, 2019).

Daarnaast deden Hendriks en collega’s (2018) onderzoek naar de gendersensitiviteit in de ZSG’s. Volgens dit onderzoek was de zorg na seksueel geweld in reguliere ziekenhuizen voorheen weinig gendersensitief. Er was een opvallende onwetendheid onder gezondheidswerkers over bijvoorbeeld seksueel geweld bij mannen of LGBT-personen. De gegenderde, socioculturele context waarin seksueel geweld voorkomt, zorgt er echter voor dat de reeds veelzijdige zorgbehoeften van slachtoffers verschillen naargelang hun gender, genderidentiteit en seksuele oriëntatie. Daarom bekeken de onderzoekers hoe de implementatie van het ZSG-model kan bijdragen aan een gendersensitieve zorg. Ze komen tot de conclusie dat een opleiding van medewerkers vereist is om de zorg af te stemmen op de seksuele en gendergebaseerde verschillen tussen slachtoffers. Ondanks dat organisaties en richtlijnen het belang van een geïntegreerde dienstverlening benadrukken, blijven richtlijnen met betrekking tot een gendersensitieve aanpak voornamelijk gefocust op het medische aspect (Hendriks et al., 2018).

81 Daarnaast werd eerder vermeld hoe een divers personeel kan bijdragen aan kennis over socioculturele achtergronden van slachtoffers en ervoor kan zorgen dat de doelgroep zich herkent in de hulpverleners (Geens, 04.09.2019; De Koster, 2013). Hoe divers het personeel is dat in de ZSG’s werkt, werd niet teruggevonden. Bijkomend onderzoek naar de diversiteits- en gendersensitieve benadering in de ZSG’s, in het bijzonder vanuit een intersectioneel perspectief, is aangewezen.

Verder moet er ingezet worden op het bereiken van kwetsbare groepen. Bij de visie van de SARC’s in het Verenigd Koninkrijk wordt er bijvoorbeeld uitdrukkelijk vermeld dat zowel inwoners als niet-inwoners er terechtkunnen (NHS England, 2016). Ook staat er in de visie van alle besproken Europese centra dat slachtoffers van alle genders en genderidentiteiten er terechtkunnen. Bij sommige centra, zoals in Ierland, staat dit zelfs expliciet op hun website. Op de websites van de Centra Seksueel Geweld (CSG) in Nederland is dan weer een factsheet terug te vinden over seksueel geweld bij mannen. In België wordt dit niet uitdrukkelijk vermeld. Het wordt aanbevolen om op de website te benadrukken dat alle slachtoffers, ongeacht gender, genderidentiteit en seksuele oriëntatie terechtkunnen in het centrum.

Ten derde bleek dat de straffeloosheid in zaken van seksueel geweld slachtoffers ervan kan weerhouden om aangifte te doen (Amnesty International, 2020). Vanwege de recente oprichting van de ZSG’s en de lange duur van juridische procedures is het nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de juridische uitkomst van klachten van slachtoffers in de ZSG’s (Baert & Keygnaert, 2019). Wel blijkt er een grotere aangiftebereidheid in de ZSG’s; namelijk 68 procent van de slachtoffers legt klacht neer. Ook is het forensisch onderzoek preciezer en het politieel verhoor kwalitatief beter (Baert & Keygnaert, 2019). Naar analogie met internationale bevindingen, zou dit moeten leiden tot een hoger aantal zaken dat een strafrechtelijk vervolg krijgt (Hendriks et al., 2018; Campbell, Patterson & Litchy, 2005; Bicanic et al., 2014; Baert & Keygnaert, 2019). Toekomstig onderzoek zal het effect op lange termijn moeten uitwijzen.

82

C

ONCLUSIE

Door een gebrekkige behandeling door de formele omgeving kunnen slachtoffers zich na een misdrijf een tweede keer slachtoffer voelen. In de literatuur wordt daarvoor de term ‘secundaire victimisatie’ gebruikt. Secundaire victimisatie brengt niet alleen psychologisch leed met zich mee, maar weerhoudt slachtoffers er bovendien van om aangifte te doen en psychologische hulp te zoeken. Ook het dark number van seksueel geweld blijft op deze manier extreem hoog. Om beter tegemoet te komen aan de noden van slachtoffers van seksueel geweld en een betere opvang te creëren, werden in verschillende landen ‘centra na seksueel geweld’ opgericht. In deze wordt er multidisciplinaire, centrale zorg aangeboden voor slachtoffers van seksueel geweld. Ook in België werden in 2017 drie Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG’s) opgericht. Dat leidde tot onze centrale onderzoeksvraag: Wat is de rol van de Zorgcentra na Seksueel Geweld bij het voorkomen

van secundaire victimisatie?

Om een antwoord te kunnen bieden op deze vraag, werden in de wetenschappelijke literatuur eerst risicofactoren geïdentificeerd die kunnen leiden tot secundaire victimisatie. Deze factoren zijn gesitueerd op drie niveaus: op (1) interactioneel, (2) procedureel en (3) structureel niveau. Daarna werden enkele Europese centra na seksueel geweld uitvoerig besproken en werd geëxploreerd wat er in de internationale literatuur reeds bekend is over de rol van de centra in het voorkomen van secundaire victimisatie. Daaruit bleek dat de multidisciplinaire benadering en de opleiding van het personeel een voorname rol hadden. Vervolgens werd in de casestudie beschreven hoe deze twee aspecten ingevuld werden in de Belgische ZSG’s. Aan de hand van deze methode konden de resultaten uit de casestudie over de Belgische ZSG’s teruggekoppeld worden naar de bevindingen uit de literatuur. Op deze manier kon er opgelijst worden aan welke factoren de Belgische ZSG’s momenteel tegemoetkomen om secundaire victimisatie te voorkomen, en welke werkpunten er nog zijn.

Het besluit is dat de multidisciplinaire zorg en de opleiding van het personeel voor een deel tegemoetkomen aan de factoren die kunnen leiden tot secundaire victimisatie. Eerst en vooral vervullen de ZSG’s hoofdzakelijk op interactioneel niveau de noden van

83 slachtoffers (interactional injustice). De ZSG’s focussen voornamelijk op het voorkomen van een mogelijk incorrecte bejegening van slachtoffers door in te zetten op de opleiding van het personeel over het omgaan met de specifieke problematiek van seksueel geweld. Bovendien is de politie niet langer het eerste aanspreekpunt na seksueel geweld, maar een gespecialiseerde hulpverlener.

Ten tweede worden de procedurele factoren die kunnen leiden tot secundaire victimisatie (procedural injustice), slechts in beperkte mate verbeterd. Zo krijgen slachtoffers in de ZSG’s, mede door de coördinerende functie van de casemanager, meer controle over het hulpverleningsproces. Ook moeten slachtoffers door de geïntegreerde aanpak minder vaak het voor hen confronterend verhaal, telkens op een andere plaats, doen. Andere factoren die vernoemd werden op procedureel niveau, zoals de impact van het juridisch proces, de tijdsduur en uitkomst van de strafzaak, vallen buiten het bereik van de ZSG’s gezien deze zich op juridisch niveau bevinden. Het wordt aanbevolen dat de ZSG’s hiervoor sterker inzetten op de samenwerking met Slachtofferonthaal. Ook wensen slachtoffers dat de psychologische zorg tijdens het eventueel juridisch proces voortgezet wordt.

Ten derde wordt secundaire victimisatie het minst aangepakt op structureel niveau (structural injustice). Zo hebben de ZSG’s een zeer beperkte invloed op de patriarchale cultuur binnen wetgevingsinstanties. De opleiding van de zedeninspecteurs blijkt te leiden tot een meer slachtoffergerichte aanpak in de verhoren. Dit zou tevens een invloed hebben op de bredere houding en algemene wijze van ondervragen binnen de politie. Zoals hierboven vermeld, is de invloed van de ZSG’s op het juridisch proces minimaal. Verder kunnen hierover in dit onderzoek bijgevolg geen uitspraken gedaan worden. Wat betreft het oog voor intersectionaliteit binnen de ZSG’s werd in evaluatieonderzoeken vastgesteld dat het uitwerken van een diversiteits- en gendersensitieve aanpak binnen de ZSG’s nodig is. De aanpak dient meer aangepast te worden aan de verschillende noden van slachtoffers aangezien zij uit alle lagen van de bevolking komen en hun eigen achtergrond meespeelt tijdens het proces van de hulpverlening. Hoe divers het personeel is dat in de ZSG’s werkt, werd niet teruggevonden. Bijkomend onderzoek naar de diversiteits- en gendersensitieve benadering in de ZSG’s, in het bijzonder vanuit een intersectioneel perspectief, is aangewezen. Tot slot blijkt er een grotere aangiftebereidheid te zijn in de ZSG’s. Ook is

84 het forensisch onderzoek preciezer en het politieel verhoor kwalitatief beter. Naar analogie met internationale bevindingen, zou dit moeten leiden tot een hoger aantal zaken dat een strafrechtelijk vervolg krijgt. Vanwege de recente oprichting van de ZSG’s en de lange duur van juridische procedures is het echter nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de juridische uitkomst van klachten van slachtoffers in de ZSG’s. Toekomstig onderzoek is wenselijk en zal het effect op lange termijn moeten uitwijzen.

Het werd duidelijk dat meer aandacht voor secundaire victimisatie het leed van slachtoffers beduidend kan verminderen. De oprichting van de ZSG’s blijkt hiervoor een stap in de goede richting. Er zijn nog werkpunten, maar de ZSG’s staan nog maar aan het begin van hun lovenswaardig initiatief. De grootste aanbeveling is vooral: zet in op de oprichting van meer Zorgcentra na Seksueel Geweld in België. Uiteindelijk zal dit de drempel verlagen om aangifte te doen en op deze manier bijdragen aan het wegwerken van het taboe dat nog steeds op seksueel geweld rust.

85

B

IBLIOGRAFIE

Juridische bronnen

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, 19 december 1966.

Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, 4 november 1950.

Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, 11 mei 2011.

Strafwetboek, 8 juni 1867.

Sociaalwetenschappelijke bronnen

Aertsen, I. (2004). Slachtoffer-daderbemiddeling. Een onderzoek naar de ontwikkeling van

een herstelgerichte strafrechtsbedeling. Leuven: Universitaire Pers Leuven.

Akkermans, A.J., & van Wees, K.A.P.C. (2007). Het letselschadeproces in therapeutisch perspectief. Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade, 4, 103-118.

Amnesty International. (2020). Dossier seksueel geweld in België 2020. Geraadpleegd op https://www.amnesty-international.be/sites/default/files/bijlagen/amnesty_internati onal_dossier_seksueel_geweld_in_belgie_2020.pdf

Arata, C.M. (2002). Child sexual abuse and sexual revictimization. Clinical Psychology:

Science and Practice, 9, 135-164.

Ashcraft, K. L. (2013). The glass slipper: “incorporating” occupational identity in management studies. Academy of Management Review, 38(1), 6-31.

AYK (29.01.2019). Goedele Liekens wil wet voor aanranding en verkrachting aanscherpen. De Morgen. Geraadpleegd op https://www.demorgen.be/politiek/ goedele-liekens-wil-wet-voor-aanranding-en-verkrachting-aanscherpen~b1a75fc5/ Bacik, I., Maunsell, C., & Gogan, S (1998). The Legal Process and Victims of Rape.

86 Bakker, H., Van Delft, A., Doornink, N., & Meintser, N. (2011). Naar een betere regionale

(keten)aanpak van seksueel geweld. Utrecht: Movisie.

Bang, L. (1993). Who consults for rape? Sociodemographic characteristics of rape victim attending a medical rape trauma service at the Emergency Hospital in Oslo. Scand J

Prim Health Care, 11, 8-14.

Barnes, J.E., Noll, J.G., Putnam, F.W., & Trickett, P.K. (2009). Sexual and physical revictimization among victims of severe childhood sexual abuse. Child Abuse

Neglect, 33(7), 412-420.

Batton, C., & Wright, E. M. (2018). Patriarchy and the Structure of Employment in Criminal Justice: Differences in the Experiences of Men and Women Working in the Legal Profession, Corrections, and Law Enforcement. Criminology and Criminal

Justice Faculty Publications, 53, 1-20.

Becker, H. S. (1963). Outsiders: studies in the sociology of deviance. New York: The Free Press.

Beres, M. A., Crow, B., & Gotell, L. (2009). The Perils of Institutionalization in Neoliberal Times: Results of a National Survey of Canadian Sexual Assault and Rape Crisis Centres. The Canadian Journal of Sociology, 34(1), 135-163.

Bicanic, I. (2016). Vroege behandeling van slachtoffers van seksueel geweld. Cogiscope,

2016, 1, 38 – 40.

Bicanic, I., Snetselaar, H., Jongh, A. D., & de Putte, E. V. (2014). Victims’ use of professional services in a Dutch sexual assault centre. European Journal of

Psychotraumatology, 5(1), 23645.

Bramsen, R.H., Elklit, A., & Nielsen, L.H. (2009). A Danish model for treating victims of rape and sexual assault: the multidisciplinary public approach. J Aggress Maltreat

Trauma, 18(8), 886–905.

Briones Alonso, C. (2017). De intrede en evolutie van vrouwen bij de politie. Onderzoek

naar discriminatie (Masterthesis). Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.

Brownmiller, S. (1975). Against Our Will. Men, Women and Rape. Middlesex: Penguin Books.

87 Bullock, C.M., & Beckson, M. (2011). Male victims of sexual assault: phenomenology, psychology, physiology. Journal of the American Academy of Psychiatry and the

Law, 39(2), 197–205.

Buysse, A, Enzlin, P., Lievens, J., T’Sjoen, G., Van Houtte, M., & Vermeersch, H. (2014).

Sexpert: seksuele gezondheid in Vlaanderen: valorisatierapport. Gent: Academia

Press.

Byn, L. (2019). Toestemming tot seksuele handelingen (Masterthesis). Gent: Universiteit Gent.

Campbell, R., & Wasco, S.M. (2005). Understanding rape and sexual assault. 20 years of progress and future directions. Journal of Interpersonal Violence, 20(1), 127-131. Campbell, R., Patterson, D., & Bybee, D. (2012). Prosecution of adult sexual assault cases

a longitudinal analysis of the impact of a sexual assault nurse examiner program.

Violence against Women, 18(2), 223-244.

Campbell, R., Patterson, D., & Lichty, L. (2005). The effectiveness of sexual assault nurse examiner (SANE) programs. A Review of Psychological, Medical, Legal, and Community Outcomes. Trauma, Violence & Abuse, 6(4), 313-329.

Campbell, R., Patterson, D., Adams, A. E., Diegel, R., & Coats, S. (2008). A participatory evaluation project to measure SANE nursing practice and adult sexual assault patients’ psychological well-being. Journal of Forensic Nursing, 4(1), 19-28. Campbell, R., Wasco, S. M., Ahrens, C. E., Sefl, T., & Barnes, H. E. (2001). Preventing

the “second rape:” Rape survivors experiences with community service providers.

Journal of Interpersonal Violence, 16, 1239–1259.

Classen, C.C., Palesh, O.G., & Aggarwal, R. (2005). Sexual revictimization: a review of the empirical literature. Trauma, Violence & Abuse, 6(2), 103-129.

Conners-Burrow, N. A., Tempel, A. B., Sigel, B. A., Church, J. K., Kramer, T. L., & Worley, K. B. (2012). The development of a systematic approach to mental health screening in Child Advocacy Centers. Children and Youth Services Review, 34(9), 1675–1682.

Council of Europe (2008). Combating violence against women: minimum standards for

88 Crenshaw, K. (1991). Mapping the Margins: Intersectionality, Identity Politics, and

Violence against Women of Color. Stanford Law Review, 43(6), 1241-1299.

Cuyvers, G. (1986). De maatschappelijke marginalisering van het slachtoffer van

misdrijven. Een inhoudsanalyse van de berichtgeving over slachtoffers van levensdelicten. Antwerpen: Kluwer rechtswetenschappen.

D’Haese, L., Dewaele, A., & Van Houtte, M. (2015). Coping With Antigay Violence: In- Depth Interviews With Flemish LGB Adults. Journal of Sex Research, 52(8), 912- 923.

Daems, T. (2005). Slachtoffers, bestraffing en responsiviteit. Recht der werkelijkheid.

Tijdschrift voor de Sociaal Wetenschappelijke Bestudering van het Recht, 26(2), 65-

75.

Daigneault, I., Hebert, M., & McDuff, P. (2009). Men’s and women’s childhood sexual abuse and victimization in adult partner relationships: a study of risk factors. Child

Abuse & Neglect, 33(9), 638-647.

De Koster, C. (2013). Topfuncties bij de politie en gender (Masterthesis). Gent: Universiteit Gent.

De Meester, A. (2018). Een kwarteeuw rechtspraak inzake verkrachting en aanranding

van de eerbaarheid in Vlaanderen en Brussel (Masterthesis). Gent: Universiteit

Gent.

Delbrouck I. (2015). Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Brugge: Die Keure. Dick, P., & Hyde, R. (2006). Line manager involvement in work-life balance and career

development: can't manage, won't manage? British Journal of Guidance &

Counselling, 34(3), 345-364.

Dobbelaere, B. (18.05.2019). Op honderd verkrachtingszaken zit slechts één dader zijn gevangenisstraf uit. De Standaard. Geraadpleegd op https://www.standaard.be/cnt/ dmf20190518_04410354

Donkers, E. (2018). #MeToo: Discussie over grensoverschrijdend gedrag in Nederland (Masterthesis). Utrecht: Universiteit Utrecht.

Dujardin, W. (2014). Gender en politie: Barrières en copingstrategieën gehanteerd door

89 Dutton, D.G. & Corvo, K. (2006). Transforming a flawed policy: A call to revive psychology and science in domestic violence research and practice. Aggression and

Violent Behavior, 11(5), 457-483.

Dworkin, A., & MacKinnon, C. (1988). Pornography and civil rights: a new day for

women's equality. Minneapolis: Organizing Against Pornography.

Ensink, B., & Van Berlo, W. (1999). Intrusive memories: development of psychological