De Laplace-of potentiaalvergelijking
(a)P.-S. Laplace 1749-1827
(b)P.G.L. Dirichlet 1805-1859
(c)G.F. Neumann 1832-1925 Figuur:Zij hielden zich bezig met parti¨ele differentiaalvergelijkingen en
hun randvoorwaarden
Voorbeeld
Bij een twee-dimensionaal warmtegeleidingsprobleem moet de temperatuur u(x , y , t) ((x , y ) geeft hierbij de plaats aan en t de tijd) voldoen aan de parti¨ele differentiaalvergelijking
ut = α2(uxx+ uyy) waarbij α2de thermische diffusie is. Wanneer er een
evenwichtstoestand bestaat is dit alleen een functie van x en y die voldoet aan de parti¨ele differentiaalvergelijking
uxx+ uyy = 0
Voorbeeld
Ook in de stromingsleer komt de potentiaalvergelijking voor. Namelijk bij de bestudering van de stroming van niet-visceuze, niet-roterende, onsamendrukbare vloeistoffen in twee dimensies.
Bekijken we op nieuw de stationaire toestand dan voldoen zowel de potentiaalfunctie van de snelheid als de stroomfunctie aan de parti¨ele differentiaalvergelijking
uxx+ uyy = 0 .
Voorbeeld (Dirichlet probleem op een rechthoek)
We hangen een metalen frame in zeepsop en trekken hem eruit. De hoogte van het zeepvlies dat dan ontstaat voldoet aan
uxx+ uyy = 0 (0 < x < 2, 0 < y < 3) u(x , 0) = u(x , 3) = 0 (0 ≤ x ≤ 3)
u(0, y ) = 0, u(2, y ) = sin2πy
3 (0 ≤ y ≤ 2)
Algemene formulering
uxx+ uyy = 0 (0 < x < a, 0 < y < b) u(x , 0) = u(x , b) = 0 (0 ≤ x ≤ a)
u(0, y ) = 0, u(a, y ) = f (y ) (0 ≤ y ≤ b) In het voorbeeld van het zeepvlies geldt:
a = 2, b = 3 en f (y ) = sin2πy 3 .
Stap 1: scheid de variabelen
Het scheiden van de variabelen (door het substitueren van
u(x , t) = X (x )Y (y ) in de parti¨ele differentiaalvergelijking) leidt tot de differentiaalvergelijkingen:
X00− λX = 0 Y00+ λY = 0
en de homogene randvoorwaarden X (0) = 0 en Y (0) = Y (b) = 0.
Stap 2: onderzoek het eigenwaardeprobleem (§10.5)
Het eigenwaardeprobleem
Y00+ λY = 0 (0 < y < b) Y (0) = Y (b) = 0
heeft alleen voor λ = λn=nπ L
2
(n = 0, 1, . . . ) niet-triviale oplossingen.
De oplossingen (eigenfuncties tesamen met nuloplossing) zijn Y = cYnmet Yn(y ) = sinnπx
b (c ∈ R, n = 1, 2, . . . )
Stap 3: onderzoek van het tweede randwaarde- probleem (hfdstk 1-3)
We hoeven het beginwaardeprobleem
X00− λX = 0 (0 < x < a)
alleen op te lossen voor λ = λn=nπ b
2
(n = 1, 2, . . . ) De algemene oplossing is dan
X = cX1n+ dX2n met X1n(x ) = enπxb en X2n(x ) = e−nπxb (c, d ∈ R, n = 1, 2, . . . )
Merk op dat X ook geschreven kan worden als
X = (c + d )X1n+ X2n
2 + (c − d )X1n− X2n
2
met X1n(t) = enπxb en X2n(t) = e−nπxb (c, d ∈ R, n = 1, 2, . . . )
Omdat cosh x = ex+ e−x
2 en sinh x =ex− e−x
2 volgt hieruit dat X = h ˆX1n+ k ˆX2n met ˆX1n(x ) = coshnπx
b en Xˆ2n(x ) = sinhnπx
b (h, k ∈ R, n = 1, 2, . . . )
De homogene randvoorwaarde X (0) = 0 geeft nu dat h = 0 dus X = k ˆX2n met ˆX2n(x ) = sinhnπx
b (k ∈ R, n = 1, 2, . . . )
Stap 4: gebruik de linariteit van het randwaardeprobleem
Stelling
De algemene oplossing van het homogene randwaardeprobleem
uxx+ uyy= 0 (0 < x < a, 0 < y < b) u(x , 0) = u(x , b) = 0 (0 ≤ x ≤ a)
u(0, y ) = 0, u(a, y ) = f (y ) (0 ≤ y ≤ b)
wordt gegeven door
u(x , y ) =
∞
X
n=1
cnXn(x )Yn(y ) =
∞
X
n=1
cnun(x , y )
Stap 5: gebruik Fouriereeksen (§10.2 )
Merk op dat
u(a, y ) = f (y ) voor 0 ≤ y ≤ b alleen maar als f (y ) =
∞
X
n=1
cnsinhnπa b sinnπy
b voor 0 ≤ y ≤ b
Als cnsinhnπa b = 2
b
b
Z
0
f (y ) sinnπy
b dy (n = 1, 2, . . .) is dit het geval voor alle waarden van y waarvoor de oneven 2b-periodieke uitbreiding van f continu is.
Opnieuw: de zeef
u(x , y ) = sinh2πx3 sinh2π sin2πy3 .
Voorbeeld
uxx+ uyy = 0 (0 < x < a, 0 < y < b) u(x , 0) = f1(x ), u(x , b) = f2(x ) (0 ≤ x ≤ a)
u(0, y ) = g1(y ), u(a, y ) = g2(y ) (0 ≤ y ≤ b)
Los vier randwaardeproblemen op met drie homogene randvoorwaarden en
´
e´en inhomogene randvoorwaarde. Tel de resultaten bij elkaar op.