• No results found

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent olv. Philippe Herreweghe

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Koor & Orkest Collegium Vocale Gent olv. Philippe Herreweghe"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

deSingel is een kunstinstelling van de Vlaamse Overheid mediasponsors

www.desingel.be T +32 (0)3 248 28 28 Desguinlei 25 B-2018 Antwerpen

muziek

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent

olv. Philippe Herreweghe

do 26 jan 2017 / Blauwe zaal / Grote podia

20 uur / pauze ca. 20.45 uur / einde ca. 21.40 uur

inleiding 19.15 uur / Stephan Weytjens / Blauwe foyer

(2)

Bach & hoogdagen 2016-2017

Il Fondamento & Vlaams Radio Koor olv. Paul Dombrecht vr 16 dec 2016

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent olv. Philippe Herreweghe do 26 jan 2017

The English Concert olv. Rachel Podger viool wo 8 feb 2017

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent olv. Philippe Herreweghe vr 7 apr 2017

Il Gardellino olv. Marcel Ponseele hobo wo 24 mei 2017

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent / www.collegiumvocale.com deSingeldebuut wo 14 dec 1983 / laatst in deSingel do 17 dec 2015 Philippe Herreweghe / www.collegiumvocale.com

deSingeldebuut wo 14 dec 1983 / laatst in deSingel zo 13 feb 2016

Dorothee Mields / www.kdschmid.de/artistdetail/items/dorothee-mields.html deSingeldebuut ma 18 apr 2005 / laatst in deSingel do 17 dec 2015

Alex Potter / www.alexpotter.info laatst in deSingel do 11 sep 2014

Thomas Hobbs / www.thomashobbs.co.uk

deSingeldebuut do 18 nov 2010 / laatst in deSingel do 17 dec 2015

(3)

Gelieve uw GSM uit te schakelen De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling / concert / tentoonstelling van uw keuze.

Grand café deSingel drankjes / hapjes / snacks uitgebreid tafelen open alle dagen: 9-24 uur / informatie en reserveren:

+32 (0)3 237 71 00 of www.grandcafedesingel.be

Reageer en win

Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. Selecteer hiervoor voorstelling / concert / tentoonstelling van uw keuze.

Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen.

Cd-verkoop Bij onze concerten worden occasioneel cd’s te koop aangeboden door La Boite à Musique / Coudenberg 74 / Brussel / +32 (0)2 513 09 65 www.classicalmusic.be

Concertvleugels Met bijzondere dank aan Ortwin Moreau voor het stemmen en het onderhoud van de concertvleugels van deSingel Moreau Pianoservice / Kapucinessenstraat 32 / 2000 Antwerpen / +32 (0)486 83 63 98 www.moreau-pianoservice.be

teksten programmaboekje Stephan

Weytjens coördinatie programmaboekje deSingel

D/2017/5.497/10

Koor & Orkest Collegium Vocale Gent

Philippe Herreweghe muzikale leiding Dorothee Mields sopraan Alex Potter altus Thomas Hobbs tenor Peter Kooij bas

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Cantate ‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79 15’

Johann Sebastian Bach

Cantate ‘Christ lag in Todesbanden’, BWV4 20’

pauze

Johann Sebastian Bach

Cantate ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, BWV80 27’

(4)

Bach en de Reformatie

Volgens de overlevering was het op 31 oktober 1517 dat de Augustijner monnik Martin Luther (1483-1546) zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkerk van Wittenberg spijkerde om de handel in aflaten aan de kaak te stellen.

Deze symbolische gebeurtenis, waarvan dit jaar door protestanten overal ter wereld de 500ste verjaardag wordt gevierd, wordt algemeen beschouwd als het begin van de Reformatie. Johann Sebastian Bach (1685-1750), die zelf opgroeide in de schaduw van de Wartburg waar Luther ooit het Nieuwe Testament naar het Duits had vertaald, schreef twee eeuwen later honderden composities die geheel en al doordrongen zijn van Luthers gedachtegoed.

Daaronder bevinden zich ook de twee feestelijke cantates

‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79 en ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, BWV80, die Bach schreef voor

Reformationstag of Hervormingsdag, in de stad Leipzig. De cantate ‘Christ lag in Todesbanden’, BWV4 behoort dan weer tot Bachs vroegste cantates en is van begin tot einde op de strofes van een Luthers koraal gebaseerd.

Cantate ‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79 De cantate ‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79 schreef Bach voor Hervormingsdag van het jaar 1725, tijdens zijn derde ambtsjaar in Leipzig. De tekstdichter, wiens naam niet bekend is, liet zich niet zozeer inspireren door de Bijbellezingen van de dag, maar vooral door de basisgedachten van de Reformatie. Zo draait de centrale boodschap van de cantate vooral rond de zuiverheid van de christelijke leer, het rechte pad naar de zaligheid, de vraag om bescherming en dankzegging voor Gods genade.

De cantate is uit zes delen samengesteld, waarvan de eerste drie, het openingskoor, een aria en een eerste koraal, vooral in het teken staan van lof en dank. Zowel qua tekst als qua muziek vormen deze delen een afgerond geheel.

Aansluitend volgen een recitatief, een duet en het slotko- raal. Om de plechtigheid de nodige luister bij te zetten koos Bach voor een feestelijke bezetting van twee hobo’s (in een latere versie uit 1730 aangevuld met twee traverso’s), twee hoorns en pauken, strijkers en basso continuo.

Thomaskirche Leipzig. tekening uit 1728.

(5)

8 9 Het majestueuze openingskoor ‘Gott der Herr ist Sonn und

Schild’ waaraan de cantate haar titel ontleent, is zoals vaak bij Bach gebaseerd op een citaat uit het Oude Testament, in dit geval op Psalm 84, vers 12. Daarin wordt God gepre- zen als een zon en een schild, omdat hij eer en genade schenkt aan de gelovigen en ervoor zorgt dat het hen aan niets goeds zal ontbreken. De uitgebreide instrumentale inleiding is drieledig aangelegd, met een fugatisch midden- deel. Een fanfare-achtig thema voor de hoorns, onder- steund door paukenslagen, wordt gevolgd door een levendig tegenthema van de strijkers en houtblazers, gekenmerkt door toonherhalingen waarin sommigen Luthers hamerslagen herkennen. Het koor zingt de eerste woorden van het psalmvers homofoon en in lange noten- waarden, waarna er zich een steeds complexer en virtuo- zer wordende polyfonie ontwikkelt, als een geleerd motet in de oude stijl binnen het framework van een eigentijdse barokke zetting. Met name bij de woorden “Er wird kein Gutes mangeln lassen den Frommen” (“Hij zal het de vromen aan niets goeds laten ontbreken”) wordt Gods gulheid geïllustreerd door een bijna overdadige, exuberan- te polyfonie.

Na deze uitbundige lofprijzing volgt als moment van verstilde bezinning een pastorale aria voor alt en hobo. De boodschap van het openingskoor wordt hier verder uitgewerkt en geparafraseerd in een meer persoonlijke formulering. In een dansachtige beweging, met het accent op het tweede tel van de maat, bezingt de alt hoe God bescherming biedt tegen vijanden die hun pijlen slijpen en tegen blaffende ‘lasterhonden’.

Het eerste gedeelte van de cantate wordt besloten met een zetting van de eerste strofe van het koraal ‘Nun danket alle Gott’, een lied van Martin Rinckart uit 1636, op een melodie van Johann Crüger. De inhoudelijke verwantschap tussen de boodschap van dit lied - lof en dank aan God voor de talloze grote dingen die hij doet - en de inhoud van het openingskoor wordt door Bach muzikaal onder- steund: hij herneemt het thema van de hoorns en de pauken uit het openingskoor, maar dit keer als begelei- ding van de koraalmelodie. Nu pas blijkt dat Bach het hoornthema ontwierp met het oog op de combineerbaar- heid ervan met dit koraal.

In zijn recitatief kaart de bas vervolgens een van de fundamentele principes van de Reformatie aan: alleen het woord van Jezus Christus - en geen andere bemiddelaar - kan de ware weg naar de zaligheid wijzen. Aansluitend, en

zonder instrumentaal voorspel, zetten de sopraan en de bas hun duet in: ‘Gott, ach Gott, verlaß die Deinen nimmer- mehr!’. In parallelle melodielijnen, als het ware hand in hand, vragen zijn God om de gelovigen nooit in de steek te laten en zijn woord helder te laten schijnen. Pas wanneer er sprake is van de vijanden die wild tekeer gaan - “Wider uns die Feinde toben” – maakt het rustige, parallelle verloop plaats voor een meer onstuimige polyfonie. Ook de energieke akkoordbrekingen en hoekige sprongen van de unisono-strijkers, die de zangers omringen, lijken trouwens het geweld van de vijanden te verzinnebeelden.

De cantate besluit met een plechtige zetting van de laatste strofe van het lied ‘Nun lasst uns Gott, den Herren’ van Ludwig Helmbold uit 1575. In een dansante driekwartsmaat vraagt het koor om waarheid en eeuwige vrijheid om Gods naam te loven: “Erhalt uns in der Wahrheit, Gib ewigliche Freiheit”. Terwijl de strijkers en houtblazers colla parte meespelen met de zangers, voorziet Bach opnieuw zelfstan- dige partijen voor de twee hoorns en de pauken, om een brug te slaan naar het openingskoor en het eerste koraal.

Dat Bach zelf heel tevreden was over deze cantate mag blijken uit het feit dat hij alle bruikbare delen - het ope- ningskoor en de twee aria’s - later in een herwerkte vorm, en voorzien van een Latijnse mistekst, zou inlassen in zijn Missae breves of Kyrie-Gloriamissen. Zo bewerkte hij het openingskoor en het duet tot het ‘Gloria’ en het ‘Domine Deus’ van zijn Mis in G-groot BWV236, en kreeg de altaria later als ‘Quoniam’ een plaats in zijn Mis in A-groot BWV234.

Cantate ‘Christ lag in Todesbanden’, BWV4

Hoewel er enkel een later afschrift van het werk bewaard gebleven is, wordt de cantate ‘Christ lag in Todesbanden’, BWV4 tot de vroegste cantates van Bach gerekend.

Vermoedelijk schreef Bach het werk voor Pasen van het jaar 1707. Bach was destijds begin twintig en als organist verbonden aan de Neue Kirche van Arnstadt. Algemeen wordt echter aangenomen dat deze cantate niet bestemd was voor een uitvoering in Arnstadt, maar dienst zou

(6)

hebben gedaan als een ‘Probestück’ voor Bachs sollicitatie in de stad Mühlhausen, met Pasen van dat jaar. De sollici- tatie was overigens succesvol. In de zomer van 1707 werd Bach in de vrije rijksstad aangesteld tot organist van de Divi-Blasii-Kirche, de Sint--Blasiuskerk.

Bachs cantate is geschreven voor vierstemmig koor en voor een wat archaïsch aandoend ensemble van zink (cornetto) en drie trombones en een strijkersensemble, opgedeeld in twee vioolpartijen, twee altvioolpartijen en continuo. Qua vorm ligt het werk in het verlengde van het 17de-eeuwse ‘Choralkonzert’. Zo bevat het, in tegenstelling

tot Bachs latere cantates uit Weimar en Leipzig, geen recitatieven of aria’s op eigentijdse poëzie, maar is het werk integraal gebaseerd op de zeven coupletten van Luthers gelijknamige kerklied. Het koraal ‘Christ lag in Todesbanden’ gold binnen de Lutherse kerk als het

belangrijkste kerklied voor Pasen. De melodie en de tekst leidde Luther af uit het 12de-eeuwse Paaslied ‘Christ ist erstanden’, dat op zijn beurt een bewerking was van de Latijnse sequentia, ‘Victimae paschali laudes’. Het centrale thema van het koraal, en bijgevolg ook van Bachs cantate, is de overwinning van het leven op de dood.

Cantates waarin alle strofes van een Luthers koraal woord voor woord worden gevolgd, dus zonder wijzigingen of vrije inlassingen, zijn eerder zeldzaam in Bachs oeuvre, maar kwamen wel vaker voor in de 17de en vroege 18de eeuw. Voorbeelden vinden wij onder meer terug bij componisten als Dietrich Buxtehude, Nicolaus Bruhns en Johann Pachelbel. Het is trouwens goed mogelijk dat Bach zich voor zijn cantate ‘Christ lag in Todesbanden’ liet inspireren door een gelijknamige cantate ‘per omnes versus’ (op alle strofes) van Pachelbel, een streekgenoot van Bach en de voormalige orgelleraar van zijn broer.

Misschien vatte Bach zijn cantate wel op als een eerbe- toon aan de componist, die in 1706 overleden was.

Bachs cantate begint, zoals de meeste van zijn vroege cantates, niet met een openingskoor, maar met een korte sinfonia. In deze instrumentale inleiding wordt de ope- ningszin van het koraal reeds voorbereid. Ter voorbereiding van de eerste woorden heerst er een sombere stemming, die de gebeurtenissen van Goede Vrijdag in herinnering roept, Jezus’ kruisdood en graflegging.

Na deze inleiding volgen zeven afzonderlijke delen die één voor één corresponderen met een strofe van Luthers koraal. De grote vorm is vanaf hier grotendeels symme- trisch aangelegd. Rondom de vierde strofe die als een centraal middendeel dienst doet, bevinden zich twee solodelen (strofes 3 en 5), twee duetten (strofes 2 en 6), en twee koren (strofes 1 en 7).

Tijdens de eerste koraalstrofe, “Christ lag in Todesbanden”, maakt de duisternis plaats voor het licht. Omdat Christus verrezen is en ons het leven heeft gegeven, moeten wij verheugd zijn en God loven en danken, zo zingt het koor.

Het openingsdeel heeft de vorm van een polyfone koraal- fantasie, waarbij de koraalmelodie zich, uitgerekt tot lange noten, in de sopraanpartij bevindt en de overige stemmen elkaar imiteren met motieven die uit het koraal zijn afgeleid.

Als uitdrukking van vreugde begeleiden de strijkers de koorzang met levendige motieven. De uitroep “Halleluja”, die iedere strofe zal afsluiten, verschijnt hier met tegen- draadse accenten en snelle jubelende loopjes.

Vervolgens roept de tweede strofe, “Den Tod niemand zwingen kunnt”, de klagende sfeer van de sinfonia weer in herinnering. De sopraan en de alt zingen, enkel begeleid door de basso continuo, een gevarieerde versie van de koraalmelodie. Het beeld van de dood die de mensen in zijn greep houdt, wordt in de verf gezet met een klagend motief van een dalende halve toon en een aantal expres- sieve dissonante samenklanken. Zelfs het afsluitende

“Halleluja” klinkt dit keer eerder klaaglijk dan vreugdevol.

Pas bij het begin van de derde strofe breekt de

Paasvreugde definitief door. Strijdvaardig verkondigt de tenor dat Jezus Christus de zonden heeft uitgewist en de dood heeft overwonnen. Hij zingt de koraalmelodie nagenoeg ongewijzigd, begeleid door snelle figuren van de unisono-strijkers die doen denken aan de Italiaanse concertostijl. Enkel het woord “Gewalt” wordt in de verf gezet met percussieve akkoorden en bij “nichts” komt de muziek plots tot stilstand, gevolgd door een zacht disso- nant “Adagio” op de woorden “denn Todes Gestalt”. Naar het slot toe wordt de levendige beweging weer opgeno- men, om te besluiten met een uitbundig “Halleluja”.

(7)

13 12

De vierde strofe, “Es war ein wunderlicher Krieg”, over de strijd tussen het leven en de dood, vormt de eigenlijke kern van Bachs cantate en tevens het centrum van de symme- trisch aangelegde structuur. Enkel begeleid door de continuo zingt het koor een koraalmotet in de oude stijl.

Drie van de vier stemmen, de sopraan, tenor en bas, imiteren elkaar en anticiperen telkens op de koraalmelodie, die zin per zin als een cantus firmus door de altpartij wordt voorgedragen. De versregel “wie ein Tod den andern fraß”

(“hoe de ene dood de andere verslond”) verwijst naar Christus die door zijn eigen sterven de dood overwon en wordt uitgebeeld aan de hand van een dichte fugatische schrijfwijze, waarbij overlappende melodielijnen elkaar zodanig op de voet volgen dat ze elkaar lijken te verslinden.

Zoals de derde strofe, is ook de vijfde strofe, “Hier ist das rechte Osterlamm”, uitgewerkt als een solo-aria, dit keer voor de bas met begeleiding van de strijkers. Ingeleid door een dalend chromatisch lamentomotief zingt hij telkens één koraalzin gevolgd door een vrije variatie, die samenvalt met een herhaling van de koraalzin door de strijkers. Deze antifonale stijl, waarbij een stem beantwoord wordt door een groep instrumenten, en ook het herhaalde akkoord- schema herinneren aan de stijl van de 17de-eeuwse Venetiaanse opera. In de voorlaatste regel wordt het woord

“Tode” beklemtoond door een dalende grote sprong gevolgd door een lang aangehouden lage noot. De aria eindigt echter alsnog met een triomf: de dood kan ons geen kwaad meer berokkenen.

De volgende strofe, “So feiern wir das hohe Fest” is een duet voor sopraan en tenor, begeleid door de basso continuo. Om beurt zetten de beide solisten een nieuwe regel van het koraal in. Zij prijzen God als een zon die met de glans van zijn genade de harten van de gelovigen verlicht. De dansende triolen van de vocale partijen en de gepuncteerde ritmes (lang-kort) van de continuo verster- ken de feestelijke sfeer.

Het vierstemmige, rijk geharmoniseerde slotkoraal “Wir essen und leben wohl”, voegde Bach pas toe in Leipzig, halverwege de jaren 1720. Hoewel het niet uitgesloten is dat Bachs oorspronkelijke zetting van deze laatste strofe verloren is gegaan, is het ook mogelijk dat de cantate in zijn oorspronkelijke vorm eindigde met een herhaling van

de muziek van de eerste strofe, voorzien van de tekst van de laatste strofe. Dat Bach deze vroege cantate in Leipzig meermaals opnieuw uitvoerde, bijna 20 jaar nadat hij ze had gecomponeerd, toont overigens aan dat hij dit jeugd- werk ook in zijn latere jaren nog steeds een warm hart toedroeg.

Cantate ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, BWV80 De cantate ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, BWV80 is Bachs tweede cantate voor Reformationstag en heeft een vrij complexe ontstaansgeschiedenis. Aan de basis van het werk ligt een cantate uit Bachs Weimarer jaren, ‘Alles, was von Gott geboren’, BWV80a. Deze cantate kwam wellicht in 1715 of 1716 tot stand en was bestemd voor de derde

zondag van de Veertigdagentijd. Na zijn aanstelling als Thomascantor in Leipzig kon Bach de cantate niet opnieuw uitvoeren, omdat er in Leipzig tijdens de vastenperiode geen kerkcantates werden gezongen. Bach besloot het werk met een aantal nieuwe delen uit te breiden en het geschikt te maken voor een uitvoering op Hervormingsdag.

Die uitbreiding gebeurde wellicht in verschillende fasen.

Het uiteindelijke resultaat is een monumentale cantate, waarin vrije delen op poëzie van Salomon Franck, de hofdichter van Weimar en tekstleverancier van Bachs meeste Weimarer cantates, worden afgewisseld met bewerkingen van de vier strofes van Luthers beroemde koraal, ‘Ein feste Burg ist unser Gott’.

Vergeleken met Bachs eerste Reformationskantate, ‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79, is de bezetting in deze cantate eerder bescheiden. Bach voegt drie hobo’s toe aan de strijkers en continuo, maar geen hoorns, trompetten of pauken. Na Bachs dood voegde zijn oudste zoon Wilhelm Friedemann weliswaar extra partijen toe voor trompetten en pauken om de cantate een nog grootser allure te verlenen, maar vanavond wordt de cantate in zijn originele versie ten gehore gebracht.

De cantate begint met een grootse koraalfantasie voor koor en orkest, een bewerking van de eerste strofe van het koraal ‘Ein feste Burg ist unser Gott’. Dit lied dat als een rode draad doorheen Bachs cantate loopt, gold sinds de 16de eeuw als het strijdlied bij uitstek van de protestanten.

De tekst werd door Luther zelf geschreven als een parafra- se op Psalm 46, “God is voor ons een veilige schuilplaats,

(8)

een betrouwbare hulp in de nood” en ook de melodie zou Luther, die naast theoloog ook muzikant was, hebben gecomponeerd.

In de monumentale openingsbeweging combineert Bach een fugatische schrijfwijze voor de vier zangstemmen met een instrumentale canon. Vanaf de openingsmaten zetten de stemmen één voor één in met een versierde en gevari- eerde versie van de eerste koraalzin. Van zodra de vier stemmen de openingszin hebben gepresenteerd, ver- schijnt de koraalmelodie, strak en onversierd, in een strikte canon van de hobo’s en de basstem (violone) van de continuo. Het is een canon die van hoog naar laag het hele vocale lijnenspel overspant. In negen achtereenvolgende episodes worden alle koraalzinnen op een gelijkaardige manier verwerkt. Opmerkelijk is dat enkel de instrumenten het koraal in zijn zuivere vorm spelen, terwijl de zangers het koraal telkens in een vrije gevarieerde vorm presenteren.

De rol van de strijkers blijft beperkt tot de verdubbeling van de zangers. Zij spelen dus geen inleiding, instrumentale tussenspelen of andere zelfstandige passages. Men gaat ervan uit dat Bach dit deel als laatste heeft toegevoegd aan zijn cantate, wellicht pas na 1735.

Het tweede deel, “Alles, was von Gott geboren”, is een bewerking van de aria die in Bachs gelijknamige

Weimarcantate als openingsdeel dienst deed. Terwijl de bas bezingt dat Jezus geboren werd om het kwade te overwinnen, voegt de sopraan als tegenstem de tweede strofe toe uit Luthers koraal, die daar perfect bij aansluit:

“Mit unsrer Macht ist nichts getan”. Geïnspireerd door woorden als “Streit”, “Sieg” en “Macht” spelen de strijkers in unisono opzwepende motieven die het strijdtoneel lijken te symboliseren.

Het basrecitatief en de aria die daarop volgen stammen eveneens uit Bachs Weimarer cantate. Het recitatief

“Erwäge doch, Kind Gottes” begint vrij, maar mondt naar het einde toe uit in een ritmischer en melodieuzer arioso.

Imitaties tussen de zangstem en de continuo illustreren de verbondenheid met Jezus op de woorden “daß Christi Geist mit dir sich fest verbinde”.

In “Komm in mein Herzenshaus”, een innige aria met begeleiding van de basso continuo, bezingt de sopraan haar verlangen om Jezus in haar hart binnen te laten om er

het kwade te verdrijven en er zijn licht te laten schijnen.

Lieflijke melodieën en lange notenslierten staan symbool voor het verlangen en contrasteren in het middendeel met hoekige dissonante sprongen op woorden als “aus”, “Weg”

en “schnöder Sündengraus”, die het uitdrijven van Satan en de zonde weergeven.

Het vijfde deel is een bewerking van de derde strofe van Luthers koraal, ‘Und wenn die Welt voll Teufel wär’, voor koor met begeleiding van het voltallige instrumentale ensemble. Bach laat het koor hier uitzonderlijk niet vier- stemmig zingen, maar unisono. Als uitdrukking van een- dracht zingen allen dezelfde melodie, zonder versieringen of omspelingen. Hierdoor klinkt het koraal voor het eerst als een echt strijdlied: “zelfs wanneer de wereld vol duivels zou zijn, dan nog zouden wij niet bevreesd zijn”. Snelle herhaalde noten in de strijkers herinneren aan de zogehe- ten ‘stile concitato’ (‘opgewonden stijl’), een typische schrijfwijze die reeds sinds sinds de 17de eeuw voor de weergave van woede en strijd werd ingezet.

In het recitatief “So stehe dann bei Christi blutgefärbten Fahne” roept de tenor op tot een vast vertrouwen in Gods woord. Opnieuw evolueert het recitatief naar een melodi- eus arioso in een regelmatig metrum, waarbij woorden als

“freudig” en “dein Hort” in de verf worden gezet.

Als voorlaatste deel zingen de alt en de tenor een ingeto- gen duet, “Wie selig sind doch die, die Gott im Munde tragen”, begeleid door de soloviool en de oboe da caccia (jachthobo). Zij bezingen de zaligheid van het gelovige hart met serene, in elkaar verstrengelde melodieën. Die maken echter plaats voor een onstuimiger sfeer van zodra de vijand ter sprake komt: “Es bleibet unbesiegt und kann die Feinde schlagen”. Naar het einde toe dalen de stemmen af naar het laagste register voor een donkere dissonante passage, bij de woorden “wenn es den Tod erlegt”.

Met een laatste oproep om de vijand moedig het hoofd te bieden en in Gods woord te blijven vertrouwen, besluit de cantate. De vierde en laatste koraalstrofe, “Das Wort sie sollen lassen stahn”, verschijnt in een eenvoudige vier- stemmige harmonisatie, maar eindigt niettemin zelfverze- kerd: “Das Reich muß uns doch bleiben!”

(9)

16 17 Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Cantate ‘Gott der Herr ist Sonn und Schild’, BWV79 tekst: anonieme dichter; 1: Psalm 84,12; 3: Martin Rinckart 1636;

6: Ludwig Helmbold 1575

Gott der Herr ist Sonn und Schild. Der Herr gibt Gnade und Ehre, er wird kein Coro Gutes mangeln lassen den Frommen.

Aria (alt)

Gott ist unsre Sonn und Schild!

Darum rühmet dessen Güte Unser dankbares Gemüte, Die er für sein Häuflein hegt.

Denn er will uns ferner schützen, Ob die Feinde Pfeile schnitzen Und ein Lästerhund gleich billt.

Nun danket alle GottKoor Mit Herzen, Mund und Händen,

Der große Dinge tut An uns und allen Enden,

Der uns von Mutterleib Und Kindesbeinen an

Unzählig viel zugut Und noch itzund getan.

Recitatief (bas) Gottlob, wir wissen Den rechten Weg zur Seligkeit;

Denn, Jesu, du hast ihn uns durch dein Wort gewiesen, Drum bleibt dein Name jederzeit gepriesen.

Weil aber viele noch Zu dieser Zeit An fremdem Joch Aus Blindheit ziehen müssen,

Ach! so erbarme dich Auch ihrer gnädiglich, Dass sie den rechten Weg erkennen

Und dich bloß ihren Mittler nennen.

Aria (Duetto) (sopraan, bas) Gott, ach Gott, verlass die Deinen

Nimmermehr!

Lass dein Wort uns helle scheinen;

Obgleich sehr Wider uns die Feinde toben, So soll unser Mund dich loben.

Erhalt uns in der Wahrheit, Koor Gib ewighliche Freiheit, Zu preisen deinen Namen Durch Jesum Christum. Amen.

(10)

Johann Sebastian Bach

Cantate ‘Christ lag in Todesbanden’, BWV4 tekst: Martin Luther 1524

Sinfonia

Coro Versus 1 (sopraan, alt, tenor, bas) Christ lag in Todesbanden

Für unsre Sünd gegeben, Er ist wieder erstanden Und hat uns bracht das Leben;

Des wir sollen fröhlich sein, Gott loben und ihm dankbar sein

Und singen halleluja, Halleluja!

Versus 2 (sopraan, alt) Den Tod niemand zwingen kunnt

Bei allen Menschenkindern, Das macht’ alles unsre Sünd, Kein Unschuld war zu finden.

Davon kam der Tod so bald Und nahm über uns Gewalt, Hielt uns in seinem Reich gefangen.

Halleluja!

Versus 3 (tenor) Jesus Christus, Gottes Sohn,

An unser Statt ist kommen Und hat die Sünde weggetan,

Damit dem Tod genommen All sein Recht und sein Gewalt, Da bleibet nichts denn Todes Gestalt,

Den Stach’l hat er verloren.

Halleluja!

Coro Versus 4 (sopraan, alt, tenor, bas) Es war ein wunderlicher Krieg,

Da Tod und Leben rungen, Das Leben behielt den Sieg, Es hat den Tod verschlungen.

Die Schrift hat verkündigt das, Wie ein Tod den andern fraß, Ein Spott aus dem Tod ist worden.

Halleluja!

Versus 5 (bas)

Hier ist das rechte Osterlamm, Davon Gott hat geboten, Das ist hoch an des Kreuzes Stamm

In heißer Lieb gebraten, Das Blut zeichnet unsre Tür, Das hält der Glaub dem Tode für, Der Würger kann uns nicht mehr schaden.

Halleluja!

Versus 6 (sopraan, tenor) So feiern wir das hohe Fest Mit Herzensfreud und Wonne, Das uns der Herre scheinen lässt,

Er ist selber die Sonne, Der durch seiner Gnade Glanz

Erleuchtet unsre Herzen ganz, Der Sünden Nacht ist verschwunden.

Halleluja!

Versus 7 (sopraan, alt, tenor) Wir essen und leben wohl

In rechten Osterfladen, Der alte Sauerteig nicht soll Sein bei dem Wort der Gnaden,

Christus will die Koste sein Und speisen die Seel allein, Der Glaub will keins andern leben.

Halleluja!

pauze

(11)

20 21 Johann Sebastian Bach

Cantate ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, BWV80 tekst: Salomo Franck 1715; 1,2,5,8: Martin Luther 1528/29

Ein feste Burg ist unser Gott,Coro Ein gute Wehr und Waffen;

Er hilft uns frei aus aller Not, Die uns itzt hat betroffen.

Der alte böse Feind, Mit Ernst er’s jetzt meint, Groß Macht und viel List Sein grausam Rüstung ist, Auf Erd ist nicht seinsgleichen.

Aria (bas) en koraal (sopraan) Alles, was von Gott geboren, Ist zum Siegen auserkoren.

Mit unsrer Macht ist nichts getan, Wir sind gar bald verloren.

Es streit’ vor uns der rechte Mann, Den Gott selbst hat erkoren.

Wer bei Christi Blutpanier In der Taufe Treu geschworen,

Siegt im Geiste für und für.

Fragst du, wer er ist?

Er heißt Jesus Christ, Der Herre Zebaoth, Und ist kein andrer Gott, Das Feld muß er behalten.

Alles, was von Gott geboren, Ist zum Siegen auserkoren.

Recitatief (bas)

Erwäge doch, Kind Gottes, die so große Liebe, Da Jesus sich

Mit seinem Blute dir verschriebe, Wormit er dich

Zum Kriege wider Satans Heer und wider Welt, und Sünde Geworben hat!

Gib nicht in deiner Seele Dem Satan und den Lastern statt!

Lass nicht dein Herz, Den Himmel Gottes auf der Erden,

Zur Wüste werden!

Bereue deine Schuld mit Schmerz, Dass Christi Geist mit dir sich fest verbinde!

Aria (sopraan)

Komm in mein Herzenshaus, Herr Jesu, mein Verlangen!

Treib Welt und Satan aus

Und lass dein Bild in mir erneuert prangen!

Weg, schnöder Sündengraus!

Koraal

Und wenn die Welt voll Teufel wär Und wollten uns verschlingen, So fürchten wir uns nicht so sehr,

Es soll uns doch gelingen.

Der Fürst dieser Welt, Wie saur er sich stellt, Tut er uns doch nicht, Das macht, er ist gericht’, Ein Wörtlein kann ihn fällen.

Recitatief (tenor)

So stehe dann bei Christi blutgefärbten Fahne, O Seele, fest

Und glaube, dass dein Haupt dich nicht verlässt, Ja, dass sein Sieg

Auch dir den Weg zu deiner Krone bahne!

Tritt freudig an den Krieg!

Wirst du nur Gottes Wort So hören als bewahren,

So wird der Feind gezwungen auszufahren, Dein Heiland bleibt dein Hort!

Aria (Duetto) (alt, tenor)

Wie selig sind doch die, die Gott im Munde tragen, Doch selger ist das Herz, das ihn im Glauben trägt!

Es bleibet unbesiegt und kann die Feinde schlagen Und wird zuletzt gekrönt, wenn es den Tod erlegt.

(12)

Koraal

Das Wort sie sollen lassen stahn Und kein’ Dank dazu haben.

Er ist bei uns wohl auf dem Plan Mit seinem Geist und Gaben.

Nehmen sie uns den Leib, Gut, Ehr, Kind und Weib,

Lass fahren dahin, Sie habens kein’ Gewinn;

Das Reich muß uns doch bleiben.

Martin Luther. Portret door Lucas Cranach de Oudere, 1528

(13)

24 25 Collegium Vocale Gent

muzikale leiding Philippe Herreweghe

KOOR COLLEGIUM VOCALE GENT sopraan

Dorothee Mields

Magdalena Podkościelna Dominique Verkinderen Alex Potter alt

Cécile Pilorger Alexander Schneider tenor

Thomas Hobbs Stephan Gähler Johannes Gaubitz basPeter Kooij Matthias Lutze Bart Vandewege

ORKEST COLLEGIUM VOCALE GENT concertmeester

Christine Busch 1ste viool

Baptiste Lopez Dietlind Mayer 2de viool

Caroline Bayet Adrian Chamorro Marieke Bouche altviool

Deirdre Dowling Kaat De Cock cello

Ageet Zweistra

Harm-Jan Schwitters violone

Miriam Shalinsky

orgel

Maude Gratton hoboMarcel Ponseele Taka Kitazato Timothée Oudinot fagot

Julien Debordes hoorn

Bart Cypers Jeroen Billiet pauken

Peppie Wiersma cornetto

Bruce Dickey trombone

Simen Van Mechelen Claire McIntyre Joost Swinkels

(14)

Binnenkort in deSingel Felicity Lott sopraan Jonathan McGovern bariton

Graham Johnson piano

za 11 feb 2017

concert + lecture (spreektaal Engels) 20 uur / Blauwe zaal

€ 24 (basis)

De liederen van Francis Poulenc, deel 1: 1917-1940

Le Bestiaire

Chansons gaillardes Tel Jour, Telle Nuit Finançailles pour rire

(15)

deSingel is een kunstinstelling van de Vlaamse Overheid mediasponsors

www.desingel.be T +32 (0)3 248 28 28 Desguinlei 25 B-2018 Antwerpen

muziek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor dit repertoire werd einde van de jaren tach- tig het Orkest van Collegium Vocale Gent opgericht, dat door zijn hechte band met het koor een onmisbaar instrument is geworden bij

a capella of samen met het orkest van collegium vo- cale gent, het orchestre des champs elysées, het koor van la chapelle Royale uit parijs en diverse andere instrumentale en

A capella of samen met het orkest van Collegium Vocale, het Orchestre des Champs Elysées, het koor van La Chapelle Royale uit Parijs en diverse andere instrumentale en vocale

Catherine Patriasz werd uitgenodigd op het Festival van Ansbach, het Festival van Viaanderen, het Hollandfestival en werkte regelmatig met Sigiswald Kuijken, Ton

Tegelijkertijd wil het Fonds bijdragen aan de doelstelling van het Residentie Orkest om door middel van zijn uitgebreide educatieve en maatschappelijke activiteiten er voor

– De leerlingen maken kennis met het symfonieorkest en presentator Pepijn – De leerlingen luisteren naar het lied Op z’n allerbest.. Introductie

Telemann – zijn oratorium ging precies een week (!) voor dat van Graun in première – gaf zijn publiek precies wat het verwachtte: explosieve barok, gul contrapunt, complexe

voor dit repertoire werd einde van de jaren tachtig het orkest van Collegium vocale gent opgericht, dat door zijn hechte band met het koor een onmisbaar instrument is geworden bij