• No results found

Auteursrechten : iedereen wil ze, slechts weinigen krijgen ze ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Auteursrechten : iedereen wil ze, slechts weinigen krijgen ze ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Auteursrechten : iedereen wil ze, slechts weinigen krijgen ze?

p. 5/ Welke regels gelden er sinds 1 januari 2018 voor nalatigheids- en moratoriuminteresten?

Auteursrechten : iedereen wil ze, slechts weinigen krijgen ze ?

Iedereen heeft ongetwijfeld al van auteursrechten gehoord, het fiscale gunstregime dat slechts een be- lastingdruk van 7,5 % ondergaat. Daar wil iedereen graag onder vallen. Waarom ook niet ? Het is echter zeer belangrijk om de juiste draagwijdte van deze re- gelgeving te begrijpen. In dit artikel nemen we jullie mee doorheen de basisbeginselen van de auteurs- rechten.

1. Waar gaat het over ?

Algemeen bekend is dat inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten of naburige rech- ten belast worden aan 15 %, waarbij tevens nog eens gebruik gemaakt kan worden van een forfai- taire kostenaftrek, die in eerste instantie oploopt tot 50 %. 15 % belasting op 50 % van het inkomen, dat is slechts 7.5 % totale belastingdruk. Daar zou ieder- een toch voor tekenen ? Jammer genoeg is het prin- cipe niet voor iedereen van toepassing. In dit artikel bekijken we de belangrijkste voorwaarden, de eigen- schappen en praktische toepassingsmodaliteiten.

Cessie of concessie

Het moet dus in eerste instantie gaan om de ces- sie of concessie van auteursrechten en naburige rechten. Dit zijn juridische begrippen, maar het komt er praktisch gezien op neer dat cessie wordt

aanzien als een verkoop, daar waar concessie kan worden gelijkgesteld aan een verhuur1.

Auteursrechten, naburige rechten en wettelijke licenties

Om onder deze specifieke regeling te vallen, moet er in eerste instantie wel kunnen aangetoond wor- den dat er effectief auteursrechten, naburige rech- ten of wettelijke licenties zijn.

Auteursrechten zijn rechten die verbonden zijn aan de exploitatie van een auteursrechtelijk beschermd werk. Dit kunnen letterkundige werken, maar evengoed kunstwerken zijn2. Om auteursrechtelij- ke bescherming te genieten, is geen enkele regis- tratie vereist. Het volstaat dat het werk het gevolg is van de intellectuele of artistieke inspanning van zijn maker, voldoende origineel is waarbij het werk de persoonlijke stempel van de auteur draagt, en in een concrete vorm gegoten is.

Onder letterkundige werken worden verstaan ge- schriften van welke aard ook, lessen, voordrach- ten, redevoeringen, preken of andere mondelinge uitingen van de gedachte. Niet alleen literatuur

1 Com.IB 17/3-7.

2 Boek XI van het Wetboek economisch recht.

(2)

wordt beschermd, maar even goed educatieve, we- tenschappelijke en vulgariserende werken. Zo kan dit bijvoorbeeld worden toegekend voor boeken, tijdschriftartikels, schilderijen, beeldhouwwerken, toneel, film, scenario’s, muziekopnames, choreogra- fieën, bouwplannen, illustraties, foto’s, brochures, bepaalde voordrachten, databanken3, software4, enz. Hoewel deze databanken en software technisch gezien niet tot de regeling der auteursrechten be- horen5, heeft de minister van Financiën gesteld dat computerprogramma’s, en naar analogie dus ook de databases, niet worden uitgesloten van de forfai- taire regeling van de auteursrechten6. Deze stelling wordt tevens gevolgd door de rulingcommissie7.

Naburige rechten, of soms ook nevenrechten ge- noemd, zijn meestal vergoedingen betaald aan uitvoerende kunstenaars, muzikanten of acteurs, van een auteursrechtelijk beschermd werk. Een bekende acteur die een (al dan niet literaire) tekst inspreekt voor een radio-uitzending, de opvoering van een klassiek toneelstuk door een bekend to- neelgezelschap, enz. Aangezien het om beschermde werken gaat, zal er in eerste instantie allicht een auteursrecht worden toegekend aan de oorspron- kelijke artiest of auteur. De vergoeding voor het uitvoerend gezelschap of de uitvoerende kunste- naar, zal dan als een naburig recht eveneens onder deze voordeelregeling kunnen vallen.

Wettelijke licenties daarentegen zijn collectieve vergoedingssystemen die de rechthebbenden ver- goeden voor het feit dat de wetgever de kopie, de publieke mededeling of het gebruik van auteurs- rechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de auteur in bepaalde omstandigheden toelaat.

Het gaat hier dan om de reprografie, de thuiskopie en het openbaar leenrecht.

2. Roerend inkomen versus beroepsinkomen

De kwalificatie van roerend inkomen, zijnde in- komsten uit roerende goederen, is zeer breed. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om interesten (inkom- sten op uitgeleende gelden), dividenden (inkom- sten uit aandelen), huurinkomsten uit de verhuur van een wagen of meubilair, enz. Als wij echter een

3 Titel 7 boek XI van het Wetboek economisch recht.

4 Titel 6 boek XI van het Wetboek economisch recht.

5 Titel 5 boek XI van het Wetboek economisch recht.

6 PV 5-1265 dd. 9 februari 2011.

7 Voorafgaande beslissing 2013.230 dd. 10 september 2013.

beroepsactiviteit uitoefenen in een bepaalde sector, wij verhuren bijvoorbeeld auto’s, dan kunnen we niet meer stellen dat de verhuur van deze wagens roerend inkomen is, maar zullen al deze inkomsten worden aanzien als beroepsinkomen.

Voor de auteursrechten geldt een andere regeling.

De kwalificatie als roerend inkomen is absoluut voor de eerste 37 500 euro (59 970 euro voor aan- slagjaar 2019), waarbij deze eerste schijf dus niet als beroepsinkomen kan worden aanzien. Zolang we dus kunnen spreken over auteursrechten, valt de eerste 59  970  euro onweerlegbaar onder deze voordelige regeling8. Is de ontvangen vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten, naburige rechten of wettelijke licenties hoger dan dit bedrag, dan valt men terug op de gebruikelijke criteria om uit te maken of de inkomsten roerend, dan wel beroepsmatig zijn.

Om van auteursrechten te spreken, moet er in eer- ste instantie dus een werk zijn dat auteursrechte- lijk beschermd is. Bovendien moet het gaan om een cessie of concessie van deze auteursrechten.

Als er effectief sprake is van auteursrechten, nabu- rige rechten of wettelijke licenties, is het nog steeds niet mogelijk al het inkomen onder deze voordelige forfaitaire regeling te steken. Er moet namelijk eerst een onderscheid worden gemaakt tussen in- komsten uit deze werken (bv. de verkoop van een schilderij) en de inkomsten uit de vermogensrech- ten verbonden aan dat auteursrechtelijk beschermd werk (bv. het volgrecht of tentoonstellingsrecht van dat schilderij). Het eerste kwalificeert als een ondernemingswinst, en dus beroepsinkomsten, het tweede kwalificeert als een auteursrecht.

In eerste instantie is het dus van groot belang dat dit onderscheid ook duidelijk kan worden aangetoond.

Hoewel er wettelijk geen enkele verplichting bestaat om dit in een geschreven contract vast te leggen, heeft de dienst voorafgaande beslissingen gesteld dat indien de overdracht van auteursrechten niet expli- ciet in een geschreven overeenkomst is vastgelegd, deze overdracht per definitie «kosteloos» gebeurt9. Een deel van de vergoeding zal aldus een vergoeding zijn voor het materieel uitgevoerde werk, wat steeds als ondernemingswinst of beroepsinkomsten wordt aanzien. Indien contractueel voorzien kan het an- dere gedeelte van de vergoeding wel als een vergoe-

8 Art. 37 tweede lid WIB 1992.

9 Ruling 900.052 en 900.053 dd. 10/11/2009.

(3)

ding voor de cessie of concessie van auteursrechten worden aanzien. Hier is een goede overeenkomst van belang, zodat er achteraf niet kan worden beweerd dat deze overdracht kosteloos is gebeurd.

Welk percentage van de vergoeding mag dan als auteursrecht worden aanzien ? Hiervoor verwijzen we naar een vorige uitgave10 waarin voor heel wat verschillende beroepscategorieën de algemeen aan- vaarde opdelingen worden meegegeven.

3. Toepassingsgebied

De kwalificatie als roerend inkomen van de cessie of concessie van auteursrechten geldt voor alle na- tuurlijke personen, ongeacht of het gaat om au- teursrechten betaald aan zelfstandigen (baten) of aan werknemers. Een werkgever die een vergoe- ding betaalt aan haar werknemers voor de over- dracht van de exploitatierechten van auteursrech- telijk beschermde werken kan ook worden belast als roerend inkomen (in hoofde van de werkne- mer). Opnieuw verwijzen we naar onze uiteenzet- ting hierboven waarbij de aandacht wordt geves- tigd op het feit dat dit in een overeenkomst moet worden vastgelegd. Indien er geen overeenkomst beschikbaar is, gaat de administratie er vanuit dat de auteursrechten gratis zijn overgedragen.

Bovendien bekijkt de administratie deze regeling ook zeer restrictief. Het kan volgens de administratie niet de bedoeling zijn om inkomsten die op dit moment als bezoldiging of baten worden belast om te zetten in auteursrechten. De werknemer die door zijn werkge- ver wordt betaald om teksten op te stellen, krijgt een bezoldiging. Wanneer de tekst wordt gepubliceerd en de publicatie recht geeft op auteursrechten, zijn en- kel de laatstgenoemde rechten auteursrechten.

4. Roerende voorheffing

Het belastbaar bedrag voor de cessie of concessie van de auteursrechten is het nettobedrag, na aftrek van beroepskosten. Deze beroepskosten kunnen ofwel de werkelijke beroepskosten zijn, ofwel forfaitaire beroepskosten. Op de eerste schijf van 10 000 euro (15 990 euro voor aanslagjaar 2019) geldt een kos- tenforfait van 50 %, op de volgende 10 000 euro (voor aanslagjaar 2019 de inkomsten tussen 15 990 euro en 31 990 euro) geldt een kostenforfait van 25 %.

10 Pacioli nr. 430.

Het nettobedrag, na aftrek van beroepskosten is on- derworpen aan een tarief in de personenbelasting van 15 %. De inkomsten zijn bovendien in princi- pe onderworpen aan roerende voorheffing, tevens 15 %. Sinds aanslagjaar 2013 is deze roerende voor- heffing niet meer bevrijdend, dat wil zeggen dat de inkomsten uit de cessie of concessie van auteurs- rechten steeds moeten worden aangegeven in de aangifte personenbelasting of in de aangifte der niet-inwoners/personenbelasting. De roerende voor- heffing wordt aangegeven via het formulier 276S.

Van zodra het maximumbedrag van 37  500  euro (59  970  euro voor aanslagjaar 2019) wordt over- schreden, blijft de inhoudingsplicht van roerende voorheffing gelden, ongeacht of dit inkomen in hoofde van de natuurlijk persoon die de vergoe- dingen ontvangt als een beroepsinkomen, dan wel als een roerend inkomen zal worden aanzien. De roerende voorheffing op het inkomen dat dit maxi- mum overstijgt is 30 %. Wanneer kan worden aan- getoond dat het effectief om roerend inkomen gaat, blijft het tarief personenbelasting echter 15 % en kan het surplus worden teruggevorderd.

5. Ficheverplichting

De betaalde auteursrechten alsook de ingehouden roerende voorheffing worden vermeld op fiche 281.45. De verplichting tot het indienen van de fi- che 281.45 is opgelegd door een bericht uit het Bel- gisch Staatsblad11, maar dit bericht gold enkel voor de inkomsten over 2008. Voor de jaren nadien is het indienen van de fiche 281.45 bij gebrek aan wette- lijke bepaling dus niet langer verplicht. Facultatief kunnen deze fiches echter steeds worden ingediend.

In enkele parlementaire vragen werd dit overigens bevestigd. Betaalde auteursrechten, die als roerend inkomen belastbaar zijn, kunnen niet als beroeps- kosten worden verworpen wegens het feit dat ze niet verantwoord zijn door individuele fiches cf.

artikel 57 WIB9212.

6. RSZ

Een van de grote struikelblokken zijn de sociale bijdragen. Daar waar de fiscale wetgeving effectief voorziet in een absolute, niet te herziene kwalifi- catie als roerend inkomen voor de cessie of con- cessie van auteursrechten, is dit voor de RSZ niet bepaald. Vergoedingen voor cessie of concessie van

11 Bericht B.S. dd 9 december 2008.

12 PV 21 dd. 14 december 2011 en PV 505 dd. 11 juli 2013.

(4)

auteursrechten vallen in principe niet onder toe- passing van de RSZ, maar van zodra deze vergoe- dingen eigenlijk bezoldigingen uitmaken zal hier toch RSZ op moeten betaald worden, zelfs indien ze inzake directe belastingen onder de roerende inkomsten vallen. En dit zowel langs de werkne- mers- als langs de werkgeverskant.

Het Hof van Cassatie13 heeft dit bevestigd. De ver- goedingen die een, door een arbeidsovereenkomst verbonden, uitvoerend kunstenaar van zijn werk- gever ontvangt voor de overdracht van zijn vermo- gensrechten waartoe hij zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst had verbonden, vormt een tegenprestatie voor de overdracht van rechten met betrekking tot een in uitvoering van de arbeids- overeenkomst geleverde prestatie. Deze vergoe- ding is bijgevolg een voordeel waarop de werkne- mer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever en maakt aldus deel uit van het loon op basis waarvan de socialezeker- heidsbijdragen berekend worden. Tenzij uiteraard kan worden aangetoond dat het hier effectief om vergoedingen gaat die volledig buiten de uitoefe- ning van enige arbeidsovereenkomst vallen. Maar dit zal allicht niet eenvoudig aan te tonen zijn.

Voor zelfstandigen is dit eigenlijk geen probleem, de sociale bijdragen der zelfstandigen worden na- melijk berekend op het aangegeven fiscale belast- baar inkomen, waarbij in essentie dus de fiscale kwalificatie wordt gevolgd.

7. Btw

Moet er btw worden gerekend op de auteursrech- ten ? Ook hier geldt het algemene principe. Occasio- nele handelingen worden niet als een beroepswerk- zaamheid beschouwd. Eenieder die in de uitoefening van zijn economische activiteit echter geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdza- kelijk of aanvullend, levering van goederen doet of diensten verricht is een btw-belastingplichtige.

Wanneer de cessie of concessie van auteursrechten enige vorm van economische activiteit vertoont en er een vergoeding voor gevraagd wordt, moet er in principe btw aangerekend worden.

Er moet echter wel rekening worden gehouden met de normale btw-regels en desgevallend de btw- vrijstellingen.

13 Cassatie 15 september 2014.

Zo zijn bijvoorbeeld lesgevers die onderwijs ver- strekken aan erkende instellingen vrijgesteld van btw. Op de eventuele auteursrechten die hiervoor verkregen worden, moet geen btw worden gere- kend. Geeft dezelfde persoon dezelfde opleiding ook aan een commerciële onderneming, dan zijn de auteursrechten toch onderworpen aan btw.

Het blijft echter een grijze zone waarin niemand een definitief standpunt durft in te nemen. Navraag bij de btw-specialisten op het kabinet van de minis- ter van Financiën leert ons dat zelfs daar ook niet met eenduidigheid wordt geantwoord op de vraag of auteursrechten nu al dan niet onder toepassing van btw moeten vallen. Het antwoord klonk eerder als «in principe wel, maar we zijn tolerant». Vol- gens bepaalde bronnen zou er echter in de nabije toekomst meer duidelijkheid over gegeven worden.

Wanneer er echter op regelmatige basis vergoe- dingen worden ontvangen voor de cessie of con- cessie van auteursrechten, kan er uiteraard ook worden geopteerd voor de kleine ondernemings- regeling. Als de omzet uit deze auteursrechten de 25  000  euro niet overstijgt, kan men zich regis- treren als een kleine btw-onderneming waarbij er geen btw moet worden aangerekend.

Besluit

Auteursrechten zijn interessant. Zeker als zelf- standige, want als zelfstandige speelt het probleem van de sociale bijdragen niet.

Geen wonder dat de meeste mensen interesse heb- ben in dit stelsel. Meestal moeten deze echter wor- den teleurgesteld, in de zin dat het in die gevallen niet gaat over een vergoeding voor de cessie of con- cessie van auteursrechtelijk beschermde werken, naburige rechten of wettelijke licentierechten.

Maar valt een bepaalde vergoeding wel onder deze bepalingen, dan is het fiscaal regime bijzonder mild.

Qua btw is er in principe wel een bijkomende ver- plichting, maar deze btw is dan wel in de meeste situ- aties recupereerbaar bij de uitbetalende organisatie.

Roel VAN HEMELEN Partner TaxQuest

(5)

Welke regels gelden er sinds

1 januari 2018 voor nalatigheids- en moratoriuminteresten?

De wet tot hervorming van de vennootschapsbelas- ting van 25 december 2017 (BS 29 december 2017) heeft de bepalingen over de nalatigheids- en mora- toriuminteresten inzake inkomstenbelastingen ge- wijzigd. In dit artikel zetten we uiteen welke regels sinds 1 januari 2018 gelden.

Nalatigheidsinteresten

Wanneer kunnen er

nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn ?

De belastingschuldige kan nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn wanneer hij een voorheffing of belasting laattijdig betaalt, of wanneer bepaalde vrijgestelde inkomsten om bepaalde redenen be- lastbaar worden.

Nalatigheidsinteresten wegens de laattijdige betaling van een voorheffing of belasting

Zowel de roerende voorheffing en bedrijfsvoorhef- fing als de inkomstenbelastingen die worden inge- kohierd, d.w.z. waarvoor een aanslagbiljet wordt opgesteld (personenbelasting, vennootschapsbelas- ting, rechtspersonenbelasting, belasting van niet- inwoners en onroerende voorheffing) moeten bin- nen een bepaalde termijn worden betaald.

Die termijn is :1

– voor de roerende voorheffing : vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de be- lastbare inkomsten;

– voor de bedrijfsvoorheffing : vijftien dagen na het einde van de maand of het kwartaal2 waarin de inkomsten werden betaald of toegekend3;

1 Art. 412 – 413/1 WIB 1992.

2 De aangifte per kwartaal is mogelijk wanneer de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar minder bedroeg dan (ongeïn- dexeerd) 25 000 euro. Voor de aangiftes van 2018, is het grensbedrag 39 980 euro. Merk op dat kwartaalaangevers in de bedrijfsvoorhef- fing bovendien uiterlijk op 15 december een voorschot op de bedrijfs- voorheffing van het vierde trimester moeten betalen gelijk aan de werkelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maanden okto- ber en november van het lopende jaar. Ook wanneer dat voorschot laattijdig wordt betaald zijn er in principe nalatigheidsinteresten verschuldigd.

3 Of waarin de bedrijfsvoorheffing als verschuldigd wordt beschouwd

– voor de ingekohierde belastingen : twee maanden na de verzendingsdatum van het aanslagbiljet, of na de datum waarop het elektronisch aanslagbil- jet aan de belastingplichtige werd aangeboden.

Nalatigheidsinteresten wegens het belastbaar worden van bepaalde vrijgestelde inkomsten

Er zijn nalatigheidinteresten verschuldigd op de belasting die proportioneel verband houdt met4 : – het gedeelte van vrijgestelde meerwaarden op be-

drijfsvoertuigen, binnenschepen en zeeschepen, van gespreid belastbare meerwaarden, en van investeringsreserves dat belastbaar wordt omdat er niet tijdig voldoende werd herbelegd, of (voor vennootschappen) de onaantastbaarheidsvoor- waarde niet langer werd nageleefd vóór het ein- de van de herbeleggingstermijn, of omdat (voor de investeringsreserve) een herbelegging geen drie jaar werd behouden;

– de bij toepassing van de aftrek voor innovatie- inkomsten vrijgestelde winst met betrekking tot een intellectueel eigendomsrecht die belastbaar wordt omdat de aanvraag voor het intellectueel eigendomsrecht niet langer lopende is en het in- tellectueel eigendomsrecht niet werd verleend;

– de bij toepassing van de tax shelter voor de pro- ductie van audiovisueel werk of van een podium- werk vrijgestelde reserves belastbaar worden om- dat de voorwaarden voor de uitreiking van een tax shelter-attest niet worden nageleefd, omdat de in aanmerking komende investeerder op 31 decem- ber van het vierde jaar volgend op het jaar waarin de raamovereenkomst wordt getekend, het tax shelter-attest niet heeft ontvangen of omdat ze hoger is dan de definitieve vrijstelbare winst.

wegens het niet lang genoeg behouden van een arbeidsplaats voor de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing (zie art. 275/8,

§ 1, vijfde lid en 275/9, § 1, vijfde lid WIB 1992).

4 Art. 416 WIB 1992.

(6)

Vanaf welke datum en tot welke datum worden de nalatigheidsinteresten berekend ?

Nalatigheidsinteresten wegens laattijdige betaling

De nalatigheidsinteresten wegens de laattijdige betaling van roerende voorheffing of ingekohierde belastingen worden niet berekend vanaf de verval- dag, maar pas vanaf de eerste dag van de maand volgend op de vervaldag5. Dit betekent dat wan- neer de voorheffing of belasting na de vervaldag, maar wel nog uiterlijk op de laatste dag van de vervalmaand betaald is6, er geen nalatigheidsinte- resten verschuldigd zijn. Anderzijds worden de in- teresten berekend tot de laatste dag van de maand van de betaling, wat betekent dat bij een laattijdige betaling in het begin van een maand, toch nog een volledige maand interesten worden gerekend.

Voorbeeld. BVBA X ontvangt op 20  maart 2018 een aanslagbiljet in de vennootschapsbelasting, met als verzendingsdatum 16 maart 2018, en een te betalen bedrag van 5 879 euro. De vervaldag is 16 mei 2018, twee maanden na de verzendingsda- tum. Er worden echter pas nalatigheidsinteresten gerekend als de aanslag niet uiterlijk op 31  mei 2018 betaald is. Betaalt de vennootschap bv. pas op 28 mei 2018, dan is dat weliswaar een betaling na de vervaldag, en dus laattijdig, maar als het geld uiterlijk op 31 mei 2018 op de rekening van het ontvangkantoor staat, zal de BVBA geen nala- tigheidsinteresten moeten betalen. Staat het geld echter pas op 1 juni 2018 op de rekening van het ontvangkantoor, dan zijn er wel nalatigheidsinte- resten verschuldigd, voor de volledige maand juni.

Voor de bedrijfsvoorheffing is dit anders. Wanneer die na de vervaldag wordt betaald, wordt er een halve maand nalatigheidsinteresten aangerekend voor de maand van de vervaldatum7.

Voorbeeld. Werkgever Y is kwartaalaangever in de bedrijfsvoorheffing. Voor het eerste trimester van 2018 moet hij 7 552 euro aan bedrijfsvoorheffing betalen. De vervaldag is 13 april 20188. Betaalt Y de bedrijfsvoorheffing pas op 16  april 2018, dan

5 Art. 414, vierde lid WIB 1992.

6 D.w.z. op de rekening van het ontvangkantoor staat.

7 Art. 414, vijfde lid WIB 1992.

8 Omdat 15 april 2018 een zondag is.

is hij voor een halve maand nalatigheidsinteresten verschuldigd.

Een bijzondere regel geldt voor sommige aansla- gen die gevestigd worden na 30 juni van het jaar na het aanslagjaar, dus na de zgn. gewone aan- slagtermijn9. De nalatigheidsinteresten worden dan in principe berekend vanaf 1 juli van het jaar na het aanslagjaar10. Aangezien deze regel be- doeld is om te vermijden dat belastingplichtigen die inkomsten niet of laattijdig aangeven een inte- restvoordeel zouden genieten, geldt hij niet voor : – belastingen gevestigd na 30 juni van het jaar na

het aanslagjaar, maar wel nog binnen de mini- male aanslagtermijn van zes maanden11 vanaf de datum dat de geldige aangifte is ingediend;

– belastingen begrepen in een nieuwe12 of subsidi- aire aanslag13 in vervanging van een aanslag die uiterlijk op 30 juni van het jaar na het aanslag- jaar was gevestigd;

– aanslagen zonder belastingverhoging of met een belastingverhoging van minder dan 50 %;

– belastingen gevestigd na het verstrijken van de twaalfde maand na de datum van afsluiting van het boekjaar, ten laste van (ontbonden) ven- nootschappen die hun boekhouding afsluiten na 30 juni van het aanslagjaar.

In het laatste geval worden de nalatigheidsinteres- ten gerekend vanaf de dertiende maand na de af- sluitingsdatum van het boekjaar14.

Tot slot vermelden we nog dat wanneer een belas- tingverhoging15 of administratieve boete16 samen met de voorheffing waarop ze betrekking heeft wordt ingekohierd, de nalatigheidsinteresten op de verhoging of boete verschuldigd zijn vanaf het verstrijken van de betalingstermijn17.

Nalatigheidsinteresten wegens belastbaar worden van vrijgestelde inkomsten

De nalatigheidsinteresten wegens het belastbaar worden van vrijgestelde inkomsten worden bere- kend vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor

9 Zie art. 353 WIB 1992.

10 Art. 415 WIB 1992.

11 Zie ook art. 353 WIB 1992.

12 Art. 355 WIB 1992.

13 Art. 356 WIB 1992.

14 Art. 415, § 1, tweede lid WIB 1992.

15 Art. 444 WIB 1992.

16 Art. 445 WIB 1992.

17 Art. 415, § 2 WIB 1992.

(7)

de vrijstelling werd toegestaan18, of voor de belast- baar geworden tax shelter inkomsten, vanaf 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar waarvoor de vrijstelling voor de eerste keer werd gevraagd19.

Hoe worden de nalatigheidsinteresten berekend ?

De nalatigheidsinteresten worden per kalender- maand berekend op de nog verschuldigde som, die wordt afgerond op het lagere veelvoud van 10 euro20. De interestvoet wordt sinds 1 januari 2018 jaarlijks aangepast, en is gelijk aan het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligaties op 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het jaar vóór datgene waarin de rentevoet van toepassing is, zonder dat ze minder dan 4  % of meer dan 10  % mag bedragen21.

De interestvoet voor een bepaald kalenderjaar zal telkens door de FOD Financiën worden bekendge- maakt in het laatste trimester van het eraan vooraf- gaande jaar, via een bericht in het Belgisch Staats- blad. Dit geldt echter niet voor de interestvoet die in 2018 wordt toegepast. Deze interestvoet staat in de wet tot hervorming van de vennootschapsbelas- ting22 en bedraagt 4 %.

Er zijn geen nalatigheidsinteresten verschuldigd als ze niet meer dan 5 euro per maand bedragen23.

Voorbeelden. Wanneer de BVBA X uit het hoger ge- geven voorbeeld de aanslag van 5 879 euro pas begin juni 2018 betaalt, zal ze 19,60 euro nalatigheidsinte- resten verschuldigd zijn, nl. 5 870 euro x 4 % x 1/12.

Wanneer werkgever Y uit het tweede voorbeeld de bedrijfsvoorheffing van 7 552 euro pas op 16 april betaalt, zal hij 12,58  euro nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn, nl. 7 550 euro x 4 % x 1/24.

Welke gevolgen heeft de indiening van een bezwaarschrift op de nalatigheidsinteresten ?

Wanneer een bezwaarschrift wordt ingediend, wordt de aanrekening van de nalatigheidsinte- resten op het betwiste gedeelte van de aanslag op-

18 Art. 416, eerste en tweede lid WIB 1992.

19 Art. 194ter, § 7, vijfde lid WIB 1992, in afwijking van art. 416, derde lid WIB 1992.

20 Art. 414, § 1, vierde lid WIB 1992.

21 Art. 414, § 1, tweede lid WIB 1992.

22 Art. 90 van de wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting.

23 Art. 414, § 1, zesde lid WIB 1992.

geschort als de adviseur-generaal of de door hem gedelegeerd ambtenaar geen beslissing heeft geno- men over het bezwaarschrift binnen zes maanden na de datum van ontvangst ervan24. De opschor- ting begint op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de termijn van zes maanden is verstreken en eindigt bij het verstrijken van de maand waarin de belastingplichtige het geschil voorlegt aan de rechtbank, of, wanneer hij dat niet doet, en dus wacht tot de adviseur-generaal een be- slissing neemt, tot het einde van de maand waarin die beslissing hem ter kennis is gebracht.

Een aandachtspunt is dat deze opschorting niet geldt voor het niet-betwiste gedeelte van de aanslag.

Kan de administratie

nalatigheidsinteresten kwijtschelden of verminderen ?

Ja, in bijzondere gevallen kan de adviseur-generaal onder door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling verlenen voor al de nalatigheidsinteresten of voor een deel ervan25. De belastingschuldige moet dit vragen in een verzoekschrift26 waarvoor geen spe- cifieke termijn geldt. De adviseur-generaal moet zijn beslissing motiveren27.

Moratoriuminteresten

Wanneer kunnen er

moratoriuminteresten verschuldigd zijn ?

De belastingadministratie kan moratoriuminteres- ten verschuldigd zijn wanneer ze effectief betaal- de belastingen, voorheffingen, voorafbetalingen, nalatigheidsinteresten, belastingverhogingen of administratieve boeten moet terugbetalen28 en de termijn voor de terugbetaling verstreken is29.

Een belangrijke wijziging door de wet tot hervor- ming van de vennootschapsbelasting van 25  de- cember 2017 is dat sinds 1  januari 2018 mora- toriuminteresten niet meer automatisch worden toegekend. De belastingplichtige moet de admi- nistratie in gebreke stellen met een aanmaning, die per gewone brief kan worden verstuurd of een

24 Art. 414, § 2 WIB 1992.

25 Art. 417 WIB 1992.

26 Voor dit verzoekschrift geldt geen specifieke termijn.

27 Wet van 29 juli 1991 (BS 12 september 1991) betreffende de uitdruk- kelijke motivering van bestuurshandelingen.

28 Art. 418, eerste lid WIB 1992.

29 Circulaire 2018/C/2 van 12 januari 2018.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

andere daarmee gelijkstaande akte. Een bezwaar- schrift en een dagvaarding in rechte zijn met een aanmaning gelijkstaande akten30.

Er wordt geen moratoriuminteresten toegekend in de volgende gevallen31 :

– wanneer ze per aanslag, voor eenzelfde aanslag- jaar minder bedragen dan 5 euro per maand;

– wanneer de terugbetaling voortvloeit uit de kwijtschelding of de vermindering van een boete of een belastingverhoging toegekend als gena- demaatregel;

– in geval van terugbetaling van het overschot van bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing of voorafbetalingen aan de verkrijger van de inkomsten, uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op de maand waarin de gewone aanslagtermijn is verstreken;

– in geval van terugbetaling van als roerende voorheffing of als bedrijfsvoorheffing gestorte bedragen aan de schuldenaars ervan;

– in geval van de ambtshalve teruggave van voor- afbetalingen die nog niet met de werkelijk ver- schuldigde belasting werden verrekend;

– wanneer de administratie redelijkerwijze in de onmogelijkheid verkeerde om de terugbetaling te voldoen, omwille van onder meer de afwezig- heid van gegevens over de identiteit of de bank- gegevens van de begunstigde of begunstigden. In dat geval worden de moratoriuminteresten opge- schort van de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de terugbetaling zou moeten zijn voldaan indien de administratie over de noodza-

30 Wetsvoorstel tot hervorming van de vennootschapsbelasting , MvT, Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54 2864/001, p. 119 en Circulaire 2018/C/2 van 12 januari 2018.

31 Art. 419, eerste lid WIB 1992.

kelijke gegevens had beschikt tot het einde van de tweede maand volgend op deze waarin een nieuwe ingebrekestelling werd verstuurd en de adminis- tratie wel over de nodige gegevens beschikt.

Vanaf welke datum en tot welke datum worden de

nalatigheidsinteresten berekend ?

De moratoriuminteresten worden zoals de nalatig- heidsinteresten berekend per kalendermaand. De begindatum is de eerste dag van de maand na die waarin de administratie in gebreke werd gesteld door een aanmaning of door een andere daarmee gelijkstaande akte32, en de einddatum het einde van de maand voor de maand waarin de terugbeta- ling wordt voldaan33.

Hoe worden de moratoriuminteresten berekend ?

De moratoriuminteresten worden per kalender- maand berekend op het bedrag van elke betaling, afgerond op het lagere veelvoud van 10 euro34. De interestvoet is de interestvoet voor de nalatigheids- interesten min twee procentpunt35. Voor 2018 is dat dus 2 %.

Felix VANDEN HEEDE fiscaal jurist

32 Art. 418, eerste lid WIB 1992.

33 Art. 418, derde lid WIB 1992.

34 Art. 418, derde lid WIB 1992.

35 Art. 418, tweede lid WIB 1992.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lage aanvangskosten, weinig overlast in de woning Veel beleidsmakers hebben een voorkeur voor hoge temperatuur warmtenetten omdat de aanvangs- kosten relatief laag zijn.. En

In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte

Want zou het ook een heel klein beetje zo kunnen zijn dat het midden zich in ‘het tussen’ op de verhaallijn bevindt, tussen er was eens en wat wil worden als ‘tegendelende’

Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet is afgegeven en dat door bouw nog niet

De volledige honoraria die aan een architect worden be- taald voor het opstellen van de plannen, het indienen van de vergunning en de opvolging van de bouwwerven kunnen niet

Autokosten zijn in de vennootschapsbelasting slechts beperkt aftrekbaar, maar de fiscus aan- vaardt dat de verworpen autokosten mogen wor- den verminderd wanneer de auto’s privé

Aangezien de zelfstandigen zich voortaan ten laat- ste op de dag waarop zij hun activiteit opstarten moeten aansluiten, zullen de vermeerderingen voor de bijdragen van

Belasting vermindering van de interesten en betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothécaire lening aangegaan ten laatste op de 31 12 2014 vour een