• No results found

Kan de administratie roerende inkomsten tot beroepsinkomsten herkwalificeren ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kan de administratie roerende inkomsten tot beroepsinkomsten herkwalificeren ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli

BIBF | Beroepsinstituut van erkende boekhouders en Fiscalisten

Kan de administratie roerende inkomsten tot beroepsinkomsten herkwalificeren ? 1

INHOUD

p.1/ Kan de administratie roerende inkomsten tot beroepsinkomsten herkwalificeren ?

p.3/ Hoe moet de proratering van interesten op vastrentende effecten worden berekend ?

p.5/ Strijd tegen schijn-vzw’s p.7/ Aansluitingsplicht bij sociaal

verzekeringsfonds

1. Probleemstelling

1

Artikel 37 WIB 1992 luidt als volgt :

«Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkom- sten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroeps- werkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten.»

Het gebeurt weleens dat de administratie, op grond van artikel 37 WIB 1992, beslist dat door beroeps- matige bankrekeningen opgebrachte roerende in- komsten tot beroepsinkomsten moeten worden ge- herkwalificeerd.

Ze komt soms tot dezelfde conclusie als die interes- ten betrekking hebben op privéspaarrekeningen die bijkomstig voor beroepsdoeleinden (bv. de be- taling van een factuur via deze rekening) werden gebruikt.

De rechtbanken moeten geregeld uitspraak doen over dit probleem.

1 Dit artikel is een uittreksel uit het werk «Fiscalité mobilière en ques- tions», door de auteur gepubliceerd bij Larcier, ed. 2010.

2. Privérekening af en toe gebruikt om leveranciers te betalen : arrest van het hof van beroep van Gent van 20 mei 2008

Het klassieke geval is het geval dat voor het hof van beroep van Gent werd gebracht en waarover op 20 mei 2008 uitspraak werd gedaan.2 Naar aanlei- ding van een fiscale controle kreeg de administra- tie toegang tot de bankrekening van een apotheker.

De fiscus stelde vast dat de belastingplichtige zijn overbodige kasontvangsten op een spaarrekening had gestort. Af en toe werden via deze rekening ook leveranciers betaald.

Volgens de administratie waren de op deze reke- ning verkregen interesten door artikel 37 WIB 1992 beoogde beroepsinkomsten.

De belastingplichtige betwistte deze herkwalifica- tie en hield staande dat de op zijn spaarrekening gestorte bedragen privéfondsen waren die niet voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid werden gebruikt.

2 Gent, 20 mei 2008, Fisc. Koer. 2008, 08/557.

(2)

De belastingplichtige bracht het geschil voor de rechtbank van eerste aanleg die het standpunt van de administratie bijviel.3

Maar de belastingplichtige stelde beroep in tegen het vonnis van de eerste rechter.

Volgens het hof van beroep van Gent volstaan de door de fiscus gedane vaststellingen niet om er- uit af te leiden dat de op de bankrekening gedepo- neerde fondsen voor het uitoefenen van de beroeps- werkzaamheid werden gebruikt.

Het hof vervolgde : «Anders oordelen zou betekenen dat elke opbrengst van gelden uit beroepsinkomen zelf zou te beschouwen zijn als beroepsinkomen, terwijl uit niets blijkt dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. Ook het feit dat de belasting- plichtige via de bedoelde rekening leveranciers be- taalde is onvoldoende om te doen aannemen dat de kapitalen op de rekening werden gebruikt voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid.»

Het hof besloot daaruit dat de administratie de op de spaarrekening toegekende interesten dan ook niet als beroepsinkomen mocht belasten. De be- twiste aanslagen werden ontheven.

In dit arrest wil het hof van beroep aan artikel 37 WIB 1992 blijkbaar een beperkende interpretatie geven : om de inkomsten van roerende goederen en kapitalen geheel of ten dele als beroepsinkomsten in de zin van artikel 37 WIB 1992 te kunnen aan- merken, moeten de activa die ze voortbrengen in België of in het buitenland voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger ervan worden gebruikt.

De op de bankrekeningen gedeponeerde bedragen die interest opbrengen moeten door de belasting- plichtige dus voor het uitoefenen van zijn beroeps- werkzaamheid worden gebruikt.

In tegenstrijd met het standpunt van de fiscus, die meent dat een onrechtstreeks verband met de beroepswerkzaamheid volstaat, verklaart het hof dat het feit dat de rekening van een belastingplich- tige gedeeltelijk voor beroepsdoeleinden wordt ge- bruikt, niet zomaar tot gevolg kan hebben dat de interest die ze opbrengt beroepsinkomsten zijn.

3 Rb. Brugge, 4 juni 2002, nog niet gepubliceerd.

De administratie mag zich niet beperken tot het voorleggen van rekeninguittreksels waaruit blijkt dat met deze rekening beroepsverrichtingen wer- den gedaan, om daaruit te besluiten dat deze inte- resten beroepsinkomsten zijn.

Dit arrest stelt ook de kwestie aan de orde van de onderzoeksbevoegdheden in verband met de bank- rekeningen van de belastingplichtige.

De administratie wijst er in haar administratieve commentaar (315/6 en 315/7) op dat zij de belas- tingplichtige alleen de bankuittreksels mag doen voorleggen die betrekking hebben op bankrekenin- gen die tot beroepsdoeleinden worden gebruikt.

Privérekeningen mogen dus niet worden geverifi- eerd.

Maar als een rekening zowel voor beroeps- als voor privédoeleinden wordt gebruikt, heeft de adminis- tratie het recht om de desbetreffende uittreksels in te zien.

Maar daartoe moet de administratie aantonen dat aan de hand van die rekening beroepsverrichtin- gen werden gedaan.

Wanneer een belastingplichtige bedragen van zijn privérekening naar zijn beroepsrekening transfe- reert, mag de fiscus niet zomaar de voorlegging van alle uittreksels van die privérekening eisen.

Hij mag alleen de voorlegging van de rekeninguit- treksels eisen waarop de stortingen op de beroeps- rekening voorkomen.

In een zaak die aan het Antwerpse hof van beroep werd voorgelegd, werd beslist dat, niettegenstaan- de een aantal betalingen aan een leverancier, de bankrekening alleen voor privédoeleinden werd gebruikt. De rekening mocht dus niet als een pro- fessionele bankrekening worden aangemerkt.

Pierre-François CoPPens Lector aan de FUCaM en de Ulg Belastingconsulent, BDo

(3)

1. Principes

Voor interesten van vastrentende effecten (obliga- ties, overheidsfondsen, kasbons, kapitalisatiebons, enz.) heeft de wetgever de techniek van de prorate- ring ontworpen (art. 363 WIB 1992). Dat betekent dat die interesten ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten belastbaar zijn in verhou- ding tot het tijdperk tijdens hetwelk hij die effecten in bezit heeft gehad. Bij tussentijdse verhandeling van effecten, moet, voor effecten waarvan de inkom- sten niet worden gekapitaliseerd (zoals, obligaties, kasbons en soortgelijke effecten), het renteprorata lineair en actuarieel voor kapitalisatiebons of zero- bonds worden berekend.

De toepassing van deze prorateringsregel vereist evenwel dat een onderscheid wordt gemaakt tus- sen Belgische waarden en buitenlandse waarden:

– Voor Belgische waarden levert dat nauwelijks pro- blemen op, aangezien de verdeling van de te beta- len roerende voorheffing over verkoper en koper automatisch met de verkoopprijs wordt geregeld.

Die verkoopprijs zal immers rekening houden met het gelopen renteprorata, maar ook met de roe- rende voorheffing die de koper op de vervaldag zal oplopen. Zo wordt vermeden dat de koper de roe- rende voorheffing over het volledig inkomen moet dragen, terwijl hij het effect slechts een gedeelte van het jaar in bezit had. We nemen het volgende voorbeeld : een obligatie van 1 000 die 10 % interest opbrengt, wordt halverwege tussen twee vervalda- gen in verkocht. De verkoopprijs bedraagt 1 000 + 50 (helft van de gelopen interest) – 7,5 (15 % roe- rende voorheffing) op 50), hetzij 1 042,50.

– Wanneer een Belgische belastingplichtige buiten- landse obligaties koopt, is de situatie helemaal an- ders. De buitenlandse verkoper van dergelijke obli- gaties heeft geen enkele reden om de verplichting tot inhouding van roerende voorheffing op zijn

1 Dit artikel is een uittreksel uit het werk «Fiscalité mobilière en ques-Dit artikel is een uittreksel uit het werk «Fiscalité mobilière en ques- tions», door de auteur gepubliceerd bij Larcier, ed. 2010.

prijs na te komen. We nemen het voorbeeld van een obligatie die verkocht wordt één maand vóór het afknippen van de brutocoupon van 120 euro maar vóór de vervaldag. De Belgische belastingplichtige zal aan de verkoper dus de gelopen interest van 110 (11/12 van 120) moeten betalen. Logischerwijs zou men verwachten dat de Belgische koper vrijgesteld wordt van de betaling van de roerende voorheffing op de betaalde interest en alleen de roerende voor- heffing op de werkelijk geïnde roerende inkom- sten moet dragen. Voor vennootschappen geldt die vrijstelling.2 Natuurlijke personen daarentegen komen niet voor die vrijstelling in aanmerking. In ons voorbeeld zal de Belgische belastingplichtige een roerende voorheffing van 15 % op 120, hetzij 18, moeten dragen, hoewel hij slechts 10 (1/12 van 120) interest heeft geïnd en 13 betaald heeft. Die situatie heeft ertoe geleid dat sommige medebur- gers hun coupons in het buitenland gaan innen en alleen de werkelijk in België verkregen inkomsten (10, in ons voorbeeld) in de PB aangeven.

2. Voorbeelden

1. De techniek van de proratering van vastrenten- de effecten op de roerende voorheffing : een over- heidfonds van 1 000,00 euro wordt verkocht tegen 101,5 % met zes maanden gelopen interest. De cou- pon vermeldt een nominale interest van 8 %, onder- worpen aan een voorheffing van 15 %. De financiële tussenpersoon stelt volgend borderel op:

– prijs in hoofdsom : 1 015;

– netto renteprorata te vergoeden aan de verkoper (80,00 – 12,00) x 180/360 : 34;

– hetzij, aan de verkoper te betalen totaalbedrag : 1 049.

De koper, van zijn kant, ontvangt op de vervaldag : – brutocoupon : 80;

– ingehouden roerende voorheffing : – 12 ; – nettocoupon : 68,00.

2 Art. 108 KB/WIB 1992.

Hoe moet de proratering van

interesten op vastrentende effecten

worden berekend ? 1

(4)

Zijn netto-inkomen is dus gelijk aan de ontvangen prijs, hetzij 68, min het aan de verkoper vergoede prorata (34), hetzij een bedrag van 34.

Als we ervan uitgaan dat de effecten door de koper boekhoudkundig worden verwerkt (geval van de beroepsmatige aanwending van de effecten), krij- gen we volgende boekingen :

Bij de aankoop

52 Vastrentenden effecten 1 000

657 Bankkosten 15

75 Financiële opbrengsten 40

55 Bank 1 049

67 Roerende voorheffing 6

Op de vervaldag van de coupon

De koper int van de emittent een brutobedrag van 80,00 euro min 12,00 euro roerende voorheffing.

Hij kan de roerende voorheffing slechts verrekenen ten belope van het bezitsprorata (6/12). De boeking is de volgende :

55 Bank 68,00

67 Roerende voorheffing 12,00

75 Financiële opbrengsten 80,00

(Noot : dergelijke boekingen hebben in hoofdzaak betrekking op vennootschappen, en veeleer zelden op particulieren).

2. Effecten waarvan de interesten worden gekapi- taliseerd : het gelopen renteprorata dat als roerend inkomen moet worden aangemerkt, zal, volgens een actuariële formule, berekend worden in ver- houding tot de bezitsduur.

Formule:

P = V/(1 + i)n of i = (V/p)1/n – 1 Waarbij:

V = de terugbetalingsprijs p = de inschrijvingsprijs n = de looptijd

i = het rendement Voorbeeld

Op 1 april 2004 werd een zerobond uitgegeven te- gen 12 851. Het effect werd uitgegeven met een looptijd van vijf jaar. Terugbetalingsprijs : 20 000.

Het effect wordt verkocht op 1 juli 2007.

Kapitalisatieplan

1/4/2005 : 12 851 x 1.0925 = 14 039 1/4/2006 : 12 851 x 1.09252 = 15 338 1/4/2007 : 12 851 x 1.09253 = 16 757 1/4/2008 : 12 851 x 1.09254 = 18 307 1/4/2009 : 12 851 x 1.09255 = 20 000 In aanmerking te nemen roerend inkomen

Op 1/4/2007 : 16 757

Op 1/7/2007: (18 307 – 16 757) x 3/12 = 388

Waarde van de obligatie bij de verkoop : 16 757 +388 = 17 145

Aanschaffingsprijs : 12 851 Bruto-inkomen : 4 294

Roerende voorheffing (15 %) : 644 Netto inkomen : 3 650

Merk op dat met betrekking tot vastrentende ef- fecten waarvan de interest wordt gekapitaliseerd (kapitalisatiebons) of effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interesten en die zijn uitgegeven met een disconto dat over- eenstemt met de tot op de vervaldag gekapitaliseer- de interest (zerobonds), de roerende voorheffing verschuldigd is op de boven de uitgifteprijs toege- kende bedragen, hetzij op de vervaldag, hetzij bij de voortijdige terugbetaling of de afkoop van de ef- fecten door de emittent.

Die regel is van toepassing, zelfs als de inkomsten zelf ten name van iedere opeenvolgende bezitter van de vastrentende effecten of rentegevende acti- va (andere dan aandelen) belastbaar zijn in verhou- ding tot de bezitsduur.

Daaruit volgt dat, als een effect of een kapitalisa- tiebon tussen twee vervaldagen in wordt verkocht, het gelopen renteprorata in de regel belastbaar is in de inkomstenbelasting, maar op dat tijdstip geen roerende voorheffing moet worden ingehouden.

Pierre-François CoPPens Lector aan de FUCaM en de Ulg Belastingconsulent, BDo

(5)

Het fiscaal stelsel van een vzw is gunstiger dan dat van een vennootschap, vooral op het gebied van de winstbelasting. De bestuurders van een vzw hebben minder verantwoordelijkheid dan deze van een ven- nootschap. Dat maakt de rechtsvorm aantrekkelijk en is één van de redenen waarom deze rechtsvorm soms misbruikt wordt. Maar ook om andere rede- nen wordt de vzw misbruikt, onder andere door op- lichters die op die manier de mensen aanzet geld te storten voor een zogenaamd belangeloos doel.

In het dagelijks bedrijfsgebeuren wordt dan ook door sommigen kwaadwillig, onder het mom van een vzw, toch handel gedreven, op winsten gejaagd ten persoonlijke titel en/of worden winsten ver- deeld onder de leden.

Maar de fiscus waakt en kent het fenomeen maar al te goed. Door de wet van 24 december 2002 werd binnen de FOD Financiën een gespecialiseerde cel belast met de strijd tegen valse vzw’s.

Een recent vonnis van de rechtbank van Antwer- pen heeft heel wat ophef veroorzaakt. Niet alleen heeft de rechtbank geoordeeld dat de vzw in de ven- nootschapsbelasting onderworpen moest worden maar dat de vzw moest geherkwalificeerd worden in een vennootschap. Dit laatste heeft tot belang- rijk gevolg dat indien de bestuurders een fout heb- ben begaan, ze persoonlijke verantwoordelijkheid oplopen voor de schulden van de vzw, inclusief de nieuwe schulden ontstaan door de onderwerping aan de vennootschapsbelasting. De Bijzondere Be- lastinginspectie (BBI) beweert dat de uitspraak van de rechtbank als baanbrekend moet worden beschouwd in de strijd tegen de schijn-vzw’s en dat het vonnis zeker een grote precedentwaarde heeft.

De feiten wijzen op een misbruik van de rechtsvorm van de vzw om toch handel of nijverheid te drijven en aldus aan hogere belastingen te ontsnappen.

Aan de grondslag van deze problematiek liggen zo- wel juridische als fiscale aspecten die hierna wor- den uiteengezet.

Juridische aspecten

Uit wat volgt is gemakkelijk te concluderen dat het heel wat eenvoudiger is een vzw te beheren dan een vennootschap. Vandaar de verleiding om de vzw te gebruiken voor wat normaal in een vennootschap moet worden ondergebracht.

De vennootschap

Dit is de meest voorkomende vorm waarin de per- sonen zich groeperen. Het opgeheven artikel 1832 van het Burgerlijk Wetboek inspireerde de inhoud van artikel 1 van het Wetboek van Vennootschap- pen (W.Venn.). De vennootschap heeft volgende ei- genschappen :

– twee of meer personen komen overeen iets in ge- meenschap te brengen (inbreng van geld of van materiële of immateriële goederen);

– het doel is één of meer nauwkeurig omschreven activiteiten uit te oefenen;

– het oogmerk is aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen (winstbejag).

Op deze kenmerken zijn twee uitzonderingen voor- zien :

– één persoon kan alleen goederen bestemmen tot één of meer nauwkeurig omschreven activiteiten (eenpersoonsBVBA, art. 211 W.Venn.);

– het oogmerk is niet een rechtstreeks of onrecht- streeks vermogensvoordeel te bezorgen aan de vennoten (vennootschap met een sociaal oog- merk, art. 661 e.v. W.Venn.).

De meeste vennootschapsvormen worden opgericht bij authentieke akte.

De vereniging zonder winstoogmerk of vzw

De vereniging zonder winstoogmerk is die welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen.

De vzw moet niet verplicht bij authentieke akte worden opgericht.

Strijd tegen schijn-vzw’s

(6)

Winstbejag is dus niet het doel van de vzw maar ze mag wel baten hebben die ze aanwendt voor haar statutair doel. De nijverheids- of handelsactivitei- ten zijn nochtans toegelaten om het statutaire be- langeloos doel te verwezenlijken. Dit zal o.a. het geval zijn voor de beschutte werkplaatsen of de we- reldwinkels.

Bestuurdersaansprakelijkheid

Bestuurders van een vzw en personen belast met het dagelijks bestuur ervan gaan geen enkele per- soonlijke verplichting aan betreffende de verbinte- nissen die de vereniging aangaat (artikelen 14bis en 15 Vzw-wet).

Bestuurders en zaakvoerders van vennootschap- pen daartegen zijn overeenkomstig het gemeen recht verantwoordelijk voor de vervulling van de hen opgedragen taak en aansprakelijk voor de te- kortkomingen in hun bestuur (artikelen 262, 408 en 527 W.Venn.).

Bestuurders en zaakvoerders van vennootschap- pen alsook bestuurders van grote vzw’s zijn hoof- delijk aansprakelijk in geval van niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing of van de btw, indien de te- kortkoming te wijten is aan een fout die ze hebben begaan bij het besturen van de vennootschap of de vereniging (art. 442quater WIB 1992 en art. 93un- deciesC, WBTW).

Boekhoudkundige verplichtingen

Kleine vzw’s voeren een vereenvoudigde boekhou- ding, stellen hun jaarrekening op volgens een een- voudig model en leggen die neer op de griffie van de rechtbank van koophandel.

Vennootschappen en grote vzw’s voeren een vol- ledige boekhouding, stellen hun jaarrekening op volgens een uitgebreid schema en leggen die neer bij de Nationale Bank van België op de formulieren door haar ontworpen.

Grote vennootschappen en zeer grote vzw’s moe- ten een bedrijfsrevisor als commissaris benoemen belast met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten van de ver- richtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld.

Fiscale aspecten

Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 1992) kent o.a. twee soorten belastingen, m.n. de vennootschapsbelasting (Ven.B) en de rechtsper- sonenbelasting (RPB). Om het verschil te maken in het toepassingsgebied gebruikt het WIB 1992 praktisch dezelfde criteria als deze die hierboven vermeld werden bij de juridische aspecten. Ener- zijds bepaalt het WIB 1992 wie wel onderworpen is aan de Ven.B en wie niet en anderzijds wie zeker onderworpen is aan de RPB.

Onderworpen aan de Ven.B

Algemene regel : aan de Ven.B zijn binnenland- se vennootschappen onderworpen (art. 179 WIB 1992). Als vennootschap wordt aangemerkt : eni- gerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht, rechtsper- soonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezig houdt met verrichtingen van winstge- vende aard (art. 2, § 1, 5° WIB 1992).

Winstgevende bezigheden zijn gekenmerkt door een voortdurende beroepswerkzaamheid bestaan- de uit verrichtingen van nijverheids-, handels- of landbouwkundige aard en door de aanwending van nijverheids- of handelsmethoden.

Wanneer wordt vastgesteld dat een vzw, die nor- maal geen winst nastreeft, een onderneming ex- ploiteert of werkelijk winst nastreeft, dan is de Ven.B in beginsel van toepassing (art. 23, § 1, 1°

en 2° en 24 WIB 1992).

Zijn niet aan de Ven.B onderworpen

Het WIB 1992 bepaalt uitdrukkelijk wie niet aan de Ven.B is onderworpen:

a) bepaalde organismen en instellingen van open- baar nut (art. 180 WIB 1992);

b) vzw’s en andere rechtspersonen die geen winst- oogmerk nastreven maar die beantwoorden aan een opdracht van algemeen nut (werkzaamhe- den van zuiver filantropische, caritatieve, spiri- tuele, religieuze of culturele aard) (art. 181 WIB 1992);

c) voor vzw’s en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven worden niet als ver- richtingen van winstgevende aard aangemerkt : – alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen;

(7)

– verrichtingen die bestaan in een bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids-, handels- of lanbouwverrichtingen betrekking heeft of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden wordt uitgevoerd (art.182, 1° en 2° WIB 1992).

Zijn uitdrukkelijk aan de RPB onderworpen

Artikel 220 WIB 1992 bepaalt uitdrukkelijk dat de vzw’s en andere rechtspersonen die niet onderwor- pen zijn aan de Ven.B (zie hierboven) onderworpen zijn aan de RPB.

Conclusie

De onderworpenheid aan de Ven.B van de vzw’s en het eventueel gelijkstellen met een vennootschap worden beoordeeld op grond van feiten en omstan- digheden.

De beoordeling moet concreet gebeuren in elk spe- ciaal geval en in het kader van het geheel van de activiteiten van de vereniging. Indien de vereni- ging toch winstgevende activiteiten uitvoert, moet worden nagekeken of deze van bijkomende aard zijn en in verband staan met het statutair doel. De bedrijvigheid kan ook een uitvloeisel zijn van de onbaatzuchtige hoofdactiviteit. Ook zullen kwan- titatieve criteria gelden zoals het aantal ingezette personen en het belang van de gebruikte materiële middelen (Com.IB 1992 nr. 182).

Kortom het is in de eerste plaats een feitenkwestie die de fiscus of de rechtbank zal leiden tot hun be- slissing om de werkelijke aard van de vereniging vast te stellen.

Michel vanDer LinDen erebedrijfsrevisor

Aansluitingsplicht bij sociaal verzekeringsfonds

Afschaffing 90-dagenregel

Sinds 1 april 2010 is de aansluitingstermijn van 90 dagen afgeschaft. De zelfstandige moet zich voort- aan ten laatste op de dag waarop hij zijn zelfstandige activiteit aanvangt bij een sociaal verzekeringsfonds aansluiten. Hoe gaat dat in zijn werk ?

1. Rol van de ondernemingsloketten

De ondernemingsloketten zullen de betrokken na- tuurlijke personen voortaan bij elke inschrijving de volgende informatie moeten verstrekken :

– elke natuurlijke persoon die in België een zelf- standige beroepswerkzaamheid uitoefent waar- voor hij bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen aangesloten moet zijn, moet zich ten laatste op de dag waarop zijn zelfstandige activiteit aanvangt, inschrijven;

– als hij die verplichting niet naleeft, loopt hij een administratieve geldboete op;

– de rechtspersonen zijn hoofdelijk gehouden tot de betaling van de administratieve geldboete die

aan hun vennoten of mandatarissen opgelegd wordt;

– de zelfstandige die een zelfstandige werkzaam- heid uitoefent waarvoor hij niet ingeschreven is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen zal eveneens gestraft kunnen worden op basis van de volgende bepalingen.

2. Sanctie in geval van niet-naleving van de aansluitingstermijn

Eerst en vooral vermelden we dat deze nieuwe re- gel enkel slaat op de aansluitingsplicht van de natuurlijke personen en niet op die van de ven- nootschappen in het kader van de vennootschaps- bijdragen.

Indien de aansluitingstermijn overschreden wordt, riskeert de zelfstandige een administratieve geld- boete. De administrateur-generaal van de RSVZ of zijn afgevaardigde kan in verschillende hypothe- sen een sanctie van 500 tot 2 000 euro opleggen : – aan al wie een zelfstandige activiteit uitoefent

zonder in die hoedanigheid aangesloten te zijn

(8)

noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : etienne verBraeKen, B.i.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, UrL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Gaëtan HanoT, Geert LenaerTs, Maria PLoUMen, etienne verBraeKen. Adviesraad : Professor P. MiCHeL, Professor emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LeFeBvre, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be

bij een sociaal verzekeringsfonds (bv. controle door een sociaal inspecteur of doorzending van inkomsten van zelfstandigen door de belas- tingadministratie terwijl de persoon niet als zo- danig aangesloten is);

– aan de zelfstandigen die wel in die hoedanigheid aangesloten zijn bij een sociaal verzekerings- fonds voor zelfstandigen, maar die een activiteit uitoefenen die niet bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) geregistreerd staat en waarvan men bijgevolg niet weet of ze door de persoon in kwestie uitgeoefend wordt;

– aan de zelfstandigen voor wie het belastbaar in- komen aangepast werd ingevolge de vaststelling van een vorm van fiscale fraude.

Het zijn de Fondsen die deze geldboeten moeten innen en doorstorten aan de RSVZ. Indien nodig kan het Fonds de administratieve geldboeten door middel van een dwangbevel invorderen.

De rechtspersoon waarin de gesanctioneerde zelf- standige vennoot of mandataris is, zal hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de betaling van de administratieve geldboete.

3. Berekening van de vermeerderingen

De wijziging van de aansluitingstermijn heeft ge- volgen voor de berekening van de vermeerderingen voor de bijdragen die verband houden met de eer- ste twee kwartalen bij aanvang van de activiteit.

Aangezien de zelfstandigen zich voortaan ten laat- ste op de dag waarop zij hun activiteit opstarten moeten aansluiten, zullen de vermeerderingen voor de bijdragen van het eerste kwartaal voor het eerst verschuldigd zijn bij het verstrijken van het kwartaal dat volgt op dat van de aansluiting (voor zover het vervalbericht tijdens het kwartaal van de aansluiting verstuurd werd).

Voor de bijdragen van het tweede kwartaal zullen de vermeerderingen verschuldigd zijn bij het verstrij- ken van het kwartaal dat volgt op dat waarin het fonds het daarmee verband houdende vervalbericht

verstuurd heeft. Ingeval de zelfstandige zijn activi- teit in het laatste kwartaal zou aanvangen en het vervalbericht eveneens in dat laatste kwartaal ver- stuurd werd, zal het bezwaarschrift geacht worden te zijn verzonden in de loop van het kalenderjaar volgend op dat waarin het vervalbericht verstuurd werd en dus zal de jaarlijkse vermeerdering van 7 % niet toegepast worden.

Voorbeeld

– Aanvang van activiteit op 1 april 2010 – Aansluiting op 1 april 2010

– Verzending van het vervalbericht voor het eerste aansluitingskwartaal op 20 april 2010

De vermeerderingen voor de bijdragen van het eerste kwartaal zullen voor het eerst verschul- digd zijn vanaf 1 oktober 2010 (einde van het kwartaal volgend op dat van de aansluiting).

– Verzending van het vervalbericht voor het twee- de aansluitingskwartaal op 20 juli 2010

De vermeerderingen voor de bijdragen van het tweede kwartaal zullen voor het eerst verschuldigd zijn vanaf 1 januari 2011 (einde van het kwartaal volgend op dat waarin het fonds het daarmee ver- band houdende vervalbedrag verzonden heeft).

In geval van laattijdige aansluiting, geldt dit prin- cipe niet en zullen de vermeerderingen onmiddel- lijk verschuldigd zijn.

4. Inwerkingtreding

Deze bepalingen zijn op 1 april 2010 in werking getreden.

Wettelijke grondslagen

– Programmawet van 23 december 2009 (BS 30 de- cember 2009);

– Nota FOD P.730/10/06 van 30 maart 2010.

Daniel Binamé Marketing & Communicatieverantwoordelijke sociale verzekeringen voor zelfstandigen ParTena

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– de zelfstandigen op het niveau van de gemeente ; – de actieve bevolking volgens de laatst beschik- bare gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) (dus

Tot zijne activa als componist behooren nochtans, verdeeld over eene minstens tienjarige werkzaamheid, eene eerste symphonie voor groot-orchest, zeer expansief, té expansief, en

Want Baert heeft ook begrip voor zijn artsen en hulpverleners: ‘Meneer

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

Wat wij wilden met de PvdA en willen met de VVD is een homogeen kabinet, waarin de partners het niet moeten hebben van hun getalssterkte, maar van hun beleidsovereenstemming..

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Daarnaast is het percentage HBO-afgestudeerden dat op zoek is naar een andere functie in de sector cultuur en overige dienstverlening hoger dan bij de overheid als geheel, en

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat