• No results found

Wat nu met de ontvangen vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wat nu met de ontvangen vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Wat nu met de ontvangen vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten ? p. 5/ Verworpen autokosten en het

voordeel van alle aard

Wat nu met de ontvangen vergoeding voor de cessie of concessie van

auteursrechten en naburige rechten ?

De voorbije weken en maanden verschenen in de al dan niet gespecialiseerde pers een heel aantal be- richten in verband met de fiscaliteit van inkomsten voortvloeiend uit de cessie of concessie van auteurs- rechten en naburige rechten ontvangen door natuur- lijke personen.

Al naargelang de kwalificatie die wordt gegeven aan deze inkomsten toegekend aan particuliere genie- ters kunnen ze worden belast als beroepsinkomsten aan het progressief tarief, als diverse inkomsten aan 33 % of als roerende inkomsten aan 15 %.

Dergelijke inkomsten ontvangen door vennoot- schappen worden steeds onderworpen aan de gewo- ne tarieven in de vennootschapsbelasting.

Sinds de invoering van artikel 17, §  1, 5° WIB 1992 ontvangen een heel aantal kunstenaars een vergoeding voor de cessie of concessie van auteurs- rechten en naburige rechten in het kader van hun

‘normale’ beroepswerkzaamheid waarbij deze ver- goeding bij de genieter wordt beschouwd als een roerend inkomen. De administratie is het met deze kwalificatie als roerend inkomen vaak niet eens.

Uit hetgeen hieronder volgt zal blijken dat zowel zelfstandigen als werknemers een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten of nabu- rige rechten kunnen ontvangen, doch dat het van groot belang is dat hierover een realistische en ge- detailleerde geschreven overeenkomst wordt afge- sloten tussen de betrokken partijen.

Nu vaststaat dat zowel zelfstandigen als werkne- mers dergelijke vergoeding kunnen ontvangen, is de vraag gerezen of deze vergoeding in aanmerking komt voor de berekening van de verschuldigde RSZ- bijdragen of sociale bijdragen. Het antwoord op deze vraag is op heden nog niet helemaal duidelijk.

Vooreerst wordt nog even samengevat over welke

«werken» het precies gaat en welke inkomsten worden bedoeld.

Wat is een auteursrechtelijk of door naburige rechten beschermd werk en welke inkomsten worden bedoeld ?

Het auteursrecht betreft de rechten op «werken van letterkunde of kunst» : dit zijn o.a. logo’s, te- keningen, afbeeldingen, presentaties, memo’s, gebruiksvoorwerpen, gedichten, muziekstukken, De auteursrechtenwet van 30 juni 1994 bevat geen omschrijving van een «werk van letterkunde of kunst». Een ruime omschrijving is echter wel te- rug te vinden in artikel 2 van de Conventie van Bern : «omvat alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij, zoals boe- ken, brochures en andere geschriften; voordrachten, toespraken, preken en andere werken van dien aard;

toneelwerken of dramatisch-muzikale werken; cho- reografische werken en pantomimes; muzikale com- posities met of zonder woorden; cinematografische

(2)

werken, waarmee volgens een soortgelijke werkwij- ze uitgedrukte werken worden gelijkgesteld; werken van teken-, schilder-, bouw-, beeldhouw-, graveer- en lithografeerkunst; fotografische werken, waarmee volgens een soortgelijke werkwijze uitgedrukte wer- ken worden gelijkgesteld; werken van toegepaste kunst; illustraties en aardrijkskundige kaarten;

tekeningen, schetsen en plastische werken, betrek- king hebbende op de aardrijkskunde, de topografie, de bouwkunde of de wetenschappen.»

Teneinde een werk van letterkunde of kunst te kunnen beschermen dient het aan volgende voor- waarden te voldoen :

– Het moet een concrete vorm hebben.

– De originaliteitsvereiste moet aanwezig zijn : het werk moet getuigen van intellectuele activiteit van de maker en de stempel van zijn persoonlijk- heid dragen.

De auteursrechten die in aanmerking komen voor een cessie of een concessie betreffen de vermogens- rechten op deze werken (reproductierecht, distri- butierecht, recht tot mededeling aan het publiek).

Naburige rechten hebben betrekking op de werken van uitvoerende kunstenaars (personen die een werk meedelen aan het publiek via een uitvoering of opvoering).

De naburige rechten die in aanmerking komen voor een cessie of concessie betreffen het recht om het werk van de auteur (uitvoerend kunstenaar, producent, …) in kwestie te mogen uitvoeren, op- nemen, uitzenden, vermenigvuldigen, …

De in artikel 17, § 1, 5° WIB 1992 bedoelde inkom- sten betreffen zodus de inkomsten voortkomend uit de cessie of concessie van de hierboven vermel- de auteursrechten en naburige rechten.

Onder welke voorwaarden kunnen zelfstandigen en werknemers

genieten van het fiscaal gunstig stelsel van auteursrechten ?

Voor zelfstandigen vloeit de toepassing van dit stel- sel eigenlijk voort uit de invoering van artikel 17,

§ 1, 5° WIB 1992. Voor werknemers ligt de situatie enigszins anders.

Aan de basis ligt een oudere circulaire d.d. 21 mei 2012 waarin werd bevestigd dat ook werknemers

inkomsten uit de cessie of concessie van auteurs- rechten of naburige rechten kunnen genieten op voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst die werd afgesloten tussen de werknemer en werkgever een uitdrukkelijke clausule bevat enerzijds met betrek- king tot de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten en anderzijds die een uitdruk- kelijke bepaling omvat inzake de toekenning van een specifieke vergoeding hiervoor, die verschil- lend is van de bezoldiging als werknemer.

Het is m.a.w. van ontzettend belang, voor werkne- mers maar ook voor zelfstandigen, om een duidelijke en gespecifieerde (arbeids)overeenkomst op te stel- len teneinde inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten overeenkomstig het fiscaal gunstig stelsel te kunnen laten belasten.

De circulaire d.d. 4  september 2014 (deze werd oorspronkelijk ingetrokken en recentelijk terug ongewijzigd gepubliceerd) benadrukt het belang van de overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer / opdrachtgever en dienstverlener om te bepalen welk deel van de ontvangen vergoeding beschouwd kan worden als auteursrechten en stelt volgende wijze van handelen voor :

– Indien het contract in een verdeelsleutel of in een afzonderlijke vergoeding voorziet in functie van het bezoldigde deel, wordt hiernaar verwe- zen.

– Indien het contract in het bijzonder in een cessie of een concessie van auteursrechten of naburige rechten voorziet met vermelding van een globale vergoeding (dus zonder in een gedeelte te voor- zien die de cessie of concessie vergoedt), worden de rechten geacht gratis te zijn overgedragen of verleend.

– Indien het contract enkel voorziet in een ces- sie of concessie van auteursrechten of naburige rechten en niet in andere prestaties van de kun- stenaar, wordt de volledige vergoeding geacht betrekking te hebben op de cessie of concessie.

– Indien het contract niet voorziet in een cessie of concessie van auteursrechten, niettegenstaande dat de bedoelde prestatie als zodanig noodzake- lijkerwijs dergelijke cessie of concessie omvat, kan er geen sprake zijn van een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten.

Conclusie van deze circulaire is dus dat de fiscus zich op de overeenkomst tussen betreffende par- tijen moet baseren om te kijken wat de verdeling is tussen auteursrechten en beroepsinkomen.

(3)

Uiteraard dient men er voor te zorgen dat de verde- ling gemotiveerd is om discussie met de fiscus over de hoegrootheid van de vergoeding voor de cessie of concessie van de auteursrechten of naburige rechten te vermijden. Het beschouwen van 100 % van de toegekende vergoeding als een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten is op basis van deze laatste cir- culaire niet uitgesloten. Hierbij kan men bijvoor- beeld denken aan de situatie waarbij een fotograaf de rechten op een eerder genomen foto overdraagt ter illustratie van een bepaald artikel.

Hoe de vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten bepalen ?

Eens is bepaald of de kunstenaar vergoed kan wor- den voor de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten, stelt zich vervolgens de vraag over de hoegrootheid van de vergoeding hiervoor.

Over deze kwestie werden verschillende rulings uitgereikt. De Rulingcommissie gaat hierbij stel- selmatig te werk in die zin dat zij zich steeds eerst buigt over de hierboven vermelde vragen :

Betreft het een beschermd werk ? Is er sprake van de cessie of concessie van de vermogensrechten op dit werk op basis van een overeenkomst ? Vloeien de toegekende inkomsten voort uit de cessie of con- cessie van dit werk ?

Het antwoord op de derde vraag is hier aan de orde, nl. de bepaling van de hoegrootheid van de vergoe- ding toegekend voor de cessie of de concessie van de vermogensrechten op het werk.

De Rulingcommissie (2014.161 d.d. 27  mei 2014) aanvaardde zo bijvoorbeeld dat beroepsjournalis- ten en journalisten-stagiairs (beide categorieën in werknemersstatuut) ten belope van maximum 25 % van hun totale financiële enveloppe (vóór RSZ) ver- goed kunnen worden onder de vorm van auteurs- rechten. Deze vraag ging uit van de betrokken werknemers zelf en van representatieve organisa- ties van bepaalde persbedrijven uit het Franstalige landsdeel die een protocol van collectieve arbeids- overeenkomst hadden opgesteld waarin een tabel was opgenomen die het bedrag van de vergoeding (%) voor de cessie van de vermogensrechten laat variëren in functie van de categorie waartoe de journalist behoort (de Vlaamse pers heeft ook der- gelijke vraag gesteld, weliswaar met een andere

verdeelsleutel, doch heeft hierop geen reactie ont- vangen).

Een andere ruling (2014.001 d.d. 15 april 2014) han- delde over de vraag of een bepaald percentage van de brutobezoldiging van software-ontwikkelaars en marketeers beschouwd kon worden als een vergoe- ding voor de overdracht van de vermogensrechten op het werk, waarvan ze ingevolge een onderteken- de confidentialiteitsovereenkomst afstand doen ten gunste van de werkgever door te bepalen dat deze laatste de exclusieve eigendom verwerft van de ver- trouwelijke informatie en uitvindingen en de daar- uit voortvloeiende rechten die in het kader van de tewerkstelling tot stand worden gebracht.

De Rulingcommissie aanvaardde volgende per- centages : voor softwareontwikkelaars tussen 8 en 14 % en voor marketeers tussen 1 en 15 %.

In andere gevallen aanvaardde de Rulingcommis- sie (2014.097 d.d. 14  april 2014, 2013.010 d.d.

17 september 2013 en 2013.252 d.d. 14 april 2014) een vergoeding voor auteursrechten toegekend aan een bedrijfsleider ten belope van 5 % en 7,5 % (soft- wareontwikkelaar) van de omzet gerealiseerd door zijn vennootschap, en ten belope van 10 % van de netto-omzet gerealiseerd door de vennootschap via de geschriften / publicaties van de bedrijfsleider.

Ten slotte besliste de Rulingcommissie (2012.472 d.d. 15 april 2014) nog dat er een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de prestatievergoeding enerzijds en de vergoeding voor auteursrechten an- derzijds. Op basis van de concrete omstandigheden van het dossier aanvaardt de Rulingcommissie dat er sprake is van een auteursrecht ten voordele van een bedrijfsleider ten belope van 25 % wat de regie post-productie, camerawerk en/of regie betreft en van 10 % wat de overhandiging van een duplicaat van een materiële drager betreft met een totale be- grenzing van 50 % van de auteursrechten die de vennootschap zelf op kwartaalbasis ontvangt.

Wat de geschriften van advocaten en hun medewer- kers betreft is de Rulingcommissie duidelijk. De vergoeding toegekend door een advocatenkantoor aan haar medewerkers voor het gebruik van de door de medewerkers opgestelde adviezen, beslui- ten, typecontracten betreft bezoldiging en is dus een beroepsinkomen (Jaarverslag 2013, 7/17 DB, p. 85).

De commissie waarschuwt meermaals (o.m.

2014.001 d.d. 15 april 2014) dat haar beslissing

(4)

enkel geldig is voor de inkomstenbelasting, niet voor de RSZ (zie verder).

De Rulingcommissie toetst bij diverse vragen ook af of er sprake is van een overtreding van de algemene antimisbruikbepaling : de meeste vragen betreffen immers bestaande werknemersovereenkomsten of dienstverleningsovereenkomsten en de minister van Financiën heeft bij het in voege gaan van de wet- geving inzake het specifiek belastingstelsel via een bericht in het Belgisch Staatsblad (BS 9  december 2008, 65483) gesteld «dat er op basis van de nieuwe wet geen sprake kan van zijn om inkomsten die van- daag uit bezoldigingen of winsten uit vrije beroepen bestaan, morgen in auteursrechten om te zetten».

De Rulingcommissie besliste in de bedoelde geval- len, dat er geen sprake is van fiscaal misbruik want a) er is reeds voorzien in de overdracht van rechten cf. een confidentialiteitsovereenkomst of de arbeids-/

samenwerkingsovereenkomst, b) in het verleden was er geen onderscheid tussen de gewone bezoldi- ging en de vergoeding voor de overgedragen rech- ten, maar dat er voortaan een onderscheid wordt gemaakt is het gevolg van het feit dat de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen de verschil- lende belastingstelsels en c) men beoogt rechtsze- kerheid door het vastleggen van de regels i.v.m. de vergoeding d.m.v. een protocol of overeenkomst.

‘Op auteursrechten zijn sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd’

Het Hof van Cassatie heeft onlangs beslist dat op de vergoeding die een uitvoerend kunstenaar ont- vangt voor de overdracht van zijn naburige rech- ten RSZ-bijdragen verschuldigd zijn.

Het betrof de vergoeding toegekend aan een uitvoe- rende kunstenaar die deelnam aan de uitvoeringen van een musical waarvan de opnames werden ge- commercialiseerd. Het addendum aan zijn arbeids- overeenkomst waarin hij afstand heeft gedaan van zijn naburige rechten vermeldt dat hij hiervoor een forfaitaire vergoeding van 400 euro per maand ef- fectieve tewerkstelling ontvangt.

De RSZ stelt dat op deze forfaitaire vergoeding RSZ-bijdragen verschuldigd zijn. De werkgever ontkent dit.

Beslissing Cassatie (Cass. 15 september 2014) : «De vergoeding die een uitvoerende kunstenaar van zijn werkgever ontvangt voor de overdracht van

zijn vermogensrechten, waartoe hij zich bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst heeft verbon- den is een «tegenprestatie» voor de overdracht van rechten m.b.t. een in uitvoering van de arbeids- overeenkomst geleverde prestatie. Bijgevolg is die vergoeding, in de regel, een voordeel waarop de werknemer «ingevolge zijn dienstbetrekking»

recht heeft ten laste van zijn werkgever in de zin van artikel 2 van de Loonbeschermingswet. Die vergoeding maakt dus deel uit van het loon op ba- sis waarvan de sociale zekerheidsbijdragen in de werknemersregeling worden berekend».

Zonder bijkomende details valt het volgende op : het hof verwijst naar de band tussen de ontvangen forfaitaire vergoeding en het loon dat de werkne- mer ontvangt ingevolge zijn dienstbetrekking.

Deze band lijkt in casu verklaarbaar doordat het ad- dendum vermeldt dat de forfaitaire vergoeding ver- schuldigd is per maand effectieve tewerkstelling.

De RSZ is zeer strikt in het vrijstellen van RSZ-bij- dragen van bepaalde beperkte vergoedingen betaald door de werkgever en hanteert hiervoor niet-officiële tabellen. In deze tabellen wordt er nergens gewag ge- maakt van forfaitaire vergoedingen voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten.

De RSZ is dus van mening dat deze vergoeding ge- wone beroepsinkomsten zijn waarop sociale zeker- heidsbijdragen verschuldigd zijn.

Cassatie lijkt dit standpunt te volgen.

In dit kader dringt zich echter volgende vraag op : de vergoeding voor de cessie of concessie van au- teursrechten en naburige rechten wordt vanuit fis- caal standpunt absoluut en onweerlegbaar als roe- rend inkomen beschouwd tot een grensbedrag van 57 080 euro (geïndexeerd, inkomen 2014).

Op roerende inkomsten zijn geen sociale zeker- heidsbijdragen verschuldigd, deze zijn enkel ver- schuldigd op beroepsinkomen.

De vraag stelt zich dan of Cassatie tot dezelfde con- clusie was gekomen wat betreft het verschuldigd zijn van de sociale zekerheidsbijdragen indien het adden- dum aan de arbeidsovereenkomst van de kunstenaar duidelijker was opgesteld en een specifieke afzonder- lijke vergoeding had bevat voor de overdracht van zijn naburige rechten als kunstenaar overeenkom- stig de bepalingen opgenomen in de laatste circulai- re d.d. 4 september 2014, waaruit blijkt dat kunste- naars gedeeltelijk vergoed kunnen worden voor de

(5)

cessie of concessie van hun auteursrechten en nabu- rige rechten in de vorm van een roerend inkomen.

De discussie omtrent de RSZ-bijdragen op de ver- goedingen toegekend aan werknemers breidt zich uit naar de vraag of op auteursrechten toegekend aan zelfstandige medewerkers sociale bijdragen van zelfstandigen verschuldigd zijn. Uit het soci- aal compendium blijkt dat :

Auteursrechten komen in aanmerking voor de bere- kening van de bijdragen als de genieter ervan geen ander gelijkwaardig statuut heeft (Arbh. Antwerpen

20 mei 2008, Soc. Kron. 2009, 537). Aldus worden bij degene wiens inkomsten enkel uit auteursrech- ten bestaan en die aan het sociaal statuut is onder- worpen, de bijdragen berekend met inachtneming van deze inkomsten. Bij de personen die aangifte doen van auteursrechten en inkomsten als zelfstan- dige, dienen de bijdragen enkel op basis van de in- komsten als zelfstandige te worden berekend (Arbh.

Luik 20 januari 2009, Soc. Kron. 2009, 539).

Nathalie VAN DIEST en Peter VERSCHELDEN Moore Stephens

Verworpen autokosten en het voordeel van alle aard

Stand van zaken na de circulaire van 15 juli 2014 en het cassatiearrest van 10 oktober 2014

Autokosten zijn in de vennootschapsbelasting slechts beperkt aftrekbaar, maar de fiscus aan- vaardt dat de verworpen autokosten mogen wor- den verminderd wanneer de auto’s privé worden gebruikt door werknemers of bedrijfsleiders van de vennootschap én het overeenstemmende voordeel van alle aard voor deze personen een belastbaar bestanddeel vormt. In deze bijdrage behandelen we twee vragen die in dit verband rijzen. Ten eerste is de vraag met welk bedrag de verworpen autokos- ten mogen worden verminderd. De fiscus heeft zijn standpunt daarover uiteengezet in een circulaire van 15 juli 2014. Een tweede vraag is of de beper- king ook niet geldt in de mate dat het voordeel van alle aard géén belastbaar bestanddeel vormt voor de werknemers of bedrijfsleiders omdat zij aan de vennootschap een zgn. eigen bijdrage betalen. Deze vraag kwam aan bod in een cassatiearrest van 10 oktober 2014.

Minder verworpen autokosten wanneer er een voordeel van alle aard wordt belast

Standpunt in de administratieve commentaar

De fiscus heeft altijd aanvaard dat wanneer een auto privé wordt gebruikt door werknemers of be- drijfsleiders, en zij voor dit privégebruik op een

voordeel van alle aard worden belast, de kosten voor het privégebruik te beschouwen zijn als ‘loon- kosten’ i.p.v. als ‘autokosten’, zodat ze volledig af- trekbaar zijn voor de vennootschap.

Volgens de administratieve commentaar op het Wetboek van de Inkomstenbelastingen mochten de verworpen autokosten worden verminderd met het deel ervan dat betrekking had op het privégebruik1. In de praktijk ging men echter meestal anders te werk, en verminderde men de niet-aftrekbare auto- kosten met het bedrag van het voordeel. Deze werk- wijze was eenvoudiger, omdat er dan niet moest worden bijgehouden hoeveel kilometers er privé en professioneel werden gereden. De minister van Financiën aanvaardde dat er ‘om pragmatische re- denen’ voor deze berekeningswijze werd gekozen2 .

Verleden jaar kwam dit administratief standpunt echter ineens op losse schroeven te staan. In ant- woord op twee parlementaire vragen stelde de mi- nister dat de ‘administratieve tolerantie’3 niet meer

1 Com.IB 66/41 en 195/109-110.

2 Vr. en Antw., Senaat, 2002-2003, nr. 2/68, blz. 3796 (vraag nr. 1160 van 20 februari 2001, O. de Clippele). Het antwoord van de minister werd echter niet in de administratieve commentaar opgenomen.

3 De minister gebruikte deze terminologie ten onrechte. Het gaat niet om een administratieve tolerantie. Uit de parlementaire voorbe- reiding van de wet die de aftrekbeperking voor autokosten heeft ingevoerd, blijkt immers dat het de bedoeling van de wetgever was om de dubbele belasting (van het voordeel bij de genieter en van de verworpen kosten bij de vennootschap) te vermijden.

(6)

gold voor autokosten die gedaan of gedragen sinds 1 januari 2012, omdat sinds die datum het voordeel van alle aard op een andere wijze wordt berekend4 .

De circulaire van 15 juli 2014

Gelukkig keerde de minister snel op zijn stappen te- rug en enkele maanden later werd er een door hem persoonlijk ondertekende circulaire uitgebracht5 waarin het oude administratieve standpunt beves- tigd werd, zij het in een licht gewijzigde versie.

Berekening van de autokosten die niet aan de beperking onderhevig zijn

Twee methodes

De circulaire van 15 juli 2014 stelt dat de beperkt af- trekbare autokosten in principe verminderd worden met het bedrag van het voordeel dat bij de werkne- mer of bedrijfsleider belastbaar is. De ‘pragmatische’

methode, die niet in de administratieve commentaar werd vermeld, maar in de praktijk werd toegepast en door de fiscus werd aanvaard, wordt nu dus de methode die de voorkeur van de fiscus geniet.

De ‘oude’ methode, dus degene die in de commen- taar werd vermeld, mag echter volgens de circulai- re ook nog steeds worden gebruikt als de vennoot- schap kan aantonen welk deel van de gemaakte kosten op het privégebruik van de auto betrekking heeft. Er wordt wel niet gezegd hoe dit kan worden aangetoond. Het beste gebeurt dit o.i. aan de hand van een rittenadministratie6 .

Te beperken autokosten verminderen met het voordeel van alle aard

U gaat dan als volgt te werk :

– u vermindert de brandstofkosten van de ven- nootschap met 30 % van het voordeel van alle aard en de andere beperkt aftrekbare autokosten met 70 % van het voordeel7 ;

4 Vr. en Antw, Kamer, 2013-2014, nr. 53/158, blz. 177-180 (vraag nr. 130 van 7 maart 2013, M.-C. MargheM, en vraag nr. 138 van 7 maart 2013, d. Vander Maelen).

5 Circulaire AAFisc Nr. 30/2014 (nr. Ci.RH.243/633.725) van 15 juli 2014.

6 Een uitsplitsing op basis van de forfaitaire methodes voor de btw (zie Beslissing BTW nr. E.T. 119.650/4 dd. 9 september 2013, randnum- mers 22-35) voldoet o.i. niet.

7 Vr. en Antw., Senaat, 2002-2003, nr. 2/68, blz. 3796 (vraag nr. 1160 van 20 februari 2001, O. de Clippele).

– u past de beperking toe op de aldus verminderde autokosten8 : van de brandstofkosten verwerpt u 25 %, van de andere autokosten een percentage dat afhangt van de CO2-uitstoot van de auto, vol- gens de schalen in artikel 198bis WIB 1992.

Te beperken autokosten verminderen met het deel dat betrekking heeft op het privégebruik

U gaat dan als volgt te werk :

– u berekent (per jaar) welk deel van de autokos- ten betrekking heeft op het privégebruik van de auto (= privékilometers t.o.v. het totaal aantal ki- lometers);

– u past de beperking enkel toe op het deel van de kosten dat géén betrekking heeft op het privége- bruik van de auto.

Wat is de voordeligste methode ?

Dat is afhankelijk van de omvang van het privé- gebruik. Is het privégebruik klein, dan leidt een aftrek van het voordeel tot minder verworpen au- tokosten dan een aftrek van de werkelijke kosten van het privégebruik. Is het privégebruik groot, dan is het omgekeerd9.

Voorbeeld

Een BVBA is eigenaar van een benzineauto met een aanschafwaarde excl. btw van 30 000 euro en een CO2-uitstoot van 160 g/km, bij de DIV ingeschre- ven op 2 januari 2015. De auto wordt afgeschreven over vijf jaar.

De brandstofkosten voor 2015 bedragen 3  000 euro excl. btw, de andere autokosten bedragen 2 900 euro excl. btw, waarvan 1 700 euro kosten zijn zonder btw (verzekeringen, verkeersbelasting) en 1 200 euro kosten met btw (onderhoud en her- stellingen).

8 Merk wel op dat de aftrek van het voordeel nooit groter kan zijn dan de werkelijk gemaakte kosten. Stel bv. dat 30 % van het voordeel een groter bedrag is dan de effectief door de vennootschap gemaakte brandstofkosten, dan zijn de beperkte aftrekbare brandstofkosten gelijk aan 0 euro.

9 Vroeger (vóór 2012) kon de toepassing van de tweede methode voor gevolg hebben dat de werknemer of bedrijfsleider op een hoger voor- deel van alle aard werd belast, aangezien het voordeel berekend werd op basis van de privékilometers. Voor de nieuwe berekening van het voordeel is de omvang van het privégebruik echter niet meer van belang. Wanneer voor de beperking van de autokosten een groter deel van de kosten wordt toegewezen aan het privégebruik, heeft dit dus geen invloed op het bedrag van het voordeel.

(7)

Het voordeel van alle aard voor 2015 bedraagt dan 3 267 euro (= cataloguswaarde van 36 300 × 10,50 % CO2-percentage × 6/7).

De brandstofkosten zijn aftrekbaar voor 75 % en de andere autokosten incl. afschrijvingen voor 70 %10.

Hypothese 1 : de auto wordt voor 10 % privé ge- bruikt

De btw is voor 50 % aftrekbaar11. De vennootschap boekt dus de volgende autokosten :

– brandstofkosten : 3 000 euro + 315 euro niet-af- trekbare btw = 3 315 euro

– afschrijving : (30 000 euro + 3 150 euro niet-af- trekbare btw)/5 = 6 630 euro

– autokosten met btw : 1 200 euro + 126 euro niet- aftrekbare btw = 1 326 euro

– autokosten zonder btw : 1 700 euro

Het gaat dus in het totaal om 3 315 euro autokos- ten die voor 75 % aftrekbaar zijn en 9 656 euro au- tokosten die voor 70 % aftrekbaar zijn.

Methode 1 : de brandstofkosten worden vermin- derd met 30 % van het voordeel (= 980,10 euro), en de andere autokosten worden verminderd met 70 % van het voordeel (= 2 286,90 euro)

De verworpen autokosten bedragen dan in het to- taal 2 794,45 euro, zijnde de som van

– (3 315 euro – 980,10 euro) × 25 % = 583,72 euro niet-aftrekbare brandstofkosten

– (9 656 euro – 2 286,90 euro) × 30 % = 2 210,73 euro niet-aftrekbare andere autokosten

Methode 2 : de beperking wordt toegepast op 90 % van de autokosten

De verworpen autokosten bedragen dus in het to- taal 3 353 euro, zijnde de som van

– 3 315 euro × 90 % × 25 % = 745,88 euro niet-af- trekbare brandstofkosten

– 9 656 euro × 90 % × 30 % = 2 607,12 euro niet- aftrekbare andere autokosten

De eerste methode toepassen is dus interessanter, want het resultaat is dat de vennootschap 558,55

10 Art. 198bis WIB 1992.

11 De btw is aftrekbaar in de mate van het beroepsgebruik, maar ten hoogste voor 50 %.

euro minder verworpen autokosten heeft dan wan- neer voor de tweede methode wordt gekozen

Hypothese 2 : de auto wordt voor 90 % privé ge- bruikt

De btw is voor 10 % aftrekbaar12. De vennootschap boekt dus de volgende autokosten :

– brandstofkosten : 3 000 euro + 567 euro niet-af- trekbare btw = 3 567 euro

– afschrijving : (30 000 euro + 5 670 euro niet-af- trekbare btw)/5 = 7 134 euro

– autokosten met btw : 1 200 euro + 226,80 euro niet-aftrekbare btw = 1 426,80 euro

– autokosten zonder btw : 1 700 euro

Het gaat dus in het totaal om 3 567 euro autokos- ten die voor 75 % aftrekbaar zijn en 10 260,80 euro autokosten die voor 70 % aftrekbaar zijn.

Methode 1 : de brandstofkosten worden vermin- derd met 30 % van het voordeel (= 980,10 euro) en de andere autokosten worden verminderd met 70 % van het voordeel (= 2.286,90 euro)

De verworpen autokosten bedragen dan in het to- taal 3 038,89 euro, zijnde de som van :

– (3 567 euro – 980,10 euro) × 25 % = 646,72 euro niet-aftrekbare brandstofkosten

– (10  260,80 euro – 2  286,90 euro) × 30 % = 2 392,17 euro niet-aftrekbare andere autokosten

Methode 2 : de beperking wordt toegepast op 10 % van de autokosten

De verworpen autokosten bedragen dus in het to- taal 396,99 euro, zijnde de som van :

– 3  567 euro × 10 % × 25 % = 89,17 euro niet-af- trekbare brandstofkosten

– 10 260,80 euro × 10 % × 30 % = 307,82 euro niet- aftrekbare andere autokosten

De tweede methode toepassen is hier dus veel in- teressanter, want het resultaat is dat de vennoot- schap 2 641,90 euro minder verworpen autokosten heeft dan wanneer voor de eerste methode wordt gekozen.

12 De btw is slechts aftrekbaar in de mate van het beroepsgebruik.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Wat indien er een eigen bijdrage in het voordeel wordt betaald ?

Standpunt fiscus

In veel ondernemingen betalen werknemers die een wagen ter beschikking hebben voor privégebruik, aan hun werkgever een eigen bijdrage in het voor- deel van alle aard via een aanrekening op hun netto- loon. Ook bedrijfsleiders kunnen aan hun vennoot- schap een vergoeding betalen, of het voordeel op het debet van hun rekening-courant laten boeken.

Is die bijdrage ten minste gelijk aan het voordeel, dan wordt de werknemer of bedrijfsleider privé niet meer op een voordeel belast. Is de bijdrage kleiner dan het voordeel, dan is enkel het verschil tussen het voordeel en de eigen bijdrage belastbaar.13 14

Volgens de fiscus mogen de verworpen autokosten echter niet worden verminderd met (het stuk van) het voordeel van alle aard waarvoor een eigen bij- drage wordt betaald en dat dus niet belastbaar is bij de werknemer of bedrijfsleider15.

Standpunt rechtspraak

Het hof van beroep te Antwerpen was het eerst eens met de fiscus16, maar velde nadien toch en- kele arresten in het voordeel van de belastingplich- tige17. Volgens het hof moet de tenlasteneming van de kosten door een vennootschap-werkgever wor- den beschouwd als een voorschot aan haar werkne- mers, dat terugbetaald wordt met de inhoudingen op het loon van die laatsten. De kosten zijn voor de vennootschap geen kosten meer in de mate dat ze door de werknemers worden vergoed en zijn dus in die mate ook niet aan de aftrekbeperking onder- worpen. Enkel de netto autokosten, d.w.z. de auto-

13 FAQ over de nieuwe berekeningsregels voor het voordeel auto van 1 oktober 2012, randnr. 44.

14 Voor de vennootschap is er in de mate van de eigen bijdrage dan ook geen verworpen uitgave van 17 % van de voordelen belastbaar (FAQ over de nieuwe berekeningsregels voor het voordeel auto van 01.10.2012, randnr. 59).

15 Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 51/121, blz. 23475-23477 (Vraag nr. 1206 van 27 maart 2006, F. BOrginOn).

16 Antwerpen 24 november 2009.

17 Antwerpen, 18 mei 2010, 17 mei 2011 en 11 september 2012.

kosten min de eigen bijdrage die voor de vennoot- schap een opbrengst is, zijn beperkt aftrekbaar.18

Tegen deze arresten was de fiscus in cassatiebe- roep gegaan, maar enkele maanden geleden heeft het Hof van Cassatie dit beroep afgewezen19. Het argument van de fiscus dat de arresten van het Antwerpse hof van beroep strijdig zouden zijn met de boekhoudwetgeving houdt geen steek. Deze ar- resten zeggen immers niet dat opbrengsten van de vennootschap uit de eigen bijdrage van de werk- nemers boekhoudkundig kunnen worden gecom- penseerd met de autokosten20. De vraag naar de mate waarin autokosten fiscaal aftrekbaar zijn is immers een puur fiscale aangelegenheid, en geen kwestie van boekhoudkundige compensatie.

Praktische gevolgen

Het is aan te raden om voortaan de te beperken autokosten niet enkel te verminderen met de in de personenbelasting belaste voordelen, maar ook met (het gedeelte van) de voordelen waarvoor de werknemers of de bedrijfsleiders een eigen bijdra- ge betalen.

Wat het verleden betreft, kan dit arrest worden ge- bruikt als argument in een bezwaarschrift tegen aanslagen waarbij het standpunt van de fiscus werd toegepast, ongeacht of dit spontaan is gebeurd door de belastingplichtige, of in akkoord met de fiscus na een belastingcontrole. Voor aanslagen waarvoor de bezwaartermijn echter al is verstreken, is een ambtshalve ontheffing echter niet mogelijk. Het cassatiearrest immers geen ‘nieuw feit’ op grond waarvan om zo’n ontheffing kan worden verzocht.

Felix VANDEN HEEDE fiscaal jurist

18 De reden om het voordeel niet aan de beperking te onderwerpen is dus een andere dan wanneer het voordeel wordt belast bij de werk- nemer of bedrijfsleider. Het voordeel is in deze situatie immers geen

‘personeelskost’, het voordeel is gewoon géén kost in de mate dat er een eigen bijdrage wordt betaald.

19 Cass. 10 oktober 2014.

20 Boekhoudkundige compensatie tussen kosten en opbrengsten is verboden door art. 25, § 2 KB/W.Venn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

14.00 - Aanvullingsspoor grondeigendom voor programmamanagers, Sarah Ros (VNG) en Jeroen Huijben (BZK)!. 14.40

• Als is geparticipeerd, moet aanvrager bij de aanvraag aangeven hoe is geparticipeerd en wat de resultaten zijn. Aanvraag omgevingsvergunning voor

› Regels in omgevingsplan als basis voor verhaal. › Voor integrale of

- In het verlengde daarvan: nu een anterieure overeenkomst sluiten, terwijl het planologisch besluit volgt onder de Omgevingswet betekent dat je achteraf geen aanvullende kosten

Een auto van de zaak wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij kan worden aangetoond dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Wensen van ouderen | “Participatie en eigen kracht beleid”: mensen stimuleren te handelen vanuit hun eigen kracht (empowerment), onder meer door hun sociaal netwerk te benutten