• No results found

Deze studie wil dat proces beschrijven.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Deze studie wil dat proces beschrijven."

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Ruggen recht, heren!’ Dat was de opdracht die de cda-jongeren aan partij- voorzitter Wim van Velzen en eerste minister Ruud Lubbers meegaven, enkele weken voordat het duo eind november 1990 de topconferentie van de Europese Volkspartij (evp) zou bijwonen. De christen-democratische partijleiders zou- den in Brussel bijeen komen om onder meer te spreken over de mogelijke toe- treding van de europarlementariërs van de Britse en Deense conservatieve partijen tot de evp-fractie. Op dat moment leek het er sterk op, dat de meeste christen-democratische partijen, de Duitse voorop, genegen waren in te stem- men met deze uitbreiding van de fractie in het Europees Parlement, waardoor haar numerieke positie ten opzichte van de socialisten versterkt zou worden.

Het waren de Nederlanders, die zich het sterkst verzetten tegen deze ‘conser- vatieve verleiding’, die in hun ogen een verwatering van het christen-democra- tische karakter van de evp betekende. De waarschuwing van de jongeren was erop gericht dat hun partijleiders zeker niet van deze lijn zouden afwijken.

1

Zoals in de voorliggende studie zal blijken betrof het hier een positie die de Nederlandse christen-democraten al aan het einde van de jaren vijftig hadden ingenomen. Toen stonden zij zeker nog niet alleen met hun weerstand tegen de

‘verleiding’. In de navolgende decennia is hun standpunt niet veranderd. Zeker toen in het proces naar de in 1980 voltooide fusie tussen de Katholieke Volks- partij (kvp), de Antirevolutionaire Partij (arp) en de Christelijk-Historische Unie (chu) na lange en moeizame besprekingen ideologisch en programma- tisch toenadering plaatsvond, wensten de Nederlandse christen-democraten hun nieuwe ideologische consensus niet meteen op Europees vlak te verkwan- selen met deelname aan een ‘open’ Europese partij. De discussie over de grond- slag en de samenstelling domineerde de oprichtingsfase van de evp, maar ook daarna was het debat niet beëindigd. Het aantal medestanders van de Neder- landers nam echter vanaf 1960 eerst geleidelijk en na 1979 in versneld tempo af.

Deze studie wil dat proces beschrijven.

Hoewel verschillende interpretaties van het begrip aan de orde komen, wordt de benaming ‘christen-democratisch’ hier goeddeels als een gegeven typering aanvaard, ook voor partijen die dit adjectief niet in hun partijnaam dra- gen. Dat verhult een grote diversiteit aan opvattingen, die allengs in het vervolg alsnog aan de orde zal komen. Ondanks deze pluriformiteit is het legitiem chris- ten-democratische partijen als behorend tot dezelfde traditie te beschouwen.

Verantwoording

(2)

Al tijdens het interbellum ervoeren vertegenwoordigers van een aantal zich katholiek, christelijk-sociaal, christen-democratisch of ‘populair’ noemende partijen zodanige geestverwantschap, dat zij in 1925 een bescheiden internatio- nale contactorganisatie oprichtten. De katholieke sociale leer, zoals neergelegd in de encycliek Rerum novarum (1891) van paus Leo XIII, vormde de gemeen- schappelijke basis. In Graves de communi (1901) typeerde de paus de christen- democratie vervolgens als een sociale beweging. In navolging van initiator H.J.A.M. Schaepman (1844-1903) kon ook de Nederlandse katholieke partij in het interbellum, de rk Staatspartij, zich herkennen in de typering ‘christen- democratisch’. Na enige twijfel sloot ook zij zich in 1927 bij haar zusterpar tijen aan, waarmee de Nederlanders hun positie in het krachtenveld van geestver- wante partijen in Europa innamen.

2

Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de samenwerking tussen de christen- democratisch geïnspireerde partijen een zoektocht naar onderlinge consensus.

3

De politiek-programmatische verschillen bleken ook na 1945 aanzienlijk. Hahn en Fugmann prefereren dan ook het gebruik van het begrip ‘partijenfamilie’.

4

De onderlinge diversiteit verhinderde niet dat de door het oorlogsgeweld wreed verstoorde transnationale contacten snel hervat werden. In eerste instantie be- trof het een coöperatie van katholieke en interconfessionele partijen. Vanuit de christelijk-sociale dimensie van haar gedachtegoed bleek het in 1954 echter ook voor de arp en de chu, vooral vanwege de transformatie van de vooroorlogse katholieke politieke partijen tot niet-kerkelijke volkspartijen met een christe- lijk program, mogelijk zich aan te sluiten bij de brede en heterogene christen- democratie in West-Europa. In Europees verband traden de drie partijen voort- aan eensgezind op.

5

Alleen al hierom kan met de politicoloog Ten Napel gesteld worden dat deze samenwerking een bescheiden vingeroefening was voor de latere fusie van de drie partijen.

6

Bornewasser heeft in een bijdrage aan een bundel over het perspectief van de beweging voor de 21

ste

eeuw vastgesteld dat de christen-democratische partijen voortdurend hun ‘bestaansrecht tussen “links” en “rechts”’ hebben moeten be- wijzen.

7

In deze studie zal aangetoond worden dat op Europees niveau vooral de afbakening naar rechts een gespreksthema was. Vanuit het cda werd steeds sterk gehamerd op de eigenheid van de christen-democratie als politieke bewe- ging en op het onderscheid dat er bestond ten aanzien van het conservatisme.

Het ging in Nederlandse ogen dan ook niet aan om samen met conservatieve partijen een internationale beweging of Europese partij te vormen. Met name de Duitse zusterpartijen hadden veel minder moeite deze brug te slaan.

De afgelopen twee decennia zijn vanuit de wetenschap beschouwingen ge- wijd aan de ‘distinctiveness’ (de term is van Van Kersbergen

8

) van de christen- democratie. In zijn overzicht van de West-Europese christen-democratische partijen van 1979 stelt de Britse politicoloog Irving: ‘Christian Democracy […]

is not a synonym for Conservatism, even though Christian Democracy is con-

servative in its respect for the individual, defence of the rights of property, aver-

sion to communism, and general dislike of excessive state interventionism’. De

christen-democraten aanvaarden in tegenstelling tot de conservatieven wèl de

noodzaak van overheidsinterventie ter bescherming van de sociaal zwakkeren

(3)

en bepleiten een harmonieuze samenleving. Zelfs de meest conservatieve onder de christen-democratische partijen in West-Europa, de Duitse Christlich- Demokratische Union (cdu), kent een arbeidersvleugel – een fenomeen dat bij conservatieve partijen onbekend is. Irving acht een fusie op Europees niveau tussen beide stromingen dan ook uitgesloten, daarvoor zijn de verschillen te groot. Daarentegen zijn de meest rechtse leden van de partijenfamilie, die bij hun ontstaan de restanten van vroegere conservatieve partijen geïntegreerd hadden – zoals de partijen in Duitsland en Oostenrijk –, in de kern eigenlijk zelf conservatieve partijen. In deze landen waren ter rechterzijde van de christen- democraten geen partijen van betekenis ontstaan. De meer centrum-georiën- teerde christen-democratische partijen in Italië, België en Nederland kennen wèl politieke concurrentie ter rechterzijde. Irving concludeert overigens wel dat er van een coherente Europese christen-democratische beweging, ondanks waarneembare verschillen met het conservatisme en ‘a number of common cha - rac teris tics’, geen sprake is.

9

Na Irvings studie zijn er overzichtswerken blijven verschijnen die de chris- ten-democratie als een specifiek politiek verschijnsel behandelen. Dat geldt vanzelfsprekend voor de monografieën van betrokkenen als Papini over de in- ternationale christen-democratie uit 1986 en van Jansen over de Europese Volkspartij uit 1996.

10

Daarnaast zijn er het voorbije decennium bundels, al dan niet voortvloeiend uit wetenschappelijke congressen, verschenen als die van Caciagli en anderen (1992), Hanley (1994), Lamberts (1997) en Gehler, Kaiser en Wohnout (2001). In zijn bijdrage aan de eerste verzameling beschrijft Ca- ciagli de Democrazia Cristiana overigens als de de facto conservatieve partij in Italië.

11

Ook de Franse historicus Durand schetst de christen-democratie als een specifiek politiek fenomeen in Europa, al durft hij in zijn studie uit 1995 geen antwoord te geven op de vraag of zij dat ook zal blijven.

12

Christen-democratische en conservatieve partijen werden in diverse vergelij- kende publicaties in de jaren tachtig en negentig regelmatig wèl op een hoop ge- veegd. Het viel de in schema’s en classificaties denkende politicologen dikwijls moeilijk de onderling zo van elkaar verschillende christen-democratische par- tijen een plaats te geven. Het is zinvol hier een selectie uit dit discours weer te geven, al was het alleen maar om een oordeel te kunnen vormen over de even- tuele uiteindelijke onvermijdelijkheid van het op basis van de uitgangspunten conveniëren van christen-democraten en conservatieven in één Europese partij – een toekomstbeeld dat voor de Nederlandse christen-democraten als angst - visioen geldt.

De Oostenrijkse politieke wetenschapper Horner stelt in zijn uit in 1981

stammende monografie, waarin hij conservatieve en christen-democratische

partijen met elkaar vergelijkt, vast dat de verschillen tussen sommige christen-

democratische en conservatieve partijen even groot zijn als de diversiteit binnen

de christen-democratie zelf. Zo is de afstand van de christen-democratische

partijen in de Benelux en Italië, die te maken hebben met een sterke arbeiders-

vleugel, tot de cdu en de Beierse Christlich-Soziale Union (csu) groter dan die

tussen deze Duitse Unionsparteien en de Britse Conservatives. Zijn verwach-

ting luidt dan ook dat de christen-democraten zich onder invloed van de secu-

(4)

lariseringstendens in West-Europa onvermijdelijk zullen omvormen tot libe- raal-conservatieve partijen.

13

In een in 1982 verschenen bundel over conservatieve politiek in West-Euro- pa wordt onderscheid gemaakt tussen conservatieve en christen-democratische partijen. De eindredacteur moet echter al in zijn openingszin erkennen dat

‘Con ser vatism is a term whose usefulness is matched only by its capacity to confuse, distort and irritate’. Hij stelt dat sommige christen-democratische politici zich ten onrechte distantiëren van het conservatisme, aangezien zij uit dezelfde traditie voortkomen en er een aantal belangrijke uitgangspunten mee gemeen hebben. Gewezen wordt hierbij op het hechten aan instituties als het gezin, de kerk en de lokale gemeenschap, maar ook de – toen nog relevante – zienswijze op het communisme als de grote antipode. Ook in hun pragmatische en reformistische politiek zijn grote overeenkomsten waarneembaar met – bij- voorbeeld – de Britse Conservatives. Bovendien vertoont het electoraat, dat vooral afkomstig is uit de middenklasse, grote gelijkenis. Als grote onderschei- dende factor wordt door de eindredacteur de positieve houding ten opzichte van de Europese integratie aangewezen. Het gegeven, dat in laatste instantie ook de christen-democratische partijen aan de binnenlandse politiek prioriteit gaven, zou echter een rechtvaardiging moeten zijn om deze partijen alsnog tot de brede conservatieve stroming te rekenen, waar zij dan te classificeren zou- den zijn als ‘conservatives of the pragmatic and reformist tradition’.

14

In een verzameling beschouwingen uit 1983 over gematigde en conservatieve partijen (‘centre-right’) in West-Europa en hun politiek ten opzichte van de Europese Gemeenschap (eg) en de Atlantische samenwerking wordt nergens in- gegaan op het bijzondere van de christen-democratische partijen. In de daarin gegeven vergelijking van de politiek van de centrum-rechtse partijen in Spanje, Frankrijk, West-Duitsland, Italië en Groot-Brittannië zijn zowel expliciet con- servatieve als liberale en christen-democratische partijen opgenomen. Ook in dit overzicht wordt overigens vastgesteld, dat de Britse Conservatives een uitzon- dering vormen op de centrum-rechtse stroming, die over het algemeen een ster- ke pro-Europese attitude etaleert.

15

Het zal een permanente singulariteit van de Tories blijken, die ook de voorstanders van samenwerking met de conservatie- ven binnen de evp zou blijven hinderen in hun voortvarendheid tot verdere stap- pen te komen. In de bijdrage over de transnationale partijcontacten wordt wel gerefereerd aan de spanningen die binnen de Europese christen-democratische organen bestonden ten aanzien van de toenadering tot de conservatieven, zon- der tot een analyse van de verschillen tussen beide stromingen te komen.

16

Elk onderscheid tussen christen-democratie en conservatisme wordt in een

uit 1988, in de hoogtijdagen dus van het neoconservatism van Margaret

Thatcher en Ronald Reagan maar ook van de christen-democratische macht in

West-Europa, daterende bundel over de veranderingen in het moderne conser-

vatisme weggelaten: de christen-democraten worden hier gezien als geïnte-

greerd onderdeel van de brede conservatieve stroming. Een toenemende ‘con-

vergence’ wordt vastgesteld tussen christen-democratie en ‘liberal conserva-

tism’, die mede het gevolg is van de secularisatie onder de kiezers. In deze

verzameling beschouwingen over conservatieve partijen zijn naast de Britse

(5)

Conservatives en de Spaanse Allianza Popular ook de Österreichische Volks - partei (övp), cdu en csu opgenomen. Lucardie tekent in zijn bijdrage wel aan dat het conservatisme in Nederland een taboewoord is en dat er daarom in ons land ook nooit een conservatieve partij heeft bestaan. Het conservatisme was hier als politiek verschijnsel versplinterd en over verschillende partijen ver- spreid geraakt. Zo zijn er volgens Lucardie conservatieve elementen te traceren in het cda en zijn voorlopers, maar ook in de vvd. De definitie van het conser- vatisme is in deze bundel kortom wel heel ruim genomen; het omvat feitelijk alle partijen die niet expliciet socialistisch of communistisch zijn.

17

Ook de politicoloog Steiner ziet de christen-democratie slechts als een ‘label’

voor conservatieve partijen in bepaalde West-Europese landen. De aanwezig- heid van een betekenisvolle linkervleugel doet volgens hem niets af aan het feit dat het gaat om in de kern conservatieve partijen. Steiner ziet zich overigens wel gedwongen tot het maken van uitzonderingen, waarbij hij vooral het Neder- landse cda op het oog heeft: ‘Some Conservative parties are called Christian De- mocratic, but not all Christian Democratic parties can be called Conservative.’

18

In het overzichtswerk van de politicologen Gallagher, Laver en Mair over het moderne West-Europese politieke landschap worden de christen-democratische partijen beschouwd als behorend tot de centrum-rechtse partijenfamilies, waar- van ook de conservatieven, de liberale partijen, boerenpartijen en de extreem- rechtse partijen deel uitmaken. De christen-democraten profileren zich daarbij als ‘parties that temper mainstream conservatism with a defense of religious values’. Zij onderscheiden zich van de ‘secular conservative parties’ vanwege

‘their popular base, their social concerns, and their reluctance to promote poli- cies which might lead to social conflict’. Binnen de christen-democratische be- weging worden door de auteurs drie categorieën onderkend: de partijen met een oorsprong in het sociaal-katholicisme van de negentiende eeuw, de interconfes- sionele partijen in Duitsland en Nederland en de jonge kleine protestantse par- tijen uit Scandinavië, Zwitserland en Nederland.

19

Het is een indeling die door Nederlandse politici en wetenschappers niet snel aangehangen zal worden: de klein-rechtse christelijke partijen in Nederland worden vanwege hun theocra- tisch karakter doorgaans niet tot de christen-democratie gerekend.

In een meerdelig overzicht in de Duitse taal wordt in ieder geval in de titel verschil gemaakt tussen christen-democratische en conservatieve partijen. Dat neemt niet weg dat de aan de Konrad-Adenauer-Stiftung (kas) verbonden eind- redacteur Hans-Joachim Veen geen problemen ziet in het opnemen van partij- en uit beide stromingen in één overzichtswerk. Als samenbindende en ten op- zichte van de Europese socialisten, communisten en liberalen onderscheidende factor presenteert hij de Europa-vriendelijke houding van de te beschrijven par- tijen. De opname van de Britse conservatieve partij mag in dat licht opvallend genoemd worden.

20

De politicoloog Mény erkent in zijn vergelijkende studie van de politieke

stelsels in Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en de Bondsrepubliek Duitsland

dat de christen-democratische partijen in de eerste naoorlogse jaren een eigen

positie innamen, doordat zij zich zowel van de kapitalistische als de marxisti-

sche filosofie afkeerden. Daarna evolueerde hun electoraat – doorgaans recht-

(6)

ser dan de partijleiding – zich echter in centrum-rechtse richting. Onder ver- wijzing naar het voorbeeld van de cdu stelt Mény dat de christen-democrati- sche partijen, teneinde te overleven, in conservatieve richting opschoven en de liberale marktwerking omarmden. De partijen die dat niet deden, zoals de Franse Mouvement Républicain Populaire (mrp), verdwenen. Het is een al te monocausale verklaring van de teloorgang van de Franse christen-democrati- sche partij. Een andere verandering binnen de christen-democratische partijen vond volgens Mény plaats op het terrein van de religieuze karaktertrekken en de daaruit voortvloeiende opvattingen met betrekking tot moraliteit en normen en waarden. Met het kleiner worden van het bevolkingsdeel dat regelmatig ter kerke ging, werden de partijen gedwongen een meer seculiere lijn te aanvaar- den. Ook op dit terrein schoven de christen-democraten vanaf de jaren zestig dus op in de richting van de conservatieven. Mény beschouwt eigenlijk alleen nog de sterk pro-Europese houding als het enige onderscheidende element tus- sen christen-democraten en conservatieven.

21

Ook in het Nederlandse taalgebied bestaat er geen consensus over de relatie tussen de christen-democratie en het conservatisme. De politicoloog Ten Napel stelt in een bijdrage aan een bundel over de christen-democratie in Nederland uit 1993 vraagtekens bij de argumentatie achter het verzet van het cda tegen de hieronder te behandelen toetreding van de Britse conservatieven tot de evp en haar fractie in het Europees Parlement. Het gedachtegoed van beide stromin- gen was de laatste decennia, hoewel er onmiskenbaar nog verschillen vast te stellen waren, immers geleidelijk meer en meer op elkaar gaan lijken. Dit oor- deel wordt onderschreven door Lucardie, die in dezelfde publicatie van mening is dat bij de vorming van een zogenaamd ‘paars’ kabinet, dat wil zeggen zonder de christen-democraten, het cda het best de Europese trend zou kunnen volgen en zich zou moeten ontwikkelen tot een ‘conservatief-democratische alliantie’.

Dat zou het cda weliswaar de comfortabele middenpositie kosten, maar zijn ideologische positie versterken.

22

De visie van Ten Napel en Lucardie wijkt af van die van Van Kersbergen, die meer begrip toont voor het Nederlandse verzet tegen de toetreding van de conser vatieven en bij de christen-democraten wel degelijk een eigen politieke filosofie onderkent, die hen onderscheidt van het conservatisme. Er zijn dan welis waar overeenkomsten vast te stellen tussen de christen-democratie en het conservatisme, zo stelt Van Kersbergen, maar die zijn er ook tussen de christen- democratie en het socialisme of het liberalisme. Er is dus geen reden om de christen-democratie slechts als een meer dan gemiddeld op moraal en religie ge- richte tak van het conservatisme te zien, zoals elders gedaan wordt. De stelling, dat de christen-democratie een eigen samenhangend geheel van politieke op- vattingen ontbeert, is in zijn ogen dan ook onjuist. Van Kersbergen wijst erop, dat de christen-democratie een geheel eigen sociale doctrine kent, die het spiri- tuele vóór het materiële en de economie in dienst van de mens stelt. Hier is zijns inziens een sterke tegenstelling met het conservatisme en eerder een raakvlak met het socialisme vast te stellen. Vooral op sociaal-economisch terrein kent de christen-democratie met haar door Van Kersbergen als ‘sociaal kapitalisme’

omschreven politieke praktijk een herkenbare eigen lijn. Met haar uitgangs-

(7)

punten als gerichtheid op harmonie en integratie en bereidheid tot het sluiten van compromissen nemen de christen-democratische partijen in de West-Euro- pese politiek middenposities in; zij herbergen de verschillen immers vanuit hun karakter als volkspartij al in zich. Dat heeft niets van doen met het innemen van een beginselloze centrumpositie. Zo is de christen-democratie verbonden met zowel werkgevers als werknemers – een fenomeen dat bij de andere politieke stromingen volgens de auteur niet denkbaar is. Het pluralisme dat de beweging kenmerkt, geeft naar gelang de specifiek nationale en historische omstandighe- den dan weer de ene, dan weer de andere vleugel de (tijdelijke) overhand. Het verklaart volgens Van Kersbergen tevens de verschillen binnen de christen-de- mocratie in West-Europa. De uitgangspunten zijn dezelfde; de omstandigheden bepalen de uitwerking. Het opportunisme en pragmatisme, waarvan de chris- ten-democraten vaak beschuldigd worden – en die hen daarbij sterk doen lijken op sommige conservatieve partijen –, zijn slechts het gevolg van pogingen te komen tot verzoening en harmonie tussen de vleugels binnen de eigen partij.

Dit streven behoort tot de wezenskenmerken van de christen-democratie en is terug te voeren op de negentiende-eeuwse sociale encyclieken. Het ijveren voor verzoening van klassentegenstellingen zorgt ervoor dat christen-democratische partijen lang niet altijd op dezelfde positie in het politieke spectrum vast te pin- nen zijn, zo meent Van Kersbergen.

23

Ook buiten de politicologische wereld is hier en daar gewezen op de geest-

verwantschap van de christen-democratie met het conservatisme. De Belgische

historicus Lamberts komt in een bundel over de christen-democratie in de eg tot

de conclusie dat deze het best te kwalificeren is als de gematigde linkervleugel

van een brede traditionalistische stroming die zich vanaf de negentiende eeuw

afgezet heeft tegen de beginselen van de Franse Revolutie. Zo draagt ook zij de

kenmerken van het conservatisme: het respect voor tradities, het accepteren van

de menselijke imperfectie, de nadruk op de natuurlijke maatschappelijke relaties

en de behoefte aan religie, een zekere volgzaamheid ten aanzien van autoriteit,

het accepteren van de natuurlijke ongelijkheid tussen mensen en het verdedigen

van particulier eigendom. Lamberts erkent ook een drietal verschillen met het

mainstream-conservatisme: de religieuze oorsprong van de partijen, het pro -

gres sievere sociale programma en de grotere gerichtheid op internationale

samen werking. Volgens Lamberts hadden de christen-democraten na 1945 de

conservatieve uitgangspunten omgebogen in ‘a more personalist and emancipa-

tory direction’. Hun grote politieke succes na de Tweede Wereldoorlog is te ver-

klaren uit het vermogen om het ‘rechtse’ electoraat aan zich te binden. In hun

politiek behouden de christen-democraten doorgaans grote afstand van al te ver-

gaand staatsinterventionisme; de oplossing voor sociaal-economische proble-

men wordt gezocht in organisch-maatschappelijke overlegvormen. Met name de

cdu is een voorbeeld van deze succesformule. Door de geleidelijke aanpassing

aan recente maatschappelijke fenomenen als secularisatie, individualisatie en na-

tionalisme heeft, zo meent Lamberts, de christen-democratie de karakteristieken

die haar nog onderscheidden van de conservatieve partijen verloren. De toena-

dering tussen de christen-democraten en de conservatieven op Europees vlak is

dan ook niet anders dan een logische: zij waren immers loten van dezelfde stam.

24

(8)

Het zal niet verbazen dat in een analyse van de christen-democratische poli- tieke filosofie door Woldring, een nauw aan het cda verbonden politiek filo- soof, uiteindelijk de nadruk wordt gelegd op haar eigenheid. In zijn studie uit 1996 wijst Woldring op de invloed van een aantal conservatieve denkers als Ed- mund Burke (1729-1797), Louis de Bonald (1754-1840) en Joseph de Maistre (1754-1821) op de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse confessionele partijen in de negentiende eeuw. De aartsvader van de christen-democratie in Nederland, Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876), zou zelfs in veel op- zichten als een onversneden conservatief beschouwd kunnen worden. Het ver- der evolueren van de christen-democratie brengt Woldring echter tot de vast- stelling, dat het met dat conservatieve karakter rond 1900 wel gedaan is. Onder invloed van de zich ook in Nederland manifesterende sociale kwestie ten ge- volge van de industrialisering ontwikkelde de arp onder Abraham Kuyper (1837-1920) een eigen, vooruitstrevende visie op de oplossing van dit probleem, die geheel afweek van de traditionele opvattingen van caritas. Hiermee voltrok zich naar de mening van de auteur wel een scheiding der geesten, aangezien zijn partijgenoot A.F. de Savornin Lohman (1837-1924) vasthield aan de oude visie, hetgeen een scheuring tot gevolg had. Voorts acht Woldring het weinig beteke- nisvol, indien een politieke beweging door buitenstaanders een etiket als

‘progressief’ of ‘conservatief’ opgeplakt krijgt. Het gaat immers om haar eigen intenties. Woldring zelf kwalificeert de christen-democratie daarom eerder als een ‘gematigd-progressieve sociale beweging’.

25

Het is niet eenvoudig om op basis van dit verre van volledige overzicht tot een eensluidend oordeel te komen over de eigenheid van de christen-democratie.

Wel bestaat er een grote mate van consensus over de verwantschap met het con- servatisme; slechts het oordeel over de mate waarin verschilt. Zeker waar het gaat om de feitelijke politieke uitvoering op sociaal-economisch terrein zijn grote overeenkomsten vast te stellen; aan de afwijkingen (Europa) wordt door de diverse auteurs verschillend gewicht toegekend. In veel gevallen wordt verondersteld dat de christen-democratie in de toekomst een steeds minder herken baar onderdeel zal gaan uitmaken van de brede conservatieve stroming.

De nadruk die Van Kersbergen legt op het eigen karakter van de christen- demo cratie, is dan ook uitzonderlijk. Op diverse plaatsen in de aangehaalde li- teratuur wordt voorts gerefereerd aan de bijzondere Nederlandse variant van de christen-democratie, die zich bij tijd en wijle juist op sociaal-economisch vlak van een progressieve zijde laat zien. Hiermee nemen de Nederlanders het meeste afstand van de conservatieve partijen. In deze studie zal het accent dat de Nederlanders de voorbije halve eeuw in hun transnationale contacten legden op de eigenheid van de christen-democratie ten opzichte van het conservatisme uitgebreid aan de orde komen en verklaard worden.

In enkele van de hierboven aangehaalde werken worden de Nederlandse chris-

ten-democraten aangeduid als de voornaamste voorstanders van een scherpe

profilering van de christen-democratie ten opzichte van het conservatisme. In

een adem worden doorgaans hun Duitse geestverwanten, die in Europees ver-

band aanstuurden op een bundeling van alle niet-socialistische krachten, ge-

(9)

kenschetst als hun krachtigste antagonisten op dit punt. Binnen de cdu/csu heerste veel meer de overtuiging dat de christen-democratie, wilde zij overleven in een steeds verder deconfessionaliserende samenleving, zich als een conserva- tieve of centrum-rechtse stroming diende te profileren. Het verklaart de impul- sen die uitgingen van de Duitse partijen in het organiseren van de relaties met de conservatieve partijen. Gezien hun traditionele bindingen met de christe lijke arbeidersbeweging en de regelmatig terugkerende noodzaak tot coalitievor- ming met ‘links’ is de weerstand tegen deze tendensen bij de partijen in Neder- land, maar ook in België en Italië verklaarbaar.

26

Deze tegenstellingen hebben onmiskenbaar hun weerslag gehad op de trans- nationale samenwerking tussen de christen-democratische partijen. In deze stu- die staat daarom de vraag centraal welke inspanningen de Nederlandse chris- ten-democraten hebben geleverd om het sluitstuk van deze samenwerking, de evp, te creëren naar een Europees evenbeeld van hun eigen partij en wat daar- van het resultaat is geweest. Dat de Nederlanders in dit streven vooral op weer- stand van de Duitse geestverwanten zijn gestoten, is al vermeld. Het is dan ook onvermijdelijk dat eveneens aandacht geschonken wordt aan de ontwikkeling in de opstelling van de Duitse cdu en csu in de internationale partijensamen- werking. De contacten speelden zich in eerste instantie op bescheiden wijze en met dito intensiteit af in de Nouvelles Equipes Internationales (nei), de in 1947 opgerichte losse contactorganisatie van christen-democratische politici. Op de congressen van de nei werd op betrekkelijk gratuite wijze lippendienst bewe- zen aan gemeenschappelijke christen-democratische uitgangspunten, zonder dat dit de politiek van de doorgaans met de regeermacht beklede partijen beïn- vloedde. Pas toen er in de met horten en stoten voortgaande ontwikkeling van de samenwerking tussen de West-Europese staten gesproken werd over een direct gekozen Europees Parlement met effectieve politieke invloed, werd het internationale werk door de partijen serieuzer ter hand genomen.

27

Ook toen stonden de Europese samenwerking en de transnationale contacten van de par- tijen echter zelden hoog op de agenda van de nationale politici. Slechts een klein groepje politici hield er zich mee bezig. Nog in 1992 verweet evp-secretaris- gene raal Thomas Jansen de nationale partijen te weinig energie te steken in de Europese partijenfederaties.

28

Het Europese perspectief zou – ter illustratie hoeft slechts gewezen te worden naar de nog steeds dalende opkomstcijfers bij de Europese verkiezingen – geen hoge prioriteit krijgen. Partijpolitiek bleef een nationale zaak.

Hoewel de begrippen enigszins arbitrair en hun bruikbaarheid voor de be-

schrijving van het politieke discours met scepsis bejegend kunnen worden,

werkt het gebruik van de termen ‘progressief’ en ‘conservatief’ hier verhelde-

rend. Tot het progressieve kamp binnen de christen-democratische partijenfa-

milie behoren de Nederlanders, Belgen en Italianen, terwijl tot de conservatieve

richting de Duitsers, Oostenrijkers en Zwitsers gerekend kunnen worden. Daar-

mee is niet gezegd dat een partij als de cdu eenduidig als een conservatieve par-

tij geduid kan worden. Bijvoorbeeld ten aanzien van de sociale zekerheidswet-

geving, de medezeggenschap van de arbeiders en de steun aan het delegeren van

nationale soevereiniteit aan een supranationaal Europees gezag kan de politiek

(10)

van de Duitse christen-democraten eerder vooruitstrevend genoemd worden. In deze studie betreffen de twee begrippen dan ook niet zo zeer hun ideologie als wel hun ‘profiel’, een term die ook door de betrokkenen zelf is gehanteerd. Het gaat daarbij niet alleen om politiek-inhoudelijke meningsverschillen – vooral be- treffende de rol van de staat in economie en maatschappij –, maar daarnaast zeker ook om de maatschappelijke banden van de partijen (met vakbonden en werkgeversorganisaties) en de gekozen internationale partners. Vooral de toena- dering van de cdu/csu tot de Britse conservatieven – om zowel machtspolitieke redenen als gevoelens van ideologische en praktisch-politieke verwantschap – leidde tot scherpe meningsverschillen. Uiteindelijk stonden de Nederlandse en Duitse christen-democraten tegenover elkaar als de voornaamste woordvoer- ders van respectievelijk de progressieve en de conservatieve richting.

In zijn aanvaardingsrede, uitgesproken aan de Groningse universiteit in ok- tober 1998, heeft de hoogleraar in de nieuwste Duitse geschiedenis F.W. Boter- man in een overzicht van de status quaestionis van de betrekkingen tussen Ne- derland en Duitsland door de eeuwen heen gewezen op de lacunes inzake de

‘contacten en ideologische overeenkomsten en verschillen tussen Duitse en Ne- derlandse politieke partijen’. Kennis van de relaties tussen geestverwante par- tijen zou het inzicht in de Nederlands-Duitse betrekkingen kunnen vergroten, zo meent deze historicus.

29

Mocht dat met deze studie gelukt zijn, het is niet meer dan een onbedoeld neveneffect van het onderzoek. Hoewel fricties van meer nationalistische aard ook in de betrekkingen tussen Nederlandse en Duit- se christen-democraten een rol hebben gespeeld, wijkt het patroon hierbij niet af van ressentimenten bij andere politieke stromingen. In de onderhavige studie komen zij, mede omdat de Nederlandse dramatis personae in deze studie van- wege hun pan-Europese ruimdenkendheid minder gehinderd werden door deze vooroordelen, ook nauwelijks aan de orde.

30

De beschrijving valt uiteen in drie elkaar chronologisch opvolgende delen. In het eerste wordt de periode tot 1967 beschreven: een tijdsspanne die wordt ge- kenmerkt door een grote vrijblijvendheid ten aanzien van de transnationale sa- menwerking tussen de christen-democratische partijen. De meningsverschillen over de houding ten opzichte van niet-christen-democratische partijen mani- festeren zich in deze fase voor het eerst. In 1967 leek de Europese Unie van Christen-Democraten (eucd), de rechtsopvolger van de nei, in deze problema- tiek een finale beslissing genomen te hebben. Tevens werd begonnen met een onderzoek naar de eigen ideologie, dat meer dan tien jaar later onder andere re- sulteerde in het eerste gemeenschappelijke programma van de evp. In het twee- de deel wordt de aanloop naar de eerste directe Europese verkiezingen in juni 1979 en de daarmee samenhangende vorming van de evp beschreven. Deel III behandelt de ontwikkeling van de evp na deze eerste Europese stembusstrijd en staat vooral in het teken van de toetreding van diverse nieuwe partijen.

De voorgeschiedenis en de ontwikkeling van de evp is in het navolgende be-

schreven vanuit Nederlands perspectief. Er is vooral gebruik gemaakt van in

Nederland aanwezige bronnen, zoals de archieven van de betrokken Neder-

landse partijen: de kvp, arp en chu alsook de fusiepartij het cda. Centraal hier-

bij was de gedachtevorming in de zogenaamde Nederlandse ‘equipe’ van de drie

(11)

partijen en na 1980 in haar opvolger, de commissie buitenland van het cda.

Aanvullend materiaal is gevonden in de persoonsarchieven van diverse bij de Nederlandse equipe betrokken politici. Belangrijke ondersteunende informatie is verder geput uit de partijperiodieken.

Het cda en zijn voorlopers hebben zich in de jaren negentig mogen verheu-

gen in een ruime belangstelling van historici en publicisten.

31

Drie historici

– Verkuil, Ten Napel en Zwart – wierpen licht op de ontstaansgeschiedenis van

het cda, waarbij electorale achteruitgang en ideologische convergentie als fac-

toren achter de fusie werden aangewezen.

32

Twee wetenschappelijke bundels,

Van de pastorie naar het torentje en Geloven in macht, verschenen vóór de dra-

matische neergang van de partij bij de parlementsverkiezingen in 1994 en

trachtten verklaringen aan te dragen voor het succes van de partij.

33

Drie meer

journalistieke publicaties, respectievelijk van Metze (1995), Kroeger en Stam

(1998) en Versteegh (1999), beoogden juist uitleg te verschaffen over de misère

waarin het cda na 1994 kwam te verkeren.

34

In alle bovengenoemde boeken

wordt slechts op een enkele plaats gerefereerd aan de internationale component

van de christen-democratie. Voorliggende studie wil het ideologisch gehalte van

het cda en zijn voorgangers kvp, arp en chu juist vanuit deze transnationale

achtergrond nader bepalen.

(12)

Noten bij de Verantwoording

1

CD

/

A

ctueel 15-9-1990; Koole en Ten Napel, ‘De conservatieve verleiding’.

2 Bornewasser, ‘Het christen-democratisch karakter’; Van Kessel, ‘Van voorzichtige meelopers’, 64-67.

3 Dechert, ‘Christian democracy’.

4 Hahn en Fugmann, ‘Die Europäische Christlich-demokratische Union’, 268.

5 Ten Napel, ‘Een eigen weg’, 52-54.

6 Ibidem, 354-356.

7 Bornewasser, ‘Het christen-democratisch karakter’, 26-27.

8 Van Kersbergen, ‘The distinctiveness’.

9 Irving, The christian democratic parties, xxi en 260. Vgl. van dezelfde auteur: ‘Christian democracy’.

10 Papini, The christian democrat international; Jansen, The European People’s Party.

11 Caciagli e.a., Christian democracy; Hanley (ed.), Christian democracy; Lamberts (ed.), Christian democracy; Gehler, Kaiser en Wohnout (Hrsg.), Christdemokratie. De typering van Caciagli in:

‘Doomed to govern?’, 11.

12 Durand, L’Europe, 22.

13 Horner, Konservative und christdemokratische Parteien, 218-221.

14 Layton-Henry (ed.), Conservative politics, 1-20, vooral 16-17. De citaten op 1 en 17.

15 Morgan en Silvestri (eds.), Moderates and conservatives. Zie met name de ‘Introduction: the chal- lenge to the Euro-moderates’, 1-13.

16 Kohler en Myrzik, ‘Transnational party links’, 216.

17 Girvin (ed.), The transformation. Zie vooral 7-10 en de bijdrage van Lucardie, ‘Conservatism’.

18 Steiner, European democracies, 13.

19 Gallagher, Laver en Mair, Representative government, 70-73.

20 Veen (Hrsg.), Christlich-demokratische und konservative Parteien. De ‘Vorbemerkung’ van Veen is opgenomen in deel 1, blz. 1-4.

21 Mény, Government and politics, 49-53.

22 Ten Napel, ‘Christen-democratie’, 236-237; Lucardie, ‘De ideologie’, 53. Zie ook: Lucardie en Ten Napel, ‘Van confessioneel naar liberaal-conservatief?’.

23 Van Kersbergen, ‘The distinctiveness’; idem, ‘Het centrum’, met name 285-288. Zie ook zijn dis- sertatie: Social capitalism. Ook Hanley ziet, ondanks de terreinwinst van de ‘minimalists’ of ‘prag- matists’, nog steeds een onderscheid tussen de christen-democratie en het conservatisme: zie Han- ley (ed.), Christian democracy, 5.

24 Lamberts, ‘General conclusions’.

25 Woldring, De christen-democratie, vooral 295-305. Woldring was onder meer van 1995 tot 1997 partijbestuurslid van het cda.

26 Hartmann, ‘Strukturprobleme’, 193.

27 Bosmans, ‘Das Ringen’; Van Kessel, ‘Van voorzichtige meelopers’.

28 Jansen, ‘Zur Entwicklung’, 254-255.

29 Boterman, Duitsland als Nederlands probleem, 29.

30 Voor de anti-Duitse sentimenten bij de Nederlandse christen-democraten zie bijvoorbeeld: Prid- ham en Pridham, Transnational party co-operation, 201; Bosmans, ‘Das Ringen’. Voor de gevoe- lige Nederlands-Duitse relaties in het algemeen zie bijvoorbeeld: Wielenga, Van vijand tot bond- genoot en Vis en Moldenhauer (red.), Nederland en Duitsland alsmede de daar opgegeven litera- tuur.

Noten

(13)

31 Voor een uitgebreid overzicht van de historiografie van de christen-democratische partijen in West- Europa: Bornewasser, (On)partijdig?

32 Verkuil, Een positieve grondhouding; Ten Napel, ‘Een eigen weg’; Zwart, ‘Gods wil’.

33 Luykx en Righart (red.), Van de pastorie; Van Kersbergen, Lucardie en Ten Napel (red.), Geloven in macht.

34 Metze, De stranding; Kroeger en Stam, De rogge; Versteegh, De honden blaffen.

Noten bij de Proloog

1 Franstalig verslag van het XIIe nei-congres, Scheveningen, 8/9-5-1958, in: archief Beernink 16;

KSM

12(1958-1959), 121-124; Nederlandstalig verslag van het congres (vermoedelijk van Hahn), in: ar- chief Beernink 16; övp Pressedienst, ‘Internationale christlich-demokratische Gespräche. Dr. Ma- leta über den n.e.i.-Kongress von Scheveningen’, 14-5-1958, in: archief kvp 1832; Bosmans, ‘Das Ringen’, 146-147; Kaiser, ‘Deutschland’, 709. Perscommentaren over het verslag in: Trouw 9-5- 1958; de Volkskrant 10-5-1958; De Tijd 9-5-1958; De Maasbode 10-5-1958; Het Binnenhof 10-5- 1958; Nederlandse Gedachten 17-5-1958; De Opmars mei 1958; Koningin en Vaderland 9-5-1958.

De evaluatie van Hahn in: ‘Kongres der n.e.i.’, in: archief arp 13-82. Erhards biograaf achtte de kwestie niet de moeite van het vermelden waard. Zie: Hentschell, Ludwig Erhard.

2 K.J. Hahn aan leden Equipe 18-4-1958, in: archief Beernink 16; notulen Equipe 10-7-1958, in: ar- chief kvp 1158. Voor de voorbereiding van het bezoek: de correspondentie tussen Milne en Hahn tweede helft 1958, in: archief kvp 1834.

3 K.J. Hahn, ‘Een eerste ontmoeting tussen de Nederlandse en Britse Equipe van de n.e.i. (31 okto- ber-3 november)’, 10-11-1958, in: archief kvp 1835.

Noten bij Deel I

1 Hiervoor is onder meer gebruik gemaakt van: Irving, The christian democratic parties; Becker, ‘The emergence’.

2 Mayeur, Des partis catholiques, 159; Durand, L’Europe, 105; Chenaux, ‘L’Église catholique’, 608.

3 Voor de opkomst van de christen-democratische partijen en de afstand die zij namen van de kerk:

Mayeur, Des partis catholiques; Kalyvas, The rise; Conway, Catholic politics.

4 Hiervoor is geput uit: Gehler, Kaiser en Wohnout (Hrsg.), Christdemokratie.

5 Leonardi en Wertman, Italian christian democracy, 21-89.

6 Letamendia, Le Mouvement Républicain Populaire, 49-80.

7 Kleinmann, Geschichte der

CDU

, 15-130.

8 Baring, Im Anfang.

9 Gerard, ‘Van katholieke partij’; Witte, ‘Het maatschappelijk-politieke leven’ (citaat op 209); Luykx, Politieke geschiedenis, 447-452; Conway, ‘Belgium’.

10 Wende (Hrsg.), Lexikon, 389-390; Irving, The christian democratic parties, 190-191.

11 Ten Napel, ‘Een eigen weg’, 38-41; Bosscher, Om de erfenis; Van Spanning, De Christelijk-Histo- rische Unie 2e helft, 30-45; Bornewasser, Katholieke Volkspartij I, 107-156.

Noten bij Deel I Hoofdstuk 1

1 Hanschmidt, ‘Eine christlich-demokratische “Internationale”’; Müller, ‘Das “Secrétariat Interna- tional”’.

2 ‘Procès-verbal de la Conférence politique internationale de Lucerne 27 Février-2 Mars 1947’, 22-3- 1947, in: archief-De Schryver 7.2.1; aantekeningen De Gou van de conferentie in Luzern (kopie in bezit auteur).

3 Voor de meest kritische beschouwing van de nei zie: Bosmans, ‘Das Ringen’. Verder ook: Gisch,

‘Die europäischen Christdemokraten’; Wolfram Kaiser, ‘Begegnungen’; idem, ‘Deutschland’. Voor een sfeerschets van de nei-congressen: Schuijt, ‘Levenslogboek’, 141. Bornewasser, Katholieke Volkspartij I, 441-442; Gehler, ‘“Politisch unabhängig”’; Reichhold, Geschichte der

ÖVP

, 175-176.

4 Bosmans, ‘Das Ringen’, 132; Bornewasser, Katholieke Volkspartij II, 133; Kaiser, ‘Deutschland’,

718-719.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit doct zich voor wanncer ccn minister de behocftc heeft de Kamer over ccn kweslic in tc lichten en in de Kamer de wens leeft daarovcr met de minister te.. Het

dat hct in de daarop volgcnde rcgccrpcnodc zou lukkcn.. tormulc, die eigenlijk past hij een tiid- pcrk, waarin de vcrhoudingen lU'>'>en kidcr<,chap en

Spraken Maritain en Simon over het 'common good' als kenmcrkend voor de politieke samenleving en hij gevolg voor de staat, Dooyeweerd sprak nict over een

Het beg rip 'maatschappelijke orga- nisaties' ziet hij als deel van het verzamel- begrip 'private organisaties' waar zowel de particuliere organisaties die niet het oog- merk

Dat beginsel kunnen we weliswaar niet missen - het is nu eenmaal onontkoombaar ook op het economische vlak dat de mensen niet aan elkaar gelijk of gelijkwaardig zijn

voorzieningen die ieder lid van de samenleving ten goede kunnen komen en die een normaal functio- neren als lid van de gemeenschap waarborgen; voorbeelden van

Dan moet ook blijken of men zich nog steeds naar zijn aard onder- scheidt, of dat de eigen identiteit niet meer blijkt te zijn dan een erfenis uit het verle-

Onder deze partijen is er een met een uitgesproken christen-democratische sig- natuur, de Christen Democratische Volks- partij (Keresztenydemokrata Neppart, af- gekort