Vraag nr. 129
van 9 september 1997
van de heer BART VANDENDRIESSCHE Kijk- en luistergeld – Vrijstelling voor welzijns-voorzieningen
Artikel 19 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld bepaalt dat vrijstelling kan worden verleend "voor de autoradiotoestellen en de televisietoestellen die zonder winstoogmerk zijn opgesteld en die worden gehouden met het oog op een openbare dienst door de Staat, de gemeen-s c h a p p e n , de gewegemeen-sten, de provinciegemeen-s, de agglome-r a t i e s, de gemeenten, de veagglome-reniging van gemeenten waarvan alle leden personen van publiek recht zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de instellingen die van één van die machten afhangen."
Een aantal instellingen (medisch-pedagogische i n s t i t u t e n , voorzieningen bijzondere jeugdzorg) hebben vroeger vrijstelling gekregen van kijk- en luistergeld op grond van voormeld artikel 19. Thans wordt op grond van ditzelfde artikel de vrij-stelling ingetrokken.
1. Vallen welzijnsvoorzieningen (gehandicapten-zorg, bijzondere jeugd(gehandicapten-zorg, ...) onder toepassing van hiervoor genoemd artikel 19 ? Kunnen zij aldus vrijstelling krijgen van kijk- en luistergeld ? 2. Welke modaliteiten dienen zij te vervullen ?
Antwoord
Artikel 19 van de wet van 13 juli 1987 stipuleert : "Mits de door de minister vastgestelde formalitei-ten werden vervuld is, ofwel van het begin van het houden af, indien de formaliteiten vooraf werden v e r v u l d , ofwel vanaf de aanvang van de volgende betaalperiode bedoeld in artikel 7, geen kijk- en luistergeld verschuldigd voor de autoradiotoestel-len en de televisietoestelautoradiotoestel-len die zonder winstoog-merk zijn opgesteld en die worden gehouden : 1 . Met het oog op een openbare dienst door de S t a a t , de gemeenschappen, de gewesten, de provin-c i e s, de agglomeraties, de gemeenten, de verenigin-gen van gemeenten waarvan alle leden personen van publiek recht zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of de instellingen die van een van die machten afhangen ..."
De dienst Kijk- en Luistergeld ondervindt sedert jaren dat de vermelding "instellingen die van een
van die machten afhangen" door derden op diverse wijze wordt geïnterpreteerd. In de praktijk komt het veelvuldig voor dat instellingen zoals V Z W ' s met sociale doelstellingen, op basis hiervan vrijstel-ling trachten te krijgen. Bijgevolg moet voor elke aanvraag tot het verkrijgen van vrijstelling van kijk- en luistergeld van instellingen die zich hierop willen beroepen, een afzonderlijke aanvraag wor-den ingediend. De bevoegde dienst onderzoekt deze aanvragen individueel.
Het feit dat een VZW werd erkend door een over-heid met het oog op een eventuele subsidiëring, betekent niet dat deze VZW afhangt van deze o v e r h e i d . Er kan dus geen vrijstelling worden ver-leend op basis van het gegeven dat een instelling wordt gesubsidieerd door een overheid, in casu de Vlaamse Gemeenschap.
Bovendien stelt de memorie van toelichting van 19 november 1986 bij de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld, dat de notie "houder" zodanig moet worden geformuleerd dat personen die al dan niet door familiebanden ver-bonden zijn, maar die samenleven, door de betaling van één kijkgeld in regel zijn voor alle gehouden toestellen op hetzelfde adres met inbegrip van die gehouden door :
a. de wezen in een weeshuis ;
b. de gevangenen in een gevangenis of in een her-opvoedingsgesticht ;
c. de jongens en meisjes in een tehuis voor jonge-ren ;
d. de personen die in een opvangtehuis verblijven ...
Er is in deze gevallen reeds sprake van een tege-moetkoming.
Voor de toepassing van artikel 19, lid 1, 1° van voornoemde wet wordt de term "openbare dienst" in zijn functionele betekenis toegepast. De televi-sietoestellen en/of autoradiotoestellen waarvoor vrijstelling van kijk- en/of luistergeld wordt aange-v r a a g d , mogen dus geenszins aange-voor priaange-vé-doelein- privé-doelein-den worprivé-doelein-den aangewend.
Wat de te vervullen modaliteiten betreft, m o e t e n de betrokken instellingen, volgens artikel 2, 1° van het ministerieel besluit van 4 augustus 1987, e e n schriftelijke aanvraag om vrijstelling indienen en het vrijstellingsmotief aantonen met een attest ondertekend door de verantwoordelijke van de instelling waaruit blijkt dat de toestellen werkelijk met het oog op een openbare dienst zijn opgesteld. Het is dan aan de dienst Kijk- en Luistergeld om
het ingeroepen vrijstellingsmotief te evalueren en ter beslissing voor te leggen aan de bevoegde amb-tenaar van de Vlaamse Gemeenschap.