• No results found

“““ HHH eee ttt MMM KKK BBB ””” aaa lll sss ttt www eee eee zzz iii jjj ddd iii ggg eee ttt eee rrr mmm

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“““ HHH eee ttt MMM KKK BBB ””” aaa lll sss ttt www eee eee zzz iii jjj ddd iii ggg eee ttt eee rrr mmm"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H

H

H

e

e

e

t

t

t

M

M

M

K

K

K

B

B

B

a

a

a

l

l

l

s

s

s

t

t

t

w

w

w

e

e

e

e

e

e

z

z

z

i

i

i

j

j

j

d

d

d

i

i

i

g

g

g

e

e

e

t

t

t

e

e

e

r

r

r

m

m

m

We meten het Midden- en Kleinbedrijf, we bedoelen het Micro- en Kleinbedrijf

(2)

H

H

H

e

e

e

t

t

t

M

M

M

K

K

K

B

B

B

a

a

a

l

l

l

s

s

s

t

t

t

w

w

w

e

e

e

e

e

e

z

z

z

i

i

i

j

j

j

d

d

d

i

i

i

g

g

g

e

e

e

t

t

t

e

e

e

r

r

r

m

m

m

We meten het Midden- en Kleinbedrijf, we bedoelen het Micro- en Kleinbedrijf

Titel:

“Het MKB” als tweezijdige term

We meten het Midden- en Kleinbedrijf, we bedoelen het Micro- en

Kleinbedrijf

Auteur:

Wytze Jacob Berend Kroese

Studentnr: 1507664

Datum:

31 augustus, 2006

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Bedrijfskunde

Master:

Master of Science Business Administration

Traject:

Small Business & Entrepreneurship

1

e

begeleider: Dr. M.J. Brand

2

e

begeleider: Dr. E.P.M. Croonen

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag: het auteursrecht van het afstudeerverslag rust bij de auteur.

(3)

VOORWOORD

Deze afstudeerscriptie is geschreven ter afronding van mijn masteropleiding Small Business & Entrepreneurship aan de faculteit Bedrijfskunde te Groningen.

Gedurende mijn masteropleiding heeft het MKB centraal gestaan. Nu ik bij de afsluiting ben, realiseer ik dat het nog steeds onduidelijk is waar de grenzen van het MKB liggen. Dat dit ook onduidelijk is voor andere personen en instanties blijkt wel uit het feit dat de literatuur, Nederland en andere landen verschillende grenzen hanteren. In deze scriptie zal ik trachten om de grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te beredeneren door te kijken naar de samenhang van bedrijfsomvang en bedrijfskenmerken.

In de afgelopen vier maanden heb ik met plezier aan deze scriptie gewerkt. Mijn dank gaat uit naar mevrouw Brand voor haar ondersteuning en feedback op mijn scriptie. Bovendien wil ik mevrouw Croonen bedanken voor haar rol als tweede begeleider.

(4)

SAMENVATTING

Het MKB is een in Nederland gebruikte afkorting voor het Midden- en Kleinbedrijf. Omdat het MKB vaak als één term wordt gebruikt, lijken er geen verschillen te zijn tussen middelgrote en kleine bedrijven. Als het MKB beter wordt bekeken, blijken er wel degelijk verschillen in bedrijfskenmerken te zijn. ‘Het MKB’ kan daarom niet als één zinvolle homogene categorie worden gebruikt. Om de diversiteit in MKB-bedrijven ‘beter’ weer te geven zouden meer categorieën gebruikt moeten worden. Zo kan ‘het MKB’ verdeeld worden in het micro, klein en middelgroot bedrijf. Alleen wanneer valt een bedrijf onder één van deze categorieën? In het algemeen worden grenzen in bedrijfsomvang gebruikt om deze categorieën af te bakenen. Zowel in de literatuur, Nederland als in de wereld worden echter verschillende grenzen gebruikt. De hoofdvraag in dit onderzoek is dan ook: “Waar kunnen de

kwantitatieve grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf in Nederland worden gelegd?”

De kwantitatieve grenzen zijn een belangrijk onderdeel van een kwantitatieve definitie. Over het algemeen bestaat een kwantitatieve definitie in totaliteit uit:

- Een indicator van bedrijfsomvang: Er kan gekozen worden om de grenzen in bedrijfsomvang te

meten in aantal werknemers, balanstotaal, omzet, winst, et cetera.

- Een meeteenheid: Als aantal werknemers als indicator is gekozen kan men kiezen om deze te meten

in gewoon aantal werknemers, in aantal werkzame personen en in fte’s. Welke meeteenheid de voorkeur heeft is afhankelijk of parttimers en uitzendkrachten in de definitie worden meegenomen.

- Een ondergrens van het microbedrijf (MKB): De ondergrens van het microbedrijf is gelijk aan de

ondergrens van het MKB. Om deze grens te bepalen is het belangrijk om te beoordelen of zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) wel of niet worden meegenomen in de definitie.

- Bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf (MKB): De bovengrens van het

middelgroot bedrijf is gelijk aan de bovengrens van het MKB. Het bepalen van de bovengrenzen is het meest complex, omdat niet vaststaat waar deze grenzen moeten liggen en hoe deze grenzen moeten worden bepaald.

Om de onderdelen en de onderliggende vraagstukken van een kwantitatieve definitie te bepalen zal gekeken moeten worden naar:

- het doel van het onderzoek: Wat wordt in het onderzoek gemeten? - de situatie van het onderzoek: Waar vindt het onderzoek plaats? - het perspectief van het MKB: Welk ‘beeld’ heeft men van het MKB?

- aansluiting bij eerder onderzoek: Welke definities worden door eerder onderzoek gebruikt?

In veel publicaties is niet duidelijk wat de onderdelen van een definitie precies inhouden en waarom ze zijn gekozen. Hierdoor is het moeilijk, zoniet onmogelijk, om te beoordelen wat de grenzen in een

(5)

kwantitatieve definitie inhouden, of de grenzen wel passen bij het onderzoek en of de verkregen gegevens daarmee wel valide zijn.

In dit onderzoek wordt gekeken waar de bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf kunnen liggen. Hierbij is het uitgangspunt dat micro, kleine en middelgrote bedrijven beschikken over andere bedrijfskenmerken en dat het verschil in bedrijfskenmerken samenhangt met het verschil in bedrijfsomvang. Deze samenhang wordt theoretisch ondersteund, omdat in de literatuur variabelen worden gevonden die invloed hebben op bedrijfsomvang. Deze variabelen kunnen ook gezien worden als bedrijfskenmerken. Zo is bijvoorbeeld efficiëntie volgens het economisch vakgebied een belangrijk motief om een optimale bedrijfsomvang te behalen. Volgens het psychologisch en sociologisch vakgebied wordt groei in bedrijfsomvang beïnvloed door de ondernemer en onderneming. Tenslotte blijkt de omgeving ook een belangrijke invloed te hebben op bedrijfsomvang. Op basis van deze variabelen kunnen echter geen concrete grenzen worden gevonden die bruikbaar zijn als grenzen. Variabelen die invloed hebben op groepsgrootte kunnen ook gezien worden als variabelen die invloed hebben op bedrijfsomvang. De ‘span of control’ geeft aan dat een persoon effectief leiding kan geven aan een groepsgrootte van maximaal 6 en 50 personen. Volgens ‘Dunbars number’ mag een groep niet groter zijn dan 150 mensen om persoonlijke interactie te waarborgen. Op basis van span of control en dunbars number zou kan het MKB verdeeld worden in grootteklassen van 0-6, 7-50 en 51-150 werknemers.

In empirisch onderzoek worden enkele omslagpunten in bedrijfsomvang gevonden waarbij bedrijfskenmerken veranderen. Zo lijken de werkzaamheden van een ondernemer formeler te worden bij omslagpunten van 5 en 20 werknemers. Bij een omslagpunt van 20 werknemers lijkt een ondernemer meer verantwoordelijkheden te moeten delegeren. Bij een omslagpunt van 50 werknemers wordt een formele HR-functie gecreëerd. Verder lijken bedrijven bij omslagpunten van 50 en 100 werknemers zich meer met de internationale handel bezig te houden. Aan de hand van deze omslagpunten zou het MKB verdeeld kunnen worden in grootteklassen van 0-5, 6-20, 21-50, 50-100 werknemers.

Op basis van bovenstaande gegevens is een ontwerpmethodologie ontwikkeld die kan helpen bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie van het MKB. Zo kan op basis van het doel, de situatie, het perspectief en aansluiting op eerder onderzoek worden bepaald welke indicator van bedrijfsomvang, meeteenheid en ondergrens van het MKB in diverse situaties gebruikt kunnen worden. Op basis van het theoretisch en empirisch onderzoek is gekeken welke bovengrenzen van grootteklassen in een kwantitatieve definitie kunnen worden beredeneerd. De ontwerpmethodologie is beschreven in een vijfstappenplan waarin bovenstaande onderdelen van de definitie worden behandeld. De toegevoegde waarde van dit model is voornamelijk dat er meer gestructureerd aan een

(6)

definitie wordt gewerkt en dat alle relevante onderdelen en onderwerpen van een kwantitatieve definitie worden behandeld.

Op basis van de theoretische en empirische bedrijfskenmerken kunnen de grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf in het algemeen niet worden bepaald. De voornaamste reden hiervoor is dat de gevonden omslagpunten alleen een verandering laten zien van een enkel bedrijfskenmerk. Aangezien het micro, klein en middelgroot bedrijf van elkaar verschillen in meerdere bedrijfskenmerken, kunnen deze omslagpunten niet gegeneraliseerd worden tot algemene grenzen. De gevonden omslagpunten kunnen wel gebruikt worden als grenzen in grootteklassen.

Om de algemene grenzen te kunnen bepalen zal eerst gekeken moeten worden welke bedrijfskenmerken het concrete beeld vormen van het micro, klein en middelgroot bedrijf. Momenteel wordt veelal eerst een kwantitatieve grens bepaald voor het micro, klein en middelgroot bedrijf. Vervolgens wordt gekeken welke bedrijfskenmerken tot deze categorieën behoren. Het gevolg is dat de bedrijfskenmerken in deze categorieën heterogeen zijn. Het zou ‘beter’ zijn om eerst te bepalen wat het concrete homogene beeld is van bedrijfskenmerken van het micro, klein en middelgroot bedrijf. Vervolgens kan dan gemeten worden bij welke bedrijfsomvang deze kenmerken het meest voorkomen.

Als in de toekomst nieuwe algemene grenzen van ‘het MKB’ in Nederland zouden worden bepaald, dan zou ik deze als volgt invullen:

- Ondergrens van het MKB: De ondergrens van het microbedrijf (MKB) zou ik leggen bij 1

werkzaam persoon in fte. Dit betekent dat ZZP’ers ook tot het MKB worden gerekend. ZZP’ers hebben de algemene kenmerken van het MKB (persoonlijkheid, kleinschaligheid en onafhankelijkheid). Echter kunnen ZZP’ers ook voor een misleidend beeld van het MKB zorgen, omdat zij vaak niet over bedrijfskenmerken beschikken die andere MKB-bedrijven wel hebben. Het is echter de aanbeveling om ZZP’ers wel tot de algemene definitie van het MKB te betrekken. Als de algemene definitie in specifiek onderzoek wordt gebruikt is de aanbeveling om ZZP’ers een aparte ‘status’ te geven zodat deze groep niet overheersend is in de gegevens die met behulp van de definitie worden verkregen.

- Bovengrens van het MKB: Ik zou de bovengrens van het MKB lager leggen dan de grenzen die

traditioneel in Nederland worden gebruikt (100 werknemers) of door de Europese Commissie (250 werkzame personen) worden opgelegd, namelijk bij 20 werkzame personen in fte’s. De reden voor de daling in bovengrens is dat er met “ het MKB” een tweezijdige term ontstaat. We meten met het MKB het Midden- en Kleinbedrijf. Echter het beeld dat we hebben van de term“ MKB’ komt meer overeen met de kenmerken van het Micro- en Kleinbedrijf. Om het beeld dat we van het MKB hebben overeen te laten komen met de kenmerken die daadwerkelijk worden gemeten, moet de bovengrens van het MKB lager worden gelegd.

(7)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING ... 9 1.1 Aanleiding onderzoek ... 9 1.2 Probleemstelling ... 10 1.3 Onderzoekstype... 11 1.4 Methodologie ... 11 1.5 Onderzoeksmodel ... 12 1.6 Opbouw scriptie ... 13

2. BASISONDERDELEN VAN EEN KWANTITATIEVE DEFINITIE ... 14

2.1 Inleiding ... 14

2.2 Diversiteit van het MKB... 14

2.3 Indicatoren om Bedrijfsomvang te meten... 15

2.4 Diversiteit Kwantitatieve Definities... 17

2.4.1 Literatuur... 17

2.4.2 Nederland ... 18

2.4.3 Wereld ... 18

2.5 Relevante Onderwerpen bij het Ontwikkelen van Kwantitatieve Definitie... 20

2.5.1 ZZP’ers... 20

2.5.2 Parttimers en uitzendkrachten ... 22

2.5.3 Particuliere en niet-particuliere sectoren... 22

2.6 Factoren voor een Valide Kwantitatieve Definitie... 23

2.7 Overzicht Onderdelen van een Kwantitatieve Definitie ... 24

2.8 Conclusie ... 24

3. VARIABELEN DIE BEDRIJFSOMVANG BEÏNVLOEDEN ... 26

3.1 Inleiding ... 26 3.2 Groeimodellen... 26 3.2.1 Overzicht groeimodellen ... 26 3.2.2 Conclusie... 28 3.3 Efficiëntie... 28 3.3.1 Positieve schaalvoordelen ... 29 3.3.2 Negatieve schaalvoordelen... 29 3.3.3 Transactiekosten... 30 3.3.4 Conclusie... 31 3.4 Ondernemer en Onderneming... 32 3.4.1 Ondernemer... 32 3.4.2 Onderneming... 33 3.5 Omgeving... 34 3.5.1 Marktstructuur... 35 3.5.2 Overheid... 35 3.5.3 Resources ... 36 3.5.4 Externe schaalvoordelen ... 37 3.5.5 Conclusie... 38

(8)

3.6 Variabelen die Groepsgrootte Beïnvloeden ... 39 3.6.1 Span of control ... 39 3.6.2 Dunbars number ... 40 3.6.3 Conclusie... 41 3.7 Conceptueel Model ... 42 3.8 Conclusie ... 44 4. DIVERSITEIT EN OMSLAGPUNTEN ... 45 4.1 Inleiding ... 45 4.2 Ondernemingsstructuur... 45 4.3 Strategie ... 47

4.4 Human Resource Management ... 48

4.5 Cultuur ... 50

4.6 Overige bedrijfsonderdelen... 50

4.6.1 Marketing ... 50

4.6.2 Total Quality Management... 51

4.6.3 Internationalisering... 51

4.6.4 Financiering... 51

4.7 Conclusie ... 52

5. ONTWERPMETHODOLOGIE KWANTITATIEVE DEFINITIES ... 54

5.1 Inleiding ... 54

5.2 Het Vijfstappenplan van de Ontwerpmethodologie... 54

5.3 Voorbeeldsituaties voor het Toepassen van de Ontwerpmethodologie ... 59

5.4 Conclusie ... 61 6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 62 6.1 Inleiding ... 62 6.2 Conclusies... 62 6.2.1 Algemene definitie MKB ... 65 6.3 Aanbevelingen ... 67 6.4 Aanvullend Onderzoek ... 68 6.4.1 Uitbreiding onderzoekmethode ... 68

6.4.2 Alternatieve Methode om Grenzen te bepalen ... 68

LITERATUURLIJST ... 71

BIJLAGEN

Bijlage 1: Overzicht gebruikte kwantitatieve definities van het MKB in de wereld ... 77

Bijlage 2: Greiners groeimodel ... 79

Bijlage 3: Groeimodel Churchill and Lewis ... 80

Bijlage 4: Ontwerpvariabelen van een Organisatie... 81

(9)

1.

INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt de inleiding van de afstudeerscriptie besproken. In paragraaf 1.1 zal de aanleiding van dit onderzoek worden beschreven. In paragraaf 1.2 wordt de basis van dit onderzoek gelegd in de vorm van een doelstelling, hoofdvraag, deelvragen en randvoorwaarden. In paragraaf 1.3 wordt het type onderzoek beschreven. In paragraaf 1.4 wordt besproken wat de onderzoeksmethodologie is. In paragraaf 1.5 wordt het onderzoeksmodel beschreven. Tenslotte zal in paragraaf 1.6 de opbouw van de scriptie worden besproken.

1.1 Aanleiding

onderzoek

Wat is het MKB? Dit is geen onbelangrijke vraag als je onderzoek wilt gaan doen naar het Midden- en Kleinbedrijf. Aan het eind van de master Small Business & Entrepreneurship mag men van studenten verwachten dat op deze vraag een antwoord kan worden gegeven. Als over ‘het MKB’ wordt gesproken, worden vaak kenmerken zoals kleinschaligheid, persoonlijkheid en onafhankelijkheid genoemd (zie Nooteboom, 2003). Ook wordt vaak gezegd dat ‘het MKB’ informeel is en geen gebruik maakt van een ondernemingsstructuur. Het lijkt er dan ook vaak op dat ‘het MKB’ één categorie is waarin alle bedrijven dezelfde bedrijfskenmerken hebben. Volgens Nooteboom (2003) is de diversiteit in het MKB echter heel groot. Het MKB zou daarom niet als een homogene groep mogen worden gezien.

Om de verschillende bedrijfskenmerken van MKB-bedrijven te benadrukken wordt het MKB vaak verdeeld in de categorieën micro, klein en middelgroot bedrijf. Alleen wanneer is er sprake van een micro, klein of middelgroot bedrijf? Om dit te bepalen zou men verschillende bedrijfskenmerken zoals gedrag en structuur kunnen meten in de vorm van een kwalitatieve definitie. Deze manier van meten kost echter veel tijd en is moeilijk toepasbaar. Een eenvoudigere methode is om het micro, klein of middelgroot bedrijf af te bakenen met een kwantitatieve definitie. In deze vorm van definiëren worden de categorieën afgebakend met grenzen in bedrijfsomvang. Later in de scriptie zal blijken dat bedrijfsomvang op verschillende manieren kan worden gemeten. Een nadeel van deze methode is echter dat er geen eenduidige grenzen in bedrijfsomvang van het micro, klein en middelgroot bedrijf bestaan. Hierdoor is het complex om te bepalen welke kwantitatieve grenzen moeten worden gebruikt en waar deze grenzen moeten komen te liggen.

In deze scriptie wordt getracht om de kwantitatieve grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf te bepalen. Hierbij is het uitgangspunt dat bedrijfskenmerken (zoals gedrag en ondernemingsstructuur) in veel gevallen samenhangen met bedrijfsomvang. Als deze samenhang aanwezig is, zouden bedrijfskenmerken gebruikt kunnen worden om de kwantitatieve grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te bepalen.

(10)

1.2

Probleemstelling

In deze paragraaf wordt de basis gelegd voor het onderzoek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de “ballentent” van De Leeuw (2003) waarin de hoofdactiviteiten van het onderzoek worden betrokken en keuzes worden gemaakt voor de onderzoeksopzet.

De doelstelling laat de relevantie van dit onderzoek zien en kan als volgt worden geformuleerd:

De aansluitende hoofdvraag luidt:

Om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag is deze opgesplitst in zes deelvragen:

1. Welke kwantitatieve definities van het micro, klein en middelgroot bedrijf worden gebruikt in de literatuur, in Nederland en andere landen?

De eerste deelvraag wordt gesteld om een indruk te krijgen over het gebruik van kwantitatieve definities van het MKB in de literatuur, in Nederland en in de wereld. Op basis van deze definities wordt gekeken uit welke onderdelen een kwantitatieve definitie bestaat en welke onderwerpen een rol spelen bij het ontwikkelen en meten van kwantitatieve grenzen.

2. Welke factoren bepalen de validiteit van een kwantitatieve definitie?

Niet elke kwantitatieve definitie zal voor elk onderzoek geschikt (valide) zijn. In deze vraag wordt gekeken welke factoren de validiteit van de kwantitatieve definitie bepalen.

3. Welke theoretische variabelen hebben invloed op bedrijfsomvang en welke ‘bruikbare’ kwantitatieve grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf kunnen hiermee worden beredeneerd?

Op basis van deze deelvraag wordt gekeken welke theoretische variabelen invloed uitoefenen op bedrijfsomvang. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van aanverwante vakgebieden van de bedrijfskunde (economie, psychologie en sociologie). Op basis van theoretische variabelen wordt gekeken of er een samenhang bestaat tussen bedrijfsomvang en bedrijfskenmerken. Verder wordt gekeken of er met theoretische variabelen bruikbare grenzen voor het micro, kleine en middelgroot bedrijf kunnen worden beredeneerd.

Het doel van dit onderzoek is het aantonen van een samenhang tussen bedrijfsomvang en bedrijfkenmerken. De bedrijfskenmerken kunnen vervolgens worden gebruikt om de kwantitatieve grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf te beredeneren.

Waar kunnen de kwantitatieve grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf in Nederland worden gelegd?

(11)

4. Welke bedrijfskenmerken hangen in empirisch onderzoek samen met bedrijfsomvang en welke ‘bruikbare’ kwantitatieve grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf kunnen hiermee worden beredeneerd?

In deze deelvraag wordt gezocht naar bedrijfskenmerken die volgens empirisch onderzoek samenhangen met bedrijfsomvang. Als deze samenhang aanwezig is, kunnen wellicht omslagpunten in bedrijfsomvang worden gevonden waarbij deze bedrijfskenmerken veranderen. Deze omslagpunten zouden vervolgens gebruikt kunnen worden om de grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf te beredeneren.

5. Hoe kan een kwantitatieve definitie ontwikkeld worden voor het micro, klein en middelgroot bedrijf in verschillende situaties?

Met behulp van deze deelvraag wordt gekeken of op basis van deelvraag 1 tot en met 4 een manier kan worden bedacht waarmee het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie voor het micro, kleine en middelgroot bedrijf in diverse situaties kan worden ondersteund.

6. Hoe zou verder onderzoek gedaan kunnen worden om kwantitatieve grenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf te bepalen?

Met deze vraag wordt gekeken in hoeverre dit onderzoek verder kan worden uitgebreid. Daarnaast wordt gekeken of er andere manieren kunnen worden gebruikt om de kwantitatieve grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te beredeneren.

Voor dit onderzoek gelden de volgende randvoorwaarden:

• Het onderzoek moet uiterlijk voor september 2006 worden afgerond.

• De scriptie moet voldoen aan de scriptie-eisen zoals die zijn gesteld door de master Small Business & Entrepreneurship.

1.3 Onderzoekstype

Dit onderzoek kan worden gekenmerkt als een zuiver wetenschappelijk onderzoek. Producten van zuiver wetenschappelijk onderzoek worden door De Leeuw (2003) gezien als uitspraken, theoretische kennisproducten en modellen. In deze scriptie wordt getracht om een theoretisch kennisproduct te ontwikkelen, waarmee andere onderzoekers deze kennis empirisch kunnen testen.

1.4 Methodologie

Dit onderzoek zal volledig bestaan uit een literatuurstudie. Om relevante en doelgerichte literatuur over theoretische bedrijfskenmerken te vinden is gebruik gemaakt van aanverwante vakgebieden van de bedrijfskunde (economie, psychologie en sociologie). Voor empirische bedrijfskenmerken is gebruikt gemaakt van de meest relevante tijdschriften op het gebied van Small Business &

(12)

Entrepreneurship. Zo zijn voor dit onderzoek in ieder geval de laatste vijf jaargangen van “Journal of Small Business Management”, “Small Business Economics”, “International Small Business Journal”, “Journal of Business Venturing” en “Entrepreneurship Theory and Practice” doorzocht. Daarnaast is gebruik gemaakt van zoekmachines om aanvullende literatuur te vinden. Hierbij moet gedacht worden aan de zoekmachine ‘Ebsco’ van de Rijksuniversiteit Groningen. Ook zoekmachines op internet zoals ‘google’ zijn gebruikt om aanvullende literatuur en onderwerpen te verzamelen. De meest gebruikte zoekterm was ‘firm size’ en ‘group size’.

1.5 Onderzoeksmodel

In dit onderzoek wordt getracht om de kwantitatieve grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te bepalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het onderzoeksmodel in figuur 1. Voordat dit onderzoeksmodel wordt besproken is het belangrijk om de grenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf nader uit te leggen. In dit onderzoek wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen:

- De ondergrens van het MKB: De ondergrens van het MKB is gelijk aan de ondergrens van het

microbedrijf.

- Bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf: De bovengrens van het middelgroot

bedrijf is gelijk aan de bovengrens van het MKB. De ondergrens van het middelgroot bedrijf is gelijk aan de bovengrens van het kleinbedrijf et cetera. Het onderzoeksmodel in figuur 1 richt zich alleen op de bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf (de ondergrenzen van het grootbedrijf, middelgrootbedrijf en kleinbedrijf). In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de ondergrens van het microbedrijf (MKB). Daar wordt echter geen gebruik gemaakt van dit onderzoeksmodel.

Figuur 1: Onderzoeksmodel

Het uitgangspunt van dit onderzoeksmodel is dat het micro, klein, middelgroot en grootbedrijf over verschillende bedrijfskenmerken beschikken. Er bestaat een goede kans dat deze bedrijfskenmerken

Micro Middelgroot Groot Klein Stap 2: Empirische Bedrijfs-kenmerken Bedrijfs- omvang Stap 1: Variabelen die bedrijfsomvang beïnvloeden Z Y X X = bovengrens microbedrijf Y = bovengrens kleinbedrijf Z = bovengrens middelgroot bedrijf

(13)

samenhangen met bedrijfsomvang. In ‘stap 1’ zal uit de theorie moeten blijken of dit uitgangspunt ondersteund kan worden. Dit wordt gedaan door te kijken welke variabelen invloed uitoefenen op bedrijfsomvang. Als door middel van theoretische variabelen aangegeven kan worden dat er een samenhang bestaat tussen bedrijfskenmerken en bedrijfsomvang, dan kunnen deze variabelen gebruikt worden om de bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te onderbouwen. Vervolgens wordt in ‘stap 2’ gekeken welke bedrijfskenmerken volgens empirisch onderzoek samenhangen met bedrijfsomvang. Als in de empirie aangegeven kan worden bij welke bedrijfsomvang (omslagpunten) deze kenmerken veranderen, dan kunnen de bovengrenzen van het micro, klein, middelgroot bedrijf empirisch worden onderbouwd. In het onderzoeksmodel worden de bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf respectievelijk aangegeven met X, Y en Z. Een complex vraagstuk ontstaat als er meerdere omslagpunten kunnen worden gevonden. Er zal in dat geval bepaald moeten worden welke omslagpunten het beste gebruikt kunnen worden, of er zal aangegeven moeten worden welke omslagpunten wanneer relevant zijn.

1.6 Opbouw

scriptie

De scriptie is opgebouwd rond de zes deelvragen en het onderzoeksmodel in figuur 1. In hoofdstuk 2 wordt eerst bekeken welke onderwerpen van belang zijn bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie voor het micro, klein en middelgroot bedrijf en wat de gevolgen hiervan zijn op de diverse onderdelen van een kwantitatieve definitie. Tevens wordt hier gekeken welke ondergrenzen van het microbedrijf (MKB) gebruikt kunnen worden.

In hoofdstuk 3 wordt gekeken of de samenhang tussen bedrijfsomvang en bedrijfskenmerken theoretisch kan worden ondersteund. Dit wordt gedaan door te kijken welke variabelen invloed kunnen hebben op de bedrijfsomvang. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van aanverwante vakgebieden van de bedrijfskunde. Op basis van de gevonden theoretische variabelen kunnen bovengrenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf worden beredeneerd.

In hoofdstuk 4 wordt onderzocht welke bedrijfskenmerken in empirisch onderzoek samenhangen met bedrijfsomvang. Hierbij wordt gekeken of er omslagpunten in bedrijfsomvang bestaan waarbij kenmerken veranderen. Deze omslagpunten kunnen gebruikt worden als bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf.

In hoofdstuk 5 wordt op basis van de resultaten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 een ontwerpmethodologie ontwikkeld die kan helpen bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie voor het micro, klein en middelgroot bedrijf.

In hoofdstuk 6 worden de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek besproken. Verder worden andere onderzoeksmanieren besproken om de bovengrenzen van het micro, klein en middelgroot bedrijf te bepalen.

(14)

2.

BASISONDERDELEN VAN EEN KWANTITATIEVE DEFINITIE

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt gekeken welke onderwerpen van belang zijn bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie voor het micro, klein en middelgroot bedrijf en wat de gevolgen hiervan zijn op de diverse onderdelen van een kwantitatieve definitie. In paragraaf 2.2 wordt eerst de diversiteit van het MKB besproken. Vanwege deze diversiteit is namelijk elke kwantitatieve definitie onderhevig aan kritiek. In paragraaf 2.3 wordt vervolgens overgegaan op een belangrijk onderdeel van een kwantitatieve definitie, namelijk bedrijfsomvang. Diverse indicatoren kunnen gebruikt worden om bedrijfsomvang te meten. In paragraaf 2.4 wordt geïnventariseerd welke kwantitatieve definities van het MKB worden gebruikt in de literatuur, Nederland en de wereld. Op basis van bestaande definities wordt in paragraaf 2.5 gekeken welk onderwerpen relevant zijn bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie. In paragraaf 2.6 wordt gekeken welke factoren de validiteit van een kwantitatieve definitie bepalen. In paragraaf 2.7 zal een overzicht worden gegeven welke onderdelen aandacht verdienen bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie en welke onderwerpen daarbij van belang zijn. In paragraaf 2.8 zal tenslotte een conclusie worden getrokken over de bevindingen.

2.2

Diversiteit van het MKB

Als over ‘het MKB’ wordt gesproken, lijkt het vaak over één categorie te gaan waarbij alle bedrijven dezelfde kenmerken hebben. Zo wordt vaak gezegd dat ‘het MKB’ informeel is en geen gebruik maakt van een ondernemingsstructuur. Volgens Kotey en Slade (2005) zijn bedrijven in het MKB echter complex en gevarieerd. Het is dan ook de vraag of het MKB als één zinvolle categorie bestaat. Volgens Jacobs(2002) is er een hemelsbreed verschil in MKB-bedrijven. Zo wordt een ‘klein’ bedrijf grotendeels informeel aangestuurd door een individuele ondernemer, terwijl een ‘middelgroot’ bedrijf meer gebruik maakt van professioneel management.

Nooteboom (2003) noemt een aantal oorzaken voor de diversiteit van het MKB.

- Ruimte voor variatie: bedrijven kunnen meer of minder afhankelijk zijn van belanghebbenden

(banken, leveranciers, et cetera). Hoe meer men afhankelijk is, hoe minder ruimte men heeft om zich vrij te bewegen. Een groot bedrijf is over het algemeen afhankelijker van belanghebbenden dan het MKB. Het MKB geniet daarmee meer ruimte voor variatie.

- Gebruik van ruimte: een ondernemer in het MKB kan in grote mate bepalen hoe zijn bedrijf eruit

ziet. Door de grote betrokkenheid van een ondernemer in het MKB komt zijn gedrag en houding vaak tot uiting in het bedrijf. Zo zullen groeiambitie van een ondernemer vertaald kunnen worden in een hogere bedrijfsomvang. Het gedrag en de houding van een ondernemer kan tot uiting komen in de

(15)

bedrijfscultuur. Doordat elke ondernemer deze ruimte anders gebruikt is de diversiteit in het MKB groot.

Vanwege de diversiteit in bedrijfskenmerken kan het MKB niet als één zinvolle categorie worden gezien. Daarom wordt in het MKB vaak onderscheid gemaakt tussen het micro, kleine en middelgroot bedrijf. Een complex vraagstuk is wanneer een bedrijf gedefinieerd moet worden als micro, klein of middelgroot bedrijf?

Om onderscheid te maken tussen het micro, klein, middelgroot en groot bedrijf zou men de algemene kenmerken van het MKB kunnen gebruiken. Nooteboom (2003) benadrukt bijvoorbeeld

kleinschaligheid, persoonlijkheid en onafhankelijkheid als algemene kenmerken die fundamenteel zijn

voor het MKB. Bolton (1971) gebruikt klein marktaandeel, gemanaged op een persoonlijke manier en

onafhankelijkheid als algemene kenmerken van het MKB. Deze kenmerken onderscheiden het MKB

ten opzichte van het grootbedrijf, maar laten niet duidelijk zien waar de grenzen in kleinschaligheid, persoonlijkheid en onafhankelijkheid liggen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf.

Het onderscheid tussen het micro, klein, middelgroot en groot bedrijf zou ook gemaakt kunnen worden door te kijken naar kenmerken die meer gerelateerd kunnen worden aan een bedrijf (zogenaamde specifieke bedrijfskenmerken). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gedrag in een bedrijf, de ondernemingsstructuur, de bedrijfscultuur en de bedrijfsstrategie. Omdat deze kenmerken per bedrijf aantoonbaar verschillen, is het eenvoudiger om een onderscheid te maken tussen groepen bedrijven die over dezelfde specifieke bedrijfskenmerken beschikken. Het micro, klein en middelgroot bedrijf zou dus het ‘beste’ gedefinieerd kunnen worden op basis van specifieke bedrijfskenmerken.

Een nadeel van een definitie op basis van specifieke bedrijfskenmerken, is dat het veel tijd kost om deze kenmerken bij een bedrijf te meten. Daarom wordt in veel onderzoek gebruik gemaakt van een kwantitatieve definitie. Kwantitatieve definities zijn eenvoudiger toe te passen en zijn statistisch beter hanteerbaar. Bij een kwantitatieve definitie wordt het micro, klein, middelgroot gedefinieerd op basis van bedrijfsomvang. Dit klinkt eenvoudig, maar in de komende paragrafen zal blijken dat bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie met veel onderwerpen rekening moet worden gehouden.

2.3

Indicatoren om Bedrijfsomvang te meten

Bedrijfsomvang is in veel kwantitatieve definities een belangrijk onderdeel, omdat bedrijven aan de hand van hun bedrijfsomvang worden gedefinieerd als micro, klein of middelgroot bedrijf. Volgens Kimberly (1976) kan bedrijfsomvang aan de hand van vier indicatoren worden gemeten.

- Beschikbaar personeel: in dit aspect van bedrijfsomvang wordt rekening gehouden met het feit dat

op elk gegeven moment een bedrijf gekenmerkt wordt met een bepaald aantal werknemers om het werk te doen. De hoeveelheid beschikbaar personeel kan daarmee als indicator voor bedrijfsomvang

(16)

worden gebruikt. Hoe de parttimers en uitzendkrachten kunnen worden meegerekend wordt later in dit hoofdstuk behandeld.

- Fysieke capaciteit: bedrijven kunnen gedurende hun bestaan gelimiteerd worden door de fysieke

capaciteit van het bedrijf. Denk bijvoorbeeld aan het aantal bedden in een ziekenhuis. Bedrijfsomvang kan worden gemeten door het aantal bedden te tellen.

- Organisatie input en output: met de in- en output van een organisatie wordt inzicht verkregen in de

bedrijfsactiviteiten gedurende een bepaalde periode. Bij input kan men bijvoorbeeld denken aan het aantal studenten dat elk jaar de universiteit betreedt. Bij output kan gedacht worden aan het aantal verkochte producten. De jaaromzet is een indicator van bedrijfsomvang die uit dit aspect kan worden afgeleid.

- Beschikbare middelen: met dit aspect wordt rekening gehouden met de hoeveelheid middelen die

op een zeker moment in een bedrijf aanwezig zijn. Afgeleide indicatoren voor het bepalen van bedrijfsomvang is winst en de balanstotaal.

Een nadeel voor indicatoren die op geld zijn gebaseerd is de inflatie (Burns en Dewhurst, 1989; Risseeuw, 2003). Bedrijfsomvang is hierdoor vaak aan verandering onderhevig.

Naast bovenstaande indicatoren maakt Gupta (1980) onderscheid in drie alternatieve benaderingen om bedrijfsomvang te meten. Dit zijn de componentenbenadering, de cyclische benadering en de energieke benadering.

- Componentenbenadering: in deze benadering wordt het aantal individuen geteld dat betrokken is in

het bedrijfsproces van input naar output. Deze benadering komt overeen met het gebruik van het beschikbaar personeel. Het voordeel van deze methode is de simpliciteit. Een nadeel van deze methode is de vraag welke personen moeten worden betrokken (Gupta, 1985) (zie ook paragraaf 2.4.3).

- Cyclische benadering: bedrijfsomvang wordt hier bepaald door de cyclus van bedrijfsactiviteiten en

de frequentie waarin deze cyclus zich herhaalt. Bij ziekenhuizen kan bijvoorbeeld het aantal patiënten worden gemeten dat jaarlijks wordt behandeld. Een voordeel van deze benadering is dat er rekening wordt gehouden met de efficiëntie binnen een bedrijf. Een ziekenhuis met bijvoorbeeld 50 werknemers kan bijvoorbeeld net zoveel patiënten behandelen als een bedrijf dat 70 werknemers heeft. In de cyclische benadering zouden ze dan dezelfde bedrijfomvang hebben, omdat alleen gekeken wordt naar efficiëntie.

- Energieke benadering: in de energieke benadering ligt de nadruk op de hoeveelheid energie

(middelen) die een organisatie binnenhaalt. Deze energie zou gereflecteerd kunnen worden door te meten in hoeverre machines worden gebruikt of de tijd dat werknemers bezig zijn in een proces. In het vervolg van dit onderzoek wordt bedrijfsomvang op basis van het beschikbare personeel (zie componentenbenadering) verder uitgewerkt, omdat deze eenvoudig is te interpreteren en uit onderzoek

(17)

blijkt dat er vaak weinig verschil is met andere indicatoren voor bedrijfsomvang (Meijaard e.a., 2002; Kimberly, 1976). Daarnaast is beschikbaar personeel niet onderhevig aan inflatie waardoor de grenzen die later worden bepaald stabiel kunnen blijven.

2.4 Diversiteit

Kwantitatieve

Definities

Naast het bepalen van een indicator voor bedrijfsomvang zal rekening moeten worden gehouden met andere onderwerpen die relevant zijn bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie. In deze paragraaf wordt eerst een impressie gegeven welke kwantitatieve definities in de literatuur, in Nederland en de wereld voorkomen om het micro, klein en middelgroot bedrijf af te bakenen.

2.4.1 Literatuur

In MKB-literatuur worden verschillende kwantitatieve definities gebruikt om categorieën van het MKB te onderscheiden. Bolton (1971) gebruikt meerdere definities voor kleine bedrijven in verschillende sectoren. Zo gebruikt hij voor fabrikanten een bovengrens van 200 werknemers, terwijl voor de constructie- en mijnindustrie een bovengrens van 25 werknemers wordt gehanteerd. De Britse Companies Act van 1985 gebruikt een bovengrens van 250 en 50 werknemers om onderscheid te maken tussen middelgrote en kleine bedrijven (Burns en Dewhurst, 1989).

In Van Der Wilde (1978) worden definities ontleend aan de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. Ambachtsbedrijven tot 50 werkzame personen worden tot het MKB gerekend. Voor metaalambacht geldt een grens van 25 werkzame personen. Ook in de detailhandel, de horeca, het vervoer en de industrie worden verschillende kwantitatieve definities gebruikt. In recente literatuur wordt geschreven dat bedrijven met minder dan 10 werknemers in Nederland worden gedefinieerd als kleinbedrijf (Nooteboom, 2003). Bedrijven met 10 tot 100 werknemers worden hier gedefinieerd als middelgroot bedrijf (zie ook paragraaf 2.4.2).

Bovendien wordt in wetenschappelijke tijdschriften een diversiteit aan kwantitatieve definities van het MKB gevonden.Arvanitis (1997) gebruikt bijvoorbeeld in het tijdschrift “Small Business Economics’ een bovengrens van 50 werknemers om zeer kleine bedrijven aan te duiden. Voor kleine bedrijven wordt door de auteur een bovengrens gehanteerd van 200 werknemers, terwijl bedrijven met meer dan 500 werknemers als groot worden gedefinieerd.

Kotey en Slade (2005) definiëren in het tijdschrift “Journal of Small Business Management” bedrijven met minder dan 5 werknemers als microbedrijven. Bedrijven met 5 tot 20 personen worden gedefinieerd als kleine bedrijven. Er wordt een ondergrens van 100 werknemers gehanteerd voor grote bedrijven.

Gray en Mabey (2005) definiëren in het tijdschrift “International Small Business Journal” bedrijven met 20 tot 100 werknemers als een klein bedrijf. Bedrijven die meer dan 500 werknemers hebben, worden in dit artikel gezien als groot. In tabel 1 is een overzicht gegeven van deze definities. Arvanitis

(18)

(1997) en Gray en Mabey (2005) geven geen onderbouwing voor het gebruik van de gegeven grenzen. In het geval van Kotey en Slade (2005) wordt de definitie gerelateerd aan de definitie zoals die wordt gebruikt door het Australisch Bureau voor de Statistiek.

Tabel 1: Voorbeelden kwantitatieve definities literatuur (aantallen zijn werknemers)

Micro Klein Middelgroot

Arvanitis (1997) <50 <200 <500

Kotey en Slade (2005) <5 <20 <100

Gray en Mabey (2005) <20 <100 <500

2.4.2 Nederland

In Nederland zijn er diverse overheidsinstanties en instituten die onderzoek doen naar het MKB. De meest bekende zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)1, het Economisch Instituut voor het

Midden- en Kleinbedrijf (EIM)2 en MKB-Nederland3. Het CBS beschouwt bedrijven met minder dan

10 werknemers als kleinbedrijf. Bedrijven met 10 tot 100 werknemers worden gezien als middelgroot bedrijf. In EIM-onderzoek door Folkeringa e.a. (2004) worden bedrijven met 0 tot 10 werknemers beschouwd als microbedrijven. Een klasse van 10 tot 50 werknemers wordt gebruikt voor kleine bedrijven. Bedrijven met 50 tot 100 werknemers worden gezien als middelgroot. Ander onderzoek van het EIM (Oudmaijer, 2005) beschouwt bedrijven met 0 tot 10 werknemers als een klein bedrijf en bedrijven met 10 tot 100 werknemers als middelgroot bedrijf. De Koninklijke Vereniging MKB-Nederland hanteert voor het midden- en kleinbedrijf een bovengrens van 250 werknemers en bedrijven met hooguit 50 werknemers worden als klein beschouwd. Over het algemeen wordt in Nederland een bovengrens van 100 werknemers gebruikt voor het Midden- en Kleinbedrijf.

2.4.3 Wereld

Ook door landen worden er verschillende definities gebruikt voor het micro, klein, middelgroot en groot bedrijf. Zo hanteert de Europese Commissie per 1 januari 2005 een nieuwe definitie van het MKB in Europa (tabel 2). Deze definitie moet zorgen dat alleen ‘echte’ MKB’ers profiteren van specifieke Europese maatregelen (Van Veldhoven, 2004). Het doel van de Europese definitie is om entrepreneurship, investeringen en groei van het MKB te promoten. De definitie is ontstaan na uitvoerig overleg tussen de Europese Commissie, lidstaten en experts (Verheugen, 2005). Een bedrijf

1 Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft tot taak het verzamelen, bewerken en publiceren van

statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap.

2 Het Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (EIM) is hét MKB-kenniscentrum in Europa.

Beleidsonderzoek voor overheidsinstellingen, branche- en koepelorganisaties en intermediaire organisaties staat bij het EIM centraal.

3 MKB-Nederland is de organisatie van ondernemers die per branche of per regionale/lokale vereniging zijn

aangesloten en die met de overheid overlegt, onderhandelt en samenwerkt teneinde wetgeving en regels zo gunstig mogelijk af te stemmen op de wensen en belangen van het Midden- en Kleinbedrijf

(19)

wordt gecategoriseerd als micro, klein of middelgroot als deze voldoet aan de werknemerscriteria en aan de criteria van jaaromzet óf balanstotaal.

Tabel 2: Kwantitatieve definities EU (bron: Verheugen, 2005)

Categorie onderneming Werkzame

personen Jaaromzet of jaarlijks balanstotaal Middelgroot < 250 ≤ € 50 mln. ≤ € 43 mln. Klein < 50 ≤ € 10 mln. ≤ € 10 mln. Micro < 10 ≤ € 2 mln. ≤ € 2 mln.

In tabel 3 is een beknopt overzicht gegeven van officieel gebruikte kwantitatieve definities in diverse landen. Het model is bijgewerkt tot 7 februari 2006. Bij elk land staat aangegeven waar de informatie is verkregen. In bijlage 1 is een uitgebreid overzicht van deze tabel weergegeven en worden bovendien de afkortingen uit tabel 3 besproken. Opgemerkt dient te worden dat de gegevens in tabel 3 zijn verkregen door diverse instanties met elk haar eigen meetmethode.

Tabel 3: Kwantitatieve definities in de wereld (Bron: Kozak, 2006)

Micro Klein Middelgroot Micro Klein Middelgroot

Argentinië 1998 IADB 1-5 6-200 n/a Nederland 2003 EC 0-9 10-49 50-249

Australië 2004 ABS 0-4 5-19 20-199 Mexico 2004 OECD 1-10 11-49 50-199

Oostenrijk 2004 AISR 1-9 10-49 50-249 Nieuw Zeeland 2003 NZMED 0-9 10-99 100-499

Brazilië 2001 IBGE 0-9 10-49 50-249 Singapore 2003 SDS 10-99

Canada 2004 INDCA 0-4 5-99 100-499 Zuid Afrika 1997 NTSA 0-9 10-49 50-100

Hong Kong 2003 ACTET 10-99 Spanje 2004 INE 0-9 10-49 50-199

Israel 2004 ICBS 0-9 10-49 50-100 Zweden 2004 SWSCB 0-9 10-49 50-199

Italië 2003 EC 0-9 10-49 50-249 Thailand 2002 ACTET 1-9 10-49 50-199

Jamaica 1996 IADB 1-2 3-4 5-9 Tunesië 1999 UNIDO <10 10-49 50-99

Japan 2004 SBJP 1-4 5-19 20-299 Turkije 2000 OECD 1-9 10-49 50-249

Jordanië 2003 DOS 1-4 5-19 20-99 Arabische Emiraten 1995 HSBC 0-9 10-49 50-499 Luxemburg 2004 PSL 0-9 10-49 50-99 Verenigd Koninkrijk 2003 SBS 0-9 10-49 50-249 Macedonië 2000 KFW 0-9 10-49 50-249 Verenigde Staten 2002 USCB 0-9 10-99 100-499

Bron data (aantal werknemers)MKB definities

0-9 0-9 Land Jaar data Bron data MKB definities

(aantal werknemers) Land

Jaar data

In tabel 3 blijken de bovengrenzen voor het microbedrijf te variëren van 4 tot 10 werknemers. Voor kleine bedrijven wordt veelal een bovengrens gehanteerd van 50 werknemers met uitzondering van Japan en Jordanië die een bovengrens van 20 werknemers hanteren. Bovengrenzen van 100 werknemers in Israël en Hong Kong tot 500 werknemers in de Verenigde Staten definiëren het middelgroot bedrijf. Grote uitzondering in de tabel is Jamaica. Bedrijven met 5 tot 9 werknemers worden daar tot het grootbedrijf gerekend, terwijl deze bedrijfsomvang door andere landen vaak tot het microbedrijf worden toegekend. Bovendien maken niet alle landen gebruik van het onderscheid tussen micro, kleine en middelgrote bedrijven. Hong Kong en Singapore maken alleen onderscheid tussen middelgrote en kleine bedrijven.

(20)

2.5

Relevante Onderwerpen bij het Ontwikkelen van Kwantitatieve Definitie

In de voorgaande paragraaf is gebleken dat kwantitatieve definities van het MKB in de literatuur, Nederland alsmede in de gehele wereld sterk uiteenlopen. In deze paragraaf worden onderwerpen besproken die relevant zijn bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie.

2.5.1 ZZP’ers

Het eerste onderwerp dat relevant is bij het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie zijn de zelfstandigen zonder personeel (ZZP). De groep ZZP’ers is belangrijk voor het bepalen van de ondergrens van het microbedrijf (MKB). Australië, Brazilië en Canada gebruiken bijvoorbeeld 0 werknemers als ondergrens van het microbedrijf (zie tabel 3). Met deze ondergrens zouden ZZP’ers tot het microbedrijf (en MKB) behoren. Turkije en Argentinië daarentegen gebruiken een ondergrens van 1 werknemer. Hierbij worden ZZP’ers in eerste instantie buiten de definitie van het MKB gelaten, omdat ZZP’ers geen werknemers in loondienst hebben. Dit maakt het complex om definities en gegevens te vergelijken.

De complexiteit wordt nog groter als de vraag gesteld wordt of een ZZP’er zelf als ondernemer of werknemer moet worden beschouwd.

Vroonhof e.a. (2001) geven de volgende kenmerken van een ZZP’er: - ZZP’ers hebben geen werknemers in dienst.

- ZZP’ers werken voor één of enkele opdrachtgevers, waarbij één opdrachtgever overheerst. - ZZP’ers hebben geen of in zeer beperkte vorm een eigen bedrijfsruimte.

In Nederland worden onder het begrip ZZP’er niet alleen personen bedoeld die zelfstandig een bedrijf voeren zonder personeel, zoals de definitie doet denken. Met ZZP’ers doelt men op een deelgroep die in de schemerzone tussen zelfstandigheid en werknemerschap beweegt (Vroonhof e.a., 2001). Wat precies onder een ZZP’er moet worden verstaan is in Nederland nog onduidelijk. Het is dan ook van belang om bij een kwantitatieve definitie van het MKB aan te geven wat onder een ZZP’er wordt verstaan. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een werknemer door zijn werkgever wordt ‘gedwongen’ om als zelfstandige voor hem te gaan werken, om onder de werkgeverspremie uit te komen. In dit geval kan men afvragen of er nog sprake is van onafhankelijkheid en persoonlijkheid. De ZZP’er zou in dit geval meer als werknemer kunnen worden gezien. In de definitie van Nooteboom (1993) en Bolton (1971) waar onafhankelijkheid een belangrijk algemeen kenmerk is van het MKB, zouden deze ZZP’ers dan ook niet tot het MKB behoren.

Bij het CBS was de indeling van bedrijfsomvang traditioneel gebaseerd op het aantal werknemers in loondienst. Bij het CBS worden ZZP’ers niet gezien als werknemer. Dit betekent dat ZZP’ers bij het CBS tot geen enkele groep zouden behoren. In tabel 4 blijken ZZP’ers een meerderheid te hebben in

(21)

het totaal aantal MKB-bedrijven (54%). Het wel of niet meenemen van ZZP’ers in een definitie kan dus grote gevolgen hebben over de gegevens die worden verkregen.

Tabel 4: Aantal bedrijven Nederland op basis van aantal werknemers

Jaar 0 1 tot 5 5 tot 10 10 tot 20 20 tot 50 50 tot 100 100 tot 200 200 tot 500 500 en meer Totaal 1994 303.395 194.490 39.250 23.595 18.550 6.730 3.220 1.935 1.050 594.209 1995 289.280 203.535 40.085 24.450 18.425 6.790 3.245 1.980 1.115 590.900 1996 295.240 213.125 41.815 25.540 18.050 6.545 3.230 1.945 1.115 608.601 1997 286.280 234.245 47.370 27.215 17.815 6.580 3.185 1.985 1.165 627.837 1998 308.555 236.650 51.565 26.515 18.420 6.750 3.265 2.030 1.225 656.973 1999 320.500 236.405 49.995 26.515 19.030 6.770 3.380 2 015 1.250 665.844 2000 327.035 237.550 50.450 27.075 19.560 6.950 3.405 2 130 1.260 675.285 2001 325.150 243.900 52.540 27.990 20.285 7.050 3.400 2.185 1.335 685.836 2002 352.395 230.250 42.735 28.990 20.500 6.950 3.750 2.275 1.400 691.247 2003 353.050 223.740 43.640 29.435 20.725 7.065 3.920 2.275 1.400 687.253 2004 372.620 225.140 41.670 28.250 19.660 6.815 3.515 2.140 1.350 703.164 2005 384.840 225.065 44.855 27.905 18.860 6.610 3.360 2.080 1.340 716.920 Bijdrage 2005 54% 31% 6% 4% 3% 1% 0% 0% 0% Cumulatief 2005 85% 91% 95% 98% 99% 100% 100% 100%

(Bron: CBS StatLine, 2006, ‘Bedrijven naar aantal werkzame personen en economische activiteit)

Door deze problematiek maakt het CBS sinds 1999 net zoals de Europese Commissie (tabel 2) gebruik van een alternatieve indeling. In deze indeling worden bedrijven verdeeld op basis van ‘werkzame personen’. Het CBS verstaat onder werkzame personen alle personen die:

- betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week;

- arbeid verrichten waarvan de beloning weliswaar aan de registratie door fiscus en/of sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken, maar die op zichzelf genomen legaal is (‘zwarte arbeid’); - tijdelijk geen arbeid verrichten, maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet); - tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen (www.cbs.nl, 2006).

Bij deze definiëring worden ook ZZP’ers als werkzaam persoon beschouwd. Daardoor is er geen discussie meer of een ZZP’er als ondernemer of werknemer moet worden beschouwd. Indeling op basis van ‘werkzame personen’ is, ten opzichte van ‘aantal werknemers’, dan ook beter international vergelijkbaar (Kloek, 2002). Samengevat is er dus een verschil tussen ‘werknemers’ en ‘werkzame personen’. Bij werknemers worden alleen de personen geteld die in loondienst zijn. Bij werkzame personen worden personen geteld die meewerken in de organisatie. In tabel 5 is een overzicht gegeven van het aantal bedrijven op basis van werkzame personen.

Tabel 5: Aantal bedrijven Nederland op basis van aantal werkzame personen

Jaar 1 2 3 tot 5 5 tot 10 10 tot 20 20 tot 50 50 tot 100 100 en meer Totaal

1999 293.920 130.915 109.705 66.355 32.520 19.030 6.770 6.645 665.860 2000 299.565 126.620 113.495 69.250 33.180 19.560 6.950 6.800 675.420 2001 300.125 128.050 115.650 71.220 34.535 20.285 7.050 6.925 683.840 2002 329.310 116.920 113.465 60.695 33.980 20.500 6.950 7.430 689.250 2003 329.495 113.750 110.725 61.135 34.755 20.725 7.065 7.595 685.245 2004 350.825 113.135 110.400 59.885 33.440 19.660 6.815 7.000 701.160 2005 363.585 113.895 109.705 62.150 33.330 18.860 6.610 6.780 714.915 Bijdrage 2005 51% 16% 15% 9% 5% 3% 1% 1% Cumulatief 2005 67% 82% 91% 95% 98% 99% 100%

(22)

Als tabel 4 en 5 met elkaar worden vergeleken blijken er geen grote verschillen te zijn. Het verschil van ongeveer 21.000 ZZP’ers tussen tabel 4 en 5 in 2005 kan worden verklaard door meewerkende gezinsleden die in tabel 4 niet worden gezien als werknemer (niet in loondienst), maar in tabel 5 wel worden beschouwd als werkzaam persoon (werken wel mee in de onderneming). Bij een bovengrens van 100 werknemers of 100 werkzame personen draagt het MKB in beide tabellen 99% bij aan het totaal aantal bedrijven. Om de meeste ZZP’ers uit te sluiten van het MKB zou de ondergrens bij aantal werknemers bij 1 werknemer komen te liggen. Bij werkzame personen zal deze ondergrens bij 2 moeten liggen.

2.5.2 Parttimers

en

uitzendkrachten

Het tweede onderwerp heeft betrekking op parttimers en uitzendkrachten. In veel gevonden definities in paragraaf 2.4 blijkt namelijk niet in hoeverre parttimers en uitzendkrachten worden meegenomen in de meting. Eerder werd al genoemd dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen ‘aantal werknemers’ en ‘werkzame personen’. Daarnaast kan er ook gesproken worden over fulltime equivalent (fte). Hierbij wordt het absolute aantal werknemers óf werkzame personen omgerekend naar volledige arbeidsjaren. Uitzendkrachten en overig ingeleend personeel worden hierbij ook meegerekend. In literatuur blijken echter ook andere methoden worden gebruikt om parttimers in onderzoek mee te nemen. Geeraerts (1984) gebruikt bijvoorbeeld in zijn onderzoek een meting van fulltime werknemers plus de helft van het aantal parttime werknemers als bedrijfsomvang.

2.5.3 Particuliere en niet-particuliere sectoren

Het derde onderwerp heeft betrekking op de vraag welke sectoren worden gemeten in het MKB. Wordt bijvoorbeeld elke sector betrokken of zijn er sectoren die er buiten gelaten worden, maar die wel een aanmerkelijk aandeel in het MKB zouden hebben volgens een kwantitatieve definitie. Het bedrijfsleven bestaat uit particuliere bedrijven en niet-particulieren bedrijven (Bangma en Peeters, 2003). Een particulier bedrijf wordt gezien als een bedrijf met een winstoogmerk, waarbij prijs- en inkomensvorming door de markt worden bepaald en waarbij er geen grote overheidsbemoeienis is. Onder deze definitie behoren: de industrie, bouwsector, groothandel, detailhandel, horeca, autosector, transport- en communicatiesector, en de financiële, zakelijke en persoonlijke dienstverlening. Onder niet-particulier behoren: landbouw/visserij, delfstofwinning, openbaar nut, openbaar vervoer, exploitatie onroerend goed, maatschappelijke diensten, gezondheidszorg. Alleen actieve bedrijven uit het particuliere bedrijfsleven worden in Nederland tot het MKB gerekend. In Engeland wordt de gehele private sector meegenomen (www.sbs.gov.uk, 2006). Daarmee worden overheidsbedrijven en bedrijven zonder winstoogmerk niet meegenomen. Door de privatisering van afgelopen jaren behoren veel niet-particuliere bedrijven in Nederland nu wel tot de particuliere sector. Hierdoor ontstaat er een verschuiving van bedrijven die tot het MKB worden gerekend. Het kan bovendien voorkomen dat bedrijven die in Nederland niet tot het particuliere bedrijfsleven behoren wel in het buitenland tot het

(23)

particuliere bedrijfsleven behoren. Hierdoor is het complex om definities met elkaar te vergelijken waarvan de achtergrond onbekend is. Het is dus belangrijk om aan te geven welke sectoren tot het MKB worden gerekend.

Doordat bovenstaande onderwerpen bij veel kwantitatieve definities onvoldoende worden toegelicht, is het voor anderen moeilijk om een vergelijking in definities te maken en conclusies te verbinden aan de verkregen gegevens. Ook voor onderzoekers zelf kan het niet definiëren van bovenstaande onderwerpen voor tegenstrijdige situaties zorgen. Een goed voorbeeld is de definitie die voor het MKB wordt gehanteerd door MKB-Noord (www.mkbnoord.nl, 18 mei 2006). Deze instantie rekent bedrijven met 1 tot 250 werknemers tot het MKB. De ondergrens van 1 werknemer betekent dat ZZP’ers niet worden meegerekend. Verder wordt gezegd dat 99% van de particuliere bedrijven behoort tot het MKB. Door deze uitspraak worden ZZP’ers wél betrokken (zie tabel 4). Dit betekent dat ze een ondergrens van 0 werknemers hadden moeten hanteren óf werkzame personen in plaats van werknemers. Een duidelijke definiëring van de indicator van bedrijfsomvang en ZZP’ers had deze situatie dus kunnen voorkomen.

2.6

Factoren voor een Valide Kwantitatieve Definitie

Vanwege de diversiteit van kwantitatieve definities en de onderwerpen waarmee rekening moet worden gehouden, is het maken van een kwantitatieve definitie niet eenvoudig. Een kwantitatieve definitie zal dan ook niet in elk onderzoek even geschikt (valide) zijn. Een kwantitatieve definitie is valide wanneer deze is afgestemd op vier factoren:

- Het doel: validiteit van de definitie hangt af van het doel van het onderzoek (Nooteboom, 2003). Het

doel kan bijvoorbeeld zijn om de bijdrage van micro, kleine- en middelgrote bedrijven aan de economie te meten. Een ander doel kan zijn om gedrag, structuur en strategie te meten in het MKB.

- De situatie: hierbij is het voornamelijk van belang in welke sector wordt gemeten. Als een sector

kapitaalintensief is, dan zou gekozen kunnen worden om het MKB op te delen naar balanstotaal. Als de sector meer arbeidsintensief is kan gekozen worden om aantal werknemers als indicator van bedrijfsomvang te gebruiken.

- Perspectief: het perspectief dat een onderzoeker of instelling heeft ten opzichte van het MKB kan

ook een factor zijn. Het perspectief kan bijvoorbeeld zijn dat een microbedrijf gezien wordt als een bedrijf met minder dan 10 werknemers. Wordt een microbedrijf gezien als een bedrijf met specifieke bedrijfskenmerken, dan zullen deze kenmerken omgezet moeten worden in kwantitatieve maatstaven. Ziet een onderzoeker een bedrijf met 100 werknemers, die dezelfde productiehoeveelheid heeft als een bedrijf met 50 werknemers, als groter of als minder efficiënt (Gupta, 1980)?

- Eerder onderzoek: als laatste moet men rekening houden met onderzoek dat al eerder is verricht.

(24)

moeten worden om dezelfde definitie te hanteren of een andere methode te kiezen die de eerdere definities zo goed mogelijk kan weerleggen.

2.7

Overzicht Onderdelen van een Kwantitatieve Definitie

Op basis van verkregen informatie kan het onderstaande model worden gebouwd (figuur 2). Als het doel, de situatie, het perspectief en eerder onderzoek zijn beschreven of gedefinieerd, kan de indicator van bedrijfsomvang worden afgestemd. Hier kan men kiezen om op basis van aantal werknemers, omzet, winst, balanstotaal, of een combinatie te meten.

Vervolgens kan een meeteenheid worden gekozen. Een belangrijke keuze bij aantal werknemers is het wel of niet betrekken van ZZP’ers in de definitie. Het wel of niet meenemen van ZZP’ers heeft gevolgen voor de ondergrens van het microbedrijf (MKB). Daarnaast moet men ook beoordelen op welke wijze en in hoeverre parttimers en uitzendkrachten worden betrokken in de definitie. Dit heeft gevolgen op de meeteenheid die wordt gekozen. Pas als alle variabelen zijn overwogen en gedefinieerd kan een definitie van het MKB valide zijn.

Figuur 2: Onderdelen van een kwantitatieve definitie

2.8 Conclusie

Er blijken veel kwantitatieve definities van het MKB te bestaan. Het was bekend dat het MKB in de literatuur, in Nederland en de wereld niet eenduidig wordt gedefinieerd. Dat de kwantitatieve

Situatie Perspectief Meeteenheid Aantal werknemers Winst/Omzet/Balans- totaal/Combinatie Overig…. ZZP? FT/PT/Uitzend-krachten

Indicator van bedrijfsomvang

MKB Werkzame personen Aantal werknemers FTE

Micro Klein Middelgroot

Eerder onderzoek Doel

(25)

definities van het micro, klein en middelgroot bedrijf echter zo sterk uiteenlopen was niet bekend. Ook was niet bekend dat het ontwikkelen van een kwantitatieve definitie zo complex is. Naast het doel van het onderzoek, de situatie, het perspectief van het MKB en aansluiting bij eerder onderzoek, moet ook rekening worden gehouden met het al of niet meenemen van ZZP’ers, parttimers en uitzendkrachten. In veel onderzoek is niet te achterhalen hoe deze onderwerpen zijn behandeld bij de keuze voor een kwantitatieve definitie. Het is dan ook moeilijk om te bepalen of definities zijn gebruikt omdat ze het ‘beste’ aansluiten bij de situatie van het onderzoek, of dat er een definitie wordt gebruikt omdat die in ook in andere onderzoeken wordt toegepast. Bovendien kan een definitie zijn gekozen uit willekeur of gemakzucht. Door het ontbreken van dergelijke achtergrondinformatie en de motivatie voor de keuze van een definitie, wordt het interpreteren van kwantitatieve definities en het vergelijken van gegevens onmogelijk gemaakt. Elke onderzoeker zou dus heel duidelijk moeten zijn over de achtergrondinformatie van het onderzoek en welke definitie daarbij wordt gebruikt. De relevantie om in dit onderzoek te onderzoeken welke kwantitatieve definities gebruikt kunnen worden lijkt met de bovenstaande problematiek ondersteund.

Nu de relevante onderdelen van een kwantitatieve definitie bekend zijn, kan een basis worden gelegd voor een kwantitatieve definitie. Zo kan op basis van het doel, de situatie het perspectief en aansluiting op eerder onderzoek worden beargumenteerd welke indicator van bedrijfomvang en welke meeteenheid kan worden gebruikt. Ook kan de ondergrens van het microbedrijf (en MKB) worden bepaald door de vraag of ZZP’ers wel of niet meegenomen moeten worden in de definitie. Hoe deze onderdelen van de definitie kunnen worden ingevuld zal in hoofdstuk 5 worden besproken.

Één belangrijk onderdeel van de kwantitatieve definitie is echter nog niet besproken. Dat zijn de bovengrenzen die het micro, kleine en middelgroot bedrijf moeten afbakenen. Bij het beredeneren van de bovengrenzen in dit onderzoek, is het uitgangspunt dat bedrijfsomvang en bedrijfskenmerken samenhangen. In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden welke variabelen invloed hebben op de bedrijfsomvang. Hiermee wordt getracht om de samenhang tussen bedrijfsomvang en bedrijfskenmerken theoretisch te ondersteunen. Verder wordt gekeken of er bruikbare grenzen kunnen worden beredeneerd aan de hand van de gevonden variabelen. In het hoofdstuk dat daarop volgt wordt gekeken of er in empirisch onderzoek omslagpunten in de bedrijfsomvang kunnen worden gevonden waarbij bedrijfskenmerken veranderen. Ook deze omslagpunten kunnen gebruikt worden als bovengrenzen.

(26)

3.

VARIABELEN DIE BEDRIJFSOMVANG BEÏNVLOEDEN

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt gekeken welke theoretische variabelen invloed hebben op bedrijfsomvang. Hiermee wordt getracht om de samenhang tussen bedrijfskenmerken en bedrijfsomvang theoretisch te ondersteunen. Bovendien wordt er gekeken of op basis van theoretische variabelen, bovengrenzen voor het micro, klein en middelgroot bedrijf beredeneerd kunnen worden.

In paragraaf 3.2 worden eerst diverse groeimodellen besproken. Groei is namelijk noodzakelijk om in bedrijfsomvang te stijgen. Variabelen die invloed hebben op groei hebben daarmee ook invloed op de bedrijfsomvang. Verder lijkt de samenhang tussen bedrijfskenmerken en bedrijfsomvang door groeimodellen ondersteund te worden, omdat bedrijfskenmerken veranderen als een bedrijf groeit. In paragraaf 3.3 tot en met 3.5 worden variabelen gezocht in aanverwante vakgebieden van de bedrijfskunde (economie, psychologie, sociologie). In deze vakgebieden worden vier hoofdvariabelen genoemd die invloed kunnen hebben op bedrijfsomvang op sector- en ondernemingsniveau. Variabelen die bedrijfsomvang kunnen beïnvloeden op ondernemingsniveau zijn: efficiëntie, de

ondernemer en onderneming. Deze worden respectievelijk in paragraaf 3.3 en 3.4 behandeld. De omgeving, die bedrijfsomvang op sectorniveau beïnvloedt, wordt besproken in paragraaf 3.5.

In paragraaf 3.6 worden variabelen besproken die invloed hebben op groepsgrootte. Een bedrijf kan namelijk gezien worden als een groep mensen of een sociaal netwerk. Variabelen die invloed hebben op groepsgrootte, kunnen daarmee ook gebruikt worden als variabelen die invloed hebben op bedrijfsomvang. In paragraaf 3.7 wordt aan de hand van de gevonden variabelen een conceptueel model voor bedrijfsomvang gebouwd. De conclusie van dit hoofdstuk wordt gegeven in paragraaf 3.8.

3.2

Groeimodellen

Volgens Risseeuw (2003) is groei een belangrijke ontwikkeling van een bedrijf. Groei is noodzakelijk als een bedrijf in omvang wil stijgen. Variabelen die invloed hebben op groei hebben daarmee ook indirect invloed op bedrijfsomvang. In de loop der tijd hebben veel groeimodellen getracht het groeiproces van bedrijven weer te geven. Volgens deze modellen verandert bij groei niet alleen de bedrijfsomvang, maar krijgt het bedrijf ook te maken met interne/externe problemen en verschillende bedrijfskenmerken. In deze paragraaf wordt een aantal groeimodellen besproken. Hierbij wordt gekeken of er variabelen kunnen worden gevonden die invloed hebben op groei en dus ook bedrijfsomvang.

3.2.1 Overzicht

groeimodellen

De bekendste groeimodellen zijn ontwikkeld door Greiner (1972) (bijlage 2), Churchill en Lewis (1983) (bijlage 3) en Scott en Bruce (1987). Deze modellen zijn gebaseerd op empirisch onderzoek waar problemen en bedrijfskenmerken tijdens de groei van bedrijven zijn geïnventariseerd. In deze

(27)

modellen wordt groei gezien als een stijging in bedrijfsomvang. Tijdens de groei doorlopen bedrijven een aantal fases. Bij Greiner (1972) en Churchill en Lewis (1983) wordt gesproken over ontwikkelingsfasen, terwijl Scott en Bruce (1987) het hebben over groeifasen. Om deze fasen te onderscheiden wordt aan elke fase een naam gegeven. Churchill en Lewis (1983) hebben het bijvoorbeeld over de fasen existence, survival, succes, take-off en resource maturity. Scott en Bruce (1987) hebben het over inception, survival, growth, expansion en maturity.

Elk bedrijf dat in een bepaalde fase zit, wordt gekarakteriseerd met interne en externe problemen. Greiner (1972) en Churchill en Lewis (1983) benadrukken voornamelijk interne problemen. Voorbeelden hiervan zijn problemen met betrekking tot managementstijl of problemen met betrekking tot het genereren van voldoende cashflow. Scott en Bruce (1987) hebben het daarnaast ook over problemen die ontstaan door externe omstandigheden. Deze problemen ontstaan niet alleen door de groeifase van het bedrijf, maar ook door de groeifase van de industrie waarin het bedrijf zich bevindt. Voorbeelden van deze problemen zijn het uitbreiden van verkopen, of het aantrekken van klanten. Bedrijven worden per groeifase gekarakteriseerd door verschillende bedrijfskenmerken. Bij Greiner (1972) worden bedrijven voornamelijk gekarakteriseerd door leiderschapskenmerken. Churchill en Lewis (1983) karakteriseren bedrijven op basis van managementstijl, organisatiestructuur, het gebruik van formele systemen, de gehanteerde strategie en de betrokkenheid van de eigenaar. Scott en Bruce (1987) karakteriseren bedrijven onder andere op basis van de managementrol, de managementstijl, de organisatiestructuur, de financieringsbronnen en de controlesystemen.

Omdat er veel groeimodellen zijn, hebben Hanks e.a. (1994) getracht om deze modellen samen te vatten in een vergelijkingstabel (tabel 6). In deze tabel is te zien hoe bedrijfskenmerken als structuur, formalisering, centralisatie en hoofdtaken veranderen als een bedrijf groeit. Deze veranderingen komen in hoofdstuk 4 aan bod als gekeken wordt naar de diversiteit van het MKB.

(28)

3.2.2 Conclusie

Groeimodellen gaan ervan uit dat elk bedrijf een vast groeipatroon heeft. Daarbij wordt echter geen aandacht besteed ‘waarom’ een bedrijf groeit. Er kunnen dan ook geen variabelen worden gevonden die invloed hebben op groei en bedrijfomvang. In groeimodellen is wel te zien dat bedrijfskenmerken veranderen als bedrijfsomvang groeit, maar er kan niet ondersteund worden of de veranderingen expliciet samenhangen met bedrijfsomvang.

In groeimodellen kunnen wel variabelen gevonden worden die invloed hebben op het groeiproces. Zo blijft een bedrijf in een bepaalde groeifase zitten als de interne en externe problemen van die groeifase niet kunnen worden opgelost. Daarmee kan ook bedrijfsomvang niet verder toenemen. Aangezien groeimodellen geen inzicht geven in welke variabelen invloed hebben op groei en bedrijfsomvang, wordt in de komende paragrafen gezocht naar variabelen in aanverwante vakgebieden van de bedrijfskunde. In de volgende paragraaf wordt gekeken in het economisch valgebied waar theorieën zijn te vinden die men name kijken naar de invloed van efficiëntie op bedrijfsomvang.

3.3 Efficiëntie

Als over efficiëntie wordt gesproken, heeft men het veelal over het gebruik van resources. Bedrijven die optimaal gebruik maken van de aanwezige resources zijn efficiënt. De ‘conventional

microeconomic approach’ is een economische benadering die bedrijfsomvang tracht te voorspellen

aan de hand van efficiëntie (You, 1995). Volgens deze theorie heeft een bedrijf te maken met positieve en negatieve schaalvoordelen. Nooteboom (1993) definieert schaalvoordelen als: “the decline of

average costs (in unit or product) with an increase of production volume per unit of time, where production capacity is variable”.

Als een bedrijf groter wordt zorgen positieve schaalvoordelen ervoor dat resources efficiënter worden gebruikt. Als gevolg dalen de gemiddelde kosten per product. Negatieve schaalvoordelen daarentegen zorgen ervoor dat er minder efficiënt wordt omgegaan met resources. Hierdoor stijgen de gemiddelde kosten. Dit proces is getekend in figuur 3. In deze figuur is te zien dat bedrijven efficiënter (daling gemiddelde kosten) worden als het bedrijf groeit, maar dat deze efficiëntie weer afneemt (stijging gemiddelde kosten) als een bepaalde bedrijfsomvang is behaald. Bedrijfomvang is optimaal wanneer de gemiddelde kosten het laagst zijn en waarbij optimaal gebruik is gemaakt van positieve schaalvoordelen. Dit punt wordt ook wel ‘minimum efficiënt scale’ genoemd. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het ontstaan van positieve en negatieve schaalvoordelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Raadpleeg http://csr.asus.com/english/Compliance.htm voor de bekendmaking van informatie op basis van de vereisten voor de voorschriften waaraan ASUS voldoet:.

(Vervolg en slot van pag. Naast het laag peil van ontwikkeling der inlandsche bevolking en in verband daarmede haar geringe behoeften, heeft vooral het ge- brek aan goede

Gedurende dit jaar was de opbrengst van den in Neder- land geveilden in- digo per pikol. In de residentie Bagelen zijn de gronden der oude theetuinen en de heesters uitge- put.

De regiegroep van het sociaal netwerk Asten bestaat uit een team van vaste medewerkers op schakelfuncties in de vier deelnetwerken van het sociaal domein (Wmo, Jeugd, Participatie

We hebben onze hoofdopgaven voor de komende jaren bepaald; er is al een beeld van de manier waarop we willen werken (programma Vitale Democratie); we kunnen de Omgevingswet zien

La Coalition des Organisations de la Société Civile pour l’Indépendance et l’Efficacité de la Commission Nationale des Droits de l’Homme est une association ponctuelle

Niet voor niets hebben meerdere burgemeesters van gemeenten die geselectqerd zijn om deel te nemen aan het experiment het Manifest ondermijnende

Hij/zij geeft aan wanneer u een temperatuurprikkel kunt verwachten en u wordt gevraagd aan te geven of u de prikkel wel of niet gevoeld hebt.. U krijgt eerst een aantal