• No results found

OPDRACHTGEVERS VOOR HET VOETLICHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OPDRACHTGEVERS VOOR HET VOETLICHT"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OPDRACHTGEVERS VOOR HET VOETLICHT

Het onderzoek naar twee laatmiddeleeuwse kazuifels

MASTERSCRIPTIE KUNSTGESCHIEDENIS RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

2014

(2)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

(3)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

OPDRACHTGEVERS VOOR HET VOETLICHT

Het onderzoek naar twee laatmiddeleeuwse kazuifels

MASTERSCRIPTIE KUNSTGESCHIEDENIS RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

2014

(4)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Inhoudsopgave

Voorwoord 6

Inleiding 7

Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar middeleeuwse Paramenten 8

1.1. Het onderzoek vóór Schilderen met Gouddraad en Zijde. 8

1.2. Het belang van de tentoonstelling Schilderen met Gouddraad en Zijde 11

1.3. Recent onderzoek: Onderzoeksvragen vandaag de dag. 12

1.4. De textieltentoonstelling van 2015 15

Hoofdstuk 2: Schenken in de late middeleeuwen 16

2.1. Hoe kon men schenken? 16

2.2. Waarom schonk men? 17

2.3. Wat kon men schenken? Een voorbeeld 18

Hoofdstuk 3: Heraldiek op laatmiddeleeuwse kazuifels 19

3.1. Met welk doel werden de kazuifels vervaardigd? 19

3.2. Wie lieten dat doen? De Opdrachtgevers 20

3.3. Reden(en) voor het familiewapen 22

Hoofdstuk 4: Rood kazuifel met wapenschild van de 24

familie van Broekhuizen

4.1. Catalogusgedeelte 24 Techniek Beschrijving Staat Stijl Herkomst 4.2. Mogelijke opdrachtgever 28

(5)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

4.3. Achtergrond 31

Het St. Agnesconvent te Kampen De Tertiarissen

4.4. Conclusie 32

Hoofdstuk 5: Rood kazuifel met verrijzenis, geboorte Christus, 33 diverse heiligen en wapens

5.1. Catalogusgedeelte 33 Techniek Beschrijving Staat Stijl Herkomst 5.2. Mogelijke opdrachtgever 38

Jan Albertsz. Van der Aa

Een onbekende opdrachtgever

5.3. Achtergrond 41

De Jeruzalembroederschap van Haarlem

Het altaar van de broederschap in de Sint-Bavo te Haarlem De kapel van de broederschap in de Sint-Bavo te Haarlem

5.4. Conclusie 43

Hoofdstuk 6: Conclusie 44

Bibliografie 45

Bijlagedossier 48

De bronnen bij de afbeeldingen 49

Bestudeerde pelgrimsportretten 54

Afbeeldingen hoofdstuk 1 58

Afbeeldingen hoofdstuk 2 59

Afbeeldingen hoofdstuk 4 60

(6)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Voorwoord

Voorafgaand aan mijn stage in de Masterfase van de opleiding kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen moest ik besluiten waar ik mijn specialisatieproject over wilde schrijven. Ik heb overlegd met mijn begeleidend docent Dr. Bernhard Ridderbos en oud-stagiaire van Museum Catharijneconvent Anne Knipping. Al snel werd besloten dat ik mijn specialisatiepaper zou schrijven over middeleeuws liturgisch textiel, in het kader van de in 2015 gepland staande tentoonstelling. In eerste instantie schrok dit idee mij enigszins af, omdat wij tijdens onze opleiding vrijwel geen kennis hadden genomen van deze vorm van kunstnijverheid. Desondanks trok het idee mij al snel aan. Niet alleen was het onbekende van het gebied voor mij een uitdaging, maar vooral het feit dat ik met dit onderwerp voor mijzelf een sprong in het diepe zou wagen. Het precieze onderwerp van het specialisatieproject was al gauw bekend, namelijk het vierstel van David van Bourgondië. Na het specialisatieproject succesvol te hebben afgesloten ging ik mij in het museum bezig houden met het schrijven van de entries voor de catalogus bij de tentoonstelling middeleeuws liturgisch textiel in 2015. Al gauw raakte ik

geïntrigeerd door twee kazuifels met wapenschilden, waar nog heel weinig over bekend was. Deze interesse vormde de start van voorliggend onderzoek

Voor het tot stand komen van deze Masterscriptie heb ik mij naast vele publicaties kunnen wenden tot de vakkundigheid en kennis van vele mensen binnen , maar ook buiten Museum Catharijneconvent. Mijn dank gaat uit naar mijn begeleiders aan de Rijksuniversiteit van Groningen Dr. Jan de Jong; Dr. Bernhard Ridderbos; mijn

begeleider aan Museum Catharijneconvent, conservator oude kunst Dr. Micha Leeflang; conservator Oudkatholieken Museum Catharijneconvent, Richard de Beer;

oud-conservator Museum Catharijneconvent Casper Staal; oud-directeur Museum

(7)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Inleiding

Deze Masterscriptie heeft als onderwerp twee laatmiddeleeuwse kazuifels in het bezit van Museum Catharijneconvent (Inv. Nr. ABM t2004 en ABM t2010).Onderhavig stuk tracht de opdrachtgevers van deze kazuifels te achterhalen. Hierbij rijst een aantal vragen: 1. Waarom is er nu pas zo uitvoerig aandacht aan de kazuifels besteed, ter beantwoording wordt ingegaan op de schenkingscultuur aan religieuze instellingen in het algemeen. 2. Waarom schonk men überhaupt aan een religieuze instelling? En waarom wapenschilden werden aangebracht op kazuifels. Ter beantwoording zal eerst de huidige stand van zaken betreffende het onderzoek naar paramenten worden besproken. Daarna richt de scriptie zich op de bestudering van de twee kazuifels.

Deze aspecten zullen in de conclusie terugkomen om de vraag te beantwoorden waarom het van belang is dat de kunstgeschiedenis weet wie de opdrachten hebben gegeven tot het vervaardigen van de twee kazuifels.

In hoofdstuk 1 zal de geschiedenis van het onderzoek naar laatmiddeleeuwse paramenten tot nu toe zal worden besproken en er zal gekeken worden, wanneer er een hernieuwde interesse is ontstaan voor de in deze Masterscriptie besproken kazuifels.

In hoofdstuk 2 zal een korte inleiding gegeven worden op het begrip schenken in de middeleeuwen. Dit zal beschreven worden aan de hand van de volgende drie vragen: Hoe, waarom en wat kon men schenken?

In hoofdstuk 3 zal worden ingegaan op de vragen: Hoe, bij welke gelegenheden en door wie werd een kazuifel gebruikt? Wie konden de opdracht geven tot het

vervaardigen van een kazuifel?; Wat is de functie en de betekenis van het

wapenschild/voorstelling op de kazuifels? Deze vragen zijn bedoeld om de in hoofdstuk 3 en vier besproken kazuifels in een bredere context te kunnen plaatsen.

In hoofdstuk 4 en 5 zal worden ingegaan op de vragen: Hoe zien de kazuifels eruit en wat zijn hun materiële kenmerken? Waar en wanneer zijn de kazuifels ontstaan? Wie heeft de onderhavige kazuifels laten maken en waarom? Hoe zijn de kazuifels

terechtgekomen in de collectie van Museum Catharijneconvent?

(8)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Het onderzoek naar middeleeuwse paramenten

1.1. Het onderzoek vóór

Schilderen met Gouddraad en Zijde.

“De tweede van de door ons gereproduceerde kasuifels (…) werd vervaardigd in de zestiende eeuw en toont, hoe ver men toen nog verwijderd was van den stijven en smakeloozen vorm, dien het voornaamste liturgische gewaad van den celebreerenden priester in de zeventiende eeuw begon aan te nemen.”

Deze mededeling werd gedaan door Gerard van Heukelum tijdens de jaarvergadering van het door hem opgerichte St. Bernulphus-gilde, op 17 januari 1889 te Utrecht.1 Het gilde had tot doel om de belangstelling van de geestelijkheid voor kerkelijke kunst te wekken door middel van lezingen, excursies en het uitgeven van een eigen tijdschrift Het

Gildeboeck.

Gerard van Heukelum interesseerde zich aan het einde van de negentiende eeuw als één van de weinigen voor middeleeuwse paramenten (zie afb. 1. van de bijlage).2 Deze interesse en het onderzoek dat hieruit voortkwam hadden verschillende

achtergronden. In eerste instantie wilde Van Heukelum iets doen aan de deplorabele staat waarin veel liturgische objecten zich in die tijd bevonden. De objecten moesten bewaard worden voor het nageslacht. (Aangezien Van Heukelum zelf priester was zal het besef dat het hier om objecten uit de katholieke eredienst ging, zeer zeker bepalend zijn geweest).

Ten tweede wilde Van Heukelum de objecten vooral aan het publiek laten zien. Zij waren volgens hem een goed voorbeeld van ‘de ware Christelijke kunst’, een kunstvorm die de eigentijdse kunstenaars zou moeten inspireren, in tegenstelling tot de ‘stijven en

1 Gerardus Wilhelmus van Heukelum (1834-1910) was kapelaan van de St. Catharijnekerk te Utrecht van

1860 tot 1900 en kanunnik van het Metropolitaan kapittel van het aartsbisdom Utrecht van 1900 tot 1910; hij heeft het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht opgericht in 1909 en hij was de oprichter en voorzitter van het St. Bernulphus-gilde te Utrecht. Hij is o.a. de auteur van ‘De albe, stool en manipel van St. Bernulphus’, dat verscheen te Utrecht in 1900. Zie: D. P. R. A. Bouvy, Enige bewijzen voor de ‘dictatuur’ van Van Heukelum, Amsterdam, 1969, 222-223

Voor het citaat zie: Anoniem, “Kunstreis naar Xanten en Calcar” in: St. Bernulphus-gilde Utrecht, Verslag 1989/1890 (1889), 1889, 15-33 28

2 Paramenten zijn uit textiel vervaardigd voorwerpen die een rol spelen in de eredienst van de katholieke

(9)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

smakeloozen vorm’ van de liturgische kledingstukken na de middeleeuwen. Ten derde zal het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853 zeker bijgedragen hebben aan deze nieuwe interesse voor paramenten van Van Heukelum.

Van Heukelum was niet de eerste die een interesse aan de dag legde voor

middeleeuwse paramenten. Een paar jaar eerder had in Duitsland pastoor Franz Johann Jozef Bock een aantal tentoonstellingen georganiseerd waar liturgische kledij uit de middeleeuwen voor het eerst aan het publiek werd getoond. Er kan vanuit gegaan worden dat Bock dezelfde gedachten over ‘de ware Christelijke kunst’ erop nahield als Van Heukelum. Dit blijkt uit het feit dat hij rond de tijd van de tentoonstellingen een fabriek opzette waar zijden stoffen werden gefabriceerd op basis van middeleeuwse patronen. Deze stoffen werden gebruikt voor het vervaardigen van nieuwe paramenten.3 Van Heukelum en Bock zagen in dat de middeleeuwse paramenten heel mooi en

kostbaar waren. Voor hen was dan ook vooral de vraag belangrijk hoe deze

middeleeuwse paramenten als voorbeeld konden dienen voor nieuw te vervaardigen liturgische kledingstukken. Eén anekdote is dat men doorgaans een stuk uit een

parament knipte om dit te ruilen tegen een soortgelijk stuk van een parament uit ander bezit, om zo maar genoeg voorbeelden van patronen te kunnen verzamelen.4

Ook al stond voor mensen als Van Heukelum en Bock de voorbeeldfunctie van het

parament centraal, zij hebben hiermee wel de grondslag gelegd voor de bestudering van middeleeuwse paramenten.

Zo ontstond in het begin van de twintigste eeuw interesse in paramenten, die enigszins los kwam te staan van het neogotische gedachtengoed, dat het werk van mensen als Gerard van Heukelum en Franz Johann Jozef Bock gekenmerkt had. De interesse kreeg een meer wetenschappelijke basis door de Jezuïet Joseph Braun.5 Hij interesseerde zich met name voor de herkomst van paramenten (hij voerde de

geschiedenis van de paramenten terug tot de klassieke oudheid), het fysieke voorkomen van de paramenten (vorm, liturgische kleuren), de functie van paramenten en de

symboliek. Vrijwel zijn hele leven heeft hij zich hiermee bezig gehouden. Zijn Handbuch

3 B. Borkopp-Restle, Der Aachener Kanonikus Franz Bock und seine Textilsammlungen: Ein Beitrag zur

Geschichte der Kunstgewerbe im 19. Jahrhundert, Riggisberg, 2008

4 Museum Catharijneconvent bezit vandaag de dag nog veel van dit soort ‘uitgeknipte’ stoffragmenten. 5 Joseph Braun (1857-1947) trad in 1890 toe tot de Jezuïetenorde. Rond deze tijd werd hij benoemd tot

(10)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

der Paramentik (1912) wordt nog steeds gezien als een standaardwerk voor de

bestudering van paramenten. Joseph Braun heeft de vraag gesteld hoe paramenten historisch te duiden zijn en kwam hiermee tot het inzicht dat zij een lange geschiedenis hebben van onder andere vorm en symboliek. Men mag zo ver gaan door te zeggen dat Joseph Braun door zijn nauwgezette onderzoek aan de wieg staat van de huidige wetenschappelijke interesse voor middeleeuwse paramenten. Ruim veertig jaar later, rond 1955, zouden mensen als Maria Augustina Flüeler nog steeds schrijven in de traditie van Joseph Braun.6

Rond dezelfde tijd dat Flüeler haar handboek over paramenten schreef, ontstond er een toenemende kunsthistorische interesse voor de afgebeelde scènes op de

paramenten. De vraag kwam naar voren welke scènes er waren afgebeeld en of er een samenhang was met andere afgebeelde scènes.

Waar Braun nog een interesse had gehad voor paramenten in het algemeen, ontstond nu een interesse voor datgene wat er was afgebeeld. Vooral geborduurde heiligenfiguren gingen hierin een belangrijke rol spelen. Het is natuurlijk niet zo dat mensen hier niet eerder naar gekeken hadden. Zo wijdde L.J. Boogmans in de jaren tien van de twintigste eeuw al enige artikelen aan borduursels op paramenten. Het is echter waarneembaar aan de verschenen literatuur dat deze interesse pas na de Tweede Wereldoorlog een vlucht nam. Men ontdekte dat paramenten ingewikkelde en verfijnde iconografische programma’s konden bevatten. Ook kon men door het analyseren van scènes en florale motieven een begin maken met het duiden van verschillende stijlen. In 1987 werd in het onderzoek naar middeleeuwse paramenten in Nederland een mijlpaal bereikt. Toen werd in Museum Catharijneconvent de tentoonstelling Schilderen met Gouddraad en

Zijde geopend (zie afb. 1,2 en 3. van de bijlage). Hoewel er verscheidene

textieltentoonstellingen zijn georganiseerd in het verleden, wordt de catalogus

Schilderen met Gouddraad en Zijde nog steeds als baanbrekend gezien voor de

bestudering van middeleeuws textiel.7

6 Maria Augustina Flüeler (1899-1992) was een zuster in het Kapucijnerklooster St. Klara Stans in

Nidwalden, Duitsland. Zij had hier haar eigen paramentenatelier. Zij is o.a. de auteur van ‘Paramente’, dat verscheen te Zürich in 1955. Zie: ‘Sr. M. A. Flüeler: Paramente, Zürich, 1955‘.

7 Van 5 augustus tot 24 augustus 1950 werd in het toenmalige museum van nieuwe religieuze kunst te

Utrecht een tentoonstelling gehouden genaamd Religieus kunstnaaldwerk oud en modern.

(11)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

1.2. Het belang van de tentoonstelling Schilderen met Gouddraad en Zijde

Het onderzoek dat ter voorbereiding aan de tentoonstelling is gedaan, is in de catalogus in vijf hoofdstukken uiteengezet. Saskia de Bodt laat in De professionele borduurwerkers verscheidene aspecten van professionele borduurwerkateliers in Nederland de revue passeren.8 Marlies Caron bespreekt in Van de geest ende meeningh daar een maaght haar

hantwerck in behoort te doen de borduurwerkzaamheden van de Maagden van de Hoeck

te Haarlem naar aanleiding van een aantal bisschoppelijke paramenten uit de voormalige statie St. Bernardus in den Hoeck te Haarlem. Tuuk Stam bespreekt in

Loffbarlycke te onderhouden de visie op het conserveren en restaureren van liturgisch

textiel in historisch perspectief. Henri Defoer bespreekt de borduursels op

laatmiddeleeuwse kerkgewaden in het gelijknamige stuk en maakt stilistische (dus kunsthistorische) vergelijkingen. Casper Staal bespreekt tot slot in Goud, rood, blauw,

groen, wit en zwart de liturgische kleuren behorende bij specifieke dagen in de Oud

Munsterkerk te Utrecht. Veel vragen die men in het onderzoek naar middeleeuwse paramenten in het verleden had gesteld kwamen weer aan de orde, zoals de liturgische kleuren en de borduursels. Het vernieuwende aan het onderzoek voorafgaand aan de tentoonstelling is dat er al enige vorm van interdisciplinair onderzoek was te bekennen. Het was niet langer meer het object dat centraal stond, maar ook zaken als

atelierpraktijken, vervaardigingtechnieken, opdrachtgevers, etc. kwamen aan de orde. Vrijwel al het onderzoek en alle publicaties met betrekking tot middeleeuwse

paramenten die na Schilderen met Gouddraad en Zijde zijn verschenen hebben een voetnoot verwijzend naar deze publicatie.

Kortom, de verwetenschappelijking van het onderzoek naar middeleeuwse paramenten kwam na Schilderen met Gouddraad en Zijde in een stroomversnelling terecht. Daarbij kwam nog eens dat de bestudering van middeleeuwse paramenten niet meer een zaak voorbehouden aan geestelijken was (Van Heukelum, Bock, Braun, Fluëler en Boogmans waren immers allemaal geestelijken). Ook kunsthistorici zouden zich nu

focus bij deze tentoonstelling lag op liturgisch textiel uit de late middeleeuwen. De gelijknamige catalogus bevat geen onderzoek, alleen een catalogus en afbeeldingen gedeelte. Toch wordt deze tentoonstelling als eerste mijlpaal gezien op de weg naar de ‘her’ waardering van middeleeuws liturgisch textiel.

(12)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

op de paramenten werpen, waardoor op den duur het interdisciplinaire onderzoek zijn intrede zou vinden in de bestudering van laatmiddeleeuwse paramenten.

Het onderzoek in de jaren volgend op Schilderen met Gouddraad en Zijde verliep gestaag. Door het hele land was een beweging waar te nemen van vakmensen of ‘amateurs’ die kazuifels of paramenten uit de kerk bij hen in de buurt wilden bestuderen. Titels als ‘Het vierstel van….’, of ‘het kazuifel van de…..’ spreken voor zich. 9

Deze onderzoeken zijn opgebouwd uit vrijwel dezelfde onderzoeksvragen, die in de catalogus van Schilderen met Gouddraad en Zijde zijn aangehaald. ‘Wat is het?’, ‘Wat betekenen de voorstellingen?’, ‘Waar komt het parament vandaan?’, ‘Waar was het parament voor bedoeld?’.

1.3. Recent onderzoek: Onderzoeksvragen vandaag de dag.

Ondanks alle vorderingen is het onderzoek naar middeleeuwse paramenten vandaag de dag nog een onderbelicht onderwerp. Dit is alleen al af te leiden uit de vele

middeleeuwse paramenten, die in het depot van Museum Catharijneconvent hangen. Van deze paramenten is vaak niet veel meer bekend, dan de informatie die rechtstreeks is overgenomen van de verschillende stichtingen waaruit zij afkomstig waren toen zij overgingen naar Museum Catharijneconvent. Deze beschrijvingen op hun beurt zijn vaak al honderd tot honderdvijftig jaar oud. Deze ‘depotstukken’ worden veelal niet de moeite waard gevonden om te bestuderen, omdat het vrijwel zeker is, dat ze nooit getoond zullen worden. Daarentegen schijnen paramenten wèl interessant te zijn als de weergave ervan op schilderijen aan bod komt, bijvoorbeeld op het werk van Cornelis Engebrechtsz. of Jacob Cornelisz. Van Oostzanen.10

Heden ten dage richt het onderzoek naar middeleeuwse paramenten zich voor een groot deel op de plaats van vervaardiging en de plaats van bestemming. De afgebeelde heiligen op paramenten worden nu meer dan ooit in verband gebracht met opdrachtgevers en de

9 Bijvoorbeeld: In 1990 verscheen een uitgave van de doctoraalscriptie van Justine Brakel genaamd

Bijdrage tot de geschiedenis van Laatgotische goudborduurkunst in de Zuidelijke Nederlanden: De groene kazuifel van de Petruskerk te Leiden. In deze uitgave heeft zij tot doel om het groene kazuifel van de St.-Petruskerk te Leiden te bespreken in een breed kunst- en cultuurhistorisch perspectief. Daarnaast geeft zij nog een uiteenzetting van de geschiedenis; materiaal en techniek; Gilden, productiecentra en de

borduurwerker; opdrachtgever en de toepassing van de Laatgotische borduurkunst van de Zuidelijke Nederlanden. De betreffende publicatie was voor deze masterscriptie zeer inspirerend en informatief, vanwege het feit dat vrijwel elk aspect van de middeleeuwse liturgische borduurkunst wordt besproken.

10 In 2013 promoveerde Esther van Duijn op het onderzoek naar de weergave van liturgisch textiel op

(13)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

plaats/plaatsen waar het parament voor bedoeld was. Zo is men tot het inzicht gekomen dat de heiligen op een kazuifel bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar de verschillende vicariën op een altaar. In de Middeleeuwen was de vicarie een afgezonderd vermogen waarvan de opbrengst bestemd was voor de aanstelling van een priester, een vicaris. In ruil voor de inkomsten moest de vicaris tijdens heilige missen in zijn gebeden de

stichters gedenken en voor hun zieleheil bidden. In de stichtingbrieven werden hem vaak ook nog andere taken opgedragen.11

Ook probeert men hoofdscènes op een parament in verband te brengen met een kerk, klooster of kapel. Henri Defoer kon in Schilderen met Gouddraad en Zijde al een verband leggen tussen een koorkap waar de marteldood van de Heilige Margaretha op voorkomt en een vrouwenklooster gewijd aan de H. Margaretha (waarschijnlijk het St.

Margrietconvent of het Sint-Margrietenklooster bij de kruispoort te Haarlem).12 Deze manier van verbanden leggen is vandaag de dag een essentieel en vanzelfsprekend onderdeel geworden van het onderzoek.

De interesse voor de opdrachtgevers lijkt ook voorzichtig te zijn gewekt. Zo heeft Casper Staal, oud-conservator van Museum Catharijneconvent, in 2009 een poging gedaan tot het identificeren van het familiewapen op het in hoofdstuk 4 besproken kazuifel met Inv. Nr. ABM2010a, met als doel om een opdrachtgever aan te wijzen. Hij onderscheidde in het in drieën gedeelde wapen in de linker schildhelft het wapenschild van de familie de Vos van Steenwijk, een Drentse adellijke familie, en beargumenteerde dat het mogelijk kon zijn dat joffer Berte getrouwd is geweest met Frans de Vos van Steenwijk van Putten, maar dat nader onderzoek in de toekomst hier verder uitsluitsel over moest geven.13

Op dit moment doet Marlies Stoter onderzoek naar twee dagboeken van vrouwen uit de vijftiende eeuw.14 Eén van de vrouwen schrijft dat bij haar overlijden haar tabbaard aan het klooster moet worden geschonken en dat de zusters hier een kazuifel van mogen maken. Op dit kazuifel moet het wapenschild van de vrouw worden aangebracht. Als dit

11 www.vicarie.org

12 H.L.M. Defoer “Borduursels op laatmiddeleeuwse kerkgewaden” in Schilderen met Gouddraad en Zijde

1987, Utrecht

13 Aldus een document overgeleverd in het dossier van dit kazuifel (ABM t2010) in het papieren archief

van Museum Catharijneconvent.

14 Marlies Stoter is een Nederlandse kunsthistoricus en conservator oude kunst en toegepaste kunst in het

(14)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

niet binnen een jaar gebeurt moet de tabbaard worden teruggestuurd en zal de tabbaard aan de jongere zus van de vrouw worden geschonken. Marlies Stoter is hierbij tot het nieuwe inzicht gekomen dat vrouwen ook kledingstukken konden schenken om hier een parament van te laten maken. Zij heeft ontdekt dat onder bepaalde omstandigheden de vrouw of familie in kwestie eigenaar van het object bleef.15

Bas Dudok van Heel doet op dit moment onderzoek naar de opdrachtgevers van twee kazuifels.16 Hij is hierbij tot het nieuwe inzicht gekomen dat een kazuifel ook kon worden vervaardigd als een soort geborduurd memoriestuk, als manier om een overleden familielid of persoon te gedenken.17

Paramenten worden sinds een aantal jaren steeds meer in een cultuurhistorisch perspectief bekeken. Er wordt gekeken naar de link met schilderijen, beeldhouwkunst, wandtapijten, en andere objecten.

Een ander belangrijk punt dat vandaag de dag onderwerp van discussie is, is het behoud van middeleeuwse paramenten. In dit kader publiceerde textielconservator René Lugtigheid bijvoorbeeld in 2011 een artikel, waarin zij de waardering van religieus textiel in de Nederlanden besprak en de criteria uiteenzette voor het behoud of

eventuele vernietiging van dit textiel.18

In tegenstelling tot paramenten uit de middeleeuwen, worden paramenten uit de negentiende en twintigste eeuw vandaag de dag wel veel bestudeerd. Zo heeft kunsthistorica Marike van Roon in 2010 haar onderzoek naar paramenten uit de

negentiende en twintigste eeuw gepresenteerd.19 Restaurator René Lugtigheid is op dit moment bezig met een onderzoek naar de paramenten van Stadelmaier, een Nederlands bedrijf dat was gespecialiseerd in de vervaardiging van paramenten.

15 In gesprek met Marlies Stoter

16 Sebastiaan Abraham Cornelis Dudok van Heel (1938-heden) is een Nederlandse historicus, die veertig

jaar in het stadsarchief van Amsterdam heeft gewerkt. Zijn meest recente artikel gaat over Jacob Cornelisz. Van Oostzanen. Zie: S.A.C. Dudok van Heel, “De schilders Jacob Cornelisz alias Jacob War en Cornelis Buys uit Oostzaan. Hun werkplaatsen in Amsterdam en Alkmaar” in: De Nederlandsche Leeuw jg. 128 nr. 2 (juni 2011), pag. 49-79.

17 In gesprek met Bas Dudok van Heel

18 R. Lugtigheid “All that glisters is not gold': the appreciation of religious textiles in the Netherlands and

the formulation of selection criteria for retention or disposal in ICOM-CC”, in: 16th Triennial Conference Lisbon, 19-23 september 2011 , Lissabon

(15)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Een aantal jaren geleden werd de site www.paramentica.wordpress.com

gelanceerd. Deze site, waaraan zich deskundigen uit de textielwereld hebben verbonden als René Lugtigheid, Marike van Roon, Annemie Van Dyck, Agnes Vugts en anderen, heeft naar eigen zeggen als doel om “collecties en informatie over kerkelijk textiel uit heel Europa samen te brengen, in de hoop dit verwaarloosde onderwerp opnieuw onder de aandacht te brengen en nieuw onderzoek te stimuleren”. Hierbij moet wel gezegd worden, dat het tot nu toe nog hoofdzakelijk om paramenten uit de negentiende en twintigste eeuw gaat.

1.4. De textieltentoonstelling van 2015

Voor 2015 staat in museum Catharijneconvent een textieltentoonstelling gepland, die gezien mag worden als de opvolger van Schilderen met Gouddraad en Zijde. Het textiel dat in deze tentoonstelling behandeld gaat worden dateert uit de periode 1450-1550. De voorbereidingen voor deze tentoonstelling en de bijbehorende catalogus hebben veel nieuw onderzoek gestimuleerd. Zo heeft Casper Staal zijn onderzoek uit 1987 naar liturgische kleuren uitgebreid. Richard de Beer, conservator Oudkatholieken in Museum Catharijneconvent, doet onderzoek naar de paramenten in Oudkatholiek bezit, waarvan sommige nog nooit getoond zijn. Hij gaat hierbij vooral in op de plaatsen van

bestemming en de vermoedelijke opdrachtgevers. Eén van de gedeeltelijk nieuwe inzichten die hij aan het uiteenzetten is, is dat het in de middeleeuwen werd verwacht van vooraanstaande personen, zoals bisschoppen en vorsten, dat zij bij gelegenheden paramenten schonken.20

(16)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

2. Schenken in de late middeleeuwen

Zoals uit het in hoofdstuk drie, vier en vijf beschreven onderzoek zal blijken vormt het begrip schenken een belangrijk element binnen deze masterscriptie. Vragen als: “Hoe kon men schenken?”, “Waarom schonk men?”, “Wat schonk men?” zijn van belang om de hierna volgende hoofdstukken in een beter perspectief te kunnen plaatsen.

In dit hoofdstuk zal alleen ingegaan worden op het schenken in de late middeleeuwen aan een religieuze instelling.

2.1. Hoe kon men schenken?

In de middeleeuwen waren er min of meer twee manieren waarop men kon schenken. De mogelijkheid bestond om gedurende het eigen leven te schenken of na de dood, door middel van een testament. De handeling van het schenken gaat al terug tot de klassieke oudheid en kon worden vastgelegd in een testament. Het testament is de eenzijdige, herroepelijke rechtshandeling waarmee iemand beschikkingen maakt, waarvan de rechtsgevolgen pas intreden na zijn overlijden.

"Alle creaturen die leven, moeten eens sterven en daarmee de schuld van onze vader Adam betalen. Het uur is onzeker, maar de mens moet er zich op voorbereiden en zijn zaken op tijd regelen, opdat hij als een wijze rentmeester door God beoordeeld wordt." Met deze woorden werden de testamenten ingeleid van Albert Ryoerdtzoon en Epo Liauckema aan het begin van de zestiende eeuw in West-Friesland. Voor dit voorliggende onderzoek is het van belang om te kijken naar de ontwikkeling van het testament door de eeuwen heen. Het gegeven dat iemand alleen over zijn gehele vermogen beschikte kende men vóór de late middeleeuwen nog niet. In deze tijd was vermogen het bezit van een gehele familie en kon zonder toestemming van deze groep niet aan een ander worden gegeven. J.A. Mols, de auteur van het artikel “Testamenten als Bron” vertelt hierover dat de kerk er hinder van ondervond dat een persoon bij

zijn/haar dood niet onbelemmerd geld en goederen kon afstaan aan een religieuze instelling. En dat de kerk hierop een minder strenge testamentsvorm, het canonieke testament, in het leven heeft geroepen. Deze specifieke testamentsvorm had in het begin alleen betrekking op roerende goederen, die meestal ten gunste van kerken, kloosters en armen kwamen.21

(17)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

In de meeste laatmiddeleeuwse testamenten is deze religieuze oorsprong nog terug te vinden. De kerkelijke legaten gaan vooraf aan de nalatenschap aan erfgenamen. In het artikel van Mols wordt als voorbeeld het testament van een zekere Waell Buttima uit Molkwerum genoemd. Deze laatste wil had zij laten opstellen op 14 februari 1509. Na de invocatie, de datering en de motivatie wordt de ziel aan God opgedragen. Dan komt de begrafenis bepaling, dan volgen de legaten ten gunste van kerken, kloosters, geestelijken en armen, en daarna komen de erfgenamen aan de beurt.22

2.2. Waarom schonk men?

Men kon bij het schenken aan een religieuze instelling verschillende overwegingen hebben. Zo kon de schenker in eerste instantie de religieuze instelling een warm hart toedragen. Veel wetenschappers vandaag de dag, zoals Mols en Mario Damen, nuanceren dit beeld van ‘een warm hart’. Mario Damen probeert in zijn artikel “Vorstelijke

Vensters” aan te tonen dat er een complex systeem van geschenkenuitwisseling

bestond. Zo beschrijft hij dat de bourgondische vorsten bijvoorbeeld materiële goederen schonken aan een religieuze instelling en hier spirituele goederen voor terugkregen. De religieuze instelling verbond zich met de schenking van de vorst aan het bevorderen van diens zielenheil. Er moet hierbij gedacht worden aan het doen van gebeden, het

opdragen van missen en/of het beschikbaar stellen van een begraafplaats.23

Tot nu toe zijn vrij vaak de ‘vorsten’ genoemd, maar uit het citaat aangehaald in paragraaf 1 kan men afleiden, dat ‘gewone’ mensen ook om deze reden goederen schonken aan een religieuze instelling. Dit deden zij doorgaans om hun zielenheil te waarborgen.24

22 Mols 1994, 203-210

23 M. Damen “Vorstelijke vensters: Glasraamschenkingen als instrument van devotie, memorie en

representatie (1419-1519)”, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 8, 2005, 141-200

24 Dit is een gegeven dat de laatste jaren vooral door het onderzoek van mensen als Truus van Bueren

(18)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

2.3. Wat kon men zoal schenken? Een voorbeeld

In de late middeleeuwen konden er goederen geschonken worden ter opluister van de religieuze instelling, zoals kerkglazen, liturgisch vaatwerk en liturgische kledij, of de financiële middelen om iets ter opluistering van de religieuze instelling te laten

vervaardigen. Vaak werd er door de meer vermogende schenkers een combinatie van bovenstaande ‘goederen’ geschonken.

David van Bourgondië liet aan het einde van de vijftiende- en begin van de zestiende-eeuw voor de Dom te Utrecht reliekhouders, miskelken, missalen, kerkelijke gewaden, een gouden stalletje van Bethlehem met daarin relieken van de maagd en een glazen venster vervaardigen.25

In het bovenstaande stuk wordt alleen een zeer vermogende persoon, in dit geval een bisschop genoemd. Dit vormt natuurlijk geen goed beeld van hoe de schenkingen van ‘gewone’ burgerlijke families er uitzagen , maar hier is helaas weinig tot niets van overgeleverd.

Naast goederen voor de katholieke eredienst of ter opluister van de religieuze instelling, kwam het ook veelvuldig voor dat de schenkers delen van hun landgoed of landerijen aan de religieuze instelling schonken.

25 C.G. Santing, ‘David van Bourgondië, bisschop van Utrecht in cultureel perspectief beschouwd’, in:

(19)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

3. Heraldiek op laatmiddeleeuwse kazuifels

3.1. Met welk doel werden de kazuifels vervaardigd?

De vorsten of bijvoorbeeld bisschoppen schonken ‘materiële’ goederen aan een religieuze instelling en kregen hier spirituele goederen voor terug in de vorm van gebeden, missen, etc.26 In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag: Hoe, bij welke gelegenheden en door wie werd een kazuifel gebruikt?

In de middeleeuwen kwam het geregeld voor de mensen vicariën stichtten op één van de altaren in een kerk. Dat wil zeggen dat de kerk of andere religieuze instelling zich verplichtte om missen voor het zielenheil van de stichters te celebreren tegen betaling uit het ‘fonds’ van de stichting, de vicarie. Het kan zijn dat een kazuifel gedragen werd door de priester/vicaris tijdens de mis aan de verschillende altaren in een kerk waarop vicariën gesticht waren.

Een kazuifel had in de late middeleeuwen een hoofdfunctie in de liturgie, het werd gedragen door de priester tijdens het celebreren van de eucharistie.

Zoals eerder vermeld, is één van de nieuwere inzichten dat de maatschappij van een vorst of bijvoorbeeld een bisschop verwachtte dat hij spullen schonk aan onder andere een religieuze instelling. Zo werd er in de middeleeuwen door vorsten regelmatig een parament of een collectie paramenten geschonken aan een kerk of andere religieuze instelling. In het geval van bijvoorbeeld een bisschop, wordt wel gezegd dat hij de spullen aan een kerk schonk met de achterliggende gedachte dat hij bij een bezoek aan een mis in de desbetreffende instelling, zijn eigen geschonken parament, of paramenten dragen kon.27

Het kazuifel kon ook nog om een andere reden vervaardigd worden. In de middeleeuwen kwam het vaak voor dat als iemand intrad in het klooster hij/zij zelf of een familielid een object schonk aan het klooster. Dit kon zowel bij het intreden geschieden als later. Marlies Stoter zegt hierover dat er veel voorbeelden bekend zijn van mensen die bij intreding iets

(20)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

meebrachten naar het klooster.28 Een goed voorbeeld hiervan is het brevier van Beatrijs van Assendelft. Toen zij intrad in het Zijlklooster te Haarlem werd het geschonken door haar familie aan het klooster voor haar gebruik.29

Of kazuifels ook voor dit doeleinde werden vervaardigd is niet helemaal duidelijk, maar niet onaannemelijk

3.2. Wie lieten dat doen? De Opdrachtgevers

Vandaag de dag zijn er maar weinig opdrachtgevers van kazuifels bij naam bekend. De gevallen waarin we die opdrachtgevers bij naam kennen, verschaffen enige duidelijkheid omtrent het opdrachtgeverschap, maar we weten nog steeds heel weinig over dit specifieke aspect van de middeleeuwen. Waarom gaf men de opdracht tot het vervaardigen van een kazuifel, waarom investeerde men hierin?

Justine Brakel, de auteur van De groene kazuifel van de St.-Petruskerk te Leiden, onderscheidt zeven groepen mogelijke opdrachtgevers van liturgische kledij. Abdijen, kerken, vorsten, rijke burgers, stadsmagistraten, broederschappen en gilden.30

Ze heeft in haar publicatie hoofdzakelijk de Zuidelijke Nederlanden als onderzoeksgebied, maar het kan aangenomen worden dat de Noordelijke Nederlanden vrijwel eenzelfde situatie hebben gekend. De groepen opdrachtgevers die Justine Brakel onderscheiden heeft zullen hier worden aangehouden. Waar mogelijk zal er bij elke groep een voorbeeld worden gegeven van een vandaag de dag nog bekend in opdracht gegeven kazuifel.

Abdijen en kerken (en geestelijken ‘in dienst’ van deze religieuze instellingen) konden de

opdracht geven tot het vervaardigen van een kazuifel of een collectie liturgische kledij, zoals bijvoorbeeld een vierstel. Er zijn hiervan enkele voorbeelden bekend, waaronder zeer aannemelijk een vierstel, dat zich in Museum Catharijneconvent bevindt (zie afb. 5. van de bijlage). Casper Staal identificeert het familiewapen op het kazuifel met die van de Utrechtse familie Grauwert, hij oppert hierbij als één van de mogelijkheden dat Antonius Grauwert, die vicaris van de Dom te Utrecht was in 1534, het vierstel voor de Dom liet vervaardigen.31

28 In gesprek met Marlies Stoter.

29 B. Koene, Voor God, graaf en geslacht: de kroniek van de ridders van Assendelft, Hilversum, 2005, 131-132 30 J.J. Brakel, Bijdrage tot de geschiedenis van de Laat-Gotische goudborduurkunst in de

Zuidelijke Nederlanden: de groene kazuifel van de St.-Petruskerk te Leiden, Sint-Niklaas, 1995, 17-20

(21)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Vorsten konden een kazuifel of een collectie van liturgische kledij schenken aan een kerk

of klooster. Vaak ging dit gepaard met het schenken van één of meerdere vensters. Vooral van de Bourgondische vorsten en familieleden zijn vele voorbeelden van schenkingen bekend. Zo is het bekend dat keizer Maxiliaan van Oostenrijk veel schenkingen aan religieuze instellingen heeft gedaan. Men kon in dit geval de stoffen, geld en andere materialen leveren zodat de desbetreffende kerk of het klooster de paramenten zelf in elkaar kon laten zetten, of de vorst kon het complete kazuifel, of een collectie liturgische kledij schenken.

Waarom de vorsten dit deden is niet helemaal duidelijk. Richard de Beer, die op dit moment onderzoek doet naar het – vermoedelijk door Maximiliaan geschonken – kazuifel van de Heilige Steden te Amsterdam, vertelt hierover (zie ook hoofdstuk 1) dat het werd verwacht van vooraanstaande persoon/personen om zulke schenkingen te doen. J.A. Mols schrijft in haar artikel Vorstelijke vensters, dat het schenken voor de nieuwe vorst een manier was om zijn naam te vestigen en zijn generositeit te tonen ten aanzien van geestelijke instellingen. Zij vertelt dat het voor de geestelijke instellingen de momenten waren waarop zij de vorst konden benaderen met het verzoek om een geldelijke bijdrage. Hoewel zij in haar artikel hoofdzakelijk vensters bespreekt, mag er vanuit gegaan worden dat hetzelfde het geval moet zijn geweest voor vorsten die een kazuifel en/of een serie liturgische kledij schonken.32

Waarschijnlijk moet het aantal ‘geschonken’ paramenten door vorsten aan kerken en kloosters overweldigend groot zijn geweest, omdat het bekend is dat vooral de Bourgondische vorsten een ware schenkingscultuur kenden. Vandaag de dag kan nog maar een aantal liturgische kledingstukken aan een dergelijke opdrachtgever worden verbonden. Eén van deze opdrachtgevers is keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Hij schonk aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge op 16 mei 1517, ter nagedachtenis van zijn overleden vrouw Maria van Bourgondië, goudlaken om kerkgewaden van te laten maken, een gouden kruis met kostbare edelstenen en parels ter versiering van de te maken gewaden.33

(22)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Rijke burgers, stadsmagistraten en familieleden konden een kazuifel laten vervaardigen

voor een kerk, hun huiskapel of hun kapel in de kerk, etc. Voorbeelden van deze opdrachtverlening waren voor deze masterscriptie helaas niet beschikbaar. Zoals eerder genoemd konden personen of families vicariën stichten op de altaren. Het kazuifel dat zij lieten vervaardigen was dan bedoeld voor de priester/vicaris, die het kazuifel kon dragen bij het uitvoeren van zijn taken bij het altaar, zoals vermeld in de stichtersbrief.

Broederschappen en gilden konden tot slot ook de opdracht tot het vervaardigen van een

kazuifel of een serie liturgische kledij geven. Zij konden een kapel in of bij het broederschapshuis hebben of zij bezaten een kapel in één van de kerken in de stad. In het Schnütgen museum te Keulen bevinden zich een kazuifel en manipel, die door de aanwezigheid van twee wapenschilden op het kazuifel, aan het Utrechtse Bijlhouwersgilde toe te wijzen zijn (zie afb. 6 & 7. van de bijlage). Eén of enkele gildeleden lieten dit kazuifel waarschijnlijk aan het einde van de vijftiende eeuw vervaardigen voor hun gildekapel.34 Het altaar, dat in deze kapel stond, was zeer waarschijnlijk gewijd aan de beschermheilige van dit gilde.

3.3 Reden voor het familiewapen

Waarom liet men een familiewapen op een kazuifel aanbrengen? Hierin zijn twee hoofdlijnen te onderscheiden: vertegenwoordiging en zelfprofilering/het maatschappelijke belang.

Truus van Bueren schreef in Leven na de Dood: Gedenken in de Middeleeuwen, dat het mogelijk is dat men door het aanbrengen van een wapenschild op een kazuifel, altijd ‘symbolisch’ bij de mis aanwezig zouden zijn.35 Bas Dudok van Heel denkt dat de aanwezigheid van het wapenschild op een kazuifel in dezelfde lijn moet worden gezien als groepsportretten van bijvoorbeeld pelgrims of een broederschap, die met hun gezichten naar het altaar gericht werden. Als voorbeeld hiervoor noemt hij een reeks schilderijen in de Van Beverenkapel in de Grote Kerk van Dordrecht. Hier is de hele familie afgebeeld in een soort fries met de gezichten naar het altaar, zodat zij symbolisch altijd bij de mis aanwezig zullen zijn.36

34 Best. Cat. Die liturgischen Gewänder: II. Bis 19. Jahrhundert, Keulen (Museum Schnütgen) 2001, 209-212 35 T. van Bueren, Leven na de dood: gedenken in de late Middeleeuwen, Turnhout, 1999, 75

(23)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Opdrachtgevers van kazuifels lieten hun wapenschild vaak op de achterkant van een kazuifel aanbrengen. De achterkant van het kazuifel was de belangrijkste kant, omdat deze kant tijdens de mis de gehele tijd naar de aanwezigen gericht was. In dit verband kan verondersteld worden dat een zekere profilering naar de buitenwereld toe een belangrijke rol moet hebben gespeeld. De opdrachtgevers lieten wellicht hun

wapenschild aanbrengen, omdat zij zich naar de buitenwereld toe wilden profileren als goede katholieken. In eerste instantie hadden zij (de opdrachtgever/opdrachtgevers) bijgedragen aan de opluister van de kerk of mis en ten tweede kon men naar de buitenwereld laten zien wie zij waren. Zoals Justine Brakel ook beschrijft, staat het in ieder geval vast dat het wapenschild in eerste instantie werd aangebracht ter

nagedachtenis aan de opdrachtgever of als eigendomsbewijs.37

(24)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

4. Rood kazuifel met wapenschild van de familie Van

Broeckhuysen.

4.1. Catalogusgedeelte

Techniek

Het kazuifel bestaat uit een effen rood laken waarop is geborduurd met zilver- en gouddraad in ranken en motieven (zie afb. 8 & 9. van de bijlage).38 De aurifriezen hebben een blauwwollen achtergrond en de applicaties zijn in linnen uitgevoerd.39 De ranken bestaan uit gelegd tweedraads gouddraad.40 De blaadjes zijn opgebouwd uit floszijde in gewone opvulsteken.41

De granaatappelbloemen zijn aangegeven met gouddraad en met floszijde rondom geborduurd. Hierbij is soms de steelsteek gebruikt.42

De voering is uitgevoerd in zwart gepapt linnen en vervolgens met groen galon afgezet (zie afb. 10. van de bijlage).43

Volgens Timmers hebben twee mensen aan het kazuifel gewerkt (vermoedelijk joffer Berte van Broekhuysen en haar moeder) en is het kazuifel daardoor asymmetrisch.44 Hier is geen documentatie van overgeleverd en dit is dus onduidelijk.45

Beschrijving

Een rood kazuifel uitgevoerd in een vioolkist model. Erop afgebeeld staan ranken- en bloemenmotieven met aan voor- en achterzijde twee blauwe gaffelkruizen. Op de achterzijde tussen de twee armen van het kruis in staat twee keer het Lam Gods afgebeeld, één keer zonder en één keer met een kruis (zie afb. 11 & 12. van de bijlage).

38 Tent. Cat. Naalden wekten wonderen: borduurkunst der late middeleeuwen in de Nederlanden,

Amsterdam (Museum Fodor) 1960, 85

39 Tent. Cat. Schilderen met Gouddraad en Zijde, Utrecht (Museum Catharijneconvent) 1987, 111 40 Dit is een techniek waarbij steeds twee goudraden per keer op de ondergrond worden gelegd en per

twee worden vastgezet. De mate waarin de gouddraden worden vastgezet bepaald de mate van schaduw. Met hoe meer draden het gouddraad wordt vastgezet, hoe donkerder deze delen worden en hoe meer schaduw er is. Als het gouddraad met weinig draden wordt vastgezet blijft er veel licht van het gouddraad over en is er weinig schaduw.

41 Dit is een techniek waarbij alle draden steeds weer door hetzelfde ‘middel’ punt worden gestoken. 42 Dit is een techniek die vaak wordt gebruikt om contouren van borduurwerk mee aan te geven. De naald

moet steeds zover boven de vorige steek worden ingestoken als de steek lang moet worden. Hierbij is het de bedoeling dat de naald vlak boven het einde van de vorige steek weer boven komt.

43 Tent. Cat. Kunst uit kerkelijke musea in Nederland, Den Haag (Gemeentemuseum Den Haag) 1963, 85, 316 44 J.J.M. Timmers, “Ecclesiastical garments from the 15th century to the present time” in: International

textiles (12/186), 1948, 67

(25)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Waarschijnlijk verwijst het Lam hier naar de Heilige Agnes, maar hierover later meer. Bovenaan in de lange arm van het gaffelkruis is een gecombineerd wapenschild aangebracht (zie afb. 13. Van de bijlage). Bij het bespreken van de verschillende kwartieren zal niet op de heraldische wijze beschreven worden, waarbij er vanuit het schild zelf wordt gesproken, maar vanuit de toeschouwer. Het voordeel van deze manier van bespreken is, dat er gewoon gesproken worden over links en rechts en niet heraldisch links en heraldisch rechts. In de linker schildhelft staan vijf diagonale rode strepen met daaromheen een zwarte band met gouden ballen. Het kwartier rechtsonder bevat in rood een gekanteld schildhoofd met goud.46 Het kwartier rechtsboven bevat een aantal horizontaal zigzaggende lijnen met daaronder vijf ‘blokken’. Om het gecombineerde wapenschild heen staat de tekst: ‘JOFFER BERTE VAN BROECKHUSEN BIDT VOER HAER EN HAER MOEDER OM GODS WILLEN”.

Ook is er bij het kazuifel een stola overgeleverd. Deze bestaat uit dezelfde basisstof als het kazuifel en bevat dezelfde florale motieven. Hierdoor lijkt de stola van oorsprong bij het kazuifel te horen (zie afb. 14. Van de bijlage).

Staat

Het kazuifel verkeert in een goede, maar gerestaureerde staat. Dat het kazuifel gerestaureerd is, is onder andere op te maken uit het gegeven dat het kazuifel op enkele plaatsen beschilderd is.47 Dit is een praktijk die men in de negentiende eeuw veelal bezigde bij het restaureren van paramenten.48 Bij een gedetailleerde observatie van het kazuifel zijn ook vele slijtageplekken waar te nemen. In 2009 is het kazuifel voor het laatst gerestaureerd, hierbij is een deel van het originele gouddraad verwijderd (zie afb. 15. van de bijlage). Op de voorkant van het kazuifel zijn rond de buikpartij ernstige beschadigingen te zien (zie afb. 16. van de bijlage). Dit is bij veel kazuifels het geval en is een gevolg van het feit dat de priester met deze kant tegen het altaar stond.

Het kazuifel moet oorspronkelijk een voor de late middeleeuwen typerend gotisch model (halve klokvorm) hebben gehad, maar het is waarschijnlijk in de negentiende eeuw aangepast en bewerkt tot een vioolkist model (zie afb. 17 van de bijlage). Dit heeft er mee

(26)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

te maken, dat er door de eeuwen heen vanuit de priesters steeds meer de vraag kwam naar meer bewegingsvrijheid tijdens het opdragen van de mis. Dit leidde in de achttiende- en de negentiende-eeuw tot het vioolkist model. Hierna zijn de vervaardigers van liturgische kledij vooral in de neogotiek aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw weer kazuifels gaan uitvoeren in het halve klokvorm model.

Stijl

Het kazuifel neemt een unieke plaats in binnen de verzameling van laatmiddeleeuwse kazuifels in Nederlandse musea, kerken en kloosters. Op de twee beeldjes van het Lam Gods na ontbreekt het op het kazuifel namelijk aan religieuze scènes, heiligen of andere liturgische verwijzingen, afgezien van de verwijzingen die eventueel in de florale motieven zouden kunnen zitten en die ons in deze tijd wellicht niet meer bekend zijn. Het kazuifel neemt ook een unieke plaats in, omdat er vandaag de dag niet veel laatmiddeleeuwse kazuifels overgeleverd zijn, waarbij de basisstof volledig is gedecoreerd met florale motieven. Dit is voor verscheidene personen binnen Museum Catharijneconvent een aanleiding om aan te nemen dat het kazuifel in de achttiende of de negentiende eeuw moet zijn vervaardigd. De decoratie lijkt echter dunner en verfijnder te zijn uitgevoerd dan de in de meeste gevallen dikker en grovere uitgevoerde decoraties op de achttiende en negentiende-eeuwse kazuifels (zie afb. 18 & 19. van de bijlage). Hierbij moet men zich wel bedenken dat er vandaag de dag nog maar een klein deel is overgebleven van de vroeger zo grote collectie paramenten - te weinig om in de meeste gevallen goed vergelijkingsmateriaal aan te kunnen leveren.

Omdat passend vergelijkingsmateriaal ontbreekt, kan er misschien meer duidelijkheid ontstaan door het kazuifel in een breder cultuur-historische perspectief te bekijken. Manuscripten uit de IJsselstreek uit de late gotiek zouden een belangrijke stilistische schakel kunnen vormen tussen het kazuifel en de vervaardiging ervan. Dr. Klara Broekhuijsen-Kruier is van mening dat het zeer goed mogelijk is dat men bij de vervaardiging van het kazuifel voor inspiratie naar handschriften uit de IJsselstreek heeft gekeken49

Een handschrift dat zich in het Rijksmuseum te Twente bevindt, geeft een goed voorbeeld van het IJsselpenwerk. Tussen de rijke decoraties van het IJsselpenwerk door

(27)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

bevinden zich kronkelende takjes met daaruit voortkomende bloempjes en bloesem.50 Dit motief vertoont stilistisch verwantschap met de kronkelende takjes, bloempjes en bloesem, aanwezig op het gehele basiskleed van het kazuifel (zie afb. 20 & 21. van de bijlage).

Een ander floraal motief dat veel terug te zien is in de handschriften uit de IJsselstreek is de zogenoemde driespits, een in drie punten uiteenlopende blaadje.51 Deze driespits is ook veelvuldig op het kazuifel aangebracht (zie afb. 22 & 23. Van de bijlage). Op basis van de overeenkomst in gebruikte motieven kunnen de volgende drie

veronderstellingen worden gedaan omtrent de totstandkoming van het kazuifel. In eerste instantie kan het mogelijk zijn dat het kazuifel in één van de

werkplaatsen van de St. Lukasgilden in Overijssel tot stand is gekomen. Het was tot ver in de late middeleeuwen op veel plaatsen het gebruik, dat de borduurwerkers zich aansloten bij het schilders- of St. Lukasgilde, omdat borduren meer werd gezien als ‘schilderen met gouddraad en zijde’. Daarbij was het ook vaak een schilder die de ontwerptekening maakte voor de borduurder. Zo is het bijvoorbeeld bekend van de schilder Jacob Cornelisz. Van Oostzanen, dat hij ook ontwerptekeningen maakte voor borduurders.

Een tweede optie kan zijn dat het kazuifel vervaardigd is in een professioneel opzichzelfstaand borduurwerkersatelier. Hier is niet veel documentatie van

overgeleverd, maar het is wel bekend dat er rond 1500 een borduurwerkersatelier in Zwolle en één in Zutphen gevestigd was.52

Een derde optie kan zijn dat het kazuifel is vervaardigd in een klooster door broeders of zusters. Het is bekend dat broeders en zusters in een klooster en in ‘los’ verband, zich bezighielden met onder andere het kopiëren van handschriften en het borduren om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. De Maagden van de Hoeck zijn hier het bekendste voorbeeld van. Het is mogelijk dat de broeders en zusters de decoraties die zij tegenkwamen in de handschriften, gebruikten als bron van inspiratie bij het vervaardigen van het kazuifel.53

50 Tent. Cat. Kriezels, aubergines en takkenbossen, Den Haag (Museum Meermanno) 1992, 120 51 Ibid, 123

52 C. Dolfen “Aus dem paramentenschatz des Diözesanmuseums zu Osnabrück“, in: Zeitschrift für

Christliche kunst 10/11, 1919, 144

(28)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Herkomst

Het kazuifel is via het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht in het bezit van Museum Catharijneconvent gekomen. Over het algemeen wordt aangenomen dat Van Heukelum het kazuifel in de negentiende eeuw heeft verworven. Waarvandaan en hoe is niet duidelijk.

4.2. Mogelijke opdrachtgever

In de tentoonstellingscatalogus Kunst voor de beeldenstorm wordt Berta de Vos van Steenwijk genoemd als mogelijke opdrachtgever van het kazuifel. Het ontbreekt in deze catalogus echter aan een argumentatie.54 Zoals vermeld in hoofdstuk 1, heeft Casper Staal, oud-conservator van Museum Catharijneconvent, in 2009 een poging gedaan tot het determineren van het familiewapen op het – voor het gemak in het vervolg te noemen - Broekhuizen kazuifel. Hij onderscheidde in het in drieën gedeelde wapen in de linker schildhelft het wapenschild van de familie de Vos van Steenwijk, een Drentse adellijke familie (zie afb. 24. van de bijlage). Hij beargumenteerde toen deels dat het mogelijk kon zijn dat joffer Berte getrouwd was geweest met Frans de Vos van Steenwijk van Putten, maar dat nader onderzoek in de toekomst hier verder uitsluitsel over moet geven.55 In onderstaand stuk zal een argumentatie worden gegeven, waarom het aannemelijk is dat Bertha de Vos van Steenwijk inderdaad de opdrachtgever is van het kazuifel.

In Genealogie van Putten, beschrijft J.W. Schaap de familie De Vos van Steenwijk en de Puttense tak van deze familie en hun wapenschilden. ‘Wapen van het geslacht Van

Putten: in rood een gekanteeld schildhoofd van goud. Wapen van het geslacht De Vos van Steenwijk: in zilver vijf rode linker schuinbalken binnen een met acht gouden penningen

beladen zwarte zoom.56

Het wapenschild op het kazuifel draagt in twee kwartieren de wapens van de familie De Vos van Steenwijk en de Puttense tak hiervan. Het is aannemelijk om te veronderstellen, dat de opdrachtgever van het kazuifel getrouwd moet zijn geweest met een telg uit deze familie of zelf een telg uit één van deze families was. Het wapenschild in het kwartier rechtsboven heeft tot op heden nog geen familienaam opgeleverd.

54 Tent. Cat. Kunst voor de Beeldenstorm, Amsterdam (Rijksmuseum Amsterdam) 1986

55 Aldus een document overgeleverd in het dossier van dit kazuifel (ABM t2010a) in het archief van

Museum Catharijneconvent.

(29)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

De familie De Vos van Steenwijk

De familie De Vos van Steenwijk, is een adellijke familie uit Drenthe. De zoon van de stamvader Johan Vos van den Goer, is volgens de bronnen de eerste die rond het midden van de veertiende eeuw wordt aangeduid met de naam De Vos van Steenwijk. Volgens de overlevering verkreeg hij deze bijnaam door zijn rode baard.57 In de negentiende eeuw werd de familie in de adellijke stand verheven en verkreeg hierdoor de titel van Baron. Enkele takken van deze familie zijn Windesheim, Dikninge Voorstonden en Van Putten. Frans de Vos van Steenwijk, die Casper Staal in 2009 noemde, behoorde tot de tak Van Putten. Hij werd geboren rond 1440 als jongste van zeven kinderen van Grete van Uterwijck (of Margaretha Hermans van Oisterwijk58), geboren in 1412 te Kampen en Hendrick Reinolts de Vos van Steenwijk, geboren te Putten.59 Zijn broers en zussen zijn Aleid; Bertha; Herman; Pelgrim; Dirck en Johan.60 In de bronnen wordt Frans vermeld als rechter te Arnhem in 1505 en 1508. In dat laatste jaar wordt hij als erfgenaam van zijn broer Herman door de Utrechtse bisschop beleend met de tienden te Telgt onder Ermelo. Frans is volgens J.W. Schaap de enige van de vijf broers geweest, die het oude geslacht nog een generatie heeft voorgezet. Hij kreeg twee dochters, Margaretha de Vos van Steenwijk, overleden in 1554 en Katharina de Vos van Steenwijk, non in het St. Agnietenklooster te Elburg. Frans zelf overleed rond 1523. Het is niet aannemelijk dat Frans de Vos van Steenwijk getrouwd is geweest met een Van Broekhuizen, maar het is wel aannemelijk dat de vader van Gijsbert van Broekhuizen (die ook de naam Gijsbert droeg) getrouwd is geweest met een telg uit de familie De Vos van Steenwijk, een zuster van Frans. Zo is het aannemelijk dat Gijsbert in de Gelderse leenakten erfgenaam heet van Frans: via zijn moeder kon hij een al dan niet vermeend recht doen gelden op Puttense goederen.61

De oudste zus van Frans de Vos van Steenwijk heette Alijt of Aleid de Vos van Steenwijk. Zij is vermoedelijk rond het jaar 1440 geboren. Dat zij de oudste dochter kan

57 A.N. de Vos van Steenwijk, Het geslacht de Vos van Steenwijk in het licht van de geschiedenis van de Drentse

Adel, Assen, 1973, 58-73

58 In sommige bronnen wordt zij ook wel Geertruid genoemd 59 Zij waren getrouwd te Kampen in 1438

60 De moeilijkheid was hier ook weer dat de verschillende familieleden, maar ook de verschillende

achternamen doorgaans afwijkend kunnen worden teruggevonden in de archieven. De varianten zijn teveel om hier op te noemen, er volgen enkele. Zo wordt Grete van Uterwijck, wiens volledige naam Margaretha Hermans ‘van Oisterwijk’ is, in de bronnen ook wel teruggevonden als Griete. Aleid de Vos van Steenwijk kan in de bronnen ook worden terug gevonden als Alijt, of joffer (juffrouw) Alijt. De

voorbeelden zijn bedoeld om maar aan te geven hoe veelomvattend het onderzoek naar de verschillende personen en families is geweest. Tijdens dit onderzoek is zo veel mogelijk uitgegaan van alle naam varianten, om er zeker van te zijn dat de meeste informatie zou worden opgepikt.

(30)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

zijn geweest valt af te leiden uit het feit, dat Jorden van Uterwijck, een broer van Aleid’s moeder, 26 februari 1460 aan haar (joffer Alijt) en aan zijn eigen dochter Femme, een jaarlijks bedrag van 10 rijnse guldens gaf tegemoetkomend aan hun verblijf in het St. Agnesconvent te Kampen. Aleid was hier in 1461 ingetreden als non en uit het feit dat zij toch wel jongvolwassen moet zijn geweest bij haar intreding, is het aannemelijk dat zij de oudste dochter was.62

Zoals eerder genoemd had Aleid een jongere zus genaamd Bertha. Van haar is bekend dat zij trouwde met Gijsbert van Broeckhuysen (of Broekhuizen) en dat hieruit drie kinderen voortkwamen. De op het wapenschild genoemde joffer Berte van Broeckhuysen moet hierdoor naar alle waarschijnlijkheid geïdentificeerd worden met Bertha of Berta de Vos van Steenwijk, temeer omdat in vroegere tijden het woord juffrouw ook voor getrouwde vrouwen kon worden gebruikt.63 De vraag die nu rest is waarom Bertha van Broekhuizen het kazuifel liet vervaardigen. Hiervoor moeten we ons weer richten tot Aleid, de eerder genoemde oudere zus van Bertha. Eerst zal echter nog de familie Van Broekhuizen besproken worden (zie afb. 25. van de bijlage).

De familie Van Broekhuizen

De familie Broekhuizen van Barlham of Barleham is terug te leiden tot de 14e eeuw (zie afb. 27. van de bijlage). Het is niet bekend met wie de stamvader Egbertus getrouwd is geweest, maar uit dit huwelijk zijn twee kinderen voortgekomen, Thomas van Broeckhuysen en Otto van Broeckhuysen van Barlham, na wie de familie Broeckhuysen in twee takken uiteen gaat. De tak die voor deze masterscriptie van belang is komt voort uit Otto van Broeckhuysen.

Uit het huwelijk van Otto kwamen vijf kinderen voort: Gysbert; Reyner; Elisabeth; Bernardus en Echbert. Een noemenswaardig feit is dat Gysbert in 1375 de landsvrede van Zutphen bezegelt. Hij trouwde met Hilla Lering en uit dit huwelijk kwamen twee kinderen voort, Gysbert en Gerrit van Broeckhuysen van Barlham. Gysbert van Broeckhuysen trouwde met Ermgard van Heker en uit dit huwelijk kwamen eveneens twee kinderen voort, Gysbert en Bernt van Broeckhuysen van Barlham.

Over deze Gysbert is vrij veel bekend. Hij zou overleden zijn voor 1485 en hij was ridder van 1458 tot 1482. Hij was achtereenvolgend beleend met Nyenhof en Oldenhof te

62 Schaap 1967, 81

(31)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

Zenderen op 9 mei 1441, beleend ter Borch te Doetinchem in 1446 en beleend Heerenmate in 1460. Eveneens was hij drost te Doetinchem. Hij trouwde met Bertha de Vos van Steenwijk, zoals eerder te lezen de dochter van Hendrick de Vos van Steenwijk en Margaretha van Uterwijck.

Uit dit huwelijk kwamen drie kinderen voort, Gysbert, Steven en Christina van Broeckhuysen van Barlham. Uit het huwelijk van deze Gysbert kwamen twee kinderen voort, Gysbert en Anna van Broeckhuysen van Barlham. De Gysbert van de zevende generatie was drost te Anholt en werd in 1526 gevangengenomen door burgers van Zutphen. Hij trouwde met Margriet Cockmans (Coekeman) en uit dit huwelijk kwamen acht kinderen voort, waarna de familie van Broeckhuysen van Barlham zich in drie lijnen voortzette. Rond 1700 was de familie Van broeckhuysen van Barlham uitgestorven.

4.3. De achtergrond

Aleid de Vos van Steenwijk trad in 1461 toe tot het St. Agnesconvent te Kampen, de stad waar haar moeder Margaretha zowel geboren als getrouwd was.

Het Sint Agnesconvent was gelegen op de Vloeddijk, eerst buiten de stad Kampen, maar later bij het uitbreiden ervan, kwam het binnen de stad te liggen (zie afb. 28. van de bijlage). Dr. Michael Schoengen geeft in zijn publicatie Monasticon Batavum als terminus ante quem 1422. ‘Bisschop Frederik van Blankenheim nam den 20 Juli 1422 de zusters van St. Agnes van de Orde van St. Franciscus op den Vloeddijk buiten Kampen onder zijne bescherming en die van St. Maarten en verleende haar kerkelijke vrijheden. Den 23 Maart 1423 wijdde Matthias, bisschop van Biduanen, vicaris van den Bisschop van Utrecht [David van Bourgondië], twee beelden, een van het H. Kruis, een ander van de H. Maagd, en verleende een aflaat van 40 dagen’.64

De zusters of Tertiarissen die de Derde Regel van Franciscus volgden, voorzagen in hun onderhoud door het weven en het houden van kostgangers. Tot 1453 was het hun niet toegestaan om een eigen kapel bij hun convent te hebben. Zij dienden net als de rest van de bevolking naar hun parochiekerk te gaan. In 1453 veranderde dit, toen trof het stadsbestuur een regeling met het St. Agnes- en het St. Michaelconvent waarbij de zusters een eigen kapel mochten bouwen en een kerkhof mochten laten wijden (zie afb. 29. van

(32)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

de bijlage). Het is aan te nemen dat de beide conventen nu ook een rector toegewezen kregen om onder andere de mis te leiden.

4.4. Conclusie

Wanneer nu dezelfde vragen gehanteerd worden als in hoofdstuk 3, dus wat was het doel van het vervaardigen van het kazuifel? Wie was de opdrachtgever? Wat was de reden voor het aanbrengen van een familiewapen op het kazuifel? Dan kan het volgende geconcludeerd worden.

In 1461 trad Aleid, een telg uit de familie de Vos van Steenwijk van Putten, toe tot het St. Agnesconvent te Kampen. Het convent had een paar jaar daarvoor de rechten gekregen om een eigen kapel bij het convent te bouwen en een kerkhof te laten wijden. Vermoedelijk kreeg het convent toen ook een rector om onder andere de mis te leiden in de kapel.

Het was niet ongebruikelijk voor een vooraanstaande familie om hun dochter of de religieuze instelling waar zij intrad een schenking te doen. De zus van Aleid, Bertha de Vos van Steenwijk, die tegen deze tijd al getrouwd was met Gijsbert van Broekhuysen, schonk vermoedelijk namens zichzelf en hun moeder via Aleid een kazuifel aan het convent zelf om door de rector te worden gebruikt in de nieuwe kapel. Met deze schenking uitte Bertha de Vos van Steenwijk via de tekst rondom het wapenschild de wens, dat er voor haar en haar moeder gebeden zal worden, dat zij herdacht zouden worden. Daarnaast profileerde de familie zich met deze schenking als rijke en goede katholieken, die het convent een warm hart toedroegen.

De aanwezigheid van het Lam Gods op het kazuifel is een rechtstreekse verwijzing naar de Heilige Agnes, de heilige aan wie het convent gewijd was.

(33)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

5. Rood kazuifel met verrijzenis, geboorte Christus,

diverse heiligen en wapens

5.1. Catalogusgedeelte

Techniek

Het kazuifel is niet in de dikwijls gebruikte lazuurtechniek uitgevoerd, maar met gelegd en met op zijde gehecht gouddraad (de achtergrond). De kleding van de geborduurde figuren is grotendeels in de floszijde in ingrijpsteek techniek uitgevoerd, net als de lichaamspartijen en het landschap (zie afb. 30 & 31. van de bijlage).

Beschrijving

Het kazuifel bestaat uit een vioolkistmodel van rood fluweel met een gesneden pool. Op de achterkant van het kazuifel is het borduurwerk uitgevoerd in een Latijns kruis. Op de voorkant is het borduurwerk uitgevoerd in een aurifriesbalk.

Achterkant kazuifel bovenaan: Over de gehele kruisarm en de bovenste arm van het

kazuifel, staat de Verrijzenis afgebeeld (zie afb. 32. van de bijlage). In een heuvelachtig landschap staat op de voorgrond schuin naar achteren lopend, de tombe van Christus. Hijzelf staat in het midden van de scène. Hij draagt een simpele toga. Zijn rechterhand houdt hij in een zegenend gebaar en in zijn linkerhand heeft hij de kruisstaf met daaraan het overwinningsvaandel. Op de voorgrond voor Christus, zitten de vier wachters. Ze hebben allemaal ingewikkelde houdingen, maar het is duidelijk dat ze geschrokken terugwijken voor de verschijning van Christus. In de beide kruisarmen links en rechts zijn twee in tweeën gedeelde wapenschilden weergegeven. In de linker

schildhelft van het linker wapenschild is een Jeruzalem- of Krukkenkruis met kruisjes zichtbaar en in de rechter schildhelft een keper met ruiten(?). In de linker schildhelft van het rechter wapenschild zijn twee palmtakken zichtbaar en in de rechter schildhelft staan zes horizontale dwarsbalken in de kleurvolgorde goud, wit, goud, wit, goud, wit of geel, zwart, geel, zwart, geel, zwart (Rekening houdend met de slijtage).

Achterkant kazuifel onder de Verrijzenis: Onder een baldakijn is een voorstelling

(34)

Masterscriptie Kunstgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen 2014

en de ezel toe, staande in een stal onder een strodak. Onder het gewelf van de baldakijn is de ster van Bethlehem zichtbaar.

Achterkant kazuifel onder de Geboorte: Onder een baldakijn staat Antonius Abt (zie

afb. 34. van de bijlage). Hij draagt een simpele pij en in zijn handen houdt hij een staf en een boek. Aan de rechterzijde van Antonius is zijn attribuut zichtbaar, het varken. De aurifries is versneden.

Voorkant kazuifel bovenaan: Bovenaan de aurifriesbalk staat St. Cornelius (zie afb. 35. van

de bijlage). Hij draagt een tiara (nog net zichtbaar), albe, dalmatiek en een koorkap. In zijn linkerhand houdt hij de pauselijke staf en in zijn rechterhand zijn attribuut, de hoorn. De aurifries is versneden.

Voorkant kazuifel in het midden: In het midden van de aurifriesbalk staat onder

een baldakijn St. Pieter (zie afb. 36. van de bijlage). Hij draagt een onderkleed en een toga. In zijn linkerhand houdt hij een boek en in zijn rechterhand zijn attribuut, de sleutel.

Voorkant kazuifel onderaan: Onderaan de aurifriesbalk staat onder een baldakijn

St. Sebastiaan (zie afb. 37. van de bijlage). Hij draagt een maliënkolder, harnas, maillot, een mantel en op zijn hoofd heeft hij een hoed. In zijn rechterhand houdt hij een boog en in zijn linkerhand zijn attribuut, een pijl. Tot slot heeft hij op zijn borst nog een Jeruzalem- of krukkenkruis. Meestal wordt St. Sebastiaan afgebeeld door pijlen doorboord en vastgebonden aan een boom, dit in relatie tot zijn legende. St. Sebastiaan is de beschermheilige tegen de pest, van handboogschutters en kruisvaarders. Waarschijnlijk is hij hier bewust afgebeeld als kruisvaarder, vanwege de functie die het kazuifel had. Hierover zal later meer volgen.

Staat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Vlaanderen heeft een relatief sterk gecentraliseerd beleid: de samenwerking tussen kinderopvang en cultuurbeleid wordt regio-breed gefaciliteerd door Kind & Gezin.. In

Enkele van deze criteria zijn: (a) er is sprake van een preventieve opvoedingssituatie, (b) het gezin stelt zelf een vraag tot opvoedingsondersteuning, (c) het gezin beschikt over

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Mok onderscheidt in theoretische zin vier vormen van arbeid, die in de praktijk overigens veel minder scherp zijn te onderscheiden: formeel betaalde arbeid (bijvoorbeeld arbeid

Vanwege de afbeeldingen van wat er van het afval gemaakt kan worden motiveert dit ontwerp goed, door de voorbeeldafbeeldingen zullen de leerlingen eerder het idee hebben dat

Uit de effectevaluatie kwam naar voren dat het project ‘Noord-Kennemerland gezond weer op’ veel kinderen heeft bereikt (8.175 kinderen hebben de les van de beweegpiet gehad, en

Vóór alles is dat Zijn uitnodiging, zelfs Zijn uitdaging aan hun adres, om te geloven.” (157- 158) De Grijs spreekt van een “vrije, ongedwongen overgave aan de verrezen Heer,

Voor Küng be- tekent dat dat hij de echte, gruwelijke dood van Jezus als ontwijfelbaar uitgangspunt neemt, aansluiting zoekt bij de oervragen van het onder- zoek naar