• No results found

Regeling Verslaggeving WTZi en de Richtlijn 655 voor ziekenhuizen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Regeling Verslaggeving WTZi en de Richtlijn 655 voor ziekenhuizen"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Regeling Verslaggeving WTZi en de

Richtlijn 655 voor ziekenhuizen

(2)

Regeling Verslaggeving WTZi en de

Richtlijn 655 voor ziekenhuizen

Raalte, juni 2010

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Economische Wetenschappen

Opleiding: MSc Accountancy & Controlling

Student: T. Gehring

Studentnummer: s1759604

1e begeleider Prof dr. D.M. Swagerman

2e begeleider Drs. P.C.G. Molenaar

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek voor de afstudeerrichting Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het afstudeeronderzoek is voor mij de laatste fase van mijn masterjaar. Twee jaar geleden besloot ik, om na twee afgeronde HBO studies, nog een masterjaar te gaan volgen. Na een aantal jaren werkervaring opgedaan te hebben, besefte ik dat er voor mij nog veel te leren was. Ik wilde meer verdieping in het accountantsvak krijgen. Ik ben nu achteraf erg blij, dat ik deze keuze heb gemaakt. Ik heb enorm veel kennis opgedaan en het heeft mij het zelfvertrouwen gegeven dat je alles kunt bereiken als je er maar 100% voor gaat.

De laatste jaren zijn erg intensief geweest en deze scriptie heeft bloed, zweet en tranen gekost. Ondanks dat, heb ik de tijd van het schrijven van deze scriptie als zeer leerzaam en prettig ervaren.

Ik wil, zoals gebruikelijk in een voorwoord, een aantal mensen bedanken, die het mogelijk hebben gemaakt om dit onderzoek tot een goed eind te brengen. Allereerst wil ik mijn begeleider Prof dr. D.M. Swagerman bedanken voor het sturen van zijn vele mails. Elke keer als ik weer een mail van hem ontving met de tekst “hoe gaan de zaken”, werd ik weer enthousiast om verder te gaan met mijn scriptie, waardoor de voortgang gewaarborgd bleef.

Daarnaast wil ik mijn werkgever PricewaterhouseCoopers Accountants bedanken, omdat zij mij de kans heeft gegeven om de overstap te maken van de AA-afdeling naar de RA-afdeling. Tevens wil ik ze bedanken voor de ruimte, die zij mij heeft gegeven om mijn scriptie te schrijven.

Ik wens u veel leesplezier bij het lezen van mijn scriptie.

Raalte, juni 2010

(4)

Samenvatting

De doelstelling van dit onderzoek is om aan te tonen in welke mate de informatieverplichting, zoals in de RJ 6551 is opgenomen, wordt nageleefd en of de materiële vaste activa significant gewijzigd zijn in het boekjaar 2008.

Deze doelstelling is ontstaan, door de hoge zorgkosten in Nederland. Hierdoor heeft de overheid in moeten grijpen. Dit heeft geresulteerd in het afschaffen van het bouwregime per 1 januari 2008 voor alle ziekenhuizen in Nederland. Deze afschaffing heeft direct gevolgen voor de waardering van de materiële vaste activa. Daarnaast heeft deze wijziging gevolgen voor de egalisatierekening

afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen. Deze rekening wordt vanaf 1 januari 2008 onder het eigen vermogen gepresenteerd.

In dit onderzoek is, naar aanleiding van deze ontwikkelingen, gekeken welke gevolgen

waarneembaar zijn in de jaarrekeningen van alle ziekenhuizen in Nederland. Door een beter inzicht te krijgen in het reilen en zeilen van ziekenhuizen, is allereerst de wet- en regelgeving van

ziekenhuizen onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen, dat alle ziekenhuizen verplicht zijn om hun jaardocument te publiceren. Door deze verplichting is het mogelijk om 93 ziekenhuizen in Nederland te onderzoeken. Dit is gedaan aan de hand van een opgestelde checklist. De basis voor het opstellen van deze checklist zijn de van tevoren geformuleerde deelvragen geweest. Deze checklist is gebruikt ter beoordeling van de empirische resultaten.

Aan de hand van het empirisch onderzoek is vastgesteld, dat alle ziekenhuizen hun jaardocument hebben gedeponeerd. Alle ziekenhuizen in Nederland voldoen hiermee aan hun informatieplicht.

Tijdens het empirisch onderzoek is vastgesteld, dat van de 93 ziekenhuizen, 89 ziekenhuizen in de toelichting hebben opgenomen, dat er sprake is van een stelselwijziging in verband met de egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen. Van deze 89 ziekenhuizen heeft ieder deze rekening gepresenteerd onder het eigen vermogen. Dit heeft geresulteerd in een stijging van het eigen vermogen en het resultaat van alle ziekenhuizen in Nederland.

Van de 93 ziekenhuizen hebben 74 ziekenhuizen toegelicht, dat het bouwregime in 2008 is afgeschaft en dat hierdoor de waardering van de activa zal worden herzien. Van deze 74

(5)

ziekenhuizen hebben 54 ziekenhuizen een risicoanalyse uitgevoerd. Zij hebben door middel van deze risicoanalyse gekeken in hoeverre hun vastgoed afgewaardeerd zou moeten worden. In totaal hebben 9 ziekenhuizen ervoor gekozen om ook daadwerkelijk hun waardering van het vastgoed aan te passen.

Voor de Nederlandse overheid is het aan te bevelen om in de toekomst ziekenhuizen niet in grote onzekerheid te laten over hun waardering. Ziekenhuizen hebben duidelijkheid nodig, om op basis daarvan hun beleid goed te kunnen uitstippelen. Voor ziekenhuizen is het aan te bevelen om tijdig in te springen op de huidige veranderingen. De overheid heeft duidelijk een signaal afgegeven, dat er bezuinigd zal moeten worden op de zorg. Ziekenhuizen kunnen hier maar beter tijdig op inspringen, om het ten goede aan hun vermogenspositie te laten komen.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 Inhoudsopgave ... 6 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 8 1.1 Aanleiding ... 8 Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet ... 10 2.1 Inleiding ... 10 2.2 Probleemstelling en deelvragen ... 10 2.2.1 Doelstelling ... 10 2.2.2 Vraagstelling ... 10 2.2.3 Deelvragen ... 10 2.3 Randvoorwaarden... 11 2.4 Afbakening ... 11 2.5 Relevantie ... 11 2.6 Opbouw rapport ... 12

Hoofdstuk 3: Wet- en regelgeving ... 13

3.1 Inleiding ... 13

3.2 Regeling van ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport ... 13

3.3 Wet Toelating Zorginstellingen ... 13

3.4 Nederlandse Zorgautoriteit ... 14

3.5 Richtlijnen voor de jaarverslaglegging ... 14

3.6 Jaarverslag ... 15 3.7 Bouwregime ... 16 3.8 Gevolgen financiering... 16 3.9 Conclusie ... 17 Hoofdstuk 4: Wijzigingen RJ 655 ... 18 4.1 Inleiding ... 18

4.2 Raad voor de jaarverslaggeving... 18

4.3 Belangrijkste wijzigingen van RJ 655 ... 18

4.3.1 Effecten voor de jaarrekening 2007 ... 18

4.3.2 De belangrijkste overige wijzigingen ten opzichte van de bestaande Richtlijn 655 ... 20

4.4 Wijziging jaarrekening 2008 ... 21

4.5 Wijziging vanaf 1 januari 2009 ... 22

4.6 Conclusie ... 22

Hoofdstuk 5: Waardebegrippen vastgoed volgens de RJ ... 24

5.1 Inleiding ... 24

5.2 Waardering vastgoed voor wijziging RJ 655 ... 24

5.2.1 WTZi-vergunningplichtige vaste activa ... 24

5.2.2 WTZi-meldingsplichtige vaste activa ... 25

5.2.3 WTG-gefinancierde vaste activa ... 25

5.2.4 Niet-WTZi/WTG-gefinancierde vaste activa ... 25

5.2.5 Algemeen ... 26

5.3 Waardering conform BW2 titel 9 ... 26

5.4 Vastgoedbelegging RJ 213 ... 27

(7)

5.4.2 Actuele waarde ... 28 5.5 Eigen gebruik RJ 212 ... 28 5.5.1 Historische kostprijs ... 28 5.5.2 Actuele waarde ... 29 5.5.3 Vervangingswaarde ... 29 5.5.4 Realiseerbare waarde... 29 5.5.5 Directe opbrengstwaarde ... 30 5.6 Conclusie ... 30

Hoofdstuk 6: Empirisch onderzoek ... 31

6.1 Inleiding ... 31

6.2 Onderzoeksopzet ... 31

6.3 Indeling in categorieën ... 31

6.3.1 Algemene ziekenhuizen ... 31

6.3.2 Categorale ziekenhuizen... 32

6.3.3 Universitair medisch centrum (UMC) ... 32

6.3.4 Zelfstandige behandelcentra (ZBC)... 32 6.4 Onderzoekspopulatie ... 33 6.4.1 Deelpopulatie ... 33 6.5 Dataverzameling ... 34 6.6 Onderzoeksaanpak ... 34 6.7 Beperkingen ... 36 Hoofdstuk 7: Data-analyse ... 37 7.1 Inleiding ... 37

7.2 Wijze van verantwoording ... 37

7.3 Egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen ... 38

7.3.1 Toelichting stelselwijziging ... 38

7.3.2 Aanpassing vergelijkende cijfers ... 39

7.3.3 Impact eigen vermogen en resultaat ... 40

7.4 Vastgoed ... 43

7.4.1 Toelichting afschaffing bouwregime... 43

7.4.2 Aanpassing waardering vastgoed ... 45

7.4.3 Risicoanalyse ... 48

7.4.4 Waardering vastgoed ... 49

7.4.5 Afschrijvingsmethode ... 50

Hoofdstuk 8: Conclusies en aanbevelingen ... 52

8.1 Inleiding ... 52

8.2 Conclusies ... 52

8.2.1 Verantwoording ... 52

8.2.2 Egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen ... 52

8.2.3 Vastgoed ... 53

8.3 Aanbevelingen ... 53

8.3.1 Aanbevelingen voor de Nederlandse overheid... 53

8.3.2 Aanbevelingen voor ziekenhuizen ... 53

8.3.3 Aanbevelingen voor accountants ... 54

8.3.4 Aanbevelingen voor banken ... 54

8.3.5 Aanbevelingen voor vervolg onderzoek ... 55

Literatuurlijst ... 56

Bijlage I: Aantal ziekenhuizen in Nederland……….………58

(8)

Hoofdstuk 1:

Inleiding

1.1

Aanleiding

In de zorgsector zijn de laatste jaren veel ontwikkelingen waarneembaar. De overheid beseft dat de huidige manier van bekostiging de maatschappij steeds meer kost. Volgens de overheid dient de prijs/kwaliteit verhouding verbeterd te worden. De kosten zijn de laatste acht jaar relatief hard gestegen (OECD 2007). De wachtlijsten zijn lang. Er is geen inzicht in de prestatie van zorgaanbieders, waardoor er niet op kwaliteit beloond kan worden. Daarnaast is er weinig innovatie en inefficiëntie in behandelingsprocessen (Klompenhouwer & Vos-Deckers, 2005). Mede door deze ontwikkeling heeft de overheid de marktregulering ingevoerd. Dit wil zeggen dat ziekenhuizen meer als ondernemingen moeten worden bestuurd.

De overheid stond in het verleden garant voor de totale bekostiging van de kapitaallasten van het zorgvastgoed. Het vastgoed wordt gewaardeerd en afgeschreven volgens de systematiek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze vereisten liggen verankerd in de Regeling Verslaggeving WTZi én in de huidige Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ 655).

In de nieuwe situatie staat de overheid niet meer geheel garant voor het gehele vastgoed. De vraag, die zorginstellingen zich zouden moeten stellen is; hoeveel is het vastgoed, dat op de balans staat, nu feitelijk waard. Ofwel, hoeveel kapitaallasten kan ik terugverdienen gegeven de verwachte

zorgvraag?

Voorheen hadden zorginstellingen te maken met NZa-voorwaarden betreffende de waardering, deze waardering kende zeer lange afschrijvingstermijnen en een hoge restwaardebepaling. Als gevolg hiervan waren de boekwaarden van het zorgvastgoed te hoog. De afschrijvingen waren hierdoor te

laag, wat in te hoge resultaten resulteerde en daardoor in een te hoog weerstandsvermogen. Dit is voornamelijk de reden dat de voorwaarden zijn gewijzigd met betrekking tot het vastgoed.

Met de brieven van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 13 juni 2007 (kenmerk CZ/TSZ/2771129) en 9 juli 2007 (kenmerk MC-U-2783995) en de wijziging van het

Uitvoeringsbesluit WTZi van 13 december 2007 zijn belangrijke wijzigingen in de regelgeving rondom zorgvastgoed en de bekostiging van vaste activa aangekondigd. Per 1 januari 2008 is het bouwregime voor medisch-specialistische zorg afgeschaft; hierdoor ontstaat meer vrijheid in bouwen, maar tevens zal de garantie van het Ministerie van VWS op de vergoeding van afschrijvingen en

(9)

rentelasten vervallen. Het risico van de dekking van kapitaallasten van het vastgoed ligt daardoor geheel bij de zorginstellingen. Richtlijn 655 Zorginstellingen is begin 2008 en met ingang van het boekjaar 2007 aangepast aan het vervallen van het bouwregime en de voorgenomen wijzigingen in de bekostiging van de kapitaallasten van het vastgoed per 1 januari 2009. Door de wijziging van de bekostigingssystematiek komt een einde aan verwerking en waardering van vaste activa (vooral vastgoed) op grond van de bekostigingsvoorschriften. De verwerking en waardering van vaste activa zal in de toekomst volledig volgens de algemene verslaggevingsregels van Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving plaatsvinden.

De wijzigingen in RJ 655 hebben vooral gevolgen voor de presentatie en waardering van materiële vaste activa in de toekomst en voor de jaarrekening van 2008.

Bovenstaande wijzigingen vragen van bestuurders en controllers meer beleidsmatige aandacht voor vastgoed. Tijdens mijn werkzaamheden bij PricewaterhouseCoopers Accountants merkte ik, dat er veel vragen bij zorginstellingen leven over bovenstaande wijziging. Deze vragen richten zich vooral op het feit hoe deze wijzigingen in de jaarrekening toegelicht moeten gaan worden en welke invloed dit heeft voor het weerstandsvermogen. Daarnaast zal de financiering van zorginstellingen gaan

wijzigen. Zorginstellingen zullen hun eigen financiering moeten gaan regelen. Door de huidige kredietcrisis en de daarmee voorzichtige benaderingen van banken, zal dit voor een extra uitdaging zorgen. Kortom binnen de zorgsector zijn veel ontwikkelingen waarneembaar.

(10)

Hoofdstuk 2:

Onderzoeksopzet

2.1

Inleiding

Dit hoofdstuk heeft tot doel om het onderzoek nader uit te werken en toe te lichten. Allereerst wordt de probleemstelling beschreven. Aan de hand van deze probleemstelling worden een aantal

deelvragen geformuleerd welke ten grondslag liggen aan de probleemstelling. Daarna worden de randvoorwaarden van het onderzoek besproken. Het hoofdstuk wordt ten slotte afgesloten met de afbakening en de relevantie van het onderzoek.

2.2

Probleemstelling en deelvragen

In de inleiding is beschreven dat dit onderzoek zich vooral richt op de recente ontwikkelingen binnen de zorgsector. Gupta Strategists (2004) verwacht dat de kosten voor de gezondheidszorg in 2020 verdubbeld zal zijn ten opzichte van 2000. Daarom heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het bouwregime afgeschaft. Dit heeft gevolgen voor de jaarrekening van 2007 en de jaren daarna. Aan de hand hiervan zijn onderstaande doelstelling en vraagstelling naar voren gekomen.

2.2.1 Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is om aan te tonen in welke mate de informatieverplichting, zoals in de RJ 655 is opgenomen, wordt nageleefd en of de materiële vaste activa significant gewijzigd zijn in het boekjaar 2008.

2.2.2 Vraagstelling

In welke mate wordt door zorginstellingen voldaan aan de informatieverplichting in de jaarrekening naar aanleiding van de beslissing van de wijziging van RJ 655.

2.2.3 Deelvragen

Naar aanleiding van de vraagstelling zijn onderstaande deelvragen geformuleerd. De eerste vragen worden beantwoord vanuit de verschenen literatuur en de laatste vragen worden beantwoorden naar aanleiding van het empirisch onderzoek.

(11)

1. Welke eisen worden gesteld aan het jaarverslag na afschaffing van het bouwregime? 2. Welke wetten en verslaggevingseisen gelden voor ziekenhuizen?

3. Wat is de reden van de wijziging van RJ 655?

4. Heeft de wijziging van de RJ invloed op het weerstandsvermogen van ziekenhuizen? 5. Is er onderscheid waar te nemen in het weerstandsvermogen tussen UMC’s en algemene ziekenhuizen?

6. In hoeverre wordt voldaan aan de informatieverplichting met betrekking tot materiële vaste activa?

7. Vindt er afwaardering plaats met de materiële vaste activa in verband met de wijziging van de nieuwe RJ richtlijn?

2.3

Randvoorwaarden

Om tot een goed onderzoek te komen is afbakening van de randvoorwaarden essentieel.

Een belangrijke randvoorwaarde is de factor tijd, het onderzoek dient binnen vijf maanden afgerond te zijn. Vanuit de universiteit zijn tevens een aantal randvoorwaarden opgesteld. Deze thesis dient aan het reglement masterthesis te voldoen. Daarnaast dienen alle jaarrekeningen van ziekenhuizen voorhanden te zijn. Ziekenhuizen hebben de verplichting om hun jaarverslag te publiceren. Deze jaarrekening zijn openbaar en zijn te vinden via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

2.4

Afbakening

In deze paragraaf komt de afbakening van het onderzoek naar voren. Aangezien de totale populatie van zorginstelling te groot is, is ervoor gekozen om alleen te kijken naar ziekenhuizen. De reden hiervoor is dat ziekenhuizen over het algemeen grote organisaties zijn die veel activa op de balans hebben staan (PwC 2008). Tevens is het bouwregime voor medisch-specialistische zorg per 1 januari 2008 en voor intramurale AWBZ- en GGZ-instellingen per 1 januari 2009 afgeschaft. Aangezien het onderzoek zich beperkt tot de jaarrekeningen van 2008 kan er geen gebruik gemaakt worden van AWBZ- en GGZ-instellingen.

De jaarrekeningen 2009 zijn op het moment van de start van het onderzoek (oktober 2009) nog niet voorhanden. Dit biedt echter mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

.

2.5

Relevantie

Aan de hand van deze scriptie wordt duidelijk in hoeverre ziekenhuizen voldoen aan de informatieverplichting over de afschaffing van het bouwregime. Door de introductie van

(12)

marktwerking van het ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport is binnen de ziekenhuizen veel veranderd. Na deze veranderingen zijn al een aantal onderzoeken gedaan. Dutch Hospital Data heeft een onderzoek verricht naar de kengetallen 2008 van ziekenhuizen. Tijdens dit onderzoek is vooral gekeken welke ziekenhuizen er in 2008 in Nederland zijn. Daarnaast is onderzocht hoeveel personen werkzaam zijn in een ziekenhuis. Eveneens zijn kosten voor ziekenhuizen in 2008 onderzocht.

PricewaterhouseCoopers heeft tevens onderzoek gedaan naar ziekenhuizen in 2008. In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre het resultaat gestegen is ten opzichte van 2007. De solvabiliteit is

onderzocht. Daarnaast is er ook gekeken naar de ontwikkeling van het vastgoed, echter is hierbij niet de totale impact berekend en is er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorie ziekenhuizen.

Aan de hand hiervan kan dus geconcludeerd worden, dat er nog maar weinig empirisch onderzoek gedaan is naar de effecten van de wijziging van RJ 655. Omdat dit onderzoek hier wel op in gaat draagt het bij aan de relevantie.

2.6

Opbouw rapport

Dit rapport is zo opgebouwd, dat antwoord wordt gegeven op de hierboven gestelde deelvragen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de wet- en regelgeving waar ziekenhuizen in Nederland mee te maken hebben. In dit hoofdstuk wordt beschreven met welke regels ziekenhuizen te maken hebben. Daarnaast wordt er ook beschreven wat de plichten zijn die zij hebben met betrekking tot

jaarverslaggeving.

In hoofdstuk 4 wordt uitgelegd welke wijziging in de RJ is doorgevoerd en welke gevolgen dit heeft voor de jaarrekening van ziekenhuizen. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan de jaarrekening 2007, 2008 en 2009.

In hoofdstuk 5 wordt de keuzevrijheid in waardering van het vastgoed beschreven. Hierin wordt allereerst de oude situatie beschreven, vervolgens wordt beschreven welke manieren van

waardering er zijn volgens BW2 titel 9. Dit wetsartikel heeft specifiek betrekking op de jaarrekening en het jaarverslag.

In hoofdstuk 6 wordt beschreven op welke manier het empirisch onderzoek vorm wordt gegeven. In dit hoofdstuk wordt de populatie bepaald en er wordt een checklist opgesteld. Aan de hand van deze checklist worden de jaarrekeningen onderzocht.

In hoofdstuk 7 wordt de data-analyse omschreven. Alle uitkomsten die uit het jaarrekeningonderzoek naar voren komen, worden hierin beschreven.

(13)

Hoofdstuk 3:

Wet- en regelgeving

3.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt omschreven met welke wet- en regelgeving ziekenhuizen te maken hebben in het kader van de verslaggeving. Als eerste wordt er aandacht besteedt aan het ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), daarna komen de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) aan bod. Vervolgens wordt de regelgeving over het jaarverslag besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

3.2

Regeling van ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport

Het ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is verantwoordelijk voor de zorg voor mensen in een gezonde samenleving.2 Dr. A. Klink is vanaf 22 februari 2007 minister van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister van VWS is onder andere verantwoordelijk voor goede, toegankelijke en betaalbare ziekenhuiszorg.

Het ministerie van VWS wil het ondernemerschap van zorgaanbieders versterken. Ziekenhuizen zijn per 1 januari 2008 zelf verantwoordelijk voor hun investeringen in gebouwen en apparatuur. Instellingen krijgen hiermee een economische prikkel om beter in te spelen op de wensen van patiënten en zorgvuldig om te gaan met investeringen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft daarom in zijn brieven van 13 juni 2007 (kenmerk CZ/TSZ/2771129) en 9 juli 2007 (kenmerk MC-U-2783995) de aanpassingen uiteengezet.

3.3

Wet Toelating Zorginstellingen

Met ingang van verslagjaar 2006, is de regeling verslaggeving Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) van kracht. Zorginstellingen hebben een toelating nodig wanneer zij zorg willen aanbieden, die op grond van de Zorgverzekeringswet of AWBZ voor vergoeding in aanmerking komt. De WTZi regelt de toelatingen, stelt regels over goed bestuur en bepaalt daarnaast in welke gevallen winst uitgekeerd mag worden.3 Op grond van de WTZi moeten bepaalde instellingen periodiek gegevens verstrekken aan het ministerie van VWS. Het gaat om jaarverslagen en exploitatiegegevens. De regeling

verslaggeving WTZi is van toepassing op ziekenhuizen. In deze regeling is onder andere vastgesteld; voor welke instellingen de eisen voor de verslaggeving gelden, welke informatie deze instellingen

2 www.minvws.nl/organisatie/ 3 www.WTZi.nl

(14)

moeten opnemen in hun jaarverslaggeving en welke exploitatiegegevens verstrekt moeten worden (Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 2005, nr. MC/I&K-2641783, houdende voorschriften met betrekking tot de verslaggeving door zorginstellingen).

3.4

Nederlandse Zorgautoriteit

De Wet Marktordening gezondheidszorg (Wmg) geeft een overzicht van de bevoegdheden en instrumenten van de toezichthouders. Een voorbeeld van deze wet is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). 4 Ziekenhuizen in Nederland vallen onder toezicht van de NZa. De voornaamste taak van de NZa is toezicht houden op de zorgmarkt, waar vrije prijzen gelden. Een andere belangrijke taak is het vaststellen van de gezondheidszorgtarieven en prestatiebeschrijvingen. Zorgaanbieders kunnen op grond hiervan een tarief in rekening brengen voor de geleverde prestatie.

Voor afschaffing van het bouwregime stelde de NZa beleidsregels op voor afschrijvingspercentages van de immateriële en materiële vaste activa. Deze beleidsregels hebben betrekking op WTZi-vergunningsplichtig, WTZi meldingsplichtig, WTG-definancieerd en Niet-WTZi/WTG gefinancierd. In hoofdstuk 5 wordt het onderscheid uitgelegd met betrekking tot de hiervoor genoemde materiële vaste activa.

3.5

Richtlijnen voor de jaarverslaglegging

De wetgeving voor verslaglegging is binnen Nederland geregeld via Boek 2 Titel 9 van het Burgerlijk wetboek. Verenigingen en stichtingen vallen slechts onder de jaarwetgeving als zij één of meer ondernemingen in stand houden, die als gevolg van de handelsregisterwet dienen te worden ingeschreven (Boek 2 Titel 9 artikel 360). Ziekenhuizen worden over het algemeen ingericht als stichtingen, waardoor deze regelgeving niet van toepassing zou zijn. Echter in de regelgeving van het WTZi, welke door de Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 2005, nr. MC/I&K-2641783 is vastgelegd, staat dat de jaarverslaggeving van een zorginstelling Titel 9 Boek 2 BW van overeenkomstige toepassing is. Echter met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12, een en ander voor zover in deze regeling niet anders is bepaald. Voor dit onderzoek zijn voornamelijk de artikelen 2:365 en 2:366 BW van belang. Hierin staat aangegeven in hoeverre vaste activa ingedeeld dienen te worden. Tevens is opgenomen, dat de jaarverslaggeving wordt ingericht in

overeenstemming met derichtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder richtlijn 655 (loogman 2009).

(15)

3.6

Jaarverslag

Conform het besluit van het WTZi nr. MC/I&K-2641783 dient de verslaglegging te bestaan uit de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens. Met de jaarrekening wordt bedoeld de

jaarrekening in de zin van artikel 361 van Titel 9 Boek 2 BW. Het jaarverslag is een verslag, waarin het bestuur van de zorginstelling externe belanghebbenden informeert en verantwoording aflegt over de gang van zaken bij de zorginstelling, de uitkomsten van het gevoerde beleid in het desbetreffende jaar en de aanwending van middelen in dat jaar. De overige gegevens betreffen gegevens die aan de jaarrekening en het jaarverslag dienen te worden toegevoegd op grond van artikel 392 van Titel 9 Boek 2 BW.

Relevant voor dit onderzoek is voornamelijk artikel 392 Titel 9 Boek 2 BW. Hierin wordt aangegeven, dat in de toelichting bij de jaarrekening een investeringsoverzicht opgenomen moet worden. In het besluit van het WTZi is dit als volgt opgenomen:

Het investeringsoverzicht in overeenstemming met het in bijlage 2 bij hoofdstuk 655 van de richtlijnen uitgewerkte model, waarin de investeringen worden uitgesplitst in investeringen die als gevolg van de Wet toelating zorginstellingen vergunningplichtig zijn en de overige soorten van investeringen.5

Hieronder in figuur 3.1 is te zien in welke regelgeving zorginstellingen zijn verankerd. Dit figuur geeft schematisch weer met welke wetten en instanties zorginstellingen te maken hebben.

Figuur 3.1 Kader voor de jaarverslaggeving van zorginstellingen. Bron Nivra, Handleiding zorginstellingen 2009.

5 Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 2005, nr. MC/I&K-2641783,

(16)

3.7

Bouwregime

Per 1 januari 2008 is voor ziekenhuizen het bouwregime afgeschaft. Voor afschaffing van het bouwregime diende een, onder het bouwregime vallende, instelling die wilde bouwen een toelating bouw bij het Ministerie aan te vragen. Voor deze bouw moest de instelling een vergunning hebben van het College Bouw Zorginstellingen (CBZ). Hierbij ging het zowel om de goedkeuring van de gebouwde kwaliteit, als de gemaakte kosten. Het CBZ toetste deze aanvraag op kwaliteit en of de kosten voldeden aan de prestatie-eisen. Na het afgeven van de vergunning kon de bouw plaats vinden en werden de afschrijvingslasten verwerkt conform de door de NZa opgestelde tarieven. Doordat het bouwregime per 1 januari 2008 is afgeschaft, kunnen zorgaanbieders nu zelf afwegingen maken; ze zijn vrij om te kiezen tussen koop of huur.

Ziekenhuizen, die recentelijk nieuwbouw of grootschalige renovatie hebben uitgevoerd, of uitvoeren, waarbij de overheid via vergunningverlening betrokken is geweest, zullen de komende jaren

beduidend hogere kapitaallasten hebben dan andere ziekenhuizen. Het direct terugverdienen van deze hogere kosten via de tarieven, gaat zeker ten koste van de concurrentiepositie.6

3.8

Gevolgen financiering

Op 21 februari 2009 is een artikel verschenen in het financieel dagblad, dat sinds de afschaffing van het bouwregime de financiering voor ziekenhuizen moeilijker tot stand komt. Aangezien de overheid niet langer de aflossing van deze leningen garandeert zijn ziekenhuizen geen zekere debiteuren meer voor de bank. De zorgsector is de afgelopen decennia gewend geraakt aan volstrekt

vanzelfsprekende financiering tegen lage tarieven. Nu worden investeringsplannen kritischer getoetst en minder per ommegaande post goedgekeurd (Herman Bellers, directeur van het

waarborgfonds). In het verleden volstond een bouwvergunning om financiering te krijgen. Nu dient een businessplan ingediend te worden.

Het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) is een onafhankelijk instituut, dat zorginstellingen de mogelijkheid biedt voordelige leningen af te sluiten. Het WFZ doet dit door geldgevers de betaling van rente en aflossing te garanderen (WFZ 2009). Nu het bouwregime is afgeschaft, zullen

ziekenhuizen ook bij banken moeten lenen. Deze geldverstrekkers zullen hogere renten gaan vragen, aangezien de overheid niet meer garant staat.

6

(17)

3.9

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat ziekenhuizen te maken hebben met veel regelgeving. Door de afschaffing van het bouwregime per 1 januari 2008 voor ziekenhuizen is er veel veranderd in de sector.

Ziekenhuis zijn bezig om “echte” bedrijven te worden en lopen daarbij op tegen de nodige

problemen (Herman van de Weide). Door de invoering van het WTZi zijn ziekenhuizen verplicht om een jaarverslag te publiceren. Hierdoor worden ziekenhuizen steeds transparanter.

(18)

Hoofdstuk 4:

Wijzigingen RJ 655

4.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven waarom de RJ 655 is gewijzigd en wat voor gevolgen dit heeft voor de jaarrekening van ziekenhuizen. Allereerst worden de effecten voor de jaarrekening 2007 beschreven. Daarna komen de wijzigingen in de jaarrekening 2008 aan bod. Als laatste worden de wijzigingen in de jaarrekening van 2009 besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

4.2

Raad voor de jaarverslaggeving

De raad voor de jaarverslaggeving ontwikkelt en past richtlijnen aan naar mate er ontwikkelingen in het maatschappelijk verkeer plaats vinden. Op basis van ontwikkelingen in het maatschappelijk verkeer selecteert de RJ onderwerpen waarvoor Richtlijnen dienen te worden ontwikkeld, respectievelijk welke bestaande Richtlijnen dienen te worden aangepast. Hiertoe worden onder meer gerekend; ontwikkelingen in wet en rechtspraak, internationale regelgeving, evenals ontwikkelingen in de theorie en reacties vanuit de praktijk van de jaarverslaggeving.7

4.3

Belangrijkste wijzigingen van RJ 655

In deze paragraaf wordt omschreven welke wijziging van de RJ 655 van belang is voor dit onderzoek. Op 31 januari 2008 is RJ-Uiting 2008-2: 'Aanpassingen van Richtlijn 655 Zorginstellingen'

gepubliceerd. Deze Richtlijn is onmiddellijk van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2007.

4.3.1 Effecten voor de jaarrekening 2007

Het per 1 januari 2008 vervallen van het bouwregime en het in de nabije toekomst vervallen van een integrale vergoeding voor de werkelijke afschrijvingskosten van vaste activa heeft gevolgen voor de verwerking en waardering van immateriële en materiële vaste activa. Door de wijziging van de bekostigingssystematiek komt een einde aan verwerking en waardering van vaste activa op grond van de bekostigingsvoorschriften. De verwerking en waardering van vaste activa vindt in de toekomst volledig volgens de algemene verslaggevingsregels van Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de

(19)

jaarverslaggeving plaats. Voor deze immateriële en materiële vaste activa zijn in alinea 309 tot en met 315 de effecten voor de jaarrekening 2007 opgenomen.

Onder de immateriële vaste activa kunnen tot en met 2006 posten zijn opgenomen, die door het vervallen van de integrale vergoeding voor afschrijvingslasten niet langer voor verwerking in de balans in aanmerking komen. Deze immateriële vaste activa dienen per 31 december 2007 te worden verwerkt ten laste van de resultatenrekening, tot het bedrag van de nog te ontvangen vergoeding voor afschrijvingen in 2008 en eventueel in rechte afdwingbare vergoedingen in toekomstige jaren. Deze nog te ontvangen vergoedingen dienen te worden gerubriceerd als vordering.

Onder de immateriële vaste activa kunnen tot en met 2006 posten zijn opgenomen, die zouden moeten worden gerubriceerd onder de materiële vaste activa. Voorbeelden van deze kosten zijn bouwrente, architectkosten, directievoering tijdens de bouw en aanverwante kosten die direct verband houden met en toe te rekenen zijn aan de materiële vaste activa. Deze activa dienen te worden gerubriceerd onder de materiële vaste activa.

Onder de immateriële vaste activa en onder de financiële vaste activa kunnen tot en met 2006 vorderingen zijn opgenomen die zijn ontstaan uit hoofde van buitengebruikstelling van materiële vaste activa waarvoor in het stelsel van bekostiging een integrale vergoeding voor afschrijvingskosten wordt ontvangen tot en met het verslagjaar 2008. Deze vorderingen dienen per 31 december 2007 te worden afgewaardeerd ten laste van de resultatenrekening, tot het bedrag van de nog te

ontvangen vergoeding voor afschrijvingen in 2008 en eventueel in rechte afdwingbare vergoedingen in toekomstige jaren. Deze laatste dienen te worden gerubriceerd als vordering.

Het vervallen van het stelsel van bekostiging, waarbij een integrale vergoeding voor de werkelijke afschrijvingskosten van vaste activa was opgenomen, wordt niet aangemerkt als een stelselwijziging. De financiële gevolgen van het vervallen van het stelsel van bekostiging dienen te worden verwerkt als bijzondere posten in de resultatenrekening.

Het vervallen van het stelsel van bekostiging, waarbij een integrale vergoeding voor de werkelijke afschrijvingskosten van vaste activa was opgenomen, kan ook gevolgen hebben voor de waardering van de materiële vaste activa. Het vervallen van het stelsel van bekostiging kan worden aangemerkt als een aanwijzing voor de aanwezigheid van een bijzondere waardevermindering in

overeenstemming met hoofdstuk 121 van de RJ Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa. Door de onzekerheid over de toekomstige bekostigingssystematiek is het veelal nog niet mogelijk om vast te stellen of sprake is van een bijzondere waardevermindering ultimo 2007. In de toelichting dient hiervan melding te worden gemaakt. Instellingen voor medisch specialistische zorg, die in meerderheid worden gefinancierd door integrale tarieven, dienen voor immateriële en materiële vaste activa de algemene verslaggevingsregels van Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving toe te passen. (RJ 2008-2)

(20)

4.3.2 De belangrijkste overige wijzigingen ten opzichte van de bestaande Richtlijn 655

Alinea 655.102 is aangepast aan de definitie van een zorginstelling, zoals opgenomen in artikel 1 sub a van de Regeling verslaggeving WTZi. Voor de duidelijkheid is toegevoegd op welke zorginstellingen de Regeling verslaggeving WTZi van toepassing is.

Met ingang van verslagjaren, die aanvangen op of na 1 januari 2007, is het gebruik van het jaardocument verplicht. Daarbij dienen zorginstellingen gebruik te maken van het

modeljaardocument, zoals dat door de minister van VWS jaarlijks wordt vastgesteld. Aan alinea 655.102 is daarom toegevoegd dat zorginstellingen hun jaarverslaggeving en het jaardocument volgens het nieuwe artikel 8a van de Regeling verslaggeving WTZi opstellen met gebruikmaking van het modeljaardocument. Dit modeljaardocument wordt jaarlijks voor 1 oktober door de minister van VWS vastgesteld en kan worden gedownload via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

Aan alinea 655.303 is toegevoegd dat zorginstellingen, die niet vergunningsplichtig zijn, uit hoofde van de WTZi hun immateriële en materiële vaste activa in de toelichting niet uit hoeven te splitsen op grond van het bekostigingsregime. Deze instellingen zijn wel verplicht om hun balans in te richten volgens model A uit bijlage 1 van Richtlijn 655 Zorginstellingen. Tevens dienen zij in de toelichting op hun balans een uitsplitsing te geven van de immateriële en materiële vaste activa op grond van artikel 2:365 BW respectievelijk artikel 2:366 BW.

In alinea 655.305 is toegevoegd dat de waarderingsgrondslag van materiële en immateriële vaste activa afhankelijk is van het al dan niet van toepassing zijn van een bekostigingsregime.

Immateriële en materiële vaste activa dienen te worden gewaardeerd op verkrijgings- of vervaardigingsprijs indien, en voor zover in de regels en beleidsregels van de Nederlandse

Zorgautoriteit betreffende, het stelsel van bekostiging een integrale vergoeding voor de werkelijke kosten is opgenomen voor afschrijving van die activa (artikel 3 lid 1c Regeling verslaggeving WTZi). De overige immateriële en materiële vaste activa dienen te worden gewaardeerd op verkrijgings- of vervaardigingsprijs, dan wel actuele waarde. De afschrijvingslasten van deze vaste activa worden niet nagecalculeerd en dienen terugverdiend te worden met behulp van de opbrengsten die een dergelijk actief genereert. Op grond van RJ 212.403 dient als actuele waarde, de vervangingswaarde dan wel de bedrijfswaarde te worden aangemerkt, indien deze lager is dan de vervangingswaarde. Enige andere waarderingsgrondslag is daarmee uitgesloten. Immateriële vaste activa mogen slechts gewaardeerd worden tegen actuele waarde als er sprake is van een liquide markt (RJ 210.301). Waardering tegen opbrengstwaarde (als representant van de actuele waarde) is alleen mogelijk voor vaste activa waarvoor tot verkoop is besloten.

(21)

Aan alinea 655.306 is toegevoegd dat voor vaste activa, die niet onder de bekostigingssystematiek vallen, de afschrijvingstermijnen gebaseerd dienen te zijn op de verwachte gebruiksduur van het over vast actief.

Alinea 655.351 betreffende de specifieke voorschriften voor de presentatie en toelichting van de bezoldiging van bestuurders en toezichthouders is vervallen als gevolg van het vervallen van artikel 3 sub c Regeling verslaggeving WTZi.

De algemene bepalingen van artikel 2:383 BW zijn van toepassing voor de jaarrekening. In het modeljaardocument (zie alinea 655.102) zijn aanvullende voorschriften opgenomen aangaande de presentatie en toelichting van de bezoldiging van individuele bestuurders en toezichthouders (RJ-uiting 2008-2).

4.4

Wijziging jaarrekening 2008

Doordat voor ziekenhuizen het bouwregime per 1 januari 2008 is afgeschaft, heeft dit gevolgen voor de egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen en trekkingsrechten. Door de afschaffing van het bouwregime en de invoering van de integrale tarieven komen ook de

opgebouwde trekkingsrechten te vervallen. Daarnaast is de egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen niet meer noodzakelijk (Deloitte 2008).

De reden voor deze afschaffing is dat er geen terugbetalingsregeling meer rust op een eventueel saldo van deze rekening. Aangezien in het Burgerlijk wetboek en de raad voor de jaarverslaggeving het bestaan van een egalisatierekening tussen het eigen vermogen en de voorzieningen ook niet meer voorkomt vindt overboeking plaats naar het eigen vermogen. Deze overboeking geschiedt rechtstreeks en gaat niet via het resultaat. Mutaties in de nieuwe bestemmingsreserve afschrijving instandhoudingsinvesteringen geschieden niet meer rechtstreeks, maar lopen via de

resultaatbestemming.

De post egalisatierekening afschrijvingen is een post die voortkomt uit de aard van de bekostiging van de zorgsector. De omvang van de egalisatierekening geeft het cumulatieve bedrag van nog niet benutte, maar bedoelt voor afschrijvingslasten op jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen, weer en geeft dus een indicatie van de investeringsruimte. De post wordt jaarlijks gemuteerd voor het verschil tussen de in het wettelijk budget opgenomen vergoeding voor afschrijvingslasten en de werkelijke afschrijvingslasten op jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen (RJ655).

(22)

4.5

Wijziging vanaf 1 januari 2009

Aangezien de invoering van de integrale tarieven pas plaats vindt per 1 januari 2009 heeft de RJ de nieuwe RJ uiting 2009-5 opgesteld. Hieronder volgt een korte samenvatting van deze RJ uiting. Deze richtlijn is onmiddellijk van kracht.

De waardering, presentatie en toelichting van de immateriële en materiële vaste activa zijn aangepast aan de wijzigingen in de Regeling Verslaggeving WTZi. De waardering van alle immateriële en materiële vaste activa, dus ook die activa waarvoor een integrale vergoeding wordt verkregen voor de afschrijvingskosten, vindt voortaan plaats in overeenstemming met artikel 2:384 BW tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs dan wel actuele waarde.

Zorginstellingen kunnen voor de waardering van immateriële en materiële vaste activa ook de actuele waarde hanteren. Tevens zijn de afschrijvingstermijnen van immateriële en materiële vaste activa niet langer gebaseerd op de in de bekostigingssystematiek voorgeschreven termijnen, maar op de verwachte gebruiksduur van het vast actief. De indeling in de balans en de toelichting van de immateriële en materiële vaste activa geschieden in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Op grond van de toevoeging van artikel 5, lid c aan de Regeling Verslaggeving WTZi dienen zorginstellingen in de toelichting op de jaarrekening een aansluitingsoverzicht op te nemen tussen de in de resultatenrekening verwerkte afschrijvingslasten en de in het externe budget verwerkte vergoeding voor nacalculeerbare afschrijvingslasten. De instelling neemt in dit overzicht tevens de aanschaffings- of vervaardigingsprijs op van de desbetreffende vaste activa, evenals de cumulatieve afschrijvingslasten en cumulatieve vergoedingen voor nacalculeerbare

afschrijvingslasten die betrekking hebben op de desbetreffende vaste activa (RJ uiting 2009-5).

4.6

Conclusie

Het blijkt dat de raad van de jaarverslaggeving inspeelt op de ontwikkelingen binnen ziekenhuizen. Doordat het bouwregime is afgeschaft, zullen ziekenhuizen meer na moeten denken over de waardering van het vastgoed. Aan de hand van bovenstaande wijzingen van de RJ blijkt dan ook dat ziekenhuizen hun activa op een andere manier moeten waarderen. Een andere manier van

waarderen heeft bijna altijd gevolgen voor het resultaat en het weerstandsvermogen. Dit komt doordat afschrijvingen in de resultatenrekening worden verwerkt. Wanneer meer of minder wordt afgeschreven dan het jaar daarvoor, betekent dit automatisch een daling of stijging van het resultaat. Naar mijn mening dienen de raden van besturen van ziekenhuizen goed op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen welke gaande zijn in de jaarverslaggeving. Wanneer een richtlijn in de

(23)

jaarverslaggeving wijzigt heeft dit direct gevolgen voor het weerstandsvermogen of het resultaat van een ziekenhuis. Op deze manier biedt het bijhouden van de ontwikkelingen in de jaarverslaggeving een goed sturingselement. De raad van bestuur zal dit in haar achterhoofd moeten houden.

(24)

Hoofdstuk 5:

Waardebegrippen vastgoed volgens de RJ

5.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de waardering van het vastgoed binnen de Raad voor de jaarverslaggeving. Hierbij wordt uiteengezet op welke manier het vastgoed gewaardeerd kan worden. Met de afschaffing van het bouwregime biedt deze waardering mogelijkheden voor ziekenhuizen om hun activa te waarderen. Aan de hand van dit hoofdstuk zal dan ook inzicht gegeven worden in de keuzemogelijkheden van ziekenhuizen.

5.2

Waardering vastgoed voor wijziging RJ 655

De bekostigingssystematiek (subsidieregeling) van zorginstellingen schrijft in grote mate de wijze van waardering en presentatie en de afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa voor.

Indien en voor zover in de regels en beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit betreffende het stelsel van bekostiging een (integrale) vergoeding voor de werkelijke kosten is opgenomen voor afschrijving van die activa, genereren immateriële en materiële vaste activa van zorginstellingen directe opbrengsten. In de bekostigingssystematiek zijn voorschriften opgenomen voor de vergoeding van afschrijvingskosten en rentelasten van immateriële en materiële vaste activa, uitgaande van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. In de bekostigingssystematiek wordt

onderscheid gemaakt tussen de volgende soorten immateriële en materiële vaste activa (vereniging head).

5.2.1 WTZi-vergunningplichtige vaste activa

De hoogte van de verkrijgingsprijs of de vervaardigingskosten van WTZi-vergunningplichtige investeringen dienen te worden goedgekeurd door het budgetterend vergunningbepalend orgaan. Na goedkeuring worden de afschrijvings- en rentelasten opgenomen in de subsidie dan wel in het budget. Dit is in overeenstemming met de in de bekostigingssystematiek voorgeschreven

afschrijvingstermijnen. Voor deze activa is een vergunning nodig van het College Bouw Zorginstellingen (Kluwer, Handboek zorginstellingen 2008).

(25)

5.2.2 WTZi-meldingsplichtige vaste activa

WTZi-meldingsplichtige vaste activa zijn investeringen in incidentele instandhoudingsinvesteringen (trekkingsrechten) en jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen. De aard en de hoogte van de verkrijgingsprijs, of de vervaardigingskosten van deze investeringen dienen te worden gemeld aan het daartoe bevoegd orgaan. Na deze melding worden de afschrijvings- en rentelasten van

trekkingsrechten opgenomen in de subsidie in overeenstemming met de in de

bekostigingssystematiek voorgeschreven afschrijvingstermijnen. De afschrijvingslasten van jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen zijn volgens specifieke normen en afschrijvingstermijnen opgenomen in de subsidie ongeacht de werkelijke investeringen. De in de subsidie inbegrepen bedragen voor de afschrijving van WTZi-meldingsplichtige investeringen mogen niet anders worden aangewend dan voor de afschrijving van deze investeringen (geoormerkt budget, er is geen substitutievrijheid) (Kluwer, Handboek zorginstellingen 2008).

5.2.3 WTG-gefinancierde vaste activa

WTG-gefinancierde vaste activa zijn activa, waarvoor in de bekostigingssystematiek genormeerde bedragen voor afschrijvingen zijn opgenomen. In tegenstelling tot vergunningplichtige en WTZi-meldingsplichtige vaste activa mogen deze vergoedingen veelal ook worden aangewend voor overige kosten van de exploitatie van de zorginstelling (substitutievrijheid) (Kluwer, Handboek

zorginstellingen 2008).

5.2.4 Niet-WTZi/WTG-gefinancierde vaste activa

Niet-WTZi/WTG-gefinancierde vaste activa zijn activa, waarop de bekostigingssystematiek niet van toepassing is. Veelal betreft dit niet aan het zorgproces dienstbare vaste activa.

Als grondslag voor de waardering van immateriële en materiële vaste activa wordt de

verkrijgings- of vervaardigingsprijs toegepast indien en voor zover in de regels en beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit betreffende het stelsel van bekostiging een integrale vergoeding voor de werkelijke kosten is opgenomen voor afschrijving van die activa (artikel 3 lid 1c Regeling

verslaggeving WTZi). De overige immateriële en materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische kostprijs of actuele waarde in overeenstemming met artikel 2:384 BW en hoofdstuk 212 uit de RJ Materiële vaste activa (Kluwer, Handboek zorginstellingen 2008).

(26)

5.2.5 Algemeen

Voor WTZi-vergunning- en -meldingsplichtige materiële vaste activa en WTG-gefinancierde materiële vaste activa, waarvoor in de bekostigingssystematiek geen substitutievrijheid bestaat binnen het verkregen budget, dient de afschrijvingsperiode gelijk te zijn aan de in de bekostigingssystematiek voorgeschreven afschrijvingstermijnen. De verkregen middelen ter bekostiging van de afschrijvingen zijn dan gelijk aan de afschrijvingslasten.

Voor die vaste activa, waarvoor binnen de bekostigingssystematiek of de verkregen subsidie substitutievrijheid bestaat, en voor vaste activa, die niet onder de bekostigingssystematiek vallen dienen de afschrijvingstermijnen te zijn gebaseerd op de verwachte gebruiksduur van het vast actief. WTZi-vergunningplichtige materiële vaste activa dienen te worden gewaardeerd tegen de laagste van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en het goedgekeurde investeringsbedrag.

Het meerdere boven het goedgekeurde investeringsbedrag dient, of direct ten laste van het resultaat te worden gebracht, of te worden geactiveerd in de categorie ‘niet-

WTZi/WTG-gefinancierde vaste activa’. De gekozen verwerkingswijze dient te worden toegelicht. Activering is slechts toegestaan indien aannemelijk is dat het meerdere in de toekomst door middel van andere of hogere opbrengsten, respectievelijk vervanging gecompenseerd wordt.

Slechts het gedeelte, dat in de toekomst naar verwachting wordt gecompenseerd, kan worden geactiveerd.

Vaste activa, die niet meer dienstbaar zijn aan de zorgverlening, of die niet bestemd zijn om

aangewend te worden voor de zorgverlening, dienen gewaardeerd te worden overeenkomstig alinea 501 tot en met 503 indien het buitengebruikstelling betreft, respectievelijk paragraaf 4, Waardering na eerste verwerking van hoofdstuk 212 Materiële vaste activa (Kluwer, Handboek zorginstellingen

2008).

5.3

Waardering conform BW2 titel 9

Volgens onderstaand schema kunnen zorginstellingen een keuze maken op welke manier zij hun vastgoed gaan waarderen. Door te beginnen bij start, dient eerst een keuze gemaakt te worden tussen eigen gebruik en een vastgoedbelegging. Vervolgens kan dan een keuze gemaakt worden uit onderstaande waarderingen (zie figuur 5.1).

(27)

Figuur 5.1 Overzicht verwerking vastgoed, Bron Nivra, Handleiding zorginstellingen 2009

5.4

Vastgoedbelegging RJ 213

Een vastgoedbelegging is een onroerende zaak, (of een deel daarvan) die wordt aangehouden (door de eigenaar of door de lessee onder een financiële leasing) om huuropbrengsten, of waardestijging, of beide, te realiseren, en niet voor:

a) gebruik in de productie, of de levering van goederen, of diensten, of voor bestuurlijke doeleinden in het kader van de gewone bedrijfsoefening of;

b) verkoop als onderdeel van de gewone bedrijfsuitoefening

Vastgoed voor eigen gebruik is een onroerende zaak die wordt aangehouden (door de eigenaar of door de lessee onder een financiële leasing) voor gebruik in de productie, of de levering van goederen of diensten, of voor bestuurlijke doeleinden in het kader van de gewone

bedrijfsuitoefening (hierna aan te duiden met 'eigen gebruik') (Nivra, Handleiding

zorginstellingen2008) .

5.4.1 Historische waarde

De eerste waardering van een vastgoedbelegging dient te geschieden tegen de verkrijgingsprijs, inclusief de transactiekosten. De verkrijgingsprijs van een vastgoedbelegging omvat de koopsom en alle direct toe te rekenen uitgaven. De direct toe te rekenen uitgaven bevatten tevens, bijvoorbeeld, de juridische advieskosten, overdrachtsbelasting en andere transactiekosten.

De verkrijgingsprijs van een vastgoedbelegging wordt niet verhoogd met opstartkosten (tenzij deze noodzakelijk zijn om de vastgoedbelegging in bedrijf te stellen), evenmin met initiële

(28)

bereikt, of abnormale uitgaven, die zijn ontstaan tijdens de vervaardiging of ontwikkeling van de onroerende zaak (Nivra, Handleiding zorginstellingen2008).

5.4.2 Actuele waarde

Een rechtspersoon, die als prijsgrondslag actuele waarde hanteert, dient alle vastgoedbeleggingen tegen reële waarde te waarderen. De reële waarde van vastgoedbeleggingen wordt bepaald als de meest waarschijnlijke prijs, die redelijkerwijs op de markt te verkrijgen is op balansdatum, en waarbij de definitie van reële waarde in acht wordt genomen. Het is de beste prijs, die een verkoper

redelijkerwijs kan verkrijgen en de meest voordelige prijs die een koper redelijkerwijs kan behalen. Deze schatting sluit specifiek uit een geschatte prijs, die is verhoogd of verlaagd als gevolg van bijzondere condities of omstandigheden, zoals een financiering die afwijkt van normale

voorwaarden, sale and leaseback constructies, bijzondere prestaties of concessies verleend door een bij de verkoop betrokken partij (Nivra, Handleiding zorginstellingen2008).

5.5

Eigen gebruik RJ 212

Materiële vaste activa voor eigen gebruik zijn activa, die worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan andere of voor bestuurlijke doeleinden en waarvan men verwacht, dat ze de uitoefening van de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam (gedurende meer dan één periode) dienen (Nivra, Handleiding

zorginstellingen2008).

5.5.1 Historische kostprijs

Een materieel vast actief, dat in aanmerking komt voor verwerking als actief, dient bij de eerste verwerking te worden gewaardeerd tegen de kostprijs.

De kostprijs van een materieel vast actief dient te bestaan uit de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en overige kosten om het actief op zijn plaats en in de staat te krijgen noodzakelijk voor het beoogde gebruik. Op grond van artikel 2:388 lid 2 BW omvat de vervaardigingsprijs; de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de

vervaardiging kunnen worden toegerekend. Voorts kan in de vervaardigingsprijs een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente op schulden, over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend, worden opgenomen (Nivra, Handleiding zorginstellingen2008).

(29)

5.5.2 Actuele waarde

Indien, na de eerste verwerking een materieel vast actief wordt gewaardeerd volgens het actuele waarde model, dient het actief te worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, zijnde:

- de vervangingswaarde op het moment van de herwaardering, verminderd met cumulatieve afschrijvingen;

- de bedrijfswaarde, indien deze lager is dan de vervangingswaarde; of

- de opbrengstwaarde, indien is besloten het actief te verkopen (Nivra, Handleiding

zorginstellingen2008).

5.5.3 Vervangingswaarde

De vervangingswaarde van grond en terreinen als vestigingsplaats kan op verschillende wijzen worden bepaald:

- door afleiding uit prijzen die worden betaald voor nabijgelegen grond, die voor vestiging van de desbetreffende rechtspersoon in aanmerking zou komen;

- door kapitalisatie van het bedrag afgeleid uit de erfpachtcanon waartegen soortgelijke grond in de naaste omgeving is uitgegeven; of

- door periodieke taxatie van de vervangingswaarde door deskundigen.

Bij de vaststelling van de vervangingswaarde is het van belang rekening te houden met eventueel in de taxatie besloten elementen met betrekking tot kosten van herstel en/of kosten van groot onderhoud en de verwerkingswijze van deze kosten (Nivra, Handleiding zorginstellingen2008).

5.5.4 Realiseerbare waarde

De realiseerbarewaarde is de contante waarde van de toekomstige kasstromen, die toerekenbaar zijn aan het betreffende actief (inclusief de kasstroom bij vervreemding aan het einde van de gebruiksduur van het actief). Deze waarderingsmethodiek wordt ook wel genoemd: “value in use”, gebaseerd op de discounted cash flow-methode (DCF). Bij de DCF methode wordt uitgegaan van de verwachte kasstromen welke in de toekomst gegenereerd zullen worden. Onder verwachte

kasstromen wordt verstaan de liquide middelen die jaarlijks beschikbaar komen om aflossing of dividenduitkering uit te keren.

Aangezien de bedrijfswaarde in hoge mate gebaseerd is op een inschatting van toekomstige resultaten en investeringen zijn de bedrijfswaarde in haar aard subjectief.

(30)

De bedrijfswaarde in het proces van een continue periodieke waardebepaling in het licht van continuïteit van de zorginstelling, de zo te noemen “value in use” gebaseerd op de discounted cash flow methode, wijkt zondermeer af van de bepaling van de “fair value” op basis van de

discounted cash flow methode, zoals deze bijvoorbeeld gebruikt wordt door taxateurs (Nivra,

Handleiding zorginstellingen2008).

5.5.5 Directe opbrengstwaarde

Materiële vaste activa worden, bij de toepassing van de actuele waarde, tegen directe

opbrengstwaarde gewaardeerd, indien de rechtspersoon heeft besloten de activa te verkopen. Waardering tegen opbrengst waarde is noodzakelijk bij discontinuïteit en bij de hantering van de historische kostprijs is voor buiten gebruik gestelde vaste activa waardering tegen lagere

opbrengstwaarde verplicht. De opbrengstwaarde is het bedrag, waartegen een actief maximaal kan worden verkocht, onder aftrek van nog te maken kosten. Deze kosten betreffen verkoopkosten en eventueel andere lasten, die rechtstreeks samenhangen met de verkoop van het actief en nodig zijn om de verkoop te realiseren (Nivra, Handleiding zorginstellingen2008).

5.6

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat ziekenhuizen in de toekomst meer keuzemogelijkheden hebben in de waardering van het vastgoed. Er zijn verschillende manieren om activa te waarderen, echter waarderingen hebben gelijk invloed op resultaat en vermogen van de ziekenhuizen. Dit vraagt aan de directie van ziekenhuizen om goed na te denken over het vastgoed.

Doordat ziekenhuizen zelf verantwoordelijk worden voor de waardering van activa, is het naar mijn mening goed om vooraf goed inzicht te hebben in de verschillende manieren die er zijn van

waardering. Vervolgens is het belangrijk om vooraf te berekenen welke effecten een bepaalde manier van waardering heeft. Wordt er gewaardeerd op basis van historische kostprijs, dan zullen de afschrijvingskosten hoog zijn en de winst daardoor laag. Wanneer er wordt gewaardeerd op basis van actuele waarde, zal door middel van taxatie de waarde bepaald worden. Wanneer een ziekenhuis een vrij nieuw pand heeft, zal de taxatiewaarde overeenkomen met de aanschafwaarde, hetgeen lagere afschrijvingskosten en daarom een hoger resultaat zal opleveren.

(31)

Hoofdstuk 6:

Empirisch onderzoek

6.1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze, waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Allereerst worden de ziekenhuizen ingedeeld in categorieën. Aan de hand hiervan wordt de

onderzoekspopulatie bepaald. Vervolgens wordt de onderzoeksaanpak besproken met hierin de gehanteerde checklist. Als laatste worden in dit hoofdstuk de beperkingen van dit onderzoek beschreven.

6.2

Onderzoeksopzet

In dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de jaarrekeningen van ziekenhuizen. Hierbij wordt inhoudelijk gekeken naar het weerstandsvermogen, het resultaat, het vastgoed en de

egalisatiereserve.

6.3

Indeling in categorieën

Volgens het ministerie van VWS bestaan er de volgende soorten ziekenhuizen: algemene ziekenhuizen, universitair medische centra, categorale ziekenhuizen en zelfstandige

behandelklinieken. Hieronder wordt uitgelegd waar deze verschillende groepen voor staan.

6.3.1 Algemene ziekenhuizen

Het algemene ziekenhuis is een ziekenhuis waarin voorzieningen voor het onderzoek, de behandeling en de verpleging van de patiënt aanwezig zijn. In dit soort ziekenhuizen speelt zich de reguliere patiëntenzorg af. Daarnaast worden in het algemene ziekenhuis zowel artsen in opleiding, als verpleegkundigen opgeleid (Boot & Knapen, 2005). Een aantal algemene ziekenhuizen levert ook topklinische zorg. Dit is hooggespecialiseerde zorg, waarvoor dure en gespecialiseerde voorzieningen nodig zijn en waarvoor een vergunning nodig is vanuit de Wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) bijvoorbeeld hartchirurgie, neurochirurgie, IVF of transplantaties (RIVM 2009).

(32)

6.3.2 Categorale ziekenhuizen

Het categorale ziekenhuis richt zich op een bepaalde categorie patiënten, zoals revalidatie-, epilepsie- of kankerpatiënten. De revalidatiecentra vormen de grootste groep categorale ziekenhuizen in ons land. Andere voorbeelden van categorale ziekenhuizen zijn astmacentra, kankercentra en dialysecentra (Boot & Knapen, 2005).

6.3.3 Universitair medisch centrum (UMC)

Het universitair medisch centrum (UMC) is verbonden met een universiteit. De opleiding en het onderzoek wordt onder verantwoordelijkheid van de universiteit uitgevoerd. Het UMC levert naast reguliere patiëntenzorg en topklinische zorg ook topreferente zorg. Dit is zeer specialistische zorg voor patiënten die zeldzame, moeilijk te diagnosticeren of moeilijk te behandelen aandoeningen hebben en niet verder doorverwezen kunnen worden. Patiënten die deze zorg nodig hebben krijgen voorrang boven de patiënten die ook elders terechtkunnen. Een UMC heeft ook een

werkplaatsfunctie voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs aan de medische faculteit en een opleidingsfunctie voor medisch specialisten. Verder ontwikkelen UMC's nieuwe medische

technologieën en behandelwijzen (ontwikkelfunctie) (Boot & Knapen, 2005).

6.3.4 Zelfstandige behandelcentra (ZBC)

Zelfstandige behandelcentra vallen tegenwoordig net als de voorgaande ziekenhuizen onder

instellingen voor medisch-specialistische zorg (IMSZ). De voormalige ZBC's onderscheiden zich van de ziekenhuizen of andere instellingen voor medisch-specialistische zorg, doordat ze geen zorg met verblijf leveren in het A-segment. Tegenwoordig is dit wel mogelijk voor de zorg met verblijf voor behandelingen met dbc's uit in het B-segment (RIVM 2009).

Voor de behandelingen in het A-segment zijn de prijzen landelijk vastgesteld. Dit tarief geldt voor de hele behandeling, inclusief alle verrichtingen die erin plaatsvinden. Omdat sprake is van een landelijk gemiddelde, kan het zijn dat in uw geval meer of minder is gedaan dan dit gemiddelde.

Onder segment B valt een klein aantal diagnose-behandeling combinaties, waarover het ziekenhuis met elke zorgverzekeraar kan onderhandelen over de prijs en contracten kan afsluiten. De prijzen voor deze DBC’s kunnen dus per verzekeraar verschillen.

(33)

6.4

Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit de personen of objecten waarover in de specifieke

onderzoeksvragen een uitspraak wordt gedaan en die in het onderzoek worden betrokken (Baarda en de Goede, 2001).

Voor dit onderzoek bestaat de onderzoekspopulatie uit alle ziekenhuizen in Nederland. Er is voor gekozen om alle ziekenhuizen te onderzoeken, aangezien een steekproef een vertekenend beeld kan geven. In totaal zijn er namelijk 93 ziekenhuizen.

Het aantal ziekenhuizen in Nederland is bepaald aan de hand van het onderzoek van Dutch Hospita Data kengetallen Nederlandse ziekenhuizen 2008. Uit dit onderzoek blijkt dat het aantal ziekenhuizen in Nederland als volgt is onderverdeeld:

Aantal ziekenhuizen in Nederland

Algemene ziekenhuizen 85

SAZ 37

OVA 22

STZ 26

Universitaire Medische Centra 8

Totaal 93

Tabel 6.1 Aantal ziekenhuizen in Nederland

De Universitaire Medische Centra (UMC’s) zijn verenigd in de Nederlandse Federatie van

Universitair Medische Centra (NFU). De andere ziekenhuizen, algemeen en categoraal, zijn verenigd in de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ).

Het aantal algemene ziekenhuizen is inclusief het Centraal Militair Hospitaal. Het Alysis ziekenhuis Velp vormt vanaf 2007 samen met Alysis Arnhem één ziekenhuis. Het ziekenhuis

Gooi-Noord en het ziekenhuis Hilversum zijn in 2007 gefuseerd in het Tergooiziekenhuis. Vanaf 2008 is het Mesos Medisch Centrum samengenomen met het St Antonius Ziekenhuis.

De Ommelander ziekenhuisgroep is in de loop van 2008 gefuseerd uit het St. Lucas Ziekenhuis en het Delfzicht Ziekenhuis.

Zie bijlage I voor de totale lijst met ziekenhuizen.

6.4.1 Deelpopulatie

Voor dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën algemene ziekenhuizen. Hieronder wordt per onderdeel uitgelegd waar dit voor staat.

(34)

De SAZ bestaat uit de ziekenhuizen, die zijn aangesloten bij de vereniging Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen en staat voor de kleinere ziekenhuizen. In dit soort ziekenhuizen is er sprake van reguliere patiëntenzorg.

De STZ bestaat uit de ziekenhuizen, die zijn aangesloten bij de vereniging Samenwerkende

Topklinische opleidingsZiekenhuizen. De STZ vertegenwoordigt de grotere, topklinische ziekenhuizen.

OvA staat voor overige ziekenhuizen; tot deze groep behoren de middelgrote ziekenhuizen. Deze indeling komt overeen met de in paragraaf 6.3.1 beschreven categorieën. Aangezien de gegevens van Dutch Hospita voor dit onderzoek zijn gebruikt, wordt de hier boven beschreven indeling gehanteerd.

6.5

Dataverzameling

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG). Het CIBG is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS. Zij voeren taken uit op het gebied van: zorgregisters, identiteitsbeheer in de zorg en beoordelen en verstrekken in de zorg. Zij richten zich in het bijzonder op beleidsmaker, zorgverleners, partijen in de zorg en burgers

(www.cibg.nl). Het CIBG is verantwoordelijk voor het publiceren van alle jaardocumenten van zorginstellingen. Dit is volgens de regeling van WTZi jaardocumenten verplicht voor alle zorginstellingen. Deze jaardocumenten zijn allen terug te vinden op www.jaarverslagzorg.nl.

6.6

Onderzoeksaanpak

Het onderzoek wordt getoetst aan de hand van de totale populatie van het aantal ziekenhuizen in Nederland. Aangezien er geen steekproeven genomen worden voor dit onderzoek, hoeft er geen gebruik gemaakt te worden van statistische programma’s, om de populatie door te trekken.

Echter een voorwaarde voor jaarrekening onderzoek is, dat het onderzoek empirisch onderbouwd is. (De Leeuw, 2001). De uitvoering van het jaarrekeningonderzoek vindt dan plaats door middel van een ontworpen checklist. Aan de hand van deze checklist kan bijvoorbeeld worden beoordeeld in welke categorie een ziekenhuis valt. Door middel van de opgestelde checklist kunnen alle

jaarrekeningen op dezelfde manier onderzocht worden. Hierdoor is er sprake van consistentie in het onderzoek. De checklist bevat een aantal vragen en is opgebouwd uit verschillende onderdelen (zie tabel 6.2). Het eerste gedeelte van de checklist bestaat uit algemene vragen. Deze vragen hebben betrekking op de categorie van het ziekenhuis, de verantwoording van het ziekenhuis, het

(35)

Het tweede gedeelte van de vragenlijst heeft betrekking op de stelselwijziging met betrekking tot de egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen. Hierbij wordt gekeken naar de toelichting van deze stelselwijziging en naar het effect op het resultaat en het weerstandsvermogen. Aan de hand van deze uitkomsten kan bepaald worden, of de stelselwijziging een positieve of juist negatieve invloed heeft op het vermogen of resultaat. Daarnaast wordt er gekeken of dit mogelijk verband houdt met de verschillende categorieën ziekenhuizen.

Het laatste gedeelte heeft betrekking op het vastgoed van ziekenhuizen. Hierbij wordt er met name gekeken naar de waardering van materiële vaste activa. Daarnaast wordt er onderzocht, of

ziekenhuizen een risicoanalyse hebben uitgevoerd voor hun vastgoed en of er mogelijk een afwaardering op het vastgoed heeft plaats gevonden.

(36)

Checklist Onderzoek ziekenhuizen in Nederland Algemeen

Welke type ziekenhuis betreft de verantwoording? UMC/ SAZ/STZ/OVA

Wordt een jaardocument gepubliceerd? Ja/Nee

Wordt een jaarrekening gepubliceerd? Ja/Nee

Wordt een jaarverslag gepubliceerd? Ja/Nee

Wat is het balanstotaal van het ziekenhuis in 2008? Bedrag in euro’s Wat is het weerstandsvermogen van het ziekenhuis in 2008? Bedrag in euro’s

Wat is het resultaat van het ziekenhuis in 2008? Bedrag in euro’s

Egalisatierekening afschrijvingen

Wordt de stelselwijziging met betrekking tot egalisatierekening afschrijvingen

In de jaarrekening 2008 toegelicht Ja/Nee

Zijn de vergelijkende cijfers van het boekjaar 2007 aangepast? Ja/Nee

Hoeveel bedraagt de impact op het resultaat Bedrag in euro’s

Hoeveel bedraagt de impact op het weerstandsvermogen? Bedrag in euro’s Waar in de jaarrekening wordt de egalisatierekening afschrijvingen Bestemmingsreserve gepresenteerd?

Vastgoed

Wordt in de toelichting de wijziging van RJ 655 toegelicht? Ja/Nee

Is er een risicoanalyse uitgevoerd? Ja/Nee

Wordt de waardering van het vastgoed in 2008 aangepast? Ja/Nee Voor welke waardering wordt gekozen in 2008? Actuele

waarde/historische kosten Op basis van welke methode wordt er afgeschreven in 2008 Conform

NZA/conform BW2 titel 9

Tabel 6.2 Checklist jaarrekeningonderzoek

6.7

Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Hierdoor kunnen de resultaten die naar voren komen niet naar de totale populatie worden doorgetrokken. Het heeft alleen betrekking op ziekenhuizen in Nederland en kan niet worden doorgetrokken naar de totale zorgsector of naar ziekenhuizen in het buitenland.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de verantwoordingsfunctie van ziekenhuizen. Echter wordt er niet gekeken, of het jaardocument aan alle eisen voldoet waar het volgens het WTZi aan zou moeten voldoen. Tijdens dit onderzoek worden uit het jaardocument alleen die gegevens gehaald, die relevant zijn voor dit onderzoek.

(37)

Hoofdstuk 7:

Data-analyse

7.1

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de empirische resultaten op basis van de opgestelde checklist getoond. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvragen 4 tot en met 7.

Allereerst wordt er ingegaan op de wijze van verantwoording, daarna wordt er gekeken naar de egalisatierekening afschrijvingen instandhoudingsinvesteringen. Als laatste worden de uitkomsten uit het empirisch onderzoek met betrekking tot het vastgoed beschreven.

7.2

Wijze van verantwoording

Ziekenhuizen zijn verplicht om het jaardocument te publiceren conform de regelgeving van het WTZi. Deze jaardocumenten dienen jaarlijks gepubliceerd te worden bij het ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Er zijn echter verschillende mogelijkheden om dit jaardocument te publiceren. Dit kan aan de hand van de jaarrekening, jaarverslag, jaarverantwoording of het jaardocument. Uit onderstaande tabel blijkt dat de gegevens die voor dit onderzoek zijn gebruikt uit verschillende bronnen zijn gehaald. Over het algemeen wordt wel het meest gebruik gemaakt van het verplicht gestelde jaardocument. In totaal is 66 keer een jaardocument gedeponeerd. Hieruit blijkt dat ziekenhuizen een voorkeur hebben voor het deponeren van het jaardocument. Er zijn ook ziekenhuizen die zowel de jaarrekening en het jaardocument hebben gepubliceerd. Aan de hand van onderstaand overzicht kan geconcludeerd worden dat bij UMC’s en bij STZ sprake is van een

eenduidige verantwoording. Bij SAZ en overig algemeen kan worden waargenomen dat deze ziekenhuizen er voor gekozen hebben om naast hun jaardocument ook hun jaarrekening te publiceren. 4 keer is het jaarverslag gepubliceerd.

UMC STZ SAZ Overig

algemeen Totaal Jaarrekening 4 1 17 9 31 Jaardocument 2 22 28 14 66 Jaarverantwoording 1 0 0 0 1 Jaarverslag 1 3 4 4 12 Totaal 8 26 49 27 110

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

De wijziging houdt in dat het voor werkgevers niet meer mogelijk is om vreemdelingen die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, een geslaagd

Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c van

Extra begeleiding kwetsbare groepen (compensatie 4 e steunpakket corona) Deze eenmalige compensatie bedraagt voor Albrandswaard € 42.000 in 2021.. Bestrijden eenzaamheid

Er wordt een 95%- betrouwbaarheidsinterval gemaakt voor het verschil in slijmproductie tussen de twee groepen bij aanvang van de studie3. exact in midden van

Wat de timing van de onderhandelingen betreft, pleiten de werkgeversorganisaties – in tegenstelling tot de Britten - voor een status quo transitieperiode die loopt tot de dag van

Koopmans boek staat of valt bij zijn vier basisstellingen: a zijn definitie van het fundamentalisme; b zijn bewering dat de meerderheid van de moslims fundamentalist zijn; c dat

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op basis van verkrijgingsprijs, verminderd met de daarover berekende lineaire afschrijvingen, welke zijn gebaseerd op de verwachte