• No results found

Drie diaconale gaven – door Eveline van Staalduine-Sulman –

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Drie diaconale gaven – door Eveline van Staalduine-Sulman –"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drie diaconale gaven

– door Eveline van Staalduine-Sulman –

Foto: Andy Grizzell (Unsplash)

Speurend in Nederlandse literatuur over de gaven van de Geest kom ik zelden een verwijzing naar Romeinen 12:1-8 tegen. Lester Sumrall deelt alleen de charismata uit 1 Korintiërs 12 in: drie groepen van elk drie gaven, een categorisering van ‘absolute volmaaktheid’.

1

Michael Cole baseert zich ook op de eerste Korintiërsbrief, maar vraagt nog wel in de titel van hoofdstuk 8: ‘En de andere gaven dan?’ Daar komt Romeinen 12 echter niet aan bod.

2

Ook Robert Doornenbal en Pieter Siebesma volgen dat patroon en scharen onder de ‘overige gaven’ wel een aantal gaven uit Romeinen 12, hoewel niet expliciet naar dat hoofdstuk verwezen wordt als de bron van al de genoemde overige gaven.

3

In dit artikel wil ik mij daarom richten op Romeinen 12:1-8, een gedeelte dat eindigt met de opsomming van zeven gaven, waarvan slechts een deel overeenkomt met 1 Korintiërs 12.

De laatste drie gaven zijn van een eigen orde en kunnen worden samengevat als drie diaconale gaven. Ze zijn misschien niet spectaculair, maar kunnen wel mensen met elkaar

1 Lester Sumrall, De gaven & bedieningen van de Heilige Geest (’s-Gravenhage: Gazon, 1982), 54: hij onderscheidt gaven van openbaring, kracht en inspiratie.

2 Michael J. Cole, Geestelijke gaven (Vuurpijlserie, 33; Stichting Vuur, 1995), 70-79. Hij noemt daar bestuur, celibatair leven, evangelisatie, gastvrijheid, voorbede, martelaarschap en zending als de

‘andere gaven’.

3 Robert J.A. Doornenbal & Pieter A. Siebesma, Gaven voor de gemeente: over het werk en de gaven

van de Heilige Geest (Zoetermeer: Boekencentrum, 2005), 206-207. Zij noemen helpen, besturen,

onderwijzen, vermanen, mededelen en barmhartigheid bewijzen. Op blz. 188 wordt wel expliciet

verwezen naar Rom. 12.

(2)

verbinden en anderen in staat stellen zich zonder dagelijkse zorgen aan God toe te vertrouwen.

Romeinen 12:1-8

De eerste acht verzen van Romeinen 12 zijn één lang betoog om onze lichamen aan God te wijden als een levend, heilig en voor God welbehaaglijk offer (12:1 HSV). Dit beroep op de Romeinse gelovigen doet Paulus op grond van Gods ‘ontfermingen’, want God begon met omzien naar ons mensen en vandaaruit hebben zijn kinderen de roeping gekregen om te zien naar anderen.

4

Dat hangt samen met een vernieuwing in de gezindheid van gelovigen en daarom roept Paulus ons op om niet in het denken van deze eeuw (of: deze wereld) te blijven hangen. Doel daarbij is het onderscheiden van Gods wil, die goed is en welbehaaglijk en volmaakt (12:2).

Dan volgt het voegwoord ‘want’ en wordt een argument gegeven voor die vernieuwing in onze gezindheid. Die gezindheid moet namelijk gebaseerd zijn op een bepaald soort denken.

Paulus gebruikt hier een woordspel rondom dat woord ‘denken’. We moeten niet ‘hyper- denken’ (te hoog), maar juist ‘wijs-denken’. Dat laatste woord wordt ook gebruikt voor bezonnenheid of matigheid:

5

de juiste maat aanhouden en jezelf niet overschatten, schrijft Ulrich Wilckens, was een typisch Griekse deugd.

6

Paulus geeft dan gelijk aan wat die ‘maat’

is die je moet aanhouden om jezelf niet ‘hyper’ te denken, namelijk ‘de mate van geloof zoals God die aan ieder heeft toebedeeld’ (12:3): zo wordt het Griekse denken omgevormd tot christelijk denken.

Allereerst is het geloof, het vertrouwen in Gods genade, de maat waarmee je jezelf moet meten.

7

Gods genade wordt concreet in de genadegaven en wordt zo ook de maatstaf ‘voor de beoordeling en ontwikkeling van verschillende activiteiten en functies’:

8

Gods genade moet in de gaven zichtbaar worden. Maar James Dunn wijst erop, dat de uitdrukking die Paulus gebruikt, wel degelijk gaat over kwantificeerbaar, individueel onderscheid: iedereen heeft geloof door Gods genade, maar Paulus heeft oog voor de ‘rijke diversiteit van de uitdrukking van dat geloof (en van die genade)’.

9

Valse bescheidenheid en hyper-grote gedachten over je eigen gaven zijn beide uitgesloten, zoals Paulus uitwerkt in 1 Korintiërs 12.

10

Dat volgt een tweede ‘want’: Paulus legt in vers 4 uit hoe het komt dat het geloof zich in iedereen weer anders manifesteert door middel van het beeld van het lichaam, bekend vooral uit zijn eerste brief aan de Korintiërs. Het is in dichtvorm:

11

4 Zie Ulrich Wilckens, Der Brief an die Römer, Teilband 3: Röm. 12-16 (Evangelisch-katholischer Kommentar zum Neuen Testament, 6; Zürich: Benziger Verlag; Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1982), 3.

5 Walter Bauer, Wörterbuch zum Neuen Testament (Berlin & New York: de Gruyter, 1971), 1587.

6 Wilckens, Brief, 11.

7 Zo Wilckens, Brief, 11, die het woord ‘geloof’ in dit vers niet wil kwantificeren.

8 Heinrich Baarlink, Romeinen II. Een praktische bijbelverklaring (Tekst en toelichting; Kampen: Kok, 1989), 79.

9 James D.G. Dunn, Romans (Daily Bible Commentary; Peabody: Hendrickson, 2007), 721-722. Grant R. Osborne, James, 1-2 Peter, Jude (Cornerstone Biblical Commentary; Carol Stream: Tyndale House, 2011), 243, wijst erop, dat het de Geest is die uitdeelt en dat wij de gave die we gekregen hebben, moeten gebruiken ‘with joy rather than complaining that we want to have a different spiritual gift…’

10 Dunn, Romans, 722 schrijft: ‘… by recognizing that each is graced in some measure and each

expression is indispensable to the community of faith a false sense of superiority will be effectively

avoided.’

(3)

Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet alle dezelfde functie hebben, zo zijn wij, velen, één lichaam in Christus, toch ieder afzonderlijk leden van elkaar…

Het verschil in uitdrukking van Gods genade in ons leven is dus niet per ongeluk of zelfs fout.

Nee, het is met een bedoeling, zoals ook de leden van ons eigen lichaam allemaal verschillende functies hebben en daarmee het lichaam laten functioneren: ‘The point is that the body is one not despite its diversity, but is one body only by virtue of its diversity.’

12

Tot slot volgt een opsomming van de ‘functies’, nu omschreven als ‘genadegaven’, als voorbeelden bij het laatste punt van Paulus’ betoog. En hier moeten we even opletten: ten eerste wordt er gezegd dat de wij uit het gedicht die gaven ‘hebben’ (actief participium) en verder worden de gaven slechts tweemaal onpersoonlijk vermeldt (‘profetie’ en ‘diakonaat’), maar daarna vijfmaal persoonlijk:

13

de onderwijzer, de bemoediger, die uitdeler, de patroon en de ontfermer. Op grond hiervan en op grond van de voegwoorden kunnen de zeven gaven als volgt ingedeeld worden:

hetzij profetie…

hetzij diakonaat…

hetzij wie onderwijst…

hetzij wie bemoedigt…

wie uitdeelt…

wie protegeert…

wie ontfermt…

Daarbij ga ik uit van de vooronderstelling dat het tweede koppel enigszins met elkaar te maken heeft, omdat onderwijs en bemoediging vaker samen voorkomt (1 Tim. 2:1 en Tit.

1:9)

14

en dat het laatste drietal ook onderling verwant is en dat het hierbij gaat over gaven van charitatieve of diaconale aard.

15

De gaven van het omzien naar elkaar

Ik zoom in op vers 8, en wel de laatste drie gaven. Het gaat hier dus niet om abstracties – de gave van het uitdelen of zo – maar om mensen. Deze mensen zijn als genadegave door God gegeven (12:6) en het collectieve ‘wij’ hebben deze gaven. Deze mensen fungeren tot nut en opbouw van de gemeente (zie 1 Kor. 10:23-24)

16

en maken in concrete daden Gods genade zichtbaar. Ik bespreek de drie gaven en de manier waarop deze gaven moeten worden ingezet, want die beschrijft Paulus er in deze drie gevallen bij.

Degene die meedeelt in de rijkdom

De eerste is degene die ‘meedeelt’.

17

Dat gaat over het uitdelen van je bezit, zoals Johannes de Doper al zei (Luk. 3:11 HSV): ‘Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met hem die 11 Het parallellisme is dubbel aanwezig: de strofe heeft een AA'BB'-structuur, als je kijkt naar de verdeling van de twee leden van de simile (‘zoals… zo…’), maar een ABA'B'-structuur, als je kijkt naar de gebruikte woorden (‘lichaam’, ‘veel’, ‘wij hebben/zijn’ in de A-regels en ‘leden’ in de B-regels).

12 Dunn, Romans, 725.

13 Er zijn enkele uitzonderingen in manuscripten (zie NA

27

), maar die varianten zijn duidelijk niet origineel.

14 Zo Bauer, Wörterbuch, 1224 met de verwijzingen naar de Septuagint en het NT.

15 Zo ten dele Wilckens, Brief, 15. Ook Dunn, Romans, 731 suggereert samenhang.

16 Wilckens, Brief, 12.

17 Zie Bauer, Wörterbuch, 1010.

(4)

er geen heeft, en wie voedsel heeft, moet ook zo doen.’ In de Septuagint, in Spreuken 11:26, wordt degene die graan uitdeelt, zalig gesproken, in tegenstelling tot degene die het aan het volk onthoudt. Veel hebben en dat aan anderen onthouden is in beide teksten een kwalijke praktijk. Die praktijk wordt voortgezet in de eerste gemeente, waarbij allerlei mensen hun bezit of hun geld delen met de minderbedeelden in de gemeente van Jeruzalem. De mogelijkheid hebben om dit te doen, ‘ook dat is een gave van God’.

18

Job verdedigt zich ook op dit punt, dat hij zijn brood niet voor zichzelf hield, maar deelde met de wezen (Job 31:17 Septuagint). De gemeentepraktijk van Handelingen 2:43-47 spreekt ook van mensen die anderen laten delen in hun rijkdom.

In zijn brief aan de Efeziërs (4:28) moedigt Paulus de gelovigen aan met de tegenstelling:

‘Wie gestolen heeft, moet niet meer stelen, maar zich liever inspannen om met de handen goed werk te doen, om iets te kunnen delen met wie gebrek heeft.’ Het gaat dus niet per se over rijke mensen. In de praktijk van het gewone leven moet ik dan denken aan gastvrijheid

19

of aan het delen van allerlei spulletjes zonder dat daar geld voor wordt gevraagd.

20

En mocht dat delen van de karige voorraad resulteren in wat minder te eten hebben dan je lief was, denk dan eens aan Jesaja 58:7, waarin God vraagt welk vasten Hij het ware vasten vindt:

allerlei mooie vormen of…

Is het niet dit, dat u uw brood deelt met wie hongerlijdt, en de ontheemden, die het slecht hebben, een thuis biedt, dat u, als u een naakte ziet, hem kleedt,

en dat u zich voor eigen vlees en bloed niet verbergt?

Dat uitdelen hoort dan ‘in eenvoud’ of ‘zonder bijbedoelingen’ te gebeuren. Ridderbos wijst erop, dat Paulus deze woorden in zijn tweede brief aan de Korintiërs een aantal keer gebruikt, ook in verband met het delen van rijkdom (2 Kor. 8:2; 9:11.13).

21

De Septuagint gebruikt het als Salomo in zijn gebed melding maakt van de gaven van het volk voor de tempelbouw (1 Kron. 29:17) in positieve zin, maar ook voor de mensen die in alle onschuld met Absalom meegingen die zich daarna liet kronen (2 Sam. 15:11 Septuagint). Goede bedoelingen voor degene die mag meedelen in andermans rijkdom, zonder bijbedoelingen om er zelf weer van te profiteren of om zichzelf erop voor te laten staan. Jezus zei: ‘Als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet’ (Mt. 6:3 HSV), al gaat deze uitspraak strikt genomen eerder over de laatste gave in Romeinen 12:8, namelijk die van de barmhartigheid.

22

De patroon of mantelzorger

Over de inhoud van de tweede gave in vers 8 bestaat verschil van mening. Betekent het Griekse woord ‘leiding geven’

23

of eerder zoiets als ‘voor iets of iemand de zorg op zich 18 Herman Ridderbos, Aan de Romeinen (Commentaar op het Nieuwe Testament; Kampen: Kok, 1959), 280.

19 Volgens Hebr. 13:16 ook een God welgevallig offer. Zie ook Cole, Geestelijke gaven, 74, die gastvrijheid ook als genadegave ziet.

20 Ik houd het expres wat eenvoudig, wat betreft de voorbeelden, zie het einde van dit artikel. Een geheel andere, veel spectaculairdere aanpak is te vinden in Mark Allan Stewart, Releasing the Power of Your Spiritual Gifts (New York etc.: Writers Club Press, 2003), 229-240, waarin dertien karakteristieken worden genoemd van ‘gevers’ en nog twaalf zaken waarin zij zich onderscheiden van anderen.

21 Ridderbos, Romeinen, 280. Zo ook Wilckens, Brief, 15.

22 Wilckens, Brief, 15.

23 De voorkeur van Ridderbos, Romeinen, 280; Doornenbal & Siebesma, Gaven, 207. Wilckens, Brief,

15n.76 verwijst nog naar Käsemann die inderdaad denkt aan organisatorische taken tot aan het

afhandelen van onderlinge ruzies.

(5)

nemen’

24

in de zin van een patronaat? Wilckens kiest voor het laatste op grond van de positie van deze gave tussen de twee charitatieve gaven.

25

Ook komt het woord voor aan het eind van de brief, in de beschrijving van Febe, van wie Paulus zegt dat zij bijstand heeft verleend aan velen, ook aan hemzelf (16:2).

26

Het zou zomaar kunnen gebeuren dat dit ‘patronaat’ als vanzelf groeit, als iemand de gave van barmhartigheid uitoefent, zoals het met Dorkas gegaan lijkt te zijn (Hand. 9:36-39). Er heeft zich rondom haar een groep weduwen gevormd – een groep die verdergaat dan alleen ontvanger zijn van aalmoezen.

Onlangs hoorde ik van een christen die – ondanks zijn lichamelijke gebreken – een soort patroon was geweest voor een groep vluchtelingen uit Eritrea. Hij kende de Nederlandse wetgeving en bureaucratische praktijk vanuit zijn bedrijfservaringen en zette die in om hun verblijf hier aanmerkelijk te verbeteren. Hij begeleidde hen bij het vinden en inrichten van een woning, toen ze een verblijfsstatus hadden gekregen. Hij telefoneerde voor hen, als ze weer eens van het kastje naar de muur werden gestuurd. En ga zo maar door. De Eritreeërs deden voor hem de tuin, want dat was iets wat hij absoluut niet meer kon, en betaalden zo in natura terug. Het was goed om hen dat te laten doen om niet alleen maar bij hem in het krijt te staan. Hij deed het echter niet om goedkope tuinmannen te hebben. Bij zijn begrafenis zat de hele groep Eritreeërs in de kerk, of ze nu Nederlands verstonden of niet: zij hadden hun patroon verloren.

Ook dit is een gave die niet alleen voor rijken en invloedrijken is. Ik sta hier even langer bij stil, omdat dit – in tegenstelling tot het uitdelen en de barmhartigheid – over tijd en inzet gaat, niet over geld of bezit. Ik heb deze gave tot bloei zien komen bij een jonge, christelijke mantelzorger, die indertijd elke dag even bij haar grootmoeder langsging toen die begon te dementeren. Ze had een klein baantje, net geld genoeg om rond te komen, maar zette elke dag wat tijd in om oma nog enigszins overzicht in haar leven te bezorgen. De thuishulp deed het medische gedeelte en de douche, de kinderen de boodschappen, de financiën en nog andere organisatorische klussen, maar zij gaf haar oma structuur en regelmaat. Elke dag even de dag doorspreken en de plannen voor de volgende dag op een whiteboard schrijven;

elke dag even controleren of er nog iets kleins gebeuren kon: een spelletje, een ijsje eten, een boodschapje, een klusje, een wasje. Tot op het allerlaatste moment zei oma, wat er ook gebeurde: ‘Maar mijn kleindochter komt elke dag.’

Deze gave moet ‘met ijver’ worden uitgeoefend. Je kunt er op een gegeven moment genoeg van krijgen. Je kunt het zelf erg druk hebben. Maar je moet je naaste – ook je protégé – liefhebben als jezelf. Als die ander in de problemen komt of permanent in de dementerende mist leeft, dan moet je met ijver voor die ander – alsof het met ijver voor jezelf is – handelend optreden. Niet wachten. Niet uitstellen. Niet laten versloffen.

De ontfermer

Het woord barmhartigheid heeft twee kanten. In het algemeen kan het gaan over hulp aan degenen die het nodig hebben, zoals zieken, weduwen, wezen.

27

Zo wordt het bijvoorbeeld gebruikt in Spreuken 14 in de Septuagint. Degene die barmhartig is voor de armen, wordt 24 Ridderbos, Romeinen, 280 noemt dit als alternatief.

25 Wilckens, Brief, 15.

26 Ook Dunn, Romans, 731 neemt Febe als voorbeeld: ‘some member in the congregation who by virtue of his or her wealth or social status within the local community (city) was able to act as a champion of the rights of the little congregation or its socially vulnerable members (…), as probably Phoebe’.

27 Ridderbos, Romeinen, 280.

(6)

gelukkig geprezen (14:21) en die barmhartigheid vloeit voort uit het eren van de Schepper, terwijl degene die de armen onderdrukt ook zijn Schepper juist tergt (14:31). Zo wordt het gebruikt aan het eind van Jezus’ nagesprek over zijn gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Die had ‘barmhartigheid’ betoond (Luk. 10:37), zegt de wetgeleerde, waarop Jezus zegt: ‘Ga heen en doe evenzo.’ Met deze algemene betekenis kunnen we bijvoorbeeld denken aan de zeven werken der barmhartigheid. Als Paulus deze derde gave echter wil onderscheiden van de andere twee, kunnen we misschien beter denken aan de beperktere betekenis, namelijk het geven van aalmoezen.

28

Deze gave moet ‘met blijdschap’ worden uitgevoerd, of ‘met een vrolijk hart’, zoals Paulus in zijn tweede brief aan de Korintiërs zegt (9:7). Hij citeert daar uit de Septuagint Spreuken 22:8a: ‘God heeft de blijmoedige gever lief’.

29

Het is een thema dat ook in de Tora voorkomt.

In verband met het sabbatsjaar wordt de Israëliet opgeroepen om overvloedig aan de arme te geven (Deut. 15:10) en het hem niet te misgunnen.

De gaven in context

Nu we de drie charitatieve gaven hebben bekeken, wil ik ze weer in context plaatsen. Paulus heeft het namelijk over het beschikbaar stellen van onze lichamen tot een levend offer aan God. Hoe moeten we deze gaven daarin zien? En moet niet iedere christen barmhartigheid betonen? Of een heel andere vraag: zijn er nog meer charitatieve gaven dan deze drie?

Geen uitputtende lijst

Om met die laatste vraag te beginnen: de lijst genadegaven in Romeinen 12 is geen uitputtende lijst. Als we deze lijst naast die van 1 Korintiërs 12:7-10 leggen, is het in één oogopslag duidelijk dat de twee lijsten heel contextueel zijn opgesteld. De lijsten zijn een uiting van wat er door het waaien van de Geest in de praktijk zichtbaar is.

30

De lijsten hebben ook enige mate van overlap in zichzelf. We zagen bij de drie charitatieve gaven, dat er geen strikte scheidslijnen lijken te bestaan tussen de drie verschillende gaven.

31

De lijsten zijn eerder heuristisch: een begin met voorbeelden, waarna je in de gemeentelijke praktijk kunt leren wat er zoal nog meer is. We kunnen zelf verder gaan denken: in dit kader denk ik dan aan de gave van gastvrijheid, de gave van het vriendelijke woord, de gave van attent-zijn…

Gemeenschap en individu

Dan de wat ingewikkelder vraag of niet iedere christen barmhartig zou moeten zijn, gaven zou moeten uitdelen en minder bedeelden onder zijn of haar hoede zou moeten nemen. Ik ga voor deze vraag eerst even naar het jodendom, waarin het op een gegeven gebruikelijk werd om je op één gebod toe te leggen en die zo goed mogelijk te vervullen, al bleef het natuurlijk zaak om alle geboden te houden. Het vroege jodendom zat dus met een vergelijkbare vraag: als alle joden alle geboden moeten houden, hoe kan het dan dat de ene persoon op een veel rijkere wijze een gebod vervult dan de ander? En mag dat zomaar?

Die spanning werd uitgewerkt in de aanrader om je toe te leggen op één gebod en die zo goed en volledig mogelijk in praktijk te brengen. Men veronderstelde dat je vandaaruit ook weer verder kwam, want het gezegde luidt: mitswa goreret mitswa, ‘het ene gebod brengt het andere voort’ (Pirke Avot 4:2). Op de website van Chabad is te vinden, dat dit gezegde zo wordt uitgelegd, dat God soms een beloning geeft voor het houden van dat ene gebod, 28 Dunn, Romans, 731-32.

29 Dunn, Romans, 732 wijst ook op Jezus Sirach 35:9.

30 Eduard Lohse, Der Brief an die Römer (Kritisch-exegetischer Kommentar über das Neue Testament, 4; Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2003), 343.

31 Zo ook Dunn, Romans, 735.

(7)

bijvoorbeeld rijkdom, zodat je de mogelijkheid krijgt om ook een aanvullend gebod diepgaand te gaan vervullen.

32

Dit principe toegepast op de genadegaven: iedere gelovige wordt inderdaad geacht om barmhartigheid te betrachten, maar er zijn gelovigen die daar een gave voor hebben zoals de anderen die niet hebben.

Dit onderscheid is theologisch ook verantwoord. Paulus begint juist zijn betoog over het lichaam met de vele functies en dat je wijs moet denken en niet ‘hyper’, dat je maat moet houden. De gelovige moet, schrijft Ridderbos, ‘de grenzen van zijn eigen gave in het oog houden’.

33

Bovendien is het de gemeenschap die de gaven heeft ontvangen, weliswaar in de vorm van individuen, maar toch als geheel. De ‘wij’ van Paulus’ betoog hebben de gaven ontvangen

34

en ieder lid heeft zijn eigen genadegaven. Samen zijn de genadegaven de belichaming van Gods genade. En weer komt 1 Korintiërs 12 om de hoek kijken, waarin Paulus zijn lezers troost dat niet iedereen alles kan en dat de een niet meer of minder is dan de ander. Dat je je ook niet hoeft de schamen voor iets wat je niet doet of niet zo uitgebreid als een ander.

Het levende offer

En dan zoom ik weer verder uit naar de grotere context: Paulus’ oproep onze lichamen ter beschikking te stellen als een offer. Een levend offer, dus niet zoals de echte offers waarbij dode dieren op het altaar worden gelegd.

35

Paulus bezigt liturgische taal en gebruikt de daadwerkelijke offercultus daarbij op metaforische wijze. Dat zou je ‘vergeestelijken’ kunnen noemen, mede op grond van Paulus’ eigen uitdrukking ‘jullie geestelijke eredienst’, maar er bestaan minstens drie manieren om dat te doen.

36

In dit geval is het ‘geestelijke’ niet beter dan het concrete, maar het geestelijke hoort juist net zo goed te zijn als het concrete. Een oudtestamentisch voorbeeld is Psalm 141:2, ‘Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan.’ Het reukoffer wordt als positief gezien en de bidder hoopt dat zijn gebed (ditmaal zonder offer) daaraan gelijk mag zijn. Zo stelt Paulus dat dieroffers goede eredienst vormen, maar dat de concrete, lichamelijke praktijken in de gemeente net zo goed moeten zijn als die offers.

Paulus vergeestelijkt het dus niet door over te stappen van (lagere) werkelijke offers op (hogere) geestelijke of intellectuele zaken, zoals de stoïcijnse filosofen deden in zijn dagen.

37

Het werkelijke leven verdwijnt niet achter een ‘rookgordijn’, maar Paulus’ oproep ‘behoort voor zijn besef tot hetgeen nodig gezegd moet worden, wil genade geen ijl idee zijn maar gestalte krijgen in de weerbarstige werkelijkheid van deze wereld.’

38

Zoals we bij de gaven al zagen, gaat het Paulus om daadwerkelijke mededeelzaamheid, daadwerkelijk begeleiden van mensen en daadwerkelijke barmhartigheden. Daartoe moeten wij onze lichamen – handen, voeten, hoofd, mond, ogen, oren – ter beschikking stellen aan God, en dus aan elkaar: ‘De vele lichamen van de afzonderlijke christenen dragen daarom bij aan het feit, dat zij samen één lichaam in Christus zijn (vers 5).’

39

De beeldspraak van het offer lijkt hiermee nog het meest op het vredeoffer (of gemeenschapsoffer), zoals dat in Leviticus 3 wordt besproken: een offer dat slechts ten dele op het altaar terechtkomt en vooral gebruikt wordt 32 https://www.chabad.org/kabbalah/article_cdo/aid/379735/jewish/Do-a-Mitzvah-Get-a-Mitzvah.htm.

33 Ridderbos, Romeinen, 276.

34 Baarlink, Romeinen, 79 schrijft, dat Paulus het leven van de enkeling meteen op de gemeenschap betrekt. Ik zou zeggen: Paulus betrekt het leven van de gemeenschap af en toe op de enkeling.

35 Levend, parallel aan de levende stenen waarmee het huis gebouwd wordt, in 1 Petrus 2:5.

36 Zo H.-J. Hermisson, Sprache und Ritus im altisraelitischen Kult. Zur ‘Spriritualisierung’ der Kultbegriffe im Alten Testament (Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1965), 80-81.

37 Baarlink, Romeinen, 77.

38 Baarlink, Romeinen, 80.

39 Wilckens, Brief, 3-4.

(8)

om samen te eten bij het heiligdom. Wij zetten ons lichamelijk in, zodat iedereen bij de samenkomst te eten en te drinken krijgt. Dat is nog eens navolging van Christus.

40

Tot slot

‘Wij kwetsen vaak individuele christenen en benadelen tevens het Lichaam van Christus doordat we de gaven beperken tot de negen spectaculaire van 1 Korintiërs 12:8-10,’ zo schrijft Michael Cole aan het eind van zijn boekje over de geestelijke gaven.

41

Dat spectaculaire schrikt bijvoorbeeld introverte of praktisch ingestelde mensen af of doet anderen juist teleurgesteld staan, omdat zij niets spectaculairs in hun leven meemaken. Dit benadeelt het Lichaam van Christus inderdaad, als deze mensen de gaven die zij wél ontvangen hebben, niet herkennen en gebruiken tot dienst aan God en aan elkaar. De minder opvallende gaven zijn van groot belang voor gelovigen, die elkaar op onopvallende manieren kunnen ondersteunen, helpen, bijstaan: elkaar, want waar de een meer geld heeft, heeft de ander juist meer tijd of aandacht. Juist de minder spectaculaire gaven zouden wel eens het cement kunnen zijn, dat de levende stenen van de gemeente (cf. 1 Petr. 2:5) samenbindt.

Verder heb ik de indruk dat het benadrukken van de minder spectaculaire gaven vrouwen meer kansen biedt om zich af te vragen welke gaven zij gekregen hebben en hoe zij die ten dienste van de gemeente kunnen inzetten.

42

Niet dat alle mannen gaan voor spectaculair, maar feit blijft dat vrouwen bijvoorbeeld meer aan (mantel)zorg doen dan mannen, om maar eens iets te noemen.

43

Waarom worden deze gaven zelden besproken – of hooguit onder de

‘overige gaven’ – of op waarde geschat? Doornenbal en Siebesma wijzen er alleen omgekeerd op, dat het niet alleen vrouwen zijn die de gave van barmhartigheid hebben, hoewel het woord ‘barmhartigheid’ of ‘aalmoes’ alleen bij Dorkas genoemd wordt.

44

Kortom, het oog hebben voor de minder opvallende gaven zou wel eens bevrijdend kunnen werken voor vrouwen en mannen in de gemeente. Het zal zeker leiden tot meer oog hebben voor elkaar in de moeiten van het alledaagse leven. En misschien was de discussie of de geestesgaven wel of niet gecontinueerd werden na de apostolische tijd nooit zo fel geweest, als Romeinen 12 als basis had gediend voor een theologie van de gaven in plaats van 1 Korintiërs 12.

Eveline van Staalduine-Sulman is hoogleraar Receptiegeschiedenis van de Hebreeuwse Bijbel aan de Vrije Universiteit Amsterdam. E: e.van.staalduine-sulman@vu.nl.

40 Voor de dood van Christus als offergave, zie bijv. Ef. 5:2 en het betoog in 1 Kor. 10:14-22, waarbij avondmaal en vredeoffer met elkaar vergeleken worden.

41 Cole, Geestelijke gaven, 86. Kees Slijkerman formuleert het zo: ‘Ik betrapte mijzelf op de gedachte dat de charisma's die Paulus in Romeinen 12 noemt, “minder charismatisch” zouden zijn.’ Zie https://www.kcv-net.nl/bouwen-aan-de-nieuwe-aarde/schrijvers/kees-slijkerman/charismas-in-

romeinen-12.

42 Cf. Ali Green, A Priesthood of Both Sexes. Paying Attention to Differences (London: SPCK, 2011), aan het eind van haar derde hoofdstuk, die wijst op de wederzijdse afhankelijkheid binnen de gemeente en het afleggen van elke vorm van status. In dit verband wijst ze ook naar de geestelijke gaven als egaliserend.

43 Alice de Boer e.a., Werk en mantelzorg. Kwaliteit van leven en het gebruik van ondersteuning op het werk (Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2019), 18.

44 Cf. Doornenbal & Siebesma, Gaven, 207. Bij de tekst van Onesiforus (1 Tim. 1:16-17), die zij

daarna aanhalen, staan andere woorden – niet het gebruikelijke woord voor barmhartigheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leerlijn Toegankelijke Onafhankelijke cliëntondersteuning.. MAARTEN VAN DEN

Gezamenlijke scholings- en intervisie- bijeenkomsten voor alle Meedenkers, nog beter

• Wat kan ik de komende weken bijdragen binnen mijn organisatie om een prettige werkcultuur te creëren voor ervaringsdeskundigen. • Welke kennis ontbreekt wellicht nog binnen

• Niet altijd bewust dat cliëntondersteuning óók is voor vraagstukken rond schulden, werk & inkomen. • SCP over participatiewet: geen sprake

• Presentatie door Frits Dreschler van Divosa over het project ‘Rechtshulp en het sociaal domein’1. • In gesprek met Wil Evers, beleidsmedewerker bij

Een evaluatie levert kennis op voor de doorontwikkeling van beleid of aanpak of voor nieuw te ontwikkelen beleid of projecten.?. Vijf stappen voor monitoren

De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij

Veel mensen zijn nog geen mantelzorger en willen best wat voor anderen doen, maar zij hebben een zetje nodig. Eenzaamheid is de verklaring voor