• No results found

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust · dbnl"

Copied!
128
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem Sluiter

bron

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust. Andries Voorstad, Delft 1680 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/slui006eibe02_01/colofon.php

© 2013 dbnl

(2)

Psalm CIIIJ. verss.33, 34.

Ik sal den Heere singen in mijn leven: ik sal mijnen Godt Psalm-singen, terwijl ik noch ben.

Mijne overdenkinge van hem, sal soet zijn: ik sal my in den Heere verblijden.

1. Cor.XIIIJ. vers 15.

Ik sal wel met den geest singen, maar ik sal ook met den verstande singen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(3)

Den Boekverkooper tot den Zanger.

Christelijke Zanger en Zangeres;

Hier word U E. wederom voor de tweedemaal toegedient Willem Sluiters Eibergse Zang-lust. Uwe zanglust tot deze Z

ANG

-

LUST

heeft ons aangezet u E. wederom tegemoet te komen met een tweede Druk des zelfs. Noit hapert het den geenen, zegt het oude spreekwoord, die genegen is te werken, aan werk. En op dat dit spreekwoord in deze ook sijn waarheid hadde (dewijl de eerste daar niet meer waren) zoo zijn wy genegen geworden het selve aan te leggen; te meer, dewijl wy te gemoet zagen dat God daar door zoude

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(4)

verheerlijkt worden, tot wiens verheerlijkinge wy van hem zijn geformeert.

Wy hebben het zelve gedrukt in zoo een formaat als u E. hier ziet, ten einde de zang-minnende konden gedient zijn, om het by eenig ander Lied-boek te konnen in-binden, dewijl de jegenwoordige Lied-boeken, van zoodanige stof, meest op dit formaat zijn gedrukt. Gebruikt het dan tot u voordeel, en handelt het zoo, dat den Drukker verneme dat het gehandelt word. Overtreft alzoo de wereld in haar ijdele zangen, en vang zoo hier aan het werk der Engelen, tot dat u God opvoer' nevens haar en alle geloovige, van dit vergankelijke ter plaatze daar het zingen noit zal eindigen.

Dit wenscht u toe, u toegenegen Dienaar A: V:

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(5)

Aen de Christelijke Gemeinte te Eibergen.

Mijn seer lieve en waarde Gemeinte uitverkorene Broeders en Susters in onsen Heere Jesus christus,

De Heylige Apostel Petrus schrijft in 't begin van sijn tweede algemeine Send-brief:

+2.Petr.1.13.14.15.

Ik achte het recht te zijn, soo

+

lange ik in desen tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaninge, &c. Doch ik sal ook neerstigheit doen by alle gelegentheit, dat gy na mijnen uitgank meugt van dese dingen gedachtenis hebben. Die selve reden mag ik ook tot u-lieden voeren in 't begin van dit boekje, welk u uit goeder herten, van my gegeven en als eigen toegeschreven wordt. Ik achte het recht te zijn, en mijn lichaams ben, eer die selve door de doot verbroken word en ik daar uit verhuise, dat ik u, in 't openbaar van de predikstoel, en in 't besonder by de huisen, opwekke door veel heilsame onderwijsinge

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(6)

en vermaningen. Doch ik sal ook neerstigheit doen by alle gelegentheit, waar ik yveren mag of kan, dat gy, na mijnen uitgank uit dit leven, meugt van dese dingen gedachtenis hebben en behouden.

Door mijn groote liefde tot u, en kan ik my selve niet voldoen met prediken, dat maar voor soo een korte tijt, van so weinige, gehoort, en ten meerendeele vergeten wordt: ik tracht ook iet te doen door de letter die blijven kan, en daar niet alleen gy, maar ook uwe nakomelinge, lang na mijn doot, noch door gesticht en onder-richt mogen worden.

+Vox audita perit; litera scripta maner.

't Gesproken woort+ Vliegt haast weêr voort;

Maar wat men schrijft Beklijft en blijft.

+Sit verbum vox viva licet, vox mortua scriptum, Scripta diu vivunt, non ita verba diu.

+

De levendige stem heeft wel een bysondere kracht boven een dood geschrift; maar een dood geschrift sal de levendige stem lang overleven.

Hierom is 't, dat ik mijn klein talentje al meê aanlegg', om nu en dan een Boekje in 't licht te brengen, en mag met waarheit betuigen, dat ik, al wat ik schrijve en dichte, mijn oog en oogmerk meest

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(7)

op u-lieden hebbe, hoe gy insonderheit daar door gesticht, geleert en onderwesen, verbetert, getroost en verquickt, ja tot alle goedt aangemoedight mooght wesen. Gy selve kondt getuygen, dat ik noit te karig of te sparig geweest ben om mijn werkjens aan u-lieden mede te deelen, en alhier onder groote en kleine te verspreiden.

Maar dit heeft my te weinig gedocht om u mijn groote genegentheit en

sorgvuldigheit in desen te openbaren, soo ik u niet opentlik, en voor al de werelt, iet in't besonder quaam op te dragen en toe te eigenen, waar in uw name gespelt en vermelt, ja 't welk na u selve benaamt, en onder u opsicht, als u eeuwiglik en erffelik eigen, bevolen werde.

Doch, vermits ik speure, dat het Boek mijner Gesangen, in den jare 1661. van my uitgegeven, als ook mijn Sterf-gesangen en eenige andere Liedekens, nu en dan van my gedicht, by u-lieden de meeste vrucht en stichtinge geven, soo datse rondom in ons' Kerspel van Eibergen een bysondere Sanglust verwekt, en alle lichtvaardige ontuchtige liedekens byna t'eenemaal, door Gods genade, uitgedreven hebben, soo kom ik nu met dit nieuw Liedt-boekje, onder de

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(8)

naar van Eibergsche Sanglust, voor u verschijnen.

Het singt by ons wat spreken kan 't Zy oudt of jong, of vrou of man, 't Zy burger, huis-man, knecht of meit;

Het is tot singen al bereidt.

Wat noit ter scholen heeft gegaan, Dat heft al meê van buiten aan, De kleine kind'ren van de straat Die weten tot mijn Sangen raat.

Geen mensch soo slecht,die hier niet iet Meê weet van 't een of 't ander Liedt:

Soo dat (Godt lof) elk wort gesticht Door mijn Gesangen, die ik dicht, En ik dit Boekje, tot uw roem, Met recht Eibergsche Sang-lust noem.

Ik gelove vastelik, al kond ik 't geleerdste en scherpsinnigste Boek van de werelt uitgeven, dat ik onder u-lieden, aan welke ik my in 't schrijven meest gehouden achte, daar meê niet half soo veel voordeel en stichting sou doen, als door mijn eenvoudige Sang-gedichten, die ook de minste van u konnen verstaan, van buiten leeren, en alsoo al haar leven lank onthouden: behalve datter ook vele door de bekoorlijkheit der Sang-toonen tot het lesen

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(9)

en andere goede plichten aangelokt en opgewekt worden; ja ook u kleine kinderen selfs hierom te liever ter scholen gaan, en te grager en vrymoediger zijn tot het lesen, wanneerse hooren, dat de woorden soo op malkander rijmen, en op allerlei aangemame

+col.3.16

wijsen konnen gesongen en uitgegalmt worden. Het woort Christi (na de

+

vermaning des Apostels) woont alsoo rijkelik in u in alle wijsheit; gy leert en vermaant

malkanderen, met Psalmen en Lofsangen, en geestelijke Liedekens, singende den Heere met aangenaamheit in uwe herte.

+1.Cor.14.26.

Selfs een iegelik Christen, heeft hy eenen

+

Psalm of Lof-sang, van hem, na de bequaamheit die hem Godt gegeven heeft, gedicht, behoort dien tot gemeene stichtinge by te brengen. Hoe soud' ik u dan de mijne konnen of durven onthouden, daar ik geheelik aan u gehouden ben, en my selve, met alles wat ik ben en hebbe, tot uwen dienst gewilliglik aanbiede?

Dus doende, sticht ik u niet alleen met geschreven Boekjes, maer ook met de Levendige stem, ja niet slechts met de mijne, maar ook met soo veel levendige stemmen van anderen, die mijn Gesangen somtijdts soo lieflik onder ons weten te quinkeleren,dats' ook den toehoorders

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(10)

veel vreugt en als een nieuwe leven toebrengen.

Hoewel nu dit werkje dus klein en onaansienlijk is, wilt het daarom niet versmaden, maar na uwe bescheidenheit, de gunst voor de gave aan-nemen, siende niet op de kleinheit van het Boekje, maar op de grootheit van mijn genegentheit, en het goede hert, welk ik u hier mede ongeveinsdelik, en in alle oprechtigheit, opdrage.

+Matth.13.52.

+

I hadde uit den voor-raat mijner geschrevene Gesangen wel meer oude en nieuw dingen konnen voortbrengen, maar wil u met de veelheit niet overrompelen. De materien of stoffen, die hier uitgelaten zijn, en nochtans daar by wel gedient hadden, sult gy in mijn voorige werkjens vinden.

Is dit Boekje klein, gy sult het dies te gemakkelijker over-al met u dragen, en niet alleen te huis, maar op 't velt en over wegh, tot uw geselschap nemen.

De geringheit der gifte hoop ik met een milder uitdeelinge te vergoeden, soo dat ik geen eenig huis in onse Kerspel van dit Boekje ontbloot begeer te laten, gelijk het ook soo u allen in 't gemeen, als elk in 't besonder, hier opentlik opgedragen wordt.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(11)

Ik hebb' voor u geen ander gift.

Gy siet mijne herten grage drift, En hoe 'k, uit goê genegentheit, U geef na mijn genegentheit.

+Handl.3.6.

'k Mag ook alhier met Petrus seggen; silver

+

en goudt en hebbe ik niet: maar het gene

+Psal.119.72

ik hebbe dat geve ik u. Neemt 'et in dank,

+

en laat de Wet van Godts mondt u beter zijn dan duisenden van gout of silver.

Van de nuttigheit de gesangs, en hoe gy singen sult, dat het den Heere welbehaaglijk zy, hebb' ik in de voor-rede voor mijn eerste gesangen wijdlopig aangewesen.

Laat slechts uwe Sang-lust noit verminderen, op dat wy ons over den tijtel van dit Boekje noit behoeven te schamen. D'Eibergsche Sang-lust worde hier door veel eer en meer aangewakkert en opgewekt.

Waarom soudt gy niet geerne hier op aarden doen 't geen de Engelen en de gansche salige Gemeente in den hemel doen, en 't geen daar in der eeuwigheit onse werk sal wesen, namelik Gode lof-singen? Singt dan aldus uwen Godt en Saligmaker Iesu Christo ter eeren, den Satan ten spijtte en ten spotte, u selfs en uwen naasten tot stichtinge, den boosen tot overtuiginge, den vromen tot verheuginge, en my tot

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(12)

vernoeginge en meerder opwekkinge in mijnen dienst en arbeit.

+Siet mijn Eensaam Huis en Winter-Leven. Fol.53.

Gesang en spel, dat zielen trekt,+

+1.Sam.10.5. 2Kon.3.15.

+Dat selfs Prophete-geesten wekt, En vaardig maakt hun traag gemoet, Is doch voor my te wonder soet.

+Psalm 100.2. Ps.33.1.2.3.

+

Dient alsoo den Heere met blijdschap: komt voor sijn aanschijn met vrolijk gesang.

Gy rechtveerdige, singt vrolijk in den Heere; Lof betaamt den oprechten. Looft den Heere, &c. Singt hem een nieuw liedt; speelt wel met vrolijk geschal.

+Psalm 51.17.

+

De Heere opene uwe lippen, op dat uwen mont sijnen lof verkondige. Hy verwekke

+Phil.2.13.

selfs in u een heilige Sang-lust. Want het

+

is Godt die in u werkt beide het willen

+Hebr. 13.15. 1.Pet.2.5.

ende het volbrengen, na sijn welbehagen. Hy late

+

de offerande des lofs en de vrucht uwer lippen Hem aangenaam zijn door Iesum Christum; op dat gy, sijnen lof aldus hier op aarden in swakheit uitgegalmt hebbende, eenmaal daar boven in

+Openb.19.1, 3, 6 Ies.6.3.

Openb. 19.6.

den hemel met een onverdrietige Sang-lust dat vreugdenrijk Halleluja

+

en dat Heilig, Heilig, Heilig, met ontelbare duisenden der Engelen en uitverkorenen, als met een stemme van geweldige deurdringende donderslagen, meugt uit-

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(13)

dreunen. O heerlijke en begeerlijke Sang-lust!

Dan sal den yver noit verkouden.

Daar sal de nieuwheit noit verouden.

+2.Thess.2.15,16,17.

Soo dan, broeders, staat vast, ende houdt de

+

insettingen die u geleert zijn, het zy door ons woort, het zy door onse geschrift. Ende onse Heere Iesu Christus selve, ende onse Godt ende Vader die ons heeft lief gehadt, ende gegeven heeft een eeuwige vertroostinge, ende goede hope in genade, vertrooste uwe herten, ende versterke u in alle goeden woorde ende werke.

Dit wenscht en bidt, uit den grondt sijns herten,

Uw Gansch toegenegen en trouwhertige Broeder en Dienaar,

Wilhelm Sluiter

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(14)

D. Guilhelmo Sluiter, Theologe ac Poetae difertissimo.

Quod praeco liber hactenus laudum Dei Idem Sluterus praestat inclusus metro.

Applaude. lector; scilicet vincto pede Deo canendi exemplar a Paulo & Petro est.

Constanter.

Eidem.

Profane cantor! cui placent fatui sales Qui defricant aures, placentque abdomini;

Seu quae cicada stridet, atque rancidâ Linguâ coaxat rana; seu cui libet

Elumbe carmen absque succo & staccidum:

Procul hinc Profane. Purus hic canitur lepos, Camoena nugas casta quae non scriptitat, Cujusque candor omne vitat sordidum, Et quod petulco turbat auram gutture.

Demulcet aures nostra Musa sed magis Mentem imbuit, docetque paginâ sales Purissimâ, vati suo simillimos.

Lamb. à Ryswyck.

V.D.M. in Haexbergen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(15)

Ter eeren van den soet vloejenden en stichtelijken Dichter dese Boexkens.

Nau was het Lof der Moeder-maagt geboren Uit Amstels pers, uit Sweerts besneden druk, Of Sluiter hadd' al weêr wat nieuws gekoren

Om 't licht te sien: en 't is dit nuttig stuk.

Daar zijn wel veel Poëten, die veel dichten, Doch stichten niet met all' haar rymery:

Geen vers komt voort van Sluiter, of 't moet stichten Met Godes Woort staalt hy sijn Poësy.

Die sijn Gemeent steeds sticht met leer en leven, En daar door lief en waard is by sijn Kerk;

Die heeft, tot groei der liefde, willen geven Aan haar dit Boek, dit wel-doorwrogte werk:

Daar in sy vindt, voor haar genegentheden, Aánleiding en een ongemeene stof, In alle staats en tijts gelegentheden

Te galmen uit Godts ongemeene lof.

Eibergen swijgt, van binnen en van buiten, 't Onkuische liet. Nu wordt Godt daar gelooft Met rein gesang: 't welk jonk en oud soo uitten

Dat d'heil'ge klank de ruime lucht doorklooft.

Dit is de vrucht; dat Sluiter nu doet woonen Israëls Godt in 't midden van't gesank, Dat hy geeft aan zijn Kerk. God sal hem loonen,

Hem brengend in der Eng'len lof-geklank.

M. Umbgrove, Pastor in Borkeloo.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(16)

Op de Eibersche Sang-Lust, of Geesterlike Liedekens Van den Eerwaardigen Godtsaligen en Godsgeleerden Heer Wilhelm Sluiter.

Hoe juicht Eibergen weêr, hoe schateren de volken!

Door Sluiter klinkt Godts lof aan 't drif der bruine wolken.

Hy singt sijn kudde voor, een Herder die wel leeft, En door sijn stem en schrift een spoor ten hemel geeft;

Een trooster voor de geen, wiens droevige gedachten De neergebogen ziel door haar gewelt verkrachten.

Hy schrijft geen Poësy, die van de aarde koomt, Maar met een volle vloet als van den hemel stroomt.

Hy singt geen werelts vreugt in 't boose gansch gelegen.

Maar vreugde voor een ziel ten hemel opgestegen.

Eibergen, roem sijn lof; geluk aan alle kant, Dat sulk een sticht'lik licht is in uw Kerk geplant:

Sijn jaren werden veel, sijn hairen moeten grijsen;

Hy drage op sijn hooft de Kroone van de wijsen:

Soo sien wy, metter tijdt, van hem noch meerder werk Ter eeren van Godts Naem en stichting van sijn Kerk.

Gerbrandus Henrici, Pastor in Recken.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(17)

Eidem.

Desinat Argolicae carmen ferale peullae Et personatum populo ostentare Thyesten Graecia, vel tumidá Electram producere Scenâ, Hectoraque, Ajacemque. Vate Permessidos unda, Cyrrha vale, Phoebique domus. Sluterus Jesum Ex Helicone sacro cantat; non indigus undae Flaminis, usque alias dat aqueas, & secula ditat Muneribus, semperque novis, quoe donet, abundat.

Dium opus & sanctum, dias musas meditari, Dium opus, Unigenam Christum cantare, Poeta Dius Sluterus merito hinc dicendus, Jesu Vates, praeco fidus, quem non mendacia vatum Ficta juvant veterum, modulos sed sanctior adflut Aura. Ades huc, psalmisque novis depelle querelas, Quisquis es, oblectaque animun his, curasque levato.

Carmina multa suos laudem laudata Poetas, Sluteri utilitas & praecox fama labores

Commendat, meritò hinc cingendus tempora lauro.

Jacobus van Hummel, Ecclesiae Grollanae Pastor.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(18)

E.B.M.N.

Klein vertoog van ware Danck-lust voor de stichtelijcke Sanck-lust,

Uitgegeven van den Eerwaerdigen Hooggeleerdern en Godtsaligen Wilhelm Sluiter, Opsiender der Gemeinte Jesu Christi te Eibergen.

Hoe schoon en lieflik is 't, als tusschen Predicant En sijn Gemeent' de liefd' so groeit, so bloeit en brant!

Dan kan de Leeraar, vry van suchten, al sijn dingen Verrichten, en sijn loop met vrolikheit volbringen,

Tot stichting van sijn volk hy al sijn kracht inspant.

En 't werk dat gaet, ja vliegt gemaklik van de hant.

Eiberger volk, hier van hebt gy voor-al genoten De rechte vruchten, door uw Leeraar onverdroten.

Gy hadd' uw liefd' aen hem en aen sijn werk betoont, Dit wort u nu met een bysondre gift beloont.

Hy woelt voor u gelijk een geestelijke Vader, En soekt sijn kind'ren te versorgen allegader.

Al wat hy oit nam voor, al wat hy oit bedreef, Hy meest tot uwer nut en stichtinge beschreef.

Hy die u heeft met sijn Gesangen komen stichten, Die deelt nu huis by huis op 't nieuw weêr sulke dichten,

Die wonder soet en goet en heerlik zijn vergult, Die met een deftigheit ten vollen zijn vervult, Die netjes zijn geschaeft, en over-al wel sluiten.

Het sluit doch altijt wel, wat Sluiters geest wil uitten.

Toont dat gy dankbaer zijt, Eiberger Christen volk, Aen sulk een Gods gesant, en trouwen Christi tolk.

Met lauwer kondt gy hem niet na behooren kroonen:

Gy moet uw dankbaerheit op ander wijs betoonen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(19)

Al wat men hier by-een kan krijgen is te slecht

Dat men die man, tot dank, daer van een kroone vlecht;

Dat soekt hy selfs ook niet, maer wenscht, dat gy te gader Als kind'ren dit ontfangt uit d'hant van uwen Vader.

Toont, dat uw Sang-lust groeit en daeglijks sich vermeert, Dat is de dankbaerheit die Sluiter maer begeert,

Uit uwen mont en gae geen vuil gesang of reden, Maer wilt uw tijt in dees' gesangen gaen besteden,

Bemint altijt dien man en hemelschen Gesant, Die soo Godts vrees in u en in uw kind'ren plant.

Eert sulken yveraer, en helpt my t'samen wenschen, Dat Sluiter langh hier zy een stighter van de menschen,

En als, na Godts besluit, sijn ziel verhuisen gaet, Dat s' eeuwig dan by Godt in Sang-lust haer versaedt.

Tam musa tacebis,

Nam superant nostr as Sluteri carmina laudes;

Festina, lector, modulatur dulcius Auctor, Invenies hymnos reditvivi ex ore David is.

+Nede, den 3. December 1669.

+

Everhardus Beckink, Herder van Christi Gemeinte te Nede.

Dit song de Prediker van Nede Sijn naaste Mede-broeder toe, En ging soo haast tot Godt, in vrede,

Van's hemels Sang-lust nimmer moê.

+Op den 18. Ianuary, 1670.

+

Lei Rym-lust wel.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(20)

Reverendo, Doctissimoque Domino,

Guilhelmo Sluitero, Ecclesiastae Eibergensi, Poetae melliflico.

Anagramma.

Guilhelmus Sluiterus, ecclesiastes Eibergensis: Si celebres huius legis cantus, situeris, met leges.

Zoile, Sluit teri duplici de nomine Vatis Cantica ne laceres vle pia scripta viri.

Heus! Lege sed laetus, cane sedulus, utere mecum, Quod rodis fervens, hoc tueare favens.

Crede mihi; Celebres Hujus Si sic Legis hymnos;

Cantus, Si que sacrum hoc omne Tuerus opus;

Non alibi invenies animi tam grata plato, Mel, vel melle magis mellea mille, Leges.

Joh: Herm. Heilersieg, Ecclesiastes Wenters vicensis.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(21)

Aen den Geheyligden Dichter D.Wilhelm Sluiter. Op sijn stichtelijcke Eibersche Sang-lust.

O zegen-rijke Sluiter, 'k zie Hoe dat gy, als een honig-bie,

De schoonste bloem der Schrift kondt lezen, Om zoet voor tong en oor te wezen.

Uw liefde schijnt het niet genoeg, Dat gy zo vyerig laat en vroeg Houdt aan met bidden en vermanen, Om 't spoor na Canaän te banen.

Gy schrijft zo menig zang gedicht, Dat heerlik vloeit en leerlik sticht, En daar door gy in andre landen De zielen doet tot Jesus branden.

O braaf Gezant, ô Hemel-tolk, Wat zijt gy aan 't Eiberger volk, En al de Christenheit, niet waardig, Dewijl gy werkt zo trouw en aardig!

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(22)

De predik-stondt schijnt u te kort.

Het vyer van uwen yver wort

Niet uytgebluscht, voor uw gedachten By Godt en op 't papier vernachten.

Gy sticht met leven en met leer.

Gy onderwijst met fluyt en veer.

Gy ploegt om d' ondeugt uyt te roeijen, En Godts genade te doen groeijen.

Eer Phoebus zich ter zetel zet, Fluyt gy uw bueren uyt het bedt:

Die hoord' ik noit van zoeter fluyter, Als van d' Eibergsche Willem Sluyter.

Wie is 't die rijm en deugden mint, Die gy, hier door niet sterk verbint?

Dies roemen u ook al de Broeders Die rond-om u zijn Zielen-hoeders.

Vergeefme dat ik aan haar ry Ook voeg dees stramme Poëzy;

En dat ik uyt mijns herten-koffer Aan uw Gemeynte ook iets offer.

Wel nutte Sluyter, leeft doch lang;

En leer ons met der Eng'len-rang Alhier te paren ons gezangen, Tot sy ons in haar vreugt ontfangen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(23)

Aan de zedige Gemeinte van Eibergen, Op het tweede Zangboek van haar Geestrijken Dichter en Ziel-zorger Wilhelm Sluiter.

Eibersche volk'ren, 'k hoor u prijsen, Dat gy in gang, in zang, en maat, In 't spoor van uwen Herder gaat, Om Jesus eere te bewijsen:

Dat by u wort geen liedt gehoort, Als 't geen uw Godt de ziel doorboort.

O hoe gelukkig zijt g' in dezen, Die dus uw hert en stemmen paart!

Gy leeft als Eng'len op der aardt, En overwint al 's werelts vreezen.

Want wie Godt looft,en lieft, en smeekt, Krijgt alles wat hem hier ontbreekt.

Verlaat doch niet dees kostle liefde, Gelijk die van Ephezen deên, Of als het laau Laodiceen, Dewijl gy dan de ziel doorgriefde

Van hem die u dus weyt en leyt, En van die Opper-Majesteyt.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(24)

Uw leeraar, om u op te wekken

Dat gy soudt gaan van deugt tot deugt, Die schaft u weder nieuwe vreugt, Om u dus meer van d'aardt te trekken.

Want Sluiters doen u hier op uyt, Dat hy u in Godts liefde sluit.

Wilt gy hem weder-liefde toonen, Plant deze zangen in uw hert:

Hy zoekt geen roem, als dat gy wert Godts erf, sijn blijdschap, en sijn kroone.

Hy lacht met 'swerelts lof en eer, Maar wacht sijn lauren van den Heer.

Vermaak u dan met sijn gezangen, 't Zy dat gy droef of vrolijk zijt;

En 't is gewis, na deze tijt Sult gy met Sluiter ook ontfange

Te zingen, 't nieuwe Maagden-liet, Daar ider eeuwig vreugt geniet.

+In Amsterdam 3 April, 1670.

+

H. Sweerts

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(25)

Eibergsche Sang-lust.

Ootmoedige Kloeckmoedigheit in 's Heeren lof te singen.

Op de wijse van Psalm 30. Nadat gy, Heer, my hebt bevrijt. Of als onse Gesang: Ik loov' u, Heer, uit 's herten gront. Siet onse eerste Gesangen, Fol.256.

+Psal.114.7 Ies.6.2.

+Oneindig Godt, daar 't al voor beeft Wat op der aarden leeft en sweeft, By wien de vlamm'ge Seraphim Geacht zijn als een duist're schim, Voor wiens' haar aangesigt en voeten Selfs met haar vleug'len dekken moeten!

2.

+Genes.18.27.

+Sal ick, die maar ben aard' en stof, Uitroepen uw verheven lof?

Die boven mijn bereik, ja veer

+Psal.113.4 Psal.104.3 Iob 37.4/5.

+Gaat boven d'hem'len selfs, O heer, Daar gy uw opper-zalen soldert, Uan waar gy met uw donder boldert!

3.

+Psal.113.5, 6.

+Doch alhoewel gy woont seer hoog, Noch siet gy met een gunstig oog

Seer leeg op uwe schepsels neer,

+Ies.57.15. Psalm 8.3.

Mat,21.16.

+Ia op den leegsten dies te meer;

Soo dat gy uit der soogelingen En kind'ren mont u lof laat singen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(26)

4.

+Ps.131:1, 2

+Heer, ik ben ook gelijk een kint, Dat sich niet geern iet onderwint, Dat hem te groot en wonder zy.

Mijn ziel is versch gespeent in my,

+1Cor.15:10 Matt.9:24.

+En hangt geheel aan uw genade.

Ei, kom uw swakke kint te stade.

5.

+2Cor.8:12. Matt.12:42, 43.

+Gy soekt in ons geen weerdigheit, Maar ons' gemoets volveerdigheit.

Als d'arme 't kleintje, dat hy heeft, Slechts vrolik en gewillig geeft, Is selfs all' overvloet der rijken Uoor u daar by niet te gelijken.

6.

+2Sam.6:16, 20, 21, 22.

+Of schoon een schamp're Michal lacht, En dit bespottens waardig acht,

Soo sal ik in mijn oogen doch Geringer wesen, dan tot noch:

'k Sal voor uw aansigt spelen, singen,

+Psal.9:3.

+Verblijdt zijn en van vreugt opspringen.

7.

+Col.3:16.

+Gy wilt, dat rijklik in ons woon' Uw woort met d'aangename toon

Van Psalmen, Lof-gesangen, Heer,

+Eph.5:19, 20.

+En Lied'ren, daer men u med' eer.

Gy selfs, om altijt die t' ontfangen,

+Psalm 22:4.

+Woont onder Isr'els Lof-gesangen.

8.

+Psal.65:2.

+Mijn Lof-sank is in stilheit nu, O Godt, in Zion, ook tot u.

+1Cor.14:15. Psalm 13:6.

Psal.109:1. PS. 119:132.

+'k Sal singen met verstant en geest, En op uw goetheit, onbevreest, O Godt mijns lofs, nu vast vertrouwen.

Gy sult my in genaad' aanschouwen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(27)

+Psalm 57.8.

+Mijn hert dat is bereidt, O Godt, In spijt van al des werelts spot,

O Godt, mijn hert dat is bereit:

Ik sal, met alle lieflikheit, U singen, en aldus Psalm-singen.

+Psal.40.10.

+Mijn lippen kan ik niet bedwingen.

10.

+Psal.30.13. Psal.137.6

+Mijn tong, indiense swijgt, O Heer, Kleev' aan 't gehemelt vast veel-eer.

Of schoon de werelt my betijg',

+Matth. 21.15, 16. Luc.

19.40.

+En wil, dat mijne kintsheit swijg', Ik moet doch in uw lof uitbreken, Of selfs de steenen sullen spreken.

11.

+Ps.104.33.

+Soo lang ik hier op aarden ben, Is dit de soetheit, die ik kenn'.

+Psal.34.2, 3.

+'k Sal u dan loven t'aller stondt;

Steeds sal uw lof zijn in mijn mont.

't Sachtmoedig volk, van u verkoren, Sal 't met vermaak en blijdschap hooren.

12.

Uw liefd' en gunst veroudert niet;

+Psal.144.9. Openb. 5.11, 12, 13.

+Dies sing' ik steeds een nieuwe liedt, Tot dat ik met uw Eng'len t'saam Sal eeuwig roemen uwen naam, En voor uw throon, soo vry en veilig,

+Jes.6.3.

+Uitroepen, Heilig, Heilig, Heilig.

Jonkheids beste tijt.

Op de wijse: Ik ben seer vrolijk in den Heer. Siet onse Gesangen, Fol.34.

1.

+Spr.6.18.

+Kies, van uw jeugt aan, onderwijs, En goede tucht, mijn kindt;

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(28)

Op dat gy, oudt, en koudt, en grijs, Noch smaak in wijsheit vindt.

+2Tim.3.15 1Tim.4.15 en 6.12. Spr.22.6

+Soo wie, van kindts af, d'heil'ge Schrift Ter saligheit wel leert,

Neemt toe, en blijft, met grage drift, Voortaan tot Godt gekeert.

2.

De morgenstond van elke dag Is d'allerbeste tijt,

+Psalm 104.22, 23 Pred.11.10.

+Waar in m'iets goets verrichten mag, Met meerder lust en vlijt:

Indien men 's levens morgenstond, De jeugt, wel neemt in acht, Sy heeft het goud ook in haar mond,

Dat zielen voordeel bracht.

3.

Nu zijn de krachten van natuer

+1Ioan.2.14

+In ziel en lichaam sterk.

Al wat gy doet valt niet soo suer.

Gy hebt te lichter werk.

+Pred. 12.1.Ec.

+Haast nemen, met de jaren, af Ueel gaven, die ons Godt Soo rijklik in de jonkheit gaf.

't Ontstaalde mes wordt bot.

4.

+2Tim.2.16, 17.

+Wie niet gestuit wort in 't begin, Neemt in godloosheit toe:

En 't quaat eet, als de kanker, in, Wat dat men namaals doe.

Hoe qualik wil de sond' 'er uit, Wanneer mens' is gewent!

+Ier.13.23. Rom.17.21

+Als Luipaarts-vlekken, Mooren-huit, Of wat m'aankleedv'lik kent?

5.

+Mat.13.22.

+Denk, dat geduer'ge sorg en moeit Van soo veel aerdsch bedrijf

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(29)

In manlijk' ouderdom u boeit, En plotslik valt op 't lijf.

+Luc.10.38, Ec.

+Te meer men dan, met Martha, draaft, Te min men, na sijn wil,

Met Iesus heilsaam Woort sich laaft, Gelijk Mary, in 't still'.

6.

+1Cor.7.34.

+De sorgen en bekommernis Zijn niet soo veel en swaar, Terwijl men jonk en eensaam is,

Als in 't gemeen daar naar,

+1Tim.5.8.

+Wanneer de last van 't huis-gesind Ons geeft te doen van all's, En moeit en slaaflijk onderwind

Ons t'saam ligt op den hals.

7.

De jonkheit, wel besteedt, verleent Te meer en langer tijt,

+Matth.20.1.Ec.

+Om in Godts Wijngaart, sijn Gemeent', Veel werk te doen met vlijt.

Die vroeg begint, beschikt veel meer, Dan die maer komt op 't lest.

Soo werkt dan heden, want Hoe eer Hoe liever, houdt men best.

8.

+Eph.5.16.

+Koop tijt uit. Denk, gy sult misschien, En vangt gy nu niet aan,

Geen middag of na-middag sien:

+Ier.15.9.

+Uw Son kan ondergaan, Terwijlse noch aan 't rijsen is,

Of nog in d'hoogste top.

+Spr.27.1.

+D'aanstaande dag is ongewis:

Uerlaat'er u niet op.

9.

+Pre.11.9, 10.

+Hoe seer u jeugt of jonkheit vleit, sy is, met al haar roem,

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(30)

Maar ydel, ja selfs ydelheit,

+Psalm 103.15,16.

+Gelijk een schoone bloem:

Sy bloeit, en welkt, en komt niet weer;

En, is sy eens vergaan,

Soo kent men hare plaats niet meer, Waar dat sy heeft gestaan.

10.

Eens is men jonk, en dan noit meer.

+Deut.32.29.

+O! kondt gy dit verstaan!

Hadd' menig mensch sijn jonkheit weer, Hy leid'se beter aan.

Bedenkt dit nu, o jonge jeugt, Op dat gy 't u daar na

Ook niet te laat beklagen meugt.

+2Cor.6.1,2.

+Houdt d'eed'le tijt te raa.

11.

+Pred.12.1.

+Gedenkt aan uwen Schepper steeds In 't eelste van uw jeugt.

De quade dag genaakt alreeds.

Dan heeft men lust noch vreugt.

+Klaagl.3.27.

+O! salig, die des Heeren jok Draagt van sijn jonkheit af,

+Iac.1.14.

+Eer dat de werelt hem verlokk', Of ander werk verschaf'.

Des Sondaars Bekeeringe.

Op de wijse van Psalm.36. Des boosdoenders wille seer quaat. Siet meer andere wijsen, hier op passende, in onse Gesangen, Fol.222.

1.

O mijne ziel, gansch onbedacht,

+Ies.59.7.

+Hoe loopt gy soo, met volle kracht, Ten quaad' en niet ten goede?

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(31)

+Luc.15.17.

+Keer doch eens by u selve weer, En set u met bedaartheit neer,

+Heb.12.1 Psal.119.59.

+Van 's werelts lasten moede.

Besin uw wegen eens te recht, En sie, hoe dat gy, al te slecht,

Als met gedekten oogen, Zijt door de werelt heen geleidt,

+1Ioan.2.16.

+Die met haar snoo begeerlikheit U schendig heeft bedrogen.

2.

+Ier.13.17. Zeph.2.1.

+Sit hier in stilheit wat alleen;

Versamel, met beleit, by-een Uw dwalende gepeinsen, En sla soo, met nauw ondersoek,

+Rom.3.20.

+Godts Wet- en uw gewete-boek Eens open sonder veinsen.

Hoe los gy ook daar henen gaat, Soo weet gy nogtans van geen quaat.

+Iob.13.9.

+Maar sal 't al wel en goet zijn, Als Godt u ondersoeken sal?

Hoe kondt gy noch in sulk een val Gerust enwel-gemoedt zijn?

3.

Ach! soo ik by my selfs verhaal Mijn doen en laten altemaal,

+]Genes.6.5.

+Ik merke, dat mijn leven Geheelik sondig ende boos,

+Mat.20.3, 6.

+Of ledig en gansch vruchteloos, Dus verr' is heen gedreven.

En hebb' ik somtijts iet gedaan,

't Geen voor wat goets mee door mogt gaan In 't uitterlijk aanschouwen,

+Ies.64.6.

+Soo is voor u mijn beste daat Gelijk een vuil besmet gewaadt,

+Ezech.6.9.

+Waar van men wel mag grouwen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(32)

4.

+Hos.6.4.

+Gelijk een vroeg-gevallen dauw Weer henen gaat eer dat hy nauw

Op aarden is verschenen,

En als een morgen-wolk haast scheidt Soo is al mijn weldadigheit,

Soo haast se quam, verdwenen.

+Iob 15.31 1Ioan.2.15 Iac.1.14.

+Ik ben (helaas!) te licht verleidt Door 's werelts glimp en ydelheit,

Ook door mijn eigen lusten,

+1Pet.5.8. Ep.6.11.12.

+Door Satans list en vleijery, Die sich te samen tegen my

Met kracht ten strijde rusten.

5.

+Psalm 32.5.

+Soo 'k nu mijn sonden, in getal, Voor u oprecht belijden sal,

Van waar sal ik beginnen?

+Manass. Geb. vers 9.

+Sy zijn veel meerder dan het zant, Dat niet te tellen is aan strandt.

+Psal.19.13. Psal.130.3.

+Wie kan s' al t'saam versinnen?

Wilt gy al t' onrecht gade slaan, O Heere, wie sal dan bestaan?

+Rom.1.32. Psal.143.2.

+Ik ben des doots lang waardig.

Ga met uw knecht niet in 't gericht;

Want voor uw heilig aangesicht Is niemant hier rechtvaardig.

6.

+Ps.130.4, 5.

+By u is doch vergeving, Heer, Op dat wy u daarom te meer,

Als goede kind'ren, vresen.

'k Verwacht u dan, Heer, ik verwacht;

Mijn hoop sal op d'onfeilb're kracht Uws Woorts bevestigt wesen.

+Ioan.1.9.

+Als ik mijn sonden, met berouw, Oprecht bely, gy zijt getrouw

En in beloft rechtvaardig,

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(33)

Dat gy s' al t'saam vergeeft, en my Maakt van mijn misdaan rein en vry,

+Luc.15.21, 22.

+Al ben ik 't gansch onwaardig.

7.

+Ezec.33.11

+Ia soo waarachtig als gy leeft, En 't selfs uw mont gesproken heeft,

Soo waar, O Heer, is't immer, Dat gy geen lust hebt in den doot Des sondaars, dien gy noo verstoot,

Al waar hy ook veel slimmer;

Maar daar in hebt gy lust veel-eer, Dat hy sich van sijn weg bekeer,

En niet en sterv' maar leve:

+Rom.10.10. Psal.51.19.

Psal.2.12.

+Dat hy met een gelovig hert Gebroken door der sonden smert,

Sich tot uw Soon begeve.

8.

+Matt.11.28. 1Tim.1.15.

+Hy roept die moe zijn en belast.

Dit woort is seer getrouw en vast, En moet zijn aangenomen, Dat Iesus Christus, soo bereidt, Slechts om der sondaars saligheit,

Op aarden is gekomen.

+1Tim.1.15. Psalm 51.5.

+Ik, die de meeste sondaar ben, Gelijk ik ongeveinst bekenn',

Wil op dit woort vast hopen,

+Hoogl.1.4. Ies.55.1, 2.

Matt.5.6.

+En tot mijn Heiland, die my trekt, En dees' begeert' in my verwekt,

Met dorst en honger lopen.

9.

+Ioan.6.37.

+Heer Iesus, 't geen uw Vader u Gegeven heeft, genaakt u nu;

En, mits ik tot u kome, Soo weet ik, dat gy nimmermeer My van u uit sult werpen, Heer,

Schoon noch mijn swakheit schrome.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(34)

+Ioan.17:11.

+Uw Vader sal s' in sijnen naam, Door uw gebedt, bewaren t'saam,

Die hy u heeft gegeven.

+1Pet.2:25. Ioan.10:27, 28.

+De schapen, afgedwaalt van hem, Die volgen u op uwe stem;

Gy geeft se 't eeuwig leven.

10.

Ia 'k sal u volgen nu voortaan,

+Psalm.1:1. Ephes.3:16.

+En 't padt der sondaars niet meer gaan.

Laat my uw Geest maar sterken, En met geduerig onderstand

+Psal.143:10. Psalm 91:4.

Phil.2:13. 2Cor.3:5, 6.

Ies.40:29, 31

+Geleiden in een effen land.

Dekt gy my met uw vlerken.

Geef 't willen en 't volbrengen t'saam, Mijn Godt, en maakt my selfs bequaam

Gy die versterkt den moeden, En dien, die geene krachten heeft, Veel lust en moet in 't herte geeft,

Om hemelwaerts te spoeden.

Toevlucht tot Christus, op sijn woorden Matth.11:28.

Op de wijse; Komt her zu mir, spricht Gottes Sohn. Of (2. Veersen voor 1.

genomen) op de wijse van 't voor-gaande.

1.

+Ies.50:5.

+Hoe klaar bewijst gy selve nu, Mijn Heiland, dat uw Vader u Een tong geeft der geleerden,

Op dat g' een woordt ter rechter stondt Met moede zielen spreken kondt, Die oit uw gunst begeerden!

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(35)

2.

+Matt.11:28.

+Komt herwaarts, roept gy, allegaar, Die met ondraaglijk ziel-beswaar

Vermoeit zijt en beladen;

Ik sal u, na uws herten lust, Verleenen ware vreed' en rust.

+Ioan.1:16.

+O volheit der genaden!

3.

'k Sal komen. Waarom soud' ik niet, Dewijl gy 't selve my gebiedt?

+Luc.14:21.

+Maar nu, als een genoodde gast, Vermoeit en door mijn sond' belast,

+Heb.4:16.

+Vrymoedig tot u komen.

4.

Ik hebb' aan uwe nooding deel:

+Psal.40:13. Psal.38:5, 7.

+Want mijne sonden zijn soo veel, Dat sy my 't hooft doen bukken;

Sy zijn my ('k word'et nu gewaar) Gelijk een sware last, te swaar,

Door al 't langduerig drukken.

5.

+Luc.15:21.

+O soete Iesus, neemt my aan.

Laat my niet ongetroost weer gaan.

Gy hebt doch noit voor desen Een sondaar, die dus tot u quam, En dit uw lieflijk woort aan-nam,

Van u weer afgewesen.

6.

+Luc.7:37,Ec.

+De Sondares, die neder viel, En vast aan uwe voeten hiel,

Tot dat sy s'hadd' begoten, En soo gebaadt in 't siltig badt Van overvloedig tranen-nat,

Kondt gy niet van u stooten.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(36)

7.

+Luc.18:13, 14.

+De Tollenaar, die niet en dorst Ten hemel sien, maar sloeg sijn borst,

+Ier.31:19. Psal.51:19.

+Door schand en schaamt verlegen, En offerd' een gebroken geest, Is niet van u veracht geweest,

Maarheeft uw gunst verkregen.

8.

Soud' ik dan eerst, soud' ik alleen

+Ioan.6:37.

+Van u zijn afgewesen? Neen.

'k Wil op uw Woort vertrouwen;

+Openb.3:14.

+Vermits uw selfs getuigenis My tot een vaste zegel is, Dat ik hier op mag bouwen.

9.

Wat drukken my mijn sonden meer, Dewijl dat gyse selfs, O Heer,

+1Pet.2:24. Col.2:14.

+Hebt op het hout gedragen?

Wat maakt my 't handtschrift noch veel last, Het welk gy een voor al soo vast

Hebt aan het kruis geslagen?

10.

+Rom.8:3. Gal.4:4, 5 Hebr.7:22. Openb.1:5.

Psal.119:25. Rom.5:1.

+En hebt gy niet mijn plaats bekleedt, In alles wat gy deedt en leedt,

Als mijn genoegsaam borge?

O ja, mijn Heiland. U zy lof.

Wanneer mijn ziele kleeft aan 't stof, Beneemt dit al mijn sorge.

Rust en vrede in Christus.

Op de wijse van Psalm 100. Gy volkeren des aardrijks al. Of Psalm 134.

Alle gy knechten des Heeren. Of; Christe, die du bist dag en licht.

+Ies.9:5. Ies.55:1.

+O Iesus, ware Vrede-vorst, Na wien mijn ziel geduerig dorst,

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(37)

+Matt.11:28. Rom.14:17.

+Gy geeft my, na mijn wensch en lust, De ware vrede, vreugt, en rust.

2.

+Pred.2:11.

+'k Socht in de werelt rust wel-eer, Maar ik en vont s' er nimmermeer.

+2Pet.3:11. 1Pet.1:23.

+Het geen soo haast weer moet vergaen.

Kan 't onvergankelijk niet versaan.

3.

+Mat.10:28. 1Cor.15:53.

Gen.49:18. Rom.8:24.

+d'Onsterfelijke ziele moet

Versaadt zijn van 't onsterflijk goet, Van u en uwe saligheit,

Die sy door hope vast verbeidt.

4.

Ei, maak eens van my los en quijt Al wat gy selve niet en zijt.

+Ioan.1:16.

+Gy zijt de volheit van mijn hert, En d'een'ge vreugt in mijne smert.

5.

+1Pet.4:14. Mat.11:28.

2Cor.8:9.

+Gy zijt mijn eer en roem in smaat In angst en noot mijn toeverlaat;

En in gebrek en arremoet

Mijn rijkdom en mijn hoogste goet.

6.

+1Pet.4:12.

+Wanneer aanvechtings hitt' ons rooft, Zijt gy ons een geweld'ge troost.

+Hoogl.8:6.

+Uw liefde-vier zy 't sterkste maar, En d'eene hitt' verdrijft haast d'aar'.

7.

+Ephes.3:17.

+Ei, neem mijn herte voor u in;

Vervul het met uw soete min,

+1Ioa.2:15. Rom.14:8.

+Dat ik de werelt afscheidt geef, En u voortaan alleene leef.

8.

+Luc.24:29. Ioa.14:29.

+O Iesus, kom en blijf by my, Op dat mijn ziel te vreden zij;

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(38)

Tot dat gy my eens, hier van daan,

+Luc.2:29.

+Laat in gewenschte vrede gaan.

9.

Hoe wordt men, in die saal'ge staat,

+PS.36:9, 10.

+Uit uwe wellust-beek verzaadt!

Daar sal ik, by uw aangesicht, Het eeuwig licht sien in uw licht.

10.

+Matt.25:21. Iob 7:1, 3.

Rom.8:23. Phil.3:14.

+Gun my van deze vreugt somtijts, In soo veel moeilikheits en strijdts, Een kleine voorsmaak, dat ik graag Na 't voorgestelde doel-wit jaag.

Morgen-gesang.

Op de wijse; wat winden datter ruischen. Of (soo men daar in niets

weder-haalt, maar twee versen voor een singt) op de wijse van Psalm 130.

Uit de diepten, ô Heere, Of; Ich danck dir lieber Herre.

1.

+Iob 38:12, 13.

+Het daget uit den Oosten, Het licht schijnt over-al:

+Ioan.8:12.

+Laat ons uw licht vertroosten, O Iesus, hier in 't dal.

Laat ons u licht vertroosten, licht vertroosten.

2.

+Iob 3:9.

+Wijl met haar ooge-leden De goude daag'raat blikt,

+Psal.4:7.

+Toon ook uw aanschijn heden, Dat ons de ziel verquikt.

Toon ook u aanschijn heden, aanschijn heden.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(39)

3.

+Pred.11:7.

+De Son t'aanschouwen mogen Is aangenaam en goet Voor aller menschen oogen,

Het licht is wonder soet

Voor aller menschen oogen, menschen oogen.

4.

Maar soo gy niet uw stralen,

+Mal.4:2.

+O heil-son, op ons schiet, Tot troost in soo veel qualen,

Helpt alle licht ons niet,

Tot troost in soo veel qualen, soo veel qualen.

5.

+Matt.5:45.

+Want over goed' en quade Schijnt d'aardsche Son te saam:

+Mal.4:2.

+Gy schijnt met uw genade Die vreesen uwen Naam.

Gy schijnt met uw genade, uw genade.

6.

+Eph.5:14.

+Dies licht ons doch van verre, Van 's Hemels hoogste top:

O held're Morsten-sterre,

+Op. 22:16. 1Pet.1:19.

+Ga in ons'herten op.

O held're Morgen-sterre, Morgen-sterre.

7.

+Hos.6:3.

+Laat, als de Daagraat, Heere, Uw uitgank zijn bereidt, Dat op ons schijn' uw eere

En groote heerlikheit.

Dat op ons schijn' uw eere, schijn' uw eere.

8.

Tot dat wy, na lang toeven, Eens komen allegaar,

+Openb.21.vers 23.

+Daar Son noch Maan behoeven Te schijnen voor of naar:

Daar Son noch Maan behoeven,

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(40)

+Openb. 21: vers 23.

+Mits eeuwig ons, na desen, Verlicht Godts heerlikheit.

Gy sult de keersse wesen, O Lam, die ons geleidt.

Gy sult de keersse wesen, keersse wesen.

10.

+Op. 19:6, 7.

+De vreugt-dag komt al nader.

+Matth. 13: 43.

+Wy sullen blinken t'hans, In 't rijk van onsen Vader,

Gelijk de Son in glans.

In 't rijk van onsen Vader, onsen Vader.

11.

+1 Joan. 3:1.

+Hier kent m' uw arme Bruit niet;

Daar spreekt men van haar staat:

+Hoogl. 6:10.

+Wie is sy die daar uit siet Gelijk de Dageraat?

Wie is sy die daar uit siet, die daar uit siet.

12.

+Hoogl. 6:10.

+Soo schoon gelijk de Mane, Gelijk de Son soo klaar?

Breng ons van 's werelts bane, O Jesus, eindlik daar.

Breng ons van's werelts bane, 's werelts bane.

't Gemeene Morgen-gebedt.

Op de wijse van de 10. Geboden. Heft op uvv hert, &c.

Of (soo men twee versen voor een neemt) op de wijs van Psalm 66. Singt den Heer in den ganschen lande.

+Ps. 103:8,13.

+WY danken u, barmhertig Vader,

+Psalm 3:6.

+Dat gy, in dees' voorleden nacht, Voor ons uw kind'ren allegader

+Ps. 121:3.&c.

+Weer soo getrouwlik hieldt de wacht.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(41)

2.

+Wy bidden u, wilt ons verstercken

+

Door uwen Heil'gen Geest voortaan, Die ons, door sijn inwendig werken,

+Ps. 143:10.

+Doe in uw rechte wegen gaan.

3.

Op dat wy soo den dag van heden, En all' ons levens dagen t'saam

+Luc. 1:75.

+Tot recht en heiligheit besteden, En doen al wat ons meest betaam.

4.

+Pred. 9:10.

+Waar wy ons' handen toe bereiden,

+Dat onse oogen altijt sien,

+

+1 Cor. 10:31.

+Om daar uw eer door te verbreiden

+Col. 3:17.

+Waar toe gy liefst uw hulp wilt bien.

5.

Alsoo dat wy in al ons' trachten

+Ps. 127: 1,2

+Van uwe milde handt alleen Den voorspoet en't gedijen wachten

+Openb. 3:8.

+Want onse kracht is al te kleen.

6.

Op dat wy dees' gena beleven,

+Psal. 32: 1,2.

+Wilt all' ons' ongerechtigheit

+Luc. 11:4.

+En swaere sonden ons vergeven,

+Jes. 43:25.

+Gelijk gy ons hebt toegeseit:

7

+1 Pet. 3:18.

+Door ons' Heer Jezus heilig lijden

+Hebr. 9:14.

+En bloet-vergieten, welk 't geweet' Alleen van sonden kan bevrijden;

+Jer. 31:19.

+Want sy zijn ons van herten leet.

8.

+Jes. 60:1.

+Verlicht ons' herten daar beneden,

+Rom. 13:12.

+Dat w', alle werk der duisternis

+Hebr. 10:20.

+Afleggend', in een nieuwe leven

+Ephes. 5:8.

+Gaan, als's lichts kind'ren, rein en wis.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(42)

9.

+Exod.20:24. Ies.55:10, 11.

1Ioan.3:8.

+Geeft over-al uw milde zegen Tot de verkonding van uw woort:

Al's Duivels werken, daar-en-tegen, O Godt, vernietigt en verstoort.

10.

+Eph.4:11, 12. 1Tim.2:4.

1Tim.1:12. Ier.1:6.

+, Wilt alle Dienaars uwer kerken En Overheden uwer schaar In haar bedieningen versterken,

Wanneer de last haar valt te swaar.

11.

+2Cor.1:4. 2Tim.3:12.

Heb.11:37, 38. Psal.33:23.

+Troost alle troosteloose herten, Die in vervolging hier en daar Verslagen zijn door noot en smerten.

Verlost s' eens uit al 't ziel-beswaar.

12.

+Hebr.13:15. Ioan.16:23.

+Door uw Soon Iesus, dien w'aankleven, Welk ons belooft, dat gy 't al t'saam Ons sekerlik, O Godt, sult geven

Wat wy u bidden in sijn naam.

Bede voor de Maal-tijt.

Op de wijse van den Lof-sang Marie; Mijn ziel maakt groot den Heer. Of;

Onbedachte jeugt. Siet onse Gesangen, Fol.74.

+Psal.145:15.

+Als oogen in 't gemeen Sien uit na u alleen,

O lieve Godt en Vader:

Gy geeft, op uwe wijs, Hen t'sijner tijt haar spijs

En voedsel allegader.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(43)

2.

+Vers 16.

+Uw over-milde hant.

Doet gy, door 't gansche lant, Ons open, t'allen dagen, En gy versadigt al

Wat leeft in 't aardsche dal, Na uw goed wel-behagen.

3.

+Psalm 65:3.

+Daarom wy komen nu Al 'tsamen dus tot u,

O Godt, wy komen weder.

+Ps.113:5, 6, 7.

+Uw hooge Majesteit Siet doch, in vriendlikheit,

Op den geringsten neder.

4.

Hadt gy vergolden 't quaat Van onse snoode daat,

+Joël 1:16.

+Soo waar nu afgesneden De spijs voor ons' gesicht;

De blijdschap waar geslicht In uwen huis' alrede.

5.

+Vers 17.

+Ia soo waar al vergaan Het kooren ende graan, En onder sijne kluiten Ten eenemaal verrot;

Daar waar geen oveschot Dat iemant weg mog sluiten.

6.

+Ps.103:10.

+Maar 't blijkt wel, dat gy niet Op onse sonden siet.

+Vers 14.

+Gy kent uw' handen werken, Hoe broosch wy zijn van aart:

Dies hebt gy ons gespaart, En wilt voortaan ons sterken.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(44)

7.

Vermits gy ons noch voedt Met sulk een overvloet

Van allerhande spijsen, En liefelijke drank.

+Psal.69:31.

+Waar voor wy met gesank Uw naam soo vrolik prijsen.

8.

Gy zijt het die alleen

Ons steeds houdt op de been'.

Hoe haast zijn wy besweken, En in gevaar des doots,

+Lev.26:26.

+Als gy den straf des broots Maar eenmaal komt te breken!

9.

Gelijk gy dan, O Heer,

+Psalm23:5.

+Ons uwe tafel weer

Gedekt hebt voor ons' oogen;

Soo geef uw zegen t'saam, Dat wy 't in uwen Naam

+1Tim.4:3/4

+En dankbaar nutt'gen mogen.

10.

Leer ons bedenken staag,

+Luc.21:34.

+Dat d'overladen maag Tot alles ongeschikt is;

Maar die sig matig voedt, Aan lichaam en gemoet,

Op 't allerbeste verquikt is.

11

Terwijl gy ons alhier, O Godt, soo goedertier

Dees' aardsche spijs komt geven,

+Ioa.6:50/51.

+Laat ons niet zijn ontbloot Van 't lieflijk hemelsch broot,

Waar by de ziel moet leven.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(45)

12.

Wy setten ons dan weer, Op dit vertrouwen, neer,

Om dees' uw schoone gaven T'ontfangen met geneugt:

+Handl.14:17.

+Gy wilt met spijs en vreugt Doch onse herten laven.

Lof-sang na de Maal-tijt.

Op de wijse: Singen wir ausz hertzen grund.

+Deut.8:10.

+Groote Godt, wy loven u, Dat gy tot versading nu Ons al weder hebt gevoedt.

Hoe komt doch all' overvloet Ons soo toe van ieder kant,

+Psalm 8:18, 9.

+Uit het water en van 't lant, Door uw noit-gesloten handt!

2.

+Spr.23:26.

+D'eerstelingen van ons' hert, Dat u gansch gegeven wert,

+Deu.6:10, 11.

+Brengen wy, en buigen, Heer, Voor uw vriendlijk aansigt neer.

Vroolijk zijn wy van gemoet Over al het groote goet, Dat gy ons en d'onse doet.

3.

Ia, op dat wy zijn verheugt,

+Handl.14:17.

+Vult gy ons met spijs en vreugt.

't Sou dan zijn een schendig feit,

+Deut.28:47.

+Soo gy niet met vroolijkheit Wierdt gedient om dese reen.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(46)

+Ps.119:108.

+Ei, soo weest dan nu te vreen Met ons' dankbaar hert alleen.

4.

+Psal.50:14.

+'t Dankbaar hert op-off'ren wy:

Geef genade, dat het zy Oprecht dankbaar als 't behoort, Na den regel van uw woort.

+Psalm 36:8.

+Soo blijft uw goedgunstigheit, Over lijf en ziele beid', Onder ons wijdt uitgebreidt.

Als men alleen over wegh gaat.

Op de wijse van Psalm 100. Gy volkeren des, &c. Of Psalm 134. Alle gy knechten des Heeren. Of; Christe, die du bist dag en licht. Of; Hoe lieflik is my uvv gesigt. Siet onse Gesangen, Fol.196.

+Gen.24:63. Ioan.16:32.

+Al ga ik eensaam in het velt, Ik ga met mijnen Godt verselt, Die my den tijt soo soet verkort, Dat 't my aan geen geselschap schort.

2.

Die sijn gedachten slaat in 't wildt, En d'eensaamheit onnut verspilt, Mag klagen dat hem sulks verdriet;

Maar my en is 't soo moeilik niet.

3.

Bespraakt geselschap is bequaam, En op den wegh seer aangenaam, Soo dat men tot een spreek-woort segg', Het is een wagen op den wegh.

4.

'k Ben ook verheugt in mijn gemoet, Als sulk geselschap my ontmoet;

Maar als 't my niet gebeuren kan, Ik maak'er niet veel treuren van.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(47)

5.

+Ies.58:11. Psalm 23:1.

+Vermits my doch mijn godt geleidt, Die my, gelijk een Herder, weidt, Soo dat my niet met al ontbreekt,

+Habak.2:1.

+Als Hy maar in en met my spreekt.

6.

+Spr.6:22. Ies.30:2, 19.

Ps.119:24. vers 50.

+Sijn heilig woort spreekt met my staag, Het antwoordt my op ieder vraag, Het geeft my in mijn saken raadt, En troost my in bedroefde staat.

7.

Wie in 't gewoel der werelt sweeft, En dit geselschap niet en heeft, Is ongelukkiglik verselt.

Veel nutter eensaam in het velt.

8.

'k Ben menigmaal verselt geweest, Maar 't was tot stooring van mijn geest, Om datter niet een eenig woort, Dan van het aarsche, wierd gehoort.

9.

Het maakte 's avonds my ontrust, Wanneer ik was tot slaap belust.

Mijn sinnen, tegens wil en dank, Die gingen weer haar oude gank.

10.

Maar nimmermeer beklaag ik 't my, Wanneer ik, ongestoort en vry, Hebb' onderlinge stille reen Gehouden met mijn Godt alleen.

11.

'k Geniet in stilheit meer mijn wensch, Dan by een dwaas en wereltsch mensch,

+Spr.21:19.

+Al wiens vertelling en gesegh My als een last is op den wegh.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(48)

12.

Spreekt gy, O Godt, my somtijts aan, Soo mag ik wel alleene gaan.

+Psalm 17:5. Ies.40:31.

+Richt selfs mijn voeten op uw padt, Soo word' ik nimmer moe noch mat.

13.

+Ies.64:5.

+Gy, Heer, ontmoet, met meerder vreugt, Dien die sich geern' in u verheugt, Die uwer op uw weg gedenkt, En sich met d'ydelheit niet krenkt.

14.

Wie dus met u gemeen kan zijn, Voelt van sijn eensaamheit geen pijn, Ia is noit minder eensaam, dan Wanneer hy eensaam wesen kan.

15.

Laat my, van d'aard' en 't aartsche schuw,

+Genes.6:9. Genes.17:1.

Ps.119:105.

+Mijn Godt, slechts wandelen met u, Oprecht, en voor uw aangesigt.

Uw woort zy voor mijn padt een licht.

16.

Geen tijt noch weg valt my te lank,

+Ephes.6:18.

+Soo 'k in mijn geest maar bidd' en dank, En met u spreek, soo vry in't still'.

Heer, sus, Heer, sus lust my u' wil'.

Overdenkinge des avonts, als men slapen gaat.

Op de wijse van Psalm 12. Doet ons bystant, &c. Of; Psalm 110. De Heer heeft gesproken tot mijnen Heere.

+Iob14:5.

+Gelijk, o mensch, uw dagen allegader Zijn opgetelt, soo is van dat getal

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(49)

Weer een voor-by, Gy zijt een dat te nader

+Ps.90:9, 10.

+Aan 's levens eind, dat snellik komen sal.

2.

+Spr.6:4.

+Geef d'oog geen slaap, laat d'ooge-leen niet fluimen, Voor dat gy al u dag-werk hebt betragt.

+Luc.11:24. Open:12:10.

+De boose geest leit rustloos op sijn luimen, Die ons voor God beschuldigt dag en nacht.

3.

+Luc.16:2.

+Wilt daagliks dan uw eige rek'ning maken:

Kom Satans boos' en listig' aanslag voor.

+Matth.18:24. ec.

+Draag sorg' om uit u groote schult te raken.

Godt strijktse noit den achteloosen door.

4.

Gedenk dan wel op al uw doen en laten Van desen dag die nu weer is vergaan.

+Mat.15:19.

+Betracht ook al uw denken, peinsen, praten, Tot nu toe van uw eerst ontwaken aan.

5.

+Zeph.2:1.

+Maar wees niet al te los in 't ondersoeken, Als eene die 't gemaakt heeft al te quaat,

+Ioa.3:19, 20.

+Die liever sich verbergt in duist're hoeken, En 't licht, dat hem sijn sond' ontdekt, dan haat.

6.

+1Ioan.3:20.

+Veroordeelt ons ons' hert en 't quaa geweten, Meer dan ons' hert is Godt, die alles kent.

+Pal.50:21. Psal.139:3.

+ô mensch, geen dink sal hem, als ons, vergeten.

Hy is doch all' uw wegen wel gewent.

7.

+Spr.28:13.

+Wie sijne sond bedekt, dien sal 't niet lukken;

Maar dies' oprecht bekent, en haat en laat,

+Psalm 38:5.

+Verkrijgt genaad', indien hy, door 't swaar drukken Van dese last vermoeit, tot Iesus gaat.

8.

+Psalm 32:1.

+Hy sal dan uw afgrijselijke sonde Bedekken, dat se noit te voorschijn kom,

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(50)

Gelijk hy 't met de duisternis in 't ronde Nu alles op den aardboom dekt al-om.

9.

+Spr.3:24.

+Wanneer gy u dan neerlegt om te rusten, En sult gy niet verschrikt zijn in 't gemoet;

Maar sult veel-eer uw hert en ziel verlusten.

Uw slaap sal u geneuglijk zijn en soet.

10.

Eer dat gy noch uw oogen toe sult luiken, En van de slaap geheel bevangen zijn,

+Spr.31:21.

+Gedenk den slaap dan matig te gebruiken, Op dat hy u strek tot een medicijn.

11.

Een maat'ge slaap geeft 't lichaam kracht en leven, En brengt de ziel te saam verquikking toe:

+Spr.20:13. en 19, 15.

+Onmaat'ge slaap sal niet dan wanlust geven, Dat geen van bey sijn plicht behoorlik doe.

12.

+Ioan.11:11.13.

+Wilt, als een beelt des doots, den slaap aanschouwen.

En 't bedde t'saam als 't regte beelt van't graf,

+Pred.8:8. Ies.57:2.

+De doot is, als de slaap, niet weer te houwen, En 't rusten beeldt de rust in 't graf fraai af.

13.

Hoe menig mensch legt sich op 't bedde neder, Die nimmermeer daar van weer op sal staan

+1Cor.15:52. 1Thess.4:16.

+Tot dat de klank van Gods basuin hem weder Opwekken sal, en 't Oordeel aan sal gaan.

14.

+Mat.26:41.

+Maar so wie waakt en slaapt met sijn gebeden, Die slaapt en waakt met Christus t'aller tijt.

+Phil.4:6. 1Pet.4:19.

+En wilt gy niet met sorge zijn bestreden, Beveelt u Godt, terwijl gy wakker zijt.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(51)

't Gemeen Avond-Gebedt.

Op de wijse van Psalm 116. Ik hebb' den Heer lief.

1.

+Ioan.1.5.

+Barmhertig God, o licht dat eeuwig blijft, En met uw glans in duisternis komt schijnen,

+Rom.13.12.

+Gy die den nacht der sonden doet verdwijnen, En uit het hert de blintheit gansch verdrijft;

2.

Nadien gy hebt den nacht verordineert

+Psal.104.23. Psalm4.9.

+Tot rust, gelijk den dag tot arrebeiden, Geef, dat in vreed' en stilheit, die wy beiden,

Ons' lichamen nu rusten na begeert'.

3.

+Psal.104.23.

+Dat sy daar na bequaam zijn om te lij'n Den arbeit, dien sy dan weer moeten dragen.

+Spr.20.13.

+Stel onsen slaap soo maat, na uw behagen, Dat die doch niet onordentlijk mag zijn.

4.

+Eph.5.27. Spr.30.12.

1Cor.6.18, 19, 20.

1Cor.10.31.

+Op dat aan ons geen vuiligheit noch vlek Of sonden-drek te schendig moog beklijven, Maer dat wy rein aan lijf en ziele blijven;

Ia dat ons' slaap selfs' tot uw eere strekk'.

5.

+Psalm 13.4. Ephes.1.18.

+Op dat wy niet elendig in den doot Ontslapen, soo verlicht gy doch de oogen

+Rom.8.23.

+Van ons' verstant: op dat wy altijt mogen Verwachten ons' verlossing uit den noot.

6.

+1Petr.5.8. Ephis.6.11.

+Bescherm ons nu ook voor soo velerley Aanvechtingen des duivels (die door loosheit

+Psal.91.1, 4.

+In duisternis te werke stelt sijn boosheit) Ons nemend' in uw heylige geley.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

(52)

7.

+Iac.3:2.

+En, nademaal wy dees' voorleden dag Niet toegebragt en hebben sonder grooteliks

+Psalm 51:6.

+Meest tegen u, door al te veel aanstootliks,

+2Chro.16:9.

+Te sond' gen, daar 't uw heilig oog aansag;

8.

+Dan.9:18.

+Wy bidden, wilt door uw barmhertigheit

+Psalm 32:1.

+Bedekken all' ons' overgroote sonde, Gelijk gy met de duisternis in 't ronde

Nu hebt bedekt al 'swerelts ruime kreit.

9.

+Psal.51:13.

+Op dat wy van uw heilig aangesigt,

+Habak.1:13.

+Het welk soo noo de sonde kan gedogen, Daarom doch niet verstoten werden mogen,

+Psal.36:10.

+Maar 't ligt voortaan aanschouwen in u ligt.

10.

Verleen ook rust en troost, na-by en veer,

+Iac.5:14.

+Aan alle krank' en hoogbedroefde herten, Die flauw en aangevochten zijn met smerten;

+Ioan.16:23.

+Door Iesus Christ, uw Soon, ons' eenig Heer.

Als men na de Kerk sal gaan.

Op de wijse: O salig heilig Bethlehem. Of (twee versen voor een gesongen) op de wijse van Psalm 138. Ik dan u, Heer, uit 's herten gront.

1.

+Psalm 26:8.

+Ik hebb' de wooning van uw huis Van ganscher herten lief, O Heere, De plaats, daar gy, soo rein en kuisch,

Uw heil'ge tent beglanst met eere.

Willem Sluiter, Eibergsche sang-lust

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Haer doot geeft, in mijn droefheit, my een leven, Door 't geen SY heeft gesproken en bedreven,.. Wanneer SY nu haest scheiden sou van hier, 't Geen alles niet kan vatten

Godt selfs die 't al geschapen heeft, + Sijn Soon die met hem eeuwigh leeft, Zijn noch niet leegh, maer wercken staegh;.. Sijn Eng'len werden

Ik ben seer blijd’ en vroolijk in den Heer, In mijnen Godt verheugt mijn ziel haar seer, Want hy heeft met de kleedren en ‘t gewaat Des heils my selfs bekleedt in overdaadt1. Den

* De Heydenen, zijnd' onwetende van de bysondere voor-sienigheit Godes over een yeder der sijnen, zijn soo vol van sorgevuldigheit, meenende dat het al door haer sorge moet

Gysbert de Groot, (de dochter Cornelia de Groot), die op 13 dec. 1730 weer voor 15 jaar privilegie had ontvangen. Haar uitgave heet de achtste druk van het BL. Ze heeft achteraf de

Het groote

Dit heeft my de vrymoedigheit doen nemen, om dese mijne Gedichten, bestaende in Psalmen, Lof-sangen ende Geestelike Liedekens, hoewel dieselve eygentlik gemaekt schijnen te wesen

Tegelijk vreest zij dat Bilderdijk te goed van vertrouwen is: ‘Wees toch voorzichtig met lieden waar jij mee omgaat vertrouw geen mens van degene die je omringen - ik weet niet