• No results found

Des Sondaars Bekeeringe

Psalm 103.15,16.

+

Gelijk een schoone bloem:

Sy bloeit, en welkt, en komt niet weer; En, is sy eens vergaan,

Soo kent men hare plaats niet meer, Waar dat sy heeft gestaan. 10.

Eens is men jonk, en dan noit meer.

+

Deut.32.29.

+

O! kondt gy dit verstaan!

Hadd' menig mensch sijn jonkheit weer, Hy leid'se beter aan.

Bedenkt dit nu, o jonge jeugt, Op dat gy 't u daar na

Ook niet te laat beklagen meugt.

+

2Cor.6.1,2.

+

Houdt d'eed'le tijt te raa. 11.

+

Pred.12.1.

+

Gedenkt aan uwen Schepper steeds In 't eelste van uw jeugt.

De quade dag genaakt alreeds. Dan heeft men lust noch vreugt.

+

Klaagl.3.27.

+

O! salig, die des Heeren jok Draagt van sijn jonkheit af,

+

Iac.1.14.

+

Eer dat de werelt hem verlokk', Of ander werk verschaf'.

Des Sondaars Bekeeringe.

Op de wijse van Psalm.36. Des boosdoenders wille seer quaat. Siet meer

andere wijsen, hier op passende, in onse Gesangen, Fol.222.

1.

O mijne ziel, gansch onbedacht,

+

Ies.59.7.

+

Hoe loopt gy soo, met volle kracht, Ten quaad' en niet ten goede?

+

Luc.15.17.

+

Keer doch eens by u selve weer, En set u met bedaartheit neer,

+

Heb.12.1 Psal.119.59.

+

Van 's werelts lasten moede. Besin uw wegen eens te recht, En sie, hoe dat gy, al te slecht,

Als met gedekten oogen, Zijt door de werelt heen geleidt,

+

1Ioan.2.16.

+

Die met haar snoo begeerlikheit U schendig heeft bedrogen. 2.

+

Ier.13.17. Zeph.2.1.

+

Sit hier in stilheit wat alleen; Versamel, met beleit, by-een

Uw dwalende gepeinsen, En sla soo, met nauw ondersoek,

+

Rom.3.20.

+

Godts Wet- en uw gewete-boek Eens open sonder veinsen. Hoe los gy ook daar henen gaat, Soo weet gy nogtans van geen quaat.

+

Iob.13.9.

+

Maar sal 't al wel en goet zijn, Als Godt u ondersoeken sal? Hoe kondt gy noch in sulk een val

Gerust enwel-gemoedt zijn? 3.

Ach! soo ik by my selfs verhaal Mijn doen en laten altemaal,

+

]Genes.6.5.

+

Ik merke, dat mijn leven Geheelik sondig ende boos,

+

Mat.20.3, 6.

+

Of ledig en gansch vruchteloos, Dus verr' is heen gedreven. En hebb' ik somtijts iet gedaan,

't Geen voor wat goets mee door mogt gaan In 't uitterlijk aanschouwen,

+

Ies.64.6.

+

Soo is voor u mijn beste daat Gelijk een vuil besmet gewaadt,

+

Ezech.6.9.

+

Waar van men wel mag grouwen.

4.

+

Hos.6.4.

+

Gelijk een vroeg-gevallen dauw Weer henen gaat eer dat hy nauw

Op aarden is verschenen,

En als een morgen-wolk haast scheidt Soo is al mijn weldadigheit,

Soo haast se quam, verdwenen.

+

Iob 15.31 1Ioan.2.15 Iac.1.14.

+

Ik ben (helaas!) te licht verleidt Door 's werelts glimp en ydelheit,

Ook door mijn eigen lusten,

+

1Pet.5.8. Ep.6.11.12.

+

Door Satans list en vleijery, Die sich te samen tegen my

Met kracht ten strijde rusten. 5.

+

Psalm 32.5.

+

Soo 'k nu mijn sonden, in getal, Voor u oprecht belijden sal,

Van waar sal ik beginnen?

+

Manass. Geb. vers 9.

+

Sy zijn veel meerder dan het zant, Dat niet te tellen is aan strandt.

+

Psal.19.13. Psal.130.3.

+

Wie kan s' al t'saam versinnen? Wilt gy al t' onrecht gade slaan, O Heere, wie sal dan bestaan?

+

Rom.1.32. Psal.143.2.

+

Ik ben des doots lang waardig. Ga met uw knecht niet in 't gericht; Want voor uw heilig aangesicht

Is niemant hier rechtvaardig. 6.

+

Ps.130.4, 5.

+

By u is doch vergeving, Heer, Op dat wy u daarom te meer,

Als goede kind'ren, vresen. 'k Verwacht u dan, Heer, ik verwacht; Mijn hoop sal op d'onfeilb're kracht

Uws Woorts bevestigt wesen.

+

Ioan.1.9.

+

Als ik mijn sonden, met berouw, Oprecht bely, gy zijt getrouw

En in beloft rechtvaardig,

Dat gy s' al t'saam vergeeft, en my Maakt van mijn misdaan rein en vry,

+

Luc.15.21, 22.

+

Al ben ik 't gansch onwaardig. 7.

+

Ezec.33.11

+

Ia soo waarachtig als gy leeft, En 't selfs uw mont gesproken heeft,

Soo waar, O Heer, is't immer, Dat gy geen lust hebt in den doot Des sondaars, dien gy noo verstoot,

Al waar hy ook veel slimmer; Maar daar in hebt gy lust veel-eer, Dat hy sich van sijn weg bekeer,

En niet en sterv' maar leve:

+

Rom.10.10. Psal.51.19. Psal.2.12.

+

Dat hy met een gelovig hert Gebroken door der sonden smert,

Sich tot uw Soon begeve. 8.

+

Matt.11.28. 1Tim.1.15.

+

Hy roept die moe zijn en belast. Dit woort is seer getrouw en vast,

En moet zijn aangenomen, Dat Iesus Christus, soo bereidt, Slechts om der sondaars saligheit,

Op aarden is gekomen.

+

1Tim.1.15. Psalm 51.5.

+

Ik, die de meeste sondaar ben, Gelijk ik ongeveinst bekenn',

Wil op dit woort vast hopen,

+

Hoogl.1.4. Ies.55.1, 2. Matt.5.6.

+

En tot mijn Heiland, die my trekt, En dees' begeert' in my verwekt,

Met dorst en honger lopen. 9.

+

Ioan.6.37.

+

Heer Iesus, 't geen uw Vader u Gegeven heeft, genaakt u nu;

En, mits ik tot u kome, Soo weet ik, dat gy nimmermeer My van u uit sult werpen, Heer,

Schoon noch mijn swakheit schrome.

+

Ioan.17:11.

+

Uw Vader sal s' in sijnen naam, Door uw gebedt, bewaren t'saam,

Die hy u heeft gegeven.

+

1Pet.2:25. Ioan.10:27, 28.

+

De schapen, afgedwaalt van hem, Die volgen u op uwe stem;

Gy geeft se 't eeuwig leven. 10.

Ia 'k sal u volgen nu voortaan,

+

Psalm.1:1. Ephes.3:16.

+

En 't padt der sondaars niet meer gaan. Laat my uw Geest maar sterken, En met geduerig onderstand

+

Psal.143:10. Psalm 91:4. Phil.2:13. 2Cor.3:5, 6. Ies.40:29, 31

+

Geleiden in een effen land. Dekt gy my met uw vlerken. Geef 't willen en 't volbrengen t'saam, Mijn Godt, en maakt my selfs bequaam

Gy die versterkt den moeden, En dien, die geene krachten heeft, Veel lust en moet in 't herte geeft,

Om hemelwaerts te spoeden.