• No results found

KONINKLIJK KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "KONINKLIJK KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM. "

Copied!
790
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

BIBLIOTHEEK KITLV.

0093 3489

? ^ U)H > o

(3)
(4)
(5)

KONINKLIJK KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

MEDEDEELING N2 IV.

AFDEELING VOLKENKUNDE N2 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T .

IX.

S C H U L D E N R E C H T .

Uitgave van het Instituut.

Druk DE BUSSY, Amsterdam.

1931.

(6)
(7)

3

PANDECTEN VAN HET ADATRECHT.

(8)
(9)

KONINKLIJK KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

MEDEDEELING NS IV.

AFDEELING VOLKENKUNDE N2 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T .

IX.

S C H U L D E N R E C H T .

Uitgave van het Instituut.

Druk D E B U S S Y , A m s t e r d a m . 1931.

(10)
(11)

INHOUD.

Biz.

I, NAAM VAN SCHULDZAKEN i I I . SCHULDVERPLICHTINGEN 7 I I I INLANDSCH BEZITRECHT VAN R O E R E N D GOED B E -

HALVE VAN GEWAS EN VEE (ONTSTAAN, INHOUD,

OVERGANG — E X C E P T VERERVING—, TENIETGAAN) 23

IV. GEWAS (INLANDSCH BEZITRECHT VAN) 47 V. VEE (INLANDSCH BEZITRECHT VAN) 79 VI. SLAVEN (EN K I N D E R E N ALS HANDELSWAAR) 9 1 .

VII. HANDEL (KORTINGEN, TOEGIFTEN), COMMISSIE-

CONTRACT, RUILMIDDEL 119 VIII. V R I J W I L L I G E VERPANDING VAN R O E R E N D GOED

(OOK VAN KINDEREN) 181 IX. INLANDSCHE H Y P O T H E E K VAN R O E R E N D GOED . . . . 215

X. D E E L WINNING; H U U R VAN R O E R E N D GOED 221 XI. V E R B R U I K L E E N (GELDSCHIETEN) EN B R U I K L E E N

VAN R O E R E N D GOED 283

X I I . I N T E R E S T 321 X I I I . BEWAARGEVING EN ZAAKWAARNEMING 337

XIV. OOGSTAFSTAND; VOORSCHOT OP GEWAS 349 XV. DIENSTBETOON (LOONDIENST; HUISGENOOTEN-

DIENST) 375 XVI. A R B E I D VOOR GEMEENE R E K E N I N G ; VENNOOTSCHAP 477

XVII. LASTGEVING (BEHALVE D I E VAN VII) 517 XVIII. P E R S O O N L I J K E BORGTOCHT 527 '

XIX. SPEL 537 XX. V E R P L I C H T E EN ONVERPLICHTE BIJDRAGEN 547

X X I . VORMEN VAN HULPBETOON (OOK JEGENS HOOFDEN),

H E E R E N D I E N S T E N 581 X X I I . V R I J W I L L I G PANDELINGSCHAP 681

X X I I I . BINDSOM (PANDJER) 7*3 XXIV. PLUKVERBOD 729

XXV. RECHTEN VAN DEN VORST 755

Alphabetische lijst der bronnen 76 1

(12)

m

(13)

• HOOFDSTUK I.

Naam van schuldzaken.

(14)
(15)

NAAM VAN SCHULDZAKEN.

§ i. Atjèh.

1. [Men noemt] schuldvordering o.a. pioetang.

[v. Langen Woordenboek 196]

2. [In Simaloer heeft men de woorden] angawàn[asan] —

— mangasa' voor verkoopen en galàr — nohé asaj voor verpanden.

[Meded. ene. bur. XX 117]

3. Bloi beteekent koopen; moebloi is iets koopen, bënëloe koop [wat gekocht is]. [Het volgende moge ter verduidelijking dienen]: „pané sëkin njoi b a k drome bënëloi oeloen t o e w a n ? "

beteekent „hoe komt ge aan deze s ë k i n ? " Die is door mij gekocht.

[v. Langen Woordenboek]

4. Oetang is schuld, geldschuld; voor schulden en inschulden, debet en credit [heeft men den term] pëoetang; mëoetang is aan iemand geld leenen, orang mëoetang is schuldenaar, mëoetang sëlingkar kiëng rondom in schulden steken; soerat mëoetang beteekent schuldbewijs, schuldbekentenis. [v. Langen woordenboek 14]

5. [Men spreekt van] basi voor opgeld, disconto, rabat, basi

r i n g g i t i s O p g e l d . [v- Langen Woordenboek 27]

6. Babat is het bedrag van schulden en inschulden in de boeken; b.v. kalon b a b a t oeang si Poelau, zie eens in de boeken het bedrag der schulden van N. N. na. [v. Langen woordenboek 24]

7. Het gewone woord voor schuld is oetang . . . . en voor schuldvordering peu'oetang . . . . ; de debiteur heet si meu'oetang

• • . . , de crediteur si peu'oetang . . . .

(16)

H S T . I NAAM VAN SCHULDZAKEN

Meu'oetang beteekent niet alleen leen, maar ook in verbruikleen nemen, vragen of krijgen. [Kreemer n 376]

8. Het inlandsen bezitrecht [heet] a r t a of areuta, [ook wel]

a t r a of milé'.

Schenken, geven, toestaan is moebri, beuri of bri . . . ., geschenk IS b e m e u r i . . . . [Kreemer II 377]

§ 2. Gajo-, A l a s - en B a t a k l a n d e n .

9. Het gewone woord voor schuld is oetang. [In de Gajö- en Alaslanden heeft men] voor schuldvordering [het woord] idö;

de debiteur heet [in Gajö] si moetang, de crediteur si bërido.

In verbruikleen nemen, vragen, krijgen beantwoordt aan het Gajösche sórah. [Kreemer n 376]

10. Het inlandsche bezitrecht [heet in Gajö] . . . . harëta, rëta of mili', [in de Alaslanden] rato of mili'.

Schenken, geven, toestaan [is in] Gajö nösah, [in de] Alaslanden mëré; geschenk [heet in] Gajö pënösah, [in de] Alaslanden pëmëré.

[Kreemer I I 377]

§ 2a. Nias.

§ 3. Het M i n a n g k a b a u s c h e gebied.

4. Z u i d - S u m a t r a .

5. Het Maleische gebied.

(17)

I ATJÈH—§ 13 AMBON 7' x4

§ 6. Banka en Billiton.

§ 7. Borneo.

§ 7«. De P h i l i p p i n e n .

§ 8. De Minahasa.

§ g. De Gorontalosche kring.

§ 10. Het Toradja-gebied.

§ 1 1 . Zuid-Celebes.

§ 12. De Ternate-archipel.

§ 13. De Ambonsche Molukken.

11. Heeft een Wemale [Soran] schuld, tania, en is hij nalatig in de betaling, seni, dan worden zijne sagu-aanplantingen of die zijner bloedverwanten in beslag genomen. [Riedel 127]

12 i pik: in pand nemen, ipit: pand.

[Adatrb. XXIV 421]

13. Sàfeh: koopen, esnàfet: 't koopen, koop.

[Adatrb. XXIV 422]

14. Tifoeh: lossen, los 'n pand. [Adatrb. x x i v 422]

(18)

H S T . I

NAAM VAN SCHULDZAKEN

15. Vele inlanders [op Ambon en de Oeliassers], die zich met den handel onledig houden, zijn in de laatste jaren, tengevolge van een los credietstelsel, in schulden nahitir g e r a a k t . . . .

[Riedel 67]

§ 13« De Zuidwestereilanden.

§ 14- Nieuw-Guinee.

§ 15 De Timorsche kring.

§ 16. Bali en Lombok.

§ 17 Middel- en Oost-Java met Madoera.

/6' ^ °e n r J d e n a a m "di °ng g °l a n" door mij werd genoemd, antwoordde [de kamitoewâ uit de desa Ngelo, regentschap Trenggalek,] plotseling: O ja, maar dat is een „perkawis s a m b o e t a n "

(menika perkawis samboetan, sanes perkawis siti); dus blijkbaar Hoort dit m hun „schuldenrecht" thuis.

[Holleraan in Adatrb. XVIII 172]

§ 18. De Vorstenlanden.

§ 19. West-Java.

(19)

HOOFDSTUK IL

Schuldverplichtingen.

(20)
(21)

SCHULDVERPLICHTINGEN.

§ i. A t j è h .

17. Moeselis beteekent onvermogend, insolvent.

[v. Langen W o o r d e n b o e k 262]

18. [De Atjèhsche vrouw] mag naar den adat geen Overeenkomst aangaan . . . . [Kreemer Lezing 6]

§ 2. Gajo-, Alas- en Bataklanden.

§ 2a. Nias.

§ 3. Het Minangkabausche gebied.

19. Bij het sluiten van overeenkomsten, het doen van afspraken, het leenen van geld, het maken van schuldregelingen, wordt als zichtbaar teeken daarvan in tegenwoordigheid van twee

°f meer getuigen met een wapen een k a p in een der huispalen gegeven. De daardoor ontstane inkeeping vervangt het schriftelijk bewijs, waarvan in de laatste jaren meer gebruik gemaakt wordt.

Bij het sluiten van dergelijke transactiën van eenig aanbelang moet het Hoofd tegenwoordig zijn, die dan tegelijk de v e r a n t - woordelijkheid op zich neemt voor de behoorlijke nakoming.

Hiervoor is hem ƒ2,50 voor elke ƒ 4 0 . — verschuldigd.

[Kooreman A d a t 292]

(22)

H S T . I I

SCHULDVERPLICHTINGEN

20. zijn er schulden (oetang), dan moet [de mamaq] ze betalen (mambajar); zijn er vorderingen (pioetang), dan moet

nij ze innen (manarino). ,„

x ' [Kreemer 707]

21. Will jemand [in den Kuantanländern] von einem Geschäft zurücktreten, so wird seine Anzahlung zurückbehalten- h a t er noch keine Anzahlung geleistet, so ist die Angelegenheit für beide Kontrahenten eo ipso erledigt. Es geschieht weiter nichts; dieser ball kann sich aber hier gar nicht ereignen, da Geschäfte nur mit einer Anzahlung abgeschlossen werden. [ M a a s s 4o6]

22. Schenkungen können [in den Kuantanländern] nicht wider- rufen werden.

[Maass 406]

23 Haftet [in den Kuantanländern] ein pänghulu für die bchulden eines semer Dorfeingesessenen, so hat der Betreffende selbstverständlich zunächst die Schuld zurückzuerstatten oder wenn er dazu auszerstande ist, sie bei dem Dorfvorsteher' abzu- arbeiten.

[Maass 404]

24 Geschieht [in den Kuantanländern] eine Schädigung durch Menschen, so hat der Benachteiligte seinem pänghulu die Angelegen- heit vorzutragen. E r beantragt Schadenersatz von dem Schuldigen sei es durch Zahlung einer Entschädigung oder durch I n s t a n d - setzung der beschädigten Sache. Bei einem Obstbaum wird sonderbarerweise nur der Holzwert und nicht der E r t r a g ersetzt der doch nach unseren Begriffen den eigentlichen Wert eines Bruchtbaumes darstellt. F ü r eine grosze Kokospalme in voller Kraft werden 3 bis 5 Gulden . . . . als Entschädigung gerechnet.

[Maass 409]

25 F ü g t [in den Kuantanländern] einer dem andern in böswilliger Absicht oder fahrlässigerweise, einen Schaden zu so b a t er dafür zu haften; auch wenn er aus Not gefeht hat, musz er den Schaden ersetzen. Die pänghulu's haften nicht für den von ihren Dorfbewohnern irgendwo angerichteten Schaden; sie streben aber danach, die Angelegenheit zu ordnen. Wenn kein Täter ge-

(23)

§ 3 MINANGKABAU 20-—30

sehen oder erkannt wurde, aber irgendwelche Vermutungen vor- liegen, so bemühen sie sich, die Sache aufzuklären.

Ein Vater h a t für den durch seine Kinder angerichteten Sehaden zu haften. Bei Hausgenossen, die in einer Familie wohnen, wie bei jungen Männern, musz der m a m a k seiner Familie den Schaden ersetzen. E i n . E h e m a n ist auch verpflichtet, für den von seiner F r a u etwa angerichteten Schaden aufzukommen; ist er zu arm dazu, seine F r a u aber aus wohlhabender Familie, so h a t diese für Schadenersatz Sorge zu tragen. [Maass 406—407]

26. Dritten Personen gehörige Sachen können ohne deren Zustimmung nicht vergeben werden [in den Kuantanländern].

[Maass 407]

27. Verträge mit unbestimmten Personen haben [in den Kuantanländern] keine Wirkung. [Maass 407]

28. Soll [in den Kuantanländern] ein Vertrag abgeschlossen werden, so kommen beide Familien im Beisein eines pänghulu zusammen; dann wird der Vertrag einfach mündlich in Gegenwart der vielen Angehörigen abgeschlossen, die dabei gleichzeitig als Zeugen zu fungieren haben. Die Abfassung eines schriftlichen Vertrages ist selten, da hier nur wenige Leute schreiben und lesen können. [Maass 406]

29. Von den auf einem Pfandgrundstück nachträglich ange- flanzten F r u c h t b ä u m e n erhält [in den Kuantanländern] der ursprüng- liche Eigentümer bei Zurückerstattung der Pfandschuld zwei Drittel; ein Drittel der Bäume behält der ehemalige Pfandgläubiger zu seiner freien Verfügung. tMaass *°ti

30. Macht einer [in den Kuantanländern] im Dorfe einen Fund, so fragt er bei Bekannten und in der Familie umher, wem der verlorene Gegenstand gehört. Meldet sich kein Eigen- tümer, so behält er seinen Fund, bis sich der Eigentümer angefunden hat. Er betrachtet sich aber nicht als Eigentümer; wenn sich zufälligerweise auch erst nach J a h r e n der wirkliche Besitzer meldet, so erhält dieser sein Eigentum zurück. Stirbt ein Finder, so wird

(24)

H S T . I I SCHULDVERPLICHTINGEN der F u n d zu den hâràtâ-pusakâ-Stiicken, seinem immobilen Eigentum gerechnet.

Heutzutage ist jeder F u n d dem Kontrolleur zu melden. Verliert jemand etwas von dem Familieneigentum, den beweglichen Gütern, so musz er den Verlust seiner Familie u n d dem pänghulu suku mitteilen. Wird das Verlorene nicht wiedergefunden, so musz der Verlierer es seiner Familie ersetzen. Gewöhnlich wird der Finder mit einem kleinen Geschenk belohnt, aber notwendig ist es nicht.

[Maass 405]

31. De „rechtsregelen" aangaande schulden-(verbintenissen-) recht bepalen zieh tot eenige pitoea's van algemeene strekking, bijv.: „ d a t contracten nageleefd, schulden betaald en inschulden geïnd moeten worden" of wel „ d a t de eerstgemaakte afspraken bindend zijn en door latere „ p r a a t j e s " niet tenietgedaan kunnen worden".

D a t verbintenissen zoowel uit een contract (djandji) als uit een onrechtmatige daad (salah) kunnen ontstaan, spreekt voor het gezond verstand van den Minangkabauer zelf. [joustra 119—120]

32. Schuldeischers wier vorderingen niet reeds vroeger bij de familie bekend en door haar erkend waren, zijn verplicht, althans voor zoover zij negari-genooten zijn, zich aan te melden vóórdat de vereffening der nalatenschap plaats heeft, daar anders de familie niet meer tot betaling gehouden is. [v. Hasselt 284]

33. Niemand mag schulden maken of transacties aangaan, dan met medeweten en toestemming van het hoofd des gezins, wanneer hij wil dat de h a r a t ô voor delging dier schuld a a n - sprakelijk zij. [v. Hasselt 249]

34. Alle contracten, die [de Minangkabauer] op zijn h a r t o pantjarian sluit, zijn volkomen van kracht, ook al kende hij er zijn m a m a q en familieleden niet in. Zijne crediteuren hebben ten volle recht om zich voor zijn schulden te verhalen op die goederen.

[Doch de harto poesako zijn] ononaantastbaar voor indivi- dueele schulden van enkele familieleden [wminck 5g2]

(25)

§ 3 MINANGKABAU—§ 4 ZSUMATRA 30—35

§ 4. Zuid-Sumatra.

35. Om zijn vordering betaald te krijgen kende de Pasemahsche a d a t den schuldeischer het recht toe beslag te leggen op den persoon van den schuldenaar of op iemand tot zijn doesoen b e - hoorende.

Artikel 33 van de door Gersen samengestelde oendang-oendang van de Lematang Oeloe en Ilir en de Pasemahlanden luidt namelijk:

„Wanneer iemand een schuldvordering tegen een ander persoon heeft, reeds verscheidene malen den schuldenaar of diens aan- verwanten tot de betaling heeft aangespoord, en zich reeds herhaalde malen bij de hoofden van den schuldenaar tot betaling heeft gewend, zonder dat die gevolgd is, is hij gerechtigd om een persoon, hetzij man of vrouw, in de doesoen van den schuldenaar woon- achtig, te v a t t e n en aan te houden.

Die persoon is dan echter gerechtigd den schuldenaar of een van zijn aanverwanten op te vatten, die daarop in ruiling wordt gegeven door de primitief door den schuldeischer gevatte persoon.

De schuld wordt alsdan tegelijkertijd verdubbeld (nikel), en wordt de gegijzelde niet eerder losgelaten, voordat de schuld door hem of zijne aanverwanten is betaald.

De dubbel betaalde schuld wordt dan verdeeld als volgt: de primitieve schuld komt aan den schuldeischer en de verdubbeling wordt verdeeld onder de hoofden, die de zaak hebben beëindigd en den persoon, die primitief is gevat geworden".

Dit artikel is echter niet geheel juist. Vooreerst is het nimmer a d a t geweest, dat de schuldeischer gerechtigd zou zijn, „om een persoon, hetzij man of vrouw, in de doesoen van den schuldenaar woonachtig, te v a t t e n en aan te houden".

Vrouwen toch waren uitdrukkelijk van deze actie uitgesloten, zijnde de vrouw, „diloear garis", zooals men dit beginsel placht uit te drukken. Men weet zich nog voorbeelden te herinneren, dat een schuldeischer, trots dezen adatregel toch een vrouw in dezen lijfsdwang heeft betrokken, doch deze gevallen zijn ook steeds door

(26)

H S T . I I SCHULDVERPLICHTINGEN

een onderlingen krijg gevolgd, hetgeen niet plaats had, wanneer de gevangenhouding zich tot de mannen beperkte. Hieruit blijkt overduidelijk de niet-adat-wettigheid van het door Gersen neer- geschrevene.

Ook het vermelde in het derde en vierde lid van het aangehaalde artikel, moet niet als zuivere a d a t worden opgevat. Het zal wel eens zijn voorgekomen, doch gebruik, gewoonte, was het geenszins.

[Hoven 523—524]

36. Als we [in de Lampoengs] iemand's slaaf bevelen v r u c h t - boomen te beklimmen, en hij valt dood, dan zijn we verplicht schadevergoeding te geven door de volle waarde te betalen, namelijk 30 (reaal). Indien dat echter in huis is geschied, dan behoeven we geen schadevergoeding te geven. Deze wetsbepaling heet nalika djëli. [v. d. T u u k 377]

37. Willen [in de landschappen aan de Boven-Tembesi]

familie en kampong voor een sujet van notoir slecht gedrag niet meer instaan, dan hebben zij het recht dien persoon vogelvrij te ver- klaren (boewang), hetgeen geschiedt in tegenwoordigheid van de ingezetenen van de doesoen onder het aanrichten van een offermaal.

Van den stand van den verstootene hangt het af, welk offerbeest

g e s l a c h t W O r d t . [HelMch Tembesi]

38. Voor Djambi wordt gemeld, dat [de] adat tanggoeng menanggoeng zich zelfs uitstrekte tot handelsschulden. Hierbij vond dan het z.g. ambat-stelsel toepassing jegens niet-Djambiers.

H a d bijv. iemand uit Rawas (aan de grens gelegen Palembangsche onder-afdeeling) een niet betaalde schuld en een andere Rawasser vertoonde zich in Djambi, dan werd hem alles afgenomen.

Ook voor de Palembangsche Bovenlanden gaf [de Oendang- Oendang Lematang-Ilir en Oeloe] soortgelijke regels. Ook daar kon de schuldeischer iemand uit de doesoen van den schuldenaar aanhouden als gijzelaar. [Günther 88]

39. Indien [in de Lampoengs] iemand bij zijn schoonouders m dienst is om daardoor de koopprijs van zijn vrouw te betalen,

(27)

§ 4 ZSUMATRA 35—4I en hij keert naar huis, niettegenstaande hem dit op zijn verzoek door zijn schoonouders geweigerd is geworden, omdat de koopprijs nog niet is aangezuiverd, dan wordt zijn schuld verdubbeld. Deze wetsbepaling heet sabala basa tan karama. [y. d. Tuuk 377]

40. [1807, Bengkoelen.] Amongst the Natives however the Father is answerable for the Debts of the Children during minority, provided such Debts are contracted with his privity.

The Wife b y semando is also answerable for all debts of the husband contracted with her knowledge, as much as the husband is for hers, and in case of his decease (other t h a n Mengheering) must pay the same or become bound for it, unless there are Children, who m a y inherit property of the deceased, in which case the responsibility will fall on the Children, or unless the debtor be an outlaw, or married b y Ambil Anak, in the former of which cases no responsibility attaches to the relations and in the latter the Debts must be paid b y the family the Debtor was married into.

The Wife b y Joojoor can have no debts b u t what the husband is answerable for, as she is to all intends and purposes his slave. The husband in this case has the same responsibility as before mentioned in respect to the Debts of the Children, and the Children must pay the Debts of the F a t h e r after his decease.

Debtors incapable of paying their Debts after judgement, may be confined, unless they can find security to the satisfaction of the Plaintiff, and b y the Native Laws, should he be incapable of so doing, he is bound to become Mengheering to the Plaintiff.

[Lewis in A d a t r h . VI 308]

41. In de Tanah Sepenggal beweert men, dat de Soekoe van den schuldenaar diens schulden moet betalen, in Bilangan V is hij niet daartoe verplicht, doch schijnt het „ p a t o e t " te zijn om zulks te doen. Wil zij zulks niet, dan wordt de batin belast met de regeling der schulden van den betrokken persoon en geeft hij den batin daarvoor 4 kajoe kain; kan de batin de zaak ook niet af, dan werd de schuldenaar „getolaq" naar den radja, dien hem dan gewoonlijk tot pandeling m a a k t e

(28)

H S T . I I

SCHULDVERPLICHTINGEN

Volgens de zegslieden van Bilangan V kunnen dus, indien de schuldenaar boedjang is, diens schulden verhaald worden op de goederen van zijne moeder [voor zijn aandeel in de latere nalaten- schap] en als hij die m a a k t e tijdens huwelijk, alle goederen van zijne vrouw. Ondertusschen moet deze materie nog nader onderzocht worden.

[ A d a t r b . V 287]

42. Indien iemand [in Palembang] zich bij herhaling aan het plegen van misdaden of het maken van schulden schuldig m a a k t en daarom zijn aanverwanten, zijn doesoen of marga niet meer voor zijne daden willen verantwoordelijk zijn, dan moeten dezen een karbouw en tien spaansche m a t t e n aan den pasirah geven.

De tien spaansche m a t t e n worden daarop door hem onder de pasirahs der afdeeling [Batanghari] verdeeld en de karbouw geslagt en gegeten.

Daarop wordt aan de pasirahs een geschrift uitgereikt, waarin vermeld is dat de bovenbedoelde persoon boeang soerat dat is zooveel als vogelvrij is verklaard Voordat hij echter boeang soerat mag zijn, is zijne familie of doesoen verpligt zijn oude schulden te betalen of andere hem betreffende hangende zaken te beëindigen. [ G e r s e n i 2 j_i 2 6 ]

43. Wanneer [in Palembang] iemand eene schuldvordering tegen een ander persoon heeft, reeds verscheidene malen den schuldenaar of diens aanverwanten tot de betaling heeft aange- spoord, en zich reeds herhaalde malen bij de hoofden van den schuldenaar tot betaling heeft gewend, zonder dat die gevolgd is is hij geregtigd om een persoon, hetzij man of vrouw, in de doesoen van den schuldenaar woonachtig, te v a t t e n en aan te houden

Die persoon is dan echter gerechtigd den schuldenaar of een van zijne verwanten op te vatten, die daarop in ruiling wordt gegeven voor de primitief door den schuldeischer gevatte persoon

De schuld wordt alsdan tegelijkertijd verdubbeld (nikel) en wordt de gegijzelde niet eerder losgelaten, voordat de schuld door hem of zijne aanverwanten is betaald.

De dubbel betaalde schuld wordt dan verdeeld als volgt:

(29)

§ 4 ZSUMATRA—§ 7 BORNEO 41—44 de primitieve schuld komt aan den schuldeischer en de ver- dubbeling wordt verdeeld onder de hoofden, die de zaak hebben beëindigd en den persoon die primitief, is gevat geworden.

[Gersen. 126]

§ 5. Het Maleische gebied.

§ 6. Banka en Billiton.

§ 7. Borneo.

44. At one side of the stick are marks each referring to one door of the house. A debt incurred b y the occupant of a door is recorded b y a notch in the corresponding position on the stick.

Bartering among these people is very limited: their objects of barter are few, being mainly pigs, fowls, parangs, gongs and pieces of iron. For each of these are separate positions on the stick.

Excepting in rare cases debts are not incurred between occupants of different houses so t h a t one stick of the type just described is as a rule quite sufficient to record all the debts owed to one man.

When a debt is paid the owner of the stick will just snip away the wood from either side of the notch so as to replace the notch h y a curved depression in the wood. The tally stick is usually to be found hung u p near the fireplace where it becomes smoked and blackened with age: such a stick would be accepted as evidence in case of a dispute respecting a debt of long standing, for it would not be easy to forge an old notch. A stick which has been kept for years acquires quite a high value as a lucky' stick: it is customary also in disputes to swear with such sticks calling down vengeance on themselves if they tell a lie.

[ H o s e - H e w i t t in A d a t r b . X I I I 251]

(30)

HST. II

SCHULDVERPLICHTINGEN

of — „ : r^'tZ^^TJ 3 ' m teep '" g rd

before'thtt t'/The — " " t " T * ! '° 't h e " " " * " °' * » • They wear it „» h ï ^ e T o f ,,ed1„ a *** ^ * ^ twisted fibre „snally fr0Pm £ « £ palm ""*• ^ ><*'* -

As each day passes by a knot is cot clean „ff T

a definite contract thus arranged A " , ' ( T° ™h people evidence of his tallv string °f „ ? q "e serl°"sly and the relieve the wearlr „(other c„„fl 7 ¥ ^ qUit" S U f f i d e n t

upon hina by ^ i t ^ T Z " ^ ^ ^ b ^ ^

[Hose-Hewitt in Adatrb. XIII 2 5 I]

«- h t e u „, a ï ^ r r : * ™

with more civilised peonies 7 I ^ "0 t c o m e i n »»tact strip of wood about a foot f" 0 r d l n a r\K e" . ™h 'ally stick is a eighth of an inch ,h ck • at „n f ? • " " * °' m°K w i d e *nd a . hands, a representatiot'o thTgtd"' ' „"! ? * ^ ^ * " "

tue god. [Hose-Hewitt in Adatrb. XIII 2 5 0]

define nL

a

be™S

a

dav

S

h e t f * '° T«

a

" °

t h e r

P « ° » * a

^ - there are t ^ t f o e t T f i E e n ' t * * '"'» " « » as each day passes b / h e nnties a k„ô" h'S e n^ ™ " t :

knotted

S

s

a

rTn7o7r„

e

tafr

n

;

PP

T- '" " * * * " » "

S

«rrymg

a

notc£

d

™'2e

S :

ü t : r r i

i

T

L t

* - *

to his debt, and on the nth. a k t n 0 , c h e s corresponded he had made a repaymet " * " " ^ f * " °t e" « * * »

y y [Hose-Hewitt in Adatrb. XIII 861]

— 18 —

(31)

§ 7 BORNEO—§ 13 AMBON 4 5 4 9

§ ja. D e P h i l i p p i n e n .

§ 8. D e M i n a h a s a .

§ 9. D e G o r o n t a l o s c h e k r i n g .

§ 10. H e t T o r a d j a - g e b i e d .

§ 11. Zuid-Celebes.

§ 12. De T e r n a t e - a r c h i p e l .

§ 13. D e A m b o n s c h e Molukken (zie ook plaatsen 53, 55).

49. Op West-Seran bestaat een zeer merkwaardig gebruik

°m iemand tot betaling zijner schuld te dwingen. De schuldeischer (meestal vreemde handelaren) neemt dan ongemerkt, dus steelt eigenlijk, een of ander voorwerp van waarde uit het huis van den Regent, in de verwachting dat deze, om zijn eigendom terug te krijgen, den schuldenaar zal dwingen zijne schuld te betalen!

[Sachse Seran 114]

§ 13a. D e Z u i d w e s t e r e i l a n d e n .

(32)

HST.

II

SCHULDVERPLICHTINGEN

§ 14 Nieuw-Guinee.

§ 15 De Timorsche kring.

§ 16. Bali en Lombok.

§ 17. Middel- en Oost-Java met Madoera.

50. Niet iedere debiteur in de desa presteert [in Middel Taval diensten van allerlei aard bij den geldschieter, om zifn v o o iho a a n t e zuiveren, niet iedere desaman staat toe, d a t zijn dochter bij den Chinees-geldschieter gaat werken tegen weinig of t e n loon, om daardoor een schoone rekening t e krijgen.

[Jonquière in Adatrb. XVIII 73]

schein tr

and

H

Jer

Ï ?

d e S a G e b a n g

' ^entsc

hap

Toeloengagoeng ]

fflossmg) °n d e r S C h e i d e n V a n WÜ™ (kleine som in afbe'talin'g.

Ook wordt bij afbetaling v a n een restant schuld verschil gemaakt, of iemand mag n i t i ü " dan nf l,;: A- , v e r s c h l 1

kreep- in w i w , ] J <>d l s emajam" = uitstel v Z ; n t e g e V a l m 0 e t h l J m e e n S h e t h e e l e «tant schuld (tenwafe1 hii t ' T " * " " "*"* "*"** i n e e n S m°e t a f d o e n

(tenware hij van den aanvang af reeds mocht , nitiü") en d a t

„ m t u l de uitdrukkelijke toestemming van den crediteur v e r l e t

[Holleman in Adatrb. XVIII 118]

§ 18. De Vorstenlanden.

— 20 —

(33)

§ 17 JAVA—VERVOLG § 13 KAI 50—54

§ 19. West-Java.

52. Overeenkomsten tot levering van huiden komen [in Serang, Anjer en Lebak] niet v o o r . . . . [Adatrb. n 34]

Vervolg van § 13. Zuidooster-, Kai- en Aroe-eilanden.

53. Wanneer iemand van de [Kai-eilanden] in weerwil van zijn belofte, zijne schulden niet betaalt, heeft de schuldeischer het recht, hem zooveel van zijne goederen af te nemen als de ver- schuldigde som groot is. [Riedel 227]

54. Ter aanzuivering van schuld [op de Aroe-eilanden] wordt I e schuldenaar door de hoofden veroordeeld, om zijn huis, zijne

a an p l a n t i n g e n , ook wel vrouw en kinderen te verkoopen.

[Riedel 257]

(34)
(35)

HOOFDSTUK III.

Inlandsch bezitrecht van roerend goed behalve van gewas en vee (ontstaan,

overgang — except vererving —,

tenietgaan).

(36)
(37)

INLANDSCH BEZITRECHT VAN ROEREND GOED BEHALVE VAN GEWAS EN VEE (ONTSTAAN,

INHOUD, OVERGANG EXCEPT VERERVING - , TENIETGAAN).

§ i. Atjèh (zie ook plaatsen 144, 145)-

55 Het geheele huis behoort in Atjèh tot de roerende goederen. Wanneer dan ook een Atjèher een huis verkoopt is de bedoeling steeds, dat de kooper het medeneemt naar de plaats zl j ner woning; verhuizing des eigenaars, of liever der eigenares, naar een andere gampöng is onder de Atjehers trouwens zeldzaam.

[Snouck I 44]

56 Teukoe Keutjhi', Teungkoe en gij ouderlingen in deze 'gampang' . . . « j zijn het, . . . . in wier tegenwoordigheid belangrijke koopen worden gesloten. [Snouck 1 80]

57 Bij den bouw der woning gebruikt men geen spijkers.

Ze i s ' dus roerend goed, en kan te allen tijden worden uit elkaar

. , : TDamsté Volken 46]

genomen en verplaatst.

58. [De seroe's] langs de kust zijn reusachtige fuiken van fijn vlecht- of matwerk, welke 's morgens door de visschers nagezien en geledigd worden en natuurlijk toebehooren aan de personen, die ze gesteld of gemaakt hebben. • • - J

59 Om zijn eigendom te herkennen heeft elke eigenaar [op Simaloer] zijn bepaald merkteeken, dat hij bij zijne karbouwen aan de ooren en horens aanbrengt. [Meded. ene. bnr. x x &

(38)

H S T . I l l . B E Z I T R . V . R O E R E N D G O E D B E H . G E W A S E N V:

60. Men rekent in Atjèh de huizen dan ook te behooren tot de

roerende goederen. ,„ T c n

ö [Kreemer I 361]

61. [bruidstooi]

Als regel zijn de genoemde sieraden — alle van goud — niet het eigendom van de draagster, maar worden geleend of gehuurd.

[Kreemer I 288]

62. Het inlandsch bezitrecht [arta, areuta, atra of milé' ] van roerende goederen gaat over, hetzij werktuigelijk door ver- erving, hetzij door opzettelijke overdracht {schenking, ruil, verkoop].

[Kreemer I I 377]

63. Heeft in Atjèh overdracht van roerend goed in den vorm van een koop-contract alleen bij belangrijke zaken plaats [huizen, vee] . . . . Koopt iemand een huis in een andere kampoeng, dan laat hij het omverhalen, brengt het naar zijn eigen kampoeng over en zet het daar weer op. [ K r e e m e r „ ,8 o ]

64. Het ruilen [meutoeka] van grondstoffen ter voldoening a a n hetgeen men noodig heeft of begeert, komt in geheel Atjeh voor, evenals in iedere andere primitieve maatschappij Dit over en weer ruilen heet in Atjèh toeko'-moekö'. . . . Zoo verkoopen Atjehsche zoutaanmakers hun zout nog vaak aan handelaars door ruiling tegen rijst; ook pinangverkoopers ruilen hun product dikwijls in tegen tabak, rijst, gambir en dergelijke. De boven- genoemde handel aan de z.g. pangkalans in het Singkelsche is geheel op ruil gebaseerd. In afgelegen streken, zooals op Simaloer, verkoopt de bevolking bij voorkeur tegen pruimtabak

Vooral rijst, zwart en wit goed,

N o o t : Men weet, d a t ook in den Compagniestijd kleedjes het gewone ruilmiddel vormden bij de pepemegoüe in Atjèh.

gambir en zout werden, en worden ten deele nog, als pasmunt gebruikt.

[Kreemer II 33]

64. Dit terrein wordt dan gekocht, zooals het daar ligt met alles, wat op of onder den grond is. De vroegere eigenaar kan b.v.

— 26 —

(39)

§ I ATJÈH—§ 2 BATAKS 60—70 bij een eventueele vondst in den bodem daarop geene eigendoms- rechten meer doen gelden. Zulke zaken van waarde, evenzeer als de boomen en planten, die op den grond staan, worden dan het onbetwistbaar eigendom van den nieuwen bezitter. [Jacobs 11 22]

66. Zoodra iemand door ontginning het eigendomsrecht op den grond heeft verkregen, heeft hij dit evenzeer op alles, wat later mocht blijken zich in den grond te bevinden, b.v. mijnen, ertslagen, verborgen schatten en dergelijke. [Jacobs 11 113]

67. Le maître du logis prélève d'abord, suivant l'adat , la tête et un cuissot de la bête qui a été tuée sur sa terre.

[Wetensch. voordr. 1883 325]

§ 2. Gajô-, Alas- en Bataklanden.

68. Het inlandsch bezitrecht [in Gajô harëta, rëta of mili', in de Alaslanden rato of mili'] van roerende goederen gaat over, hetzij werktuigelijk door vererving, hetzij door opzettelijke over- dracht [schenking, ruil, verkoop]. [Kreemer n 377]

69. [In Gajö] is [toekör t a m b a h ] het ruilen met toegift; [toekör sali is daar] gelijk op ruilen, ruilen met gesloten beurzen.

Heeft in Atjèh overdracht van roerend goed in den vorm van een koop-contract alleen bij belangrijke zaken [huizen, vee] plaats, in Gajö schijnt zulk een overdracht — daar bertangan genoemd — in bijzijn van getuigen, en gepaard met het uitspreken der formules van aanbod [tangan] en aanname [trimö], ook bij zaken van geringe waarde voor te komen. [Kreemer 11 380]

70. [Het] over en weer ruilen heet in Gajö toekör-takir In het Gajöland bewoog de handel zich tot voor kort eveneens langs den ouden weg van ruilhandel. [Kreemer 11 33]

§ 2a. Nias.

(40)

H S T . I l l I N L . BEZITR. V. R O E R E N D GOED B E H . GEWAS E N V E E

§ 3 Het Minangkabausche gebied.

n n v r iJe beschikking [van het individu] geldt nu alleen- i . roerende zaken die als, vrucht op opbrengst zijn te beschouwen van el gen verworven goed (harto pantjarian) en naar het schijnt ook v a n familiegoed (harto poesako), in zooverre die opbrengst met noodig is voor h e t onderhoud der familie; 2° roerend pantjanangoed, als bijv. boschproducten. [ J o u s t r a I I g ]

72 d e eigendom . . . . v a n huizen [bepaalt zich] bij a a n m a a k en erfopvolging; deze zijn speciaal de eigendom der

vrouwen. „

LCouperus Instellingen 15]

J 7 3 d i e ä l t e s t e Frau ist [in de Kampar-Kiri-streek] nach dem Matriarchat Besitzerin des Hauses. [ M a a s s 539]

74. Zu den Gemeindebauten gehört die Moschee; sie wird von der nëgën erbaut, wogegen die surau oder narasah ( = m o n - darasah, arab. madrasak) von der suku errichtet wird.

[Maass 540]

75.^ . . . . de h ä r a t o poesako . . . . der familie bestaan in sawah's, huizen vee, wapens en kostbaarheden.

[v. Hasselt 247]

76. . . . . de iamilie-eenheid, en niet de gezamenlijke familie- leden, is altijd draagster geweest v a n h e t eigendomsrecht op de

harto poesako. [ W m i n c k ^

77. Werkelijk persoonlijk eigendom, volgens onze opvatting van d a t woord, is . . . . in de Manangkabosche landen onvereenigbaar met de adat, behalve wanneer iemand alleen overblijft als laatste van zijn geheele familie (kampoeëng). [v. Hasselt 249]

78. De harto pantjarian kunnen evenals de harto poesako natuurlijk zoowel uit roerend als onroerend goed bestaan.

[Willinck 583]

79. [Harto pantjarian wordt] na den dood des bezitters v a n

zelf harto poesako r w.„. , 0 1

r [Wulmck 582]

(41)

§ 3 MINANGKABAU—§ 4 ZSUMATRA 71—86 80. Eigendom wordt verkregen door aankoop, schenking en door hetgeen men door eigen werk of door handel heeft verkregen.

Het koopen van gestolen goederen geeft echter geen regt van eigendom [1859]. [Adatrb. x x 176]

81. Getuigen zijn in den regel bij een koop niet aanwezig.

[Joustra 120]

82 harto pantjarian, die ook wel harto bando en h a r t o pasoearangan heeten hier en daar, [zijn] de middels persoonlijken, mdividueelen arbeid verkregen g o e d e r e n . . . . [Wiffinck 580]

83 er zijn nog streken in de Minangkabausche landen, waar [de h a r t o pantjarian] alleen bestaan uit boomen van waarde, m 't bizonder uit de zoogenaamde bijenboomen, de sialangs; dat is o.a. het geval in de Kampar-kiri en in de Tapoeng-landen.

Overigens is daar nog alles wat men bezit, onverdeeld en ondeelbaar familie-eigendom. [wuiinck 580]

84 de Minangkabauër, die zijn adat respecteert, zal nog heden ten dage zich niet gerechtigd achten om alles met zijn harto pantjarian te doen, wat wij met onze eigendommen kunnen uit- richten. Hij mag er b.v. nooit over beschikken bij gelegenheid van zijn d o o d . . . . [wminck 581]

§ 4. Zuid-Sumatra.

85. De goederen die zij [in djoedjoerhuwelijk gehuwde vrouw in de Lampoengs] aanbrengt (sesan), worden het eigendom van den m a n ; zij zelf kan niets bezitten.

Noot [van de commissie voor het adatiecht]: Haar „uitzet?" In de lijst van Lampongsche adatrechtstermen worden deze goederen harta pëmënah genoemd.

[Adatrb. XII 204]

86. Van het gezin is [in Rawas, Redjang en Lebong] de m a n het hoofd; hij is de beheerder van de bezittingen die tijdens het

(42)

INL. BEZITR. V. ROEREND GOED BEH. GEWAS EN VEE

huwelijk verworven zijn of die de echtgenooten bij h u n huwelijk aanbrachten, en die bestaan in een woning, rijstvelden, bijen- boomen, kostbaarheden, wapens, vee en comptanten.

[v. Hasselt 252]

§ 5- Het Maleische gebied (zie ook plaats 161).

87. Eigentumszeichen an Waffen werden von den Malaien [in de Kwantan-landen] nicht gemacht. [Maass 280]

8 8 • Häuser [worden in de Kwantan-landen] nicht ver- kauft. . . ., da sich jeder sein eigenes Häuschen baut. [Maass 348]

§ 6. Banka en Billiton.

§ 7. Borneo.

89. [De poesaka's] zijn die goederen, die men in bezit heeft gekregen door vererving; het zijn veelal oude stukken die min of meer kostbaar zijn, zooals heilige vaten, gongs, oude wapenen (b.v. dohongo), oude k l e d i n g s t u k k e n , pajangs en dergelijke, ook

Wel tuinen. [Mallinckrodt Koealakapoeas 276]

9 0 d e taloek poesaka zijn de erfgoederen Zij blijven bezit van de familie des erflaters, van het geheel der erven. Degeen, die ze onder zich heeft is slechts beheerder.

[Mallinckrodt Koealakapoeas 277]

91. De goederen, die [in de meest primitieve gemeenschappen]

door middel van gemeenschappelijken arbeid geproduceerd zijn, behooren aan de groep arbeiders die tot de voortbrenging hebben samengewerkt. Bij de eerste behoeftencategorie zal dus de voorraad aan de productie-eenheid toebehooren. De rijstvoorraad der Kenja

(43)

8 4 ZSUMATRA—§ 7 BORNEO 86—93

wo r d t door den geheelen stam of door het geslacht bezeten. . . . Wordt de groep kleiner, dan zal de voorraad ook aan de kleinere eenheid ten goede k o m e n . . . .

• • . . de woning [is] aanvankelijk gemeenschapsbezit. . . . en eerst later, wanneer men het gezinshuis leert kennen, [wordt]

Persoonlijk bezit regel. . . . Het wil mij voorkomen, dat de mede- deeling van Kater [in TBG. 1867 p. 184], als zouden de Sidin-

^ a j a k s (Klemantan) in geslachtshuizen wonen, die bestaan uit een reeks aan elkaar gebouwde gezinswoningen, een overgangsvorm

l s tusschen de beide hoofdvormen.

De goederen, die door persoonlijken arbeid vervaardigd zijn,

z ,jn ook individueel bezit. D a t zijn dus de arbeidswerktuigen, de kleeding, versnaperingen en een deel der lichaamsversieringen, m a a r

°°k goederen als: m a t t e n , potten om in te koken, bamboe om

wa t e r in te bewaren, en dergelijke. [Maiiinckrodt 11 87—88]

92. [In de Kenja-maatschappij zijn] de productiemiddelen

l n het bezit der g e m e e n s c h a p . . . . , voor zoover ze dienstig zijn aan de sociale behoeftenbevrediging, en deze [zijn] aan de zorg

^er hoofden t o e v e r t r o u w d . . . .

We zien dan ook de . . . . koppenschat in de voorgalerij der hoofdenwoning h a n g e n . . . . ook andere magisch sterke goederen,

d l e een zelfde rol vervullen voor de gemeenschap [nl. : het scheppen

V an een voor productie magisch gunstigen toestand, worden] door

"et h o o f d . . . . bewaard. Kapitaalgoederen, dienstig aan de bevredi-

§l ng van persoonlijke behoeften daarentegen, zijn bezit van den Persoon, die daarmee in zijn behoeften moet voorzien. Zoo de kraal van de tatoeweerster, en die van den smid.

• • • . Die goederen worden door die personen zelf bewaard,

ZlJ hebben er de persoonlijke beschikkingsmacht over.

[Mallinckrodt II gij

93. . . . . in de primitieve maatschappij [zijn] de goederen, zoowel kapitaalgoederen als gebruiksgoederen, in h a n d e n . . . .

°-er gemeenschap, maar [er zijn] verschillende goederen, en daar- onder vele productiemiddelen, in h a n d e n . . . . van particulieren. . . .

(44)

H S T . I l l I N L . BEZITR. V. ROEREND GOED B E H . GEWAS EN VEE

Alle goederen, die een magische beteekenis voor de gemeenschap hebben, en die goederen, die dienstig zijn aan sociale behoeften- bevrediging, zijn bezit van de g e m e e n s c h a p . . . .

[Mallinckrodt II 95]

94 edible birds' -nests. . . . in the great limestone caves of N o r t h B o r n e o . . . . The nests are collected at fixed periods bij families who claim hereditary rights to the c a v e s . . . .

[Evans in Adatrb. XXVI 505]

95. Edible birds'-nests are obtained chiefly from caves near the coast or on islands, especially the Mantanani Group [voor de mond van de ï e m p a s s u k ] , though there are also caves u p - c o u n t r y which yield them. In a good m a n y cases these caves are the property of families of natives, who collect the nests for m a r k e t . . . .

[Evans in Adatrb. XXVI 501]

96 Kayans and K e n y a h s . . . . f a m i l i e s . . . . possession of property such as brass ware', valuable beads, caves in which the swift builds its edible nest, slaves, and a supply of all other material p o s s e s s i o n s . . . . [Hose in Adatrb. XIII 67]

97. The I b a n s . . . . have a habit of collecting large vases of china-ware, which t h e y prize highly. [Hose 89]

98. Wealth among the [Sea-]Dyaks is not so much the accumulation of money as the possession of brass gongs, guns, a n d valuable jars. [Gomes 90]

99. In every house is a number of large brass gongs (tawah), . . . . Beside the gongs a K a y a n house generally contains, as the common property of the whole household, several long, narrow drums. [Hose 88]

100. The most i m p o r t a n t possession of a Bornean family after the houses is the boats. Each family possesses at least one small b o a t . . . . In addition to these the community possesses several larger boats used for longer journeys, and, formely at least, one long war-boat [Hose 86]

(45)

§ 7 BORNEO 93—IO7 101. Other i m p o r t a n t possessions are baskets a n d mats. Each individual has his own sleeping-mat, and each family has a number of m a t s used for drying, husking, winnowing, a n d sieving rice.

[Hose 88]

102. The war-boats are House p r o p e r t y ; b u t t h e smaller are generally privately owned. [Hose 162]

103. T h e Bukar Dyaks are t h e wealthiest of all t h e L a n d D y a k tribes. This is t o be a t t r i b u t e d to their possession of numerous caves frequented b y t h e swallows.

[Denison in Adatrb. XIII 230]

104. [De poesaka's] zijn die goederen, die men in bezit heeft verkregen door vererving . . . .

De noekar zijn al die goederen, die men door eigen arbeid heeft verkregen; ze kunnen u i t landbewerking, handel, procedeeren, kortom uit alles verworven worden en zijn eigendom v a n h e m ,

die ze verwierf . . . . [Mallinckrodt Koealakapoeas 276]

105 de heilige potten der D a j a k s . . . . stellen met de gongs de schatten voor die de Dajak bezit, naar welker aantal zijn rijkdom

WOrdt afgemeten. [Mallinckrodt Koealakapoeas 557]

106. Daar de potten in hooge m a t e kostbaar zijn, er zijn exemplaren, die t o t ƒ 6 0 0 0 . — waard zijn in h e t oog der Dajaks, is h e t t e begrijpen d a t de aankoop een kwestie is die niet alleen de individu, maar zijn gansche familie r a a k t . . . .

[Mallinckrodt Koealakapoeas 559]

107. [De poesaka laman] die men gemeenschappelijk koopt, en waarvan men op die manier gemeenschappelijk voordeel t r e k t ;

. . . . v a n vererving [is] geen s p r a k e . . . . H e t hoofd is niet meer d a n de officieele bewaarder dier zaken en zal ze op zijn opvolger

— familie of niet — moeten overdragen.

Recht t o t verkoopen bestaat evenmin, tenzij men bij wijze v a n .moefakat daartoe zou besluiten; hoe d a n echter h e t geld zou

moeten worden verdeeld, zou ik niet weten, h e t geval heeft zich

— 33 —

(46)

H S T . I l l INL. BEZITR. V. ROEREND GOED BEH. GEWAS EN VEE

voor zoover mij bekend nooit voorgedaan, dus een adat ter zake bestaat niet. Wel heeft men b.v. indertijd een kleinen olifantstand aan een ander dorp verkocht, heeft nog wat bijgepast en toen een grooten gekocht, maar daarbij had geen verdeeling plaats.

Ook als dorpserfstukken kunnen worden beschouwd de rijks- sieraden van de poeloehans in Kotawaringin, die alleen op den opvolger vererven en ook niet voor verkoop v a t b a a r zijn.

[Mallinckrodt Koealakapocas 277]

108. Andere vermogensdeelen in bijzonderen toestand zijn de z.g. poesaka laman (K. W.), poesaka lewoe (Ngad.), poesaka obboe (Sar.) enz. Dit zijn goederen, die de dorpelingen gemeen- schappelijk hebben gekocht, het zijn veelal kostbare stukken, die ze noodig oordeelen voor de dorpshuishouding.

Noot: K. W. = Kota Warmgin, Ng. of Ngad. = Ngadjoe, Sar. = Saroejan, Sah. = Sahiai, Ott D. = Ott Danoem, Kah. = Kahajan, Kat. = Katingari.

Het aankoopen van zulke goederen heeft na moefakat plaats en ieder draagt een steentje bij, meestal in den vorm van padi, aangezien daartegen veelal de voorwerpen geruild worden.

[Mallinckrodt Koealakapoeas 277]

109. Werd er in den oorlog buit gemaakt, dan was iedereen de wettige bezitter van hetgeen hij veroverd h a d ; alleen aan den aanvoerder moest men een gedeelte afgeven.

[Becker in Adatrb. XIII 129]

110. [Oio Ngadjoe enz.]. De rijkdom der inboorlingen bestaat m het bezit van pandelingen, kleederen, koperen huisgereedschappen, gongs, geweren, bussen, lila's, stofgoud, huisdieren (buffels en varkens) en andere soortgelijke voorwerpen; voornamelijk echter in het bezit van zekere aarden potten, aan welke zij bijzondere wonderkracht toeschrijven, en welke derhalve dikwijls zeer kostbaar zijn. In zulke potten bestaat de eigenlijke soliede rijkdom van een

huisgezin. [Schwaner I 188]

H l hi het oosten der onderafdeeling [treft men] nog eenige kalkrotsen in de grotten waarin Salanganen hunne kostbare

(47)

§ 7 BORNEO I O 7 — I I 7 nesten bouwen. Men krijgt op deze grotten rechten door de ont- dekking. Bijzondere teekenen brengt men aan de grot niet aan.

[Mallinckrodt Boentok 99]

112. Het recht op vogelnestgrotten moet m.i. ook als een genotrecht, dat tot bezitrecht nadert — als een tusschenvorm dus — worden opgevat; immers de duurzaamheid van het recht-is afhan- kelijk van de aanwezigheid van teekenen van verzorging, gaan die verloren, dan verliest de ontdekker zijn recht. In de Doesoen- ianden was dat recht zelfs geen genotrecht, maar een bewerkings- recht van den ontdekker ; het bezitrecht kwam toe aan den vorst

va n Bandjarmasin. . [Mallinckrodt i 374]

113. Van de vogelnestgrotten in het Lawangangebied geldt hetzelfde [het bezitrecht als voor boomen]; elders zijn deze grotten in handen van zelfbestuurders of van het gouvernement,

die zich het eigendomsrecht daarop hebben toegeëigend

[Mallinckrodt I 361]

114. Vogelnestgrotten . . . . in het district Midden-Doesson,

n-i- aan de Boven-Té wéri vier rondom het Angagebergte, in de buurt van Kampong Benangin. De meest productieve zijn het

eigendom van Toemenggoeng Mangkoesari en diens zwager Sahadan, districtshoofd van Boven Doesson [Engelhard 186]

115. De vogelnestgrotten behooren [in de Doesoenlanden]

den eersten vinder, wiens rechten op zijne nakomelingschap OVergaan. [Engelhard 199]

116. Huur en verhuur, koop en verkoop, zoomede verpanden en wegschenken [van vogelnestgrotten komt in de Doesoen- ianden] voor, ofschoon zeldzaam. [Engelhard 199]

117. [Doesoens.] The forms of property which chiefly find favour are old brass gongs other articles of old brassware, such as the large betel boxes called chelapa, buffaloes, cattle, rolls

0 1 dark blue cloth to be purchased at the Chinese shops, and in

(48)

H S T . I l l INL. BEZITR. V. ROEREND GOED B E H . GEWAS EN VEE

T u a r a n and P a p a r the old Chinese jars which are regarded as sacred and to which an annual sacrifice is made.

In the old days brass cannon, krises and spears were also regarded as desirable property, but, with the passing away of the use for such things, they are not now so much sought after, though the first still command a good price as old brass. [Evans in Adatrb. x x v i 492]

118. [Doesoens.] A Gusi is a large jar of ancient Chinese porcelain. . . . Usually a jar is not owned by an individual, b u t b y the members of a family, each of whom is entitled to its use for a n y religious rites they m a y wish to perform.

[Evans in Adatrb. XXVI 495]

119 [Among the Doesoens] it is rarely t h a t [the sacred jars, gusi,] are actually sold, for every one is the property of a small limited company of relatives and quasi-relatives, each of whom is a waris with rights in the possession of the jar . . . . It is to be noted t h a t anyone who has a share in the ownership of a sacred jar is entitled to have it in his house, where it remains until required b y another waris. . . . [Rutter in Adatrb. xxvi 506]

120 gongs en m a r t a v a n e n . . . . hun geheele rijkdom bestond [in Midden-Doesoen] in het aantal, dat zij van die voor- werpen bezaten, en hun bijzondere, vaak op bijgeloof berustende

W a a r d e . [Schölte in Adatrb. XXVI 417]

121. Riches consist in the number of jars, gongs, etc. [1816].

[C. M. 6]

122. [De poesaka laman] zijn b.v. heilige potten, . . . . gongs;

m a a r — wat Kotawaringin betreft — vooral olifantst'anden om

u i t t e d r i n k e n . [Mallinckrodt Koealakapoeas 277]

123. Een zeker teeken van grooten rijkdom en aanzien is [in Sintang] het bezit van veel groote gongs en t a m p a j a n s . . . .

[Gerlach 308]

124. De graad van rijkdom wordt [in Pasir] beoordeeld naar het bezit van karbouwen en antieke vazen, (tempajans, ta'djau) voornamelijk van Chineesch fabrikaat. [Horstink 597]

(49)

§ 7 BORNEO—§ 8 MINAHASA I I 7 — I 2 8 125. In Tjantoeng zijn de vogelnestgrotten door het gouver- nement van den vroegeren radja afgekocht en worden ze nu verpacht. W a a r in de Oeloe Soengai op de berghellingen dergelijke grotten voorkomen, heeft iedere afzonderlijke gang in een grot zijn eigen eigenaar. E r zijn m a a r weinige van die grotten, m a a r de opbrengsten leveren aan sommige eigenaren een groot gewin.

[Adatrb. XXVI 468]

ja. De P h i l i p p i n e n .

§ 8. D e Minahasa.

126. Volgens de „adat kebiasaan" van de Minahassa is hij, die iets op den weg of elders vindt, niet verplicht daarvan kennisgeving te doen aan het bestuur of den eigenaar op te sporen.

Hij mag het voorwerp houden en als zijn eigendom gebruiken.

Maar mocht de verliezer hiervan kennis bekomen en het voorwerp terug verlangen, (dan is hij daartoe gerechtigd) en behoeft hij slechts een kleinigheid aan den vinder te geven.

[Adatrb. IX 49]

127. Behalve een gedeelte van de opbrengst van miloe- en padituin, [door de jonggehuwden] gedurende het angkoewang voor hunne ouders aangelegd en onderhouden, krijgen zij zoowel v a n de ouders der vrouw als die des mans de primitieve benoodigdheden voor h u n n e huishouding, als: groote peda's (hakmessen), messen, borden, kommen, manden, stoelen, tafels enz. ; zoo de ouders in het bezit zijn van vee, ook paarden, varkens, kippen enz. Deze giften v a t men samen onder den n a a m van „ r o k o " . Al die dingen nu krijgen ze in gemeenschappelijk gebruik gegeven, m a a r niet in gemeenschappelijk e i g e n d o m . . . . [Nota Bantik 33]

128. Als roerende goederen, waaraan in vroegeren tijd [bij de Bantiks] veel waarde werd gehecht en die tot heden bewaard zijn

(50)

H S T . I l l iNL. B E Z I T R. v R O E R E N D G O E D B E H > G E W A S E N V E E

gebleven, kunnen wij opnoemen: de sieraden van edel metaal als halssnoeren buikbanden, knoopen, ringen, als ook pmangdoozen met zilver of goud beslagen, wapens enz. Vervolgens bewaarde men

n L , ï r V a n g e g 0 e d h e i d : lijnwaden, als bidang, soekoeboe (patoio), kostbare gestreepte sarongs van Bwoolsch, Mongondousch of Boegmeesch maaksel, zijde enz. Nog ziet men heden in bewaring van vele familiën allerhande ouderwetsch huisraad, als stoelen tafels banken, ledikanten, als ook Meeren van de middeleeuwen'

J-en slotte komen nog in aanmerking de huisdieren, n.1. paarden'

varkens, kippen enz. ,, , t u r^ '

rsr [Adatrb. IX 81—82]

§ 9. D e G o r o n t a l o s c h e k r i n g .

§ 10 Het T o r a d j a - g e b i e d .

§ 11. Zuid-Celebes.

129.

Verlaat hij de kampong, [dan wordt het regt op de bebouwde zoowel als op de onbebouwde gronden door hem ver- loren, doch wat hij daarop gebouwd . . . . heeft, zooals huizen

. . . . k a n hij aan een ander verkoopen of wegschenken

Komt hij echter te overlijden, dan blijven zijne erfgenamen zoowel m het bezit van den grond, als van hetgeen er op gebouwd

1 S' [Bakkers Boni 150-151; Bakkers Landbezit 337-338]

130 Besluiten betreffende de goederen eener geschaakte vrouw a. Gowa . . . .

„De goederen der vrouw welke zich heeft laten schaken dan wel geschaakt is (silariang) gaan, zoo geen verzoening plaats heeft over m handen der maloedragers (Tomasiri) d.z. de naaste familie- leden als vader, oom, broeders, neven; heeft een verzoening plaats zoo kan zij te allen tijde hare oude rechten doen gelden"

b. Limboeng

[dezelfde regeling]. r. , . , vvvr

0 b J [Adatrb. XXXI 134—135]

(51)

§ 8 MINAHASA—§ 13 AMBON I28—I33 131. Besluiten betreffende de goederen van een afwezige .,De goederen in een kampong van een persoon, welke deze karnpong verlaat, gaan, zoo deze persoon geen familieleden bezit

o ve r in handen van het kamponghoofd, dat gedurende de afwezigheid

va n dezen persoon het vruchtgebruik verkrijgt; bij terugkomst

va n de(n) betrokkene is het hoofd te allen tijde gehouden deze goederen weder aan hem of haar af te s t a a n " .

[Adatrb. X X X I 135]

§ 12. De Ternate-archipel.

§

r

3- De Ambonsche Molukken (zie ook plaatsen 158-160).

132. Zeer vele regenten evenwel hebben reeds eigen huizen, hetzij in masohi1), hetzij door hunne kwarto's doen bouwen,

0 rndat zij in dit opzigt niet van de bevolking afhankelijk willen zijn.

Bij eventueel overlijden toch zou hun huis, dat, zoo het door de bevolking gebouwd is, eigendom der negorij blijft en als roemah

negen2) bekend staat, aan den troonsopvolger vervallen, zoodat

n e t zou kunnen gebeuren, dat zijne kinderen voor dezen het huis zouden moeten ontruimen. [v. Hoëveii Ambon 26—27]

133 als men vergelijkt de rechtsverhouding van de

n egorij tot haar p a t o e a n a n3) en die van dezelfde gemeenschap

t e n opzichte van haar werkelijke bezittingen, zooals de kerk of rnesdjid, de school, de bailêoe, enz.

De laatste verhouding zou men nog kunnen aanduiden met een

recht van eigendom en ten aanzien van deze bezittingen zou men kunnen zeggen, dat de negorij als rechtsgemeenschap, zich ook als

eigenaresse beschouwt. [Hoiieman 64]

) Onderling h u l p b e t o o n ; hoofdendienst.

) Lees: negeri.

) Beschikkingskring.

(52)

INL. BEZITR. V. ROEREND GOED BEH. GEWAS EN VEE 134. Alle resultaat van ontginningsarbeid („peroesa") wordt

„peroesahan" geheeten, dus zoowel doesoens, kebons, aangeplante enkele boomen en gewassen, alsook huizen en woonerven („kintal") of vischtuinen („sêro") en prauwen. [Houéman 76]

135. [In de Mohammedaansche negorij ] blijkt, dat het in de negorij Assiloeloe wel gewoonte is, dat transacties (verkoop en verpanding) nopens den grond plaats hebben voor het negorij - bestuur, doch dat dit nimmer ten aanzien van huizen e.a. geschiedt.

[ A d a t r b . X X I 153]

1 3 6 onverlet [blijft op Ambon en de Oeliassers] het recht van individuen of van kleinere groepen om, op eigen gezag, naar willekeur te beschikken over eigen peroesahan *) binnen het groote poesaka-geheel; mits daardoor niet wordt aangetast het belang van de groote groep. [Helleman 107]

1 3 7 de goederen, die als h a d a t gegeven worden, ver- tegenwoordigen eene waarde, die zij niet hebben. Bijv. men betaalt den bruidschat met 10 kammen „sisirmas" ad ƒ 100, 10 stukken madapolom ad ƒ 5 0 en 3 gongen ad ƒ 30.

De sisirmas heeft misschien eene werkelijke waarde van / i . — of minder; een stuk madapolom, kost tegenwoordig slechts ƒ 2 . — , doch doet immer dienst als betaalstuk van ƒ 5.— en bijna iedereen heeft daartoe eenige stukken van dit slechte goed netjes Opgevouwen in zijn bezit. [Sachse Seran 105^106]

138. In de baijléo, een soort van raadhuis [waren op Sëran]

voorwerpen van aanbidding als ook eene trophée van vijf en dertig menschenschedels Deze zijn geen bijzonder m a a r algemeen eigendom. [Scherius Ceram 171]

139. Oft habe ich [op Sëran] Lasten von D a m m a r h a r z gefunden, das der Besitzer irgendwo im Walde aufgestapelt h a t t e .' Höchstens war ein Zeichen aus Zweigen vor demselben aufgestellt.

Solche „sasi"-Zeichen findet m a n auch als Eigentumsbeweis an

]) B e z i t t i n g : grond, huizen, prauwen, gewassen.

(53)

§ 13 AMBON—§ l 6 BALI I34—I43 Früchtbäumen u n d bei Pflanzungen. Sie haben oft die F o r m eines W., das durch vier kreuzweise in den Boden gesteckte Stäbchen gebildet wird. Die gleichen Zeichen werden auch als W a r n u n g s - und Besitzzeichen in der Nähe von Springlanzen u n d anderen Fallen auf dem Pfade aufgestellt. [Tauern 101]

140. Ook zijn de gesnelde koppen niet het eigendom van dengene, die ze verwierf, doch van de negorij

[Sachse Seran 140]

§ 13a. De Z u i d w e s t e r e i l a n d e n .

§ 14. N i e u w - G u i n e e .

§ 15. D e T i m o r s c h e k r i n g .

141. De inlander van Tanimbar en Timor laoet en ook van Babar beschouwen een gestrande prauw als een rechtmatigen

buit, die zeer welkom is, en verklaren zoowel schip als lading prijs.

[v. Hoëvell T a n i m b a r 179]

142. Vaartuigen, die door zware golven op het strand ge- worpen worden, zijn . . . . het eigendom der strandbewoners [van

d e Tanimbar- en Timorlao-eilanden]. [R^dei 296]

§ 16. Bali en L o m b o k .

143. In een land waar het water zoo schaarsch is en zoo kostbaar als in Boelèlèng moet de quaestie aan wien het toebehoort zoolang het zijn natuurlijken weg volgt als van groot gewicht geacht worden. Omtrent het antwoord op die vraag te geven bestaat dan ook niet de minste twijfel. Het is de souverein die algemeen

(54)

INL. BEZITR. V. ROEREND GOED BEH. GEWAS EN

als de eigenaar van het water wordt beschouwd, en zoowel van het water in de bronnen als van dat in de rivieren. De souverein kan er naar goedvinden over beschikken. [Liefrinck Ban Lombok 72i

§ 17 Middel- en Oost-Ja va met Madoera.

144. *) Het inlandsch bezitrecht (arta, of: areuta, of: atra, of m i l é ' . . . . ) van roerende goederen gaat over, hetzij werktuiglijk door vererving, hetzij door opzettelijke overdracht (schenking, ruil, verkoop).

Schenken, geven, toestaan = moebri, of: beuri, of: bri Daarnaast heeft men nog allerlei andere namen voor „schenking", ontleend aan de Mohammedaansche rechtstaal

Maar ook bezigt men dit woord [hadiat], wanneer men iets koopen wil, dat gewoonlijk niet te koop is, bijvoorbeeld een koran;

het heet dan, dat men, in plaats van den koopprijs te betalen, een geschenk, hadiat, ervoor in de plaats geeft. [Kreemer 11 377]

145. !) Het wisselen van geld noemt men toeka pèng. Toeka t a m b a h . . . . is het ruilen met toegift; toeka sali. . . . = gelijk op ruilen, ruilen met gesloten beurzen.

Heeft in Atjeh overdracht van roerend goed, in den vorm van een koop -contract alleen bij belangrijke zaken (huizen, vee) p l a a t s . Koopt iemand een huis in een andere kampoeng, dan laat hij het omverhalen, brengt het naar zijn eigen kampoeng over en zet het daar weer op.

Bloë joem sadjan = koopen met contante betaling, bloë tanggöh = koopen op crediet (bijv. het vleesch op de slachtdagen voor en bij het einde der Vasten). [Kreemer 11 380]

146. Bij verkoop van huizen gebeuren [in desa Singgirsari regentschap Trenggalek,] dezelfde formaliteiten als bij gronden,' alleen wordt de tondâ tangan hier nooit vervangen door een sègèl.'

]) Behoort op blz. 25 hierboven.

(55)

§ l6 BALI—§ 17 JAVA 143—ISI

BÜ verkoop van goederen boven ƒ 1 0 . — waarde wordt steeds a p p o r t gedaan aan den kepala; bij kleinere volstaat men met over- gave. [Holleman in Adatrb. XVIII no]

147. Uitstel van betaling bij verkoop duurt [in desa Gersikan, district Toeloengagoeng,] nooit langer dan één maand, omdat men

n e t geld noodig heeft („anders verkoopt men toch niet!").

[Holleman in Adatrb. XVIII 136]

148 ruil voor eens en voor al [heet in Kediri] idjoli teroes.

[Holleman in Adatrb. XVIII 97I

149. Voor Zuid-Soerabaja en voor Noord-Pasoeroean mag als gewoonterecht worden aangenomen — op grond van tusschen

l 88 o en 1900 geconstateerde feiten —, dat verkoop van goederen

b es t a a t in het overdragen (feitelijk leveren) van die goederen.

Mocht aan verkoop van een huis het beding verbonden worden, dat de verkooper als huurder in het huis zal blijven wonen, ook dan wordt dikwijls — bij eerlijke transacties wellicht altijd — de feitelijke overdracht niet verzuimd. De verkooper verlaat voor

e enige oogenblikken het huis, de kooper begeeft zich er in, en daarna keert de verkooper — maar nu als huurder — in het huis

t e r u g . [v. d. Zwaan in Adatrb. XVIII 180J

150. Iemand [in desa Gersikan, district Toeloengagoeng,] ver- a c h t zijn prauw aan een ander; toen zij voor het grootste gedeelte

W as afbetaald, werd zij overgedragen, doch toen volgde geen

a fbetaling van de rest. Oplossing: de prauw ging terug en het geld

t e r ug - (De acte was toen nog niet opgemaakt maar overigens was de verkoop normaal verloopen). [Holleman in Adatrb. x v m 136]

151. Verkoop van huizen geschiedt [in desa Tasikmadoe, a g e n t s c h a p Trenggalek,] alleen ten overstaan van den kepala, indien de waarde van het huis ƒ 25.— te boven gaat, en de kooper

l em a n d is van een andere desa. Hij krijgt een koopbewijs (verbod

°m djatihout te vervoeren zonder pas!)

Bij verkoop van huizen en vee is de pandjer ook gebruikelijk.

[Holleman in Adatrb. XVIII 152]

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De dunnere rode lijn vraagt aandacht voor bijna 7 km wegels en dreven die niet toegankelijk zijn omdat ze door aangelanden zijn ingepalmd of door de ei- genaars zijn afgesloten.. Op

mées par ceux qui les avaient versées, il faudrait admettre qu’elles avaient été souscrites à fonds perdus, ce qui précisément n’est guère admissible... Ces

Natuurlijk is buxus eigenlijk maar een sierstruik, deze heeft weinig of geen natuurwaarde, niet voor de bijen, ,niet voor vlinders, want bloemen komen er nooit op.. Het regelmatig

Met de zegen (gioep) mag men niet visschen, indien niet het hoofd en de bewoners van het dorp, waartegenover men het net uit- gooit, dit goed vinden. Vroeger hebben

Voor zooverre het in geld vastgestelde loon, of het gedeelte daarvan, dat overblijft na aftrek van hetgeen door den werk- gever niet behoeft te worden uitbetaald, en na aftrek

De meeste van de leerlingen konden zich niet voor- stellen dat er in het Waasland plaatsen zijn met prachtige rivieren, een historische dorpskern, een uitgesproken reliëf en

O p dien zelfden dag worden de Kembarmaijangs op den kruisweg weggeworpen (weder een bijgeloof der Javanen. Zij zeggen, dat de kwelgeesten vermaak scheppen in bloemen, en zich

Dit is een literatuuronderzoek naar wat er al bekend is over het onderwerp en zorgt dat jullie genoeg informatie hebben om het Out of the Box-project goed te kunnen uitvoeren..