• No results found

Verbinden op buurtniveau: een evaluatie van de samenwerking tussen PC Sleidinge en de buurtbewoners.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verbinden op buurtniveau: een evaluatie van de samenwerking tussen PC Sleidinge en de buurtbewoners."

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verbinden op buurtniveau: een evaluatie van de samenwerking tussen PC Sleidinge en de

buurtbewoners.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (01206354) Van Durme Céline

Academiejaar 2017-2018

Promotor: Commissaris:

Prof. Dr. Colman Charlotte Brusselmans Laurens

(2)

II

Voorwoord

Deze masterproef is geschreven in het kader van het behalen van het diploma Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Graag wil ik enkele mensen bedanken die het schrijven van deze masterproef in het bijzonder en het doorlopen van de opleiding in het algemeen, mogelijk gemaakt hebben. Vooreerst wil ik de personen die hebben deelgenomen aan de vragenlijst en de interviews bedanken. Zonder hun inzet kon ik dit onderzoek niet tot een goed eind brengen. Verder had ik ook graag dhr. De Sager en dhr. Dierinck bedankt, die me tijdens mijn stage in het laatste bachelorjaar hebben warm gemaakt voor het thema ‘kwartiermaken’. Daarnaast wil ik mijn promotor prof. dr. Charlotte Colman bedanken. U stond klaar om mijn vragen te beantwoorden, mij feedback te geven en mij te sturen in de juiste richting waar nodig. Ik bedank ook mijn ouders voor de aanmoediging, het vertrouwen en de morele steun gedurende de voorbije jaren van deze opleiding en in het schrijven van mijn masterproef. Tot slot nog een woord van dank aan mijn vriend voor de steun en de nodige ontspanning.

(3)

III

Inhoudstafel

Voorwoord ... II Inhoudstafel ... III Inleiding ...V

Methodologie... 7

Conceptueel ontwerp ... 7

Probleemstelling ... 7

Doelstelling ... 8

Relevantie van het onderzoek ... 8

Onderzoeksvragen ... 9

Begripsbepaling ... 11

Onderzoekstechnisch ontwerp ... 13

Onderzoekstrategie ... 13

Kwantitatief onderzoek ... 17

Kwalitatieve interviews ... 20

Verwerking ... 22

Onderzoeksmateriaal ... 23

Context van het onderzoek ... 26

Het buurtproject aan de psychiatrie van Sleidinge ... 26

Discriminatie van personen met een psychiatrische stoornis ... 29

Vermaatschappelijking van de zorg ... 33

Buurtzorgnetwerken ... 42

Empowerment ... 43

Sociale activering ... 48

Kwartiermaken ... 52

Verwerking van de resultaten ... 60

Kwantitatief onderzoek ... 60

Socio-demografische kenmerken ... 60

Vragen met betrekking tot het onderzoek ... 63

Vergelijking van het eigen onderzoek met het onderzoek van… ... 84

Kwalitatief onderzoek ... 87

De resultaten ... 88

Conclusie en discussie ... 101

Conclusie ... 101

Discussie ... 102

Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 104

Beperkingen aan het onderzoek ... 105

(4)

IV Bibliografie ... 107 bijlagen ... 114

(5)

V

Inleiding

In het kader van mijn stage ben ik in aanraking gekomen met het drugbeleidplan van de stad Gent, hierin zijn zeven speerpunten opgenomen die uitgewerkt zijn in 51 actiepunten. Een van die punten is ‘De buurt en het maatschappelijke middenveld worden betrokken in het activeringsbeleid van druggebruikers.’ De concepten kwartiermaken (Kal, 2001), sociale activering, empowerment en maatschappelijke participatie in ruimere zin staan hierbij centraal. Waar mogelijk worden activiteiten uitgevoerd met en voor buurtbewoners en organisaties verankerd in de buurt (Drugbeleidplan, 2013). Door gedurende de stage intensief met deze concepten te werken, werd mijn interesse hierrond gewekt. Empowerment vanuit vermaatschappelijking van de zorg en sociale activering en inclusie met betrekking tot psychiatrische patiënten zijn geen nieuwe fenomenen. Ook het betrekken van de buurt rond een psychiatrisch centrum is, zoals uit de literatuurstudie en het empirisch onderzoek in deze masterproef zal blijken, niet geheel nieuw.

Echter is er nog te weinig gekend rond het fenomeen kwartiermaken in België en zouden de projecten die hierrond opgestart worden meer belangstelling mogen krijgen. Het buurtproject van het Psychiatrisch Centrum Gent Sleidinge staat als voorbeeld van zo’n sociale inclusie strategie centraal in deze masterproef.

In het eerste hoofdstuk wordt verduidelijkt wat de gebruikte methodologie van de studie is. In dit hoofdstuk wordt het doel, de probleemstelling en de relevantie van het onderzoek toegelicht, worden de verschillende onderzoeksvragen met hun bijvragen getoond en zullen de centrale begrippen worden uitgelegd. Daaropvolgend zal worden beschreven welke onderzoeksstrategie werd toegepast en hoe het empirisch onderzoek werd opgezet. In het tweede hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de context waaruit het buurtproject van het psychiatrisch centrum Gent Sleidinge (Hierna PCGS) is ontstaan en worden de bijhorende wetenschappelijke theorieën toegelicht. In het derde en laatste deel worden de resultaten van het empirisch onderzoek, zowel

(6)

VI het kwantitatieve als het kwalitatieve onderzoek, verder uiteengezet. Als slot volgt in de discussie een antwoord op de onderzoeksvragen en een kritische reflectie op het project van het PCGS in het algemeen en het onderzoek van de masterproef in het bijzonder.

(7)

7

Methodologie

In dit eerste deel van de masterproef wordt een onderscheid gemaakt tussen het conceptueel ontwerp en het onderzoekstechnisch ontwerp. In het eerste hoofdstuk wordt de doelstelling, de probleemstelling en de relevantie van het onderzoek verduidelijkt. Ook zullen de verschillende onderzoeksvragen met hun bijvragen worden getoond en worden de centrale begrippen uitgelegd.

In het tweede hoofdstuk wordt de onderzoekstrategie en de exploratieve studie verder uiteengezet, zowel het kwantitatieve als kwalitatieve onderzoek worden beschreven. Op die manier wordt het voor de lezer duidelijk hoe de gegevensverzameling werd uitgevoerd.

Conceptueel ontwerp

Probleemstelling. Vanuit de Stad Gent en andere beleidsorganen, organisaties en instellingen is de laatste jaren veel aandacht ontstaan voor de problematiek rond discriminatie van psychiatrische patiënten (Drugbeleidplan, 2013). Deze instanties, waaronder het Psychiatrisch centrum campus Sleidinge, hebben al verscheidene maatregelen genomen in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg. Uit een bijdrage van 1999 van Van Weeghel en Droës is gebleken dat het betrokken worden in de maatschappij en het sociale netwerk van de patiënt sterktes zijn voor het herstel. Dit principe wordt in de campus van Sleidinge uitgewerkt aan de hand van een buurtproject. Summier omschreven, bestaat dit project reeds enkele jaren uit het betrekken van de bewoners rond de psychiatrie bij initiatieven die het herstel van de patiënten bevorderen. Het effect van persoonlijk contact met de wereld buiten de psychiatrie wordt als onderwerp voorgesteld in dit onderzoek. Meer specifiek het effect dat invloed heeft op de buurtbewoners zelf. “Wat is de attitude van buurtbewoners over het buurtproject dat georganiseerd wordt aan de psychiatrie van Sleidinge?” is de centrale vraag die doorheen het onderzoek zal beantwoord worden.

(8)

8 Doelstelling. Het doel van dit onderzoek is (a) het bijdragen aan de kennis en het inzicht van attitudes van de buurt door (b) te peilen naar de attitudes en percepties van buurtbewoners aan de hand van een exploratieve studie van het buurtproject georganiseerd door de psychiatrische instelling campus Sleidinge, meer bepaald door gebruik te maken van een multimethodisch empirisch onderzoek.

Deze masterproef beoogt in eerste instantie een attitudeonderzoek te doen van de buurtbewoners in verband met het bestaande project. In tweede instantie is het doel om aan de hand van deze bevindingen aanbevelingen te doen voor de verdere uitwerking van het buurtproject in de toekomst.

Ten derde beoogt deze masterproef personen empathie bij te brengen en warm te maken voor het deelnemen aan initiatieven georganiseerd vanuit de psychiatrie door voldoende kennis van het project door te spelen.

Dit onderzoek wordt wetenschappelijk onderbouwd aan de hand van de bestaande wetenschappelijke literatuur. Deze literatuur heeft betrekking op de concepten waaruit het buurtproject is ontstaan. Namelijk, discriminatie van psychiatrische patiënten, vermaatschappelijking van de zorg, sociale inclusie en activering, empowerment en kwartiermaken. De informatie verzameld tijdens de eerder voltooide stageopdracht komt tevens van pas bij het uitschrijven van deze thesis. Een analyse van relevante documenten beschikbaar bij de psychiatrie levert de bijdrage voor het bepalen van de steekproef. Een survey en diepte- interviews met buurtbewoners dragen bij tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Relevantie van het onderzoek. “Les études épidémiologiques dans la population générale confirment que divers troubles mentaux des axes I et II (DSM IV) accroissent nettement la prévalence du comportement violent.” (Bénézech, Le Bihan & Bourgeois, 2002. p1) Dit citaat maakt een duidelijke brug tussen de psychiatrische instellingen en de criminologie. Deze masterproef is bijgevolg een interessante bijdrage aan de studies rond het raakvlak van de

(9)

9 criminologie en psychiatrie. Vaak worden criminele onveiligheidsgevoelens gelinkt aan psychiatrische personen. Dit onderzoek kan een aanleiding zijn voor verdere studies in het kader van resocialisatie van personen met een crimineel verleden, zoals gedetineerden of druggebruikers die verblijven in instellingen. Het gevoerde onderzoek is relevant voor mij als onderzoeker om een beeld te krijgen van hoe personen staan tegenover een buurtproject en initiatieven die door de psychiatrie georganiseerd worden in het kader van sociale inclusie. Voor de wetenschap is het onderzoek relevant om naast de theoretische concepten een realistisch beeld te krijgen van hoe het er in de praktijk aan toe gaat, omdat het een beeld geeft van de best practices van bestaande initiatieven rond de werking van buurtprojecten georganiseerd door psychiatrische centra. De uitkomsten die in het onderzoek besproken worden, zijn maatschappelijk relevant voor de verdere uitwerking van het buurtproject in het bijzonder en de vermaatschappelijking van de zorg in het algemeen.

Onderzoeksvragen. De vraagstelling moet beantwoord kunnen worden met kennis die nuttig of nodig is om de doelstelling te bereiken en bestaat in deze masterproef uit een hoofd- en deelvragen. De antwoorden op de deelvragen beantwoorden samen de hoofdvragen die op hun beurt de doelstelling helpen realiseren. Het beantwoorden van de onderzoeksvraag betreft het interne doel van het onderzoek. In dit onderzoek probeert men het bestaande buurtproject te onderzoeken aan de hand van de attitudes van buurtbewoners. Concreet wil men de attitudes van de buurt in kaart brengen door gebruik te maken van een kwantitatief en een diepgaander kwalitatief onderzoek.

“Wat is de attitude van buurtbewoners over het buurtproject dat georganiseerd wordt aan de psychiatrie van Sleidinge?” zal de onderzoeksvraag zijn in deze masterproef. Na een verkenning van de relevante literatuur en het buurtproject waarbij psychiatrische patiënten betrokken worden bij het dagelijkse gebeuren in de buurt en omgekeerd, werd er tot de conclusie gekomen dat één

(10)

10 hoofdvraag niet voldoende is om een studie te voeren met betrekking tot de volledige context hierrond. Er zullen meerdere hoofdvragen met respectievelijk hun deelvragen nodig zijn om een beeld te vormen over het project in de buurt. De antwoorden die op de vragen gevormd worden, kunnen als basis dienen voor eventuele aanpassing, uitbreiding of concretisering bij toekomstige initiatieven uitgaand van een buurtproject. Bijkomende vragen die gesteld worden beslaan socio- demografische factoren zoals geslacht, leeftijd, hoogst behaalde diploma en nationaliteit. Dit omdat er in eerdere studies is gebleken dat deze socio-demografische factoren een significante invloed uitoefenen op de attitude van individuen over personen met een psychiatrische stoornis. De vragen worden beantwoord door het afnemen van een kwantitatieve survey en er wordt later dieper ingegaan op de antwoorden via een kwalitatief diepte-interview.

1) Wat houdt het buurtproject in?

- Waarom werd dit opgericht?

- Wat wil het bereiken?

2) Hoe staan buurtbewoners tegenover het project?

- Hebben personen weet van het project, krijgen ze voldoende toegang tot communicatiemiddelen?

- Wat vinden personen van dergelijk buurtproject in het algemeen?

3) Wat is de impact van het buurtproject op het leven van de buurtbewoners?

- In welke mate hebben ze reeds deelgenomen aan de activiteiten die georganiseerd werden?

- In welke mate zijn ze bereid dit in de toekomst te doen?

- Verbinden buurtbewoners voorwaarden aan het uitvoeren van een dergelijk project?

4) Wat is de impact van het buurtproject op het leven van patiënten, volgens de buurt?

- Heeft dit een meerwaarde volgens hen?

(11)

11 - Zijn ze voldoende op de hoogte van de succes- en/of risicofactoren van zo’n

buurtproject?

Om de deelvragen te formuleren werd gebruik gemaakt van de methode van het uiteenrafelen van kernbegrippen. Hierbij wordt het fenomeen, aangeduid door een begrip, uiteengelegd in dimensies en aspecten, delen en onderdelen, soorten en ondersoorten aan de hand van een boomdiagram.

Hieronder wordt de begripsbepaling weergegeven aan de hand waarvan de subvragen werden opgesteld.

Begripsbepaling. Verschuren en Doorewaard (2007) raden aan om stipulatieve definities te formuleren. Dit zijn definities die starten met ‘In dit onderzoek verstaan wij onder…’. Wat telt is dat de definitie bruikbaar is op het eigen onderzoek.

Hieronder wordt de vraagstelling nogmaals geprojecteerd om aan te duiden welke begrippen een verdere bepaling kunnen gebruiken.

“Welke is de attitude van buurtbewoners over het buurtproject dat georganiseerd wordt aan de psychiatrie van Sleidinge?”

1) Wat houdt het buurtproject in?

2) Hoe staan buurtbewoners tegenover het project?

3) Wat is de impact van het buurtproject op het leven van de buurtbewoners?

4) Wat is de impact van het buurtproject op het leven van patiënten, volgens de buurt?

Onder buurtbewoners wordt in dit onderzoek de bewoners van een bepaalde buurt verstaan (Van Dale) Een buurt is een gebied binnen een dorp, in dit geval Sleidinge, dat door bewoners als een bij elkaar horend geheel wordt ervaren (Van Dale). Er kunnen verschillende redenen zijn dat een

(12)

12 gedeelte van een dorp als aparte buurt wordt ervaren, in dit geval de ligging ervan rond de psychiatrische instelling.

Impact wordt hier verstaan als de mate waarin een incident, hier het buurtproject, effect heeft op processen die zich in de buurt afspelen (Van Dale). De invloed die wordt uitgeoefend, wordt onderzocht op het niveau van de buurt.

Een patiënt is iemand aan wie medische, paramedische en/of verpleegkundige hulp wordt verleend (Van Dale) In dit onderzoek wordt aan een patiënt geen directe medische hulp verleend, maar psychologische hulp. De patiënt van een psychiatrisch centrum is een zorgbehoevende en geniet de zorgen of het toezicht van een zorgverlener.

In deze masterproef wordt de nadruk gelegd op de attitudes van buurtbewoners ten aanzien van het buurtproject. De term attitude is oorspronkelijk terug te vinden in de sociale psychologie. In de criminologie neemt onderzoek naar attitude een belangrijke plaats in. “Een manier van denken, voelen en handelen ten opzichte van iets of iemand. Het is een mening waarnaar we handelen en daarmee richting geven aan een object of een persoon”. Deze definitie werd gevonden in de bijdrage van Fazio (1999). Attitude is een individueel kenmerk waarover alle personen beschikken (Crano, Cooper & Forgas, 2010). Het is als het ware het geheel van opvattingen en gevoelens ten opzichte van iemand of iets. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van een Likertschaal om attitudes te meten. Dit omdat deze methode het meten van attitudes mogelijk maakt, zoals in 1932 voor het eerst werd ontdekt (Crano, Cooper, & Forgas, 2010). Katz (Mullins, 2007) toont aan dat het attitudebegrip kan opgesplitst worden in vier functies. Voor dit onderzoek zal vooral gebruik worden gemaakt van de derde functie, namelijk de instrumentele functie. De andere functies worden hier kort benoemd, de referentiekaderfunctie, expressieve functie en de defensieve functie.

De instrumentele functie slaat op het feit dat de attitude die een individu erop na houdt tegenover iets of iemand kan gevormd worden aan de hand van negatieve en positieve ervaringen doorheen

(13)

13 het verleden van het individu (Mullins, 2007). Hierop zal worden ingegaan bij het onderzoek van de buurtbewoners.

Onderzoekstechnisch ontwerp

Onderzoeksstrategie. De onderzoeksstrategie is het geheel van coherente beslissingen over de wijze waarop het onderzoek zal worden uitgevoerd. In deze studie werd geopteerd om eerst verkennend in de breedte te onderzoeken om later over te gaan tot diepgang die aanstuurt op een kleinschalige aanpak waardoor er weliswaar tot minder generaliseerbare kennis wordt gekomen, maar de onderzoeker wel in staat stelt om tot detaillering, complexiteit en een sterke onderbouwing te komen met een minimum aan onzekerheid (Saunders, Lewis & Thornhill, 2011). Er werd in deze masterproef gekozen voor een empirisch multimethodisch, kwantitatief-kwalitatief, diepgaand en praktijkgericht onderzoek.

Een exploratief of verkennend onderzoek wordt opgezet rond een onderwerp waarover nog niet veel is geweten (Saunders, Lewis & Thornhill, 2011) Zoals eerder aangehaald in de inleiding is er nog weinig onderzoek gedaan naar de attitudes van buurtbewoners in verband met een buurtproject zoals aan het PCGS. Dit verkennend onderzoek heeft als doel te toetsen in welke richting de gevoelens van buurtbewoners uit gaan als men spreekt over een dergelijk buurtproject. De onderzoeksmethode is afhankelijk van de te onderzoeken onderzoeksvraag. Een kwalitatieve casestudy heeft een nauw domein, bestaande uit een klein aantal onderzoekseenheden. Het kleine aantal onderzoekseenheden zal in dit onderzoek verkregen worden op vrijwillige basis van de respondenten. Dit is een arbeidsintensieve benadering die diepgang genereert door gebruik te maken van een selectieve steekproef. Voor het onderzoek werd een case bestudeerd, betreffende de buurt rond het psychiatrisch centrum waarop het buurtproject zijn weerslag kent. Tijdens deze casestudy werd geopteerd voor methoden- en bronnentriangulatie door een eerste kwantitatieve survey, gevolgd door arbeidsintensieve face-to-face diepte-interviews met open vragen te

(14)

14 combineren, beiden voorafgegaan door een grondige literatuurstudie. Een karakteristiek van deze methode is dat het project wordt bestudeerd in zijn natuurlijke omgeving (Saunders, Lewis &

Thornhill, 2011) Dit betekent dat er meermaals naar de buurt rond het psychiatrisch centrum werd gegaan om de buurt te leren kennen, de populatie te bepalen en daar ter plaatse met een deskundige en buurtbewoners te praten. Een groot voordeel van deze onderzoeksstrategie is dat de resultaten vlotter door het veld zullen worden aanvaard. Deze acceptatie door het veld is een voorwaarde om een daadwerkelijke bijdrage te kunnen leveren aan een veranderingsproces. Het nadeel is de geringe externe geldigheid en generaliseerbaarheid doordat de steekproef eerder klein blijft.

Aan de andere kant werd gekozen voor een beperkt aantal semigestructureerde diepte-interviews om zo te weten te komen hoe personen zich bij het project voelen en indien ze reeds ervaring met het project hebben, hoe ze hier tegenover staan. Ook kunnen hiermee de ervaringen dieper besproken worden en kunnen de respondenten de voorwaarden die ze verbinden aan toekomstige projecten staven. Dit brengt als voordeel met zich mee dat de resultaten een persoonlijke inbreng kennen. Het nadeel hierbij is wel dat er slechts een heel beperkt aantal personen kunnen bevraagd worden, aangezien dit een tijdrovende methode is (Saunders, Lewis & Thornhill, 2011)

Steekproef. Aangezien een buurt varieert qua personen die er leven of op een bepaald moment, hier het moment van afname van het onderzoek, aanwezig zijn, was het niet mogelijk om een exacte onderzoekspopulatie vast te stellen. Hierdoor werd de totale populatie bij benadering vastgelegd. De volledige populatie, bewoners rondom de psychiatrie, werd gecontacteerd om de responsgraad zo hoog mogelijk te maken. Aangezien het onderzoek gebaseerd is op vrijwilligheid van de respondenten werden er uitnodigingsbrieven verstuurd naar 600 huizen rondom het PC sleidinge.

De onderzoeksdoelgroep in deze studie bestaat uit de personen die op het moment van het onderzoek woonachtig zijn in een van de vooraf gekozen straten die rondom de psychiatrie liggen.

(15)

15 Deze straten in het dorp Sleidinge werden aangereikt door de deskundige die werd geraadpleegd.

Het betreft volgende straten:

- Weststraat (inclusief woonwijk)

- Langendam (helft Langedam, bebouwde zone) - Weegse (zonder zijstraten)

- Wurmstraat (inclusief bijhorende wijk) - Sanderusstraat (inclusief bijhorende wijk)

Voor dit onderzoek werd een doelgerichte weloverwogen steekproef gekozen. Dit betekent dat een vooraf vastgelegde populatie van huizen geselecteerd werd, omdat deze op het moment van het onderzoek het rijkst zijn aan zinvolle informatie. (Pauwels, 2012b)

Voor het kwalitatieve luik van het onderzoek werd gekozen voor een gemakkelijkheidssteekproef.

De betekenis hiervan is dat de onderzoeker in de kwalitatieve survey de kans geeft aan de respondenten om zich vrijwillig op te geven om deel te nemen aan het interview, het zogenaamde volunteer effect (De Pelsmaecker & Van Kenhove, 2010). In het kader van deze studie werd geopteerd om niet met aselecte steekproeven te werken. In samenspraak met de deskundige werd namelijk beslist om vooraf te bepalen welke personen, die zichzelf aanbieden na het invullen van de online survey, bevraagd zouden worden. Dit zodat de antwoorden die verkregen werden tijdens het onderzoek voldoende onderbouwd worden door ervaringen en attitudes die relevant zijn voor het onderzoek. Deze manier van respondenten selecteren brengt beperkingen en nadelen met zich mee, dit zal later in de discussie uitgebreid aan bod komen.

Na een aantal interviews te hebben uitgevoerd, was het mogelijk om via sneeuwbalselectie nog enkele extra respondenten op te nemen uit het netwerk van reeds bevraagde personen. Verwacht wordt dat deze personen ervaring hebben wat betreft het onderwerp waarnaar er bevraging werd gedaan.

(16)

16 Alle respondenten die zich hadden opgegeven en in aanmerking kwamen voor diepte-interviews werden gecontacteerd via mail om een afspraak vast te leggen waarbij de onderzoeker zich tot bij de respondent begaf. Dit is voor de onderzoeker een ideale manier om in contact te komen met de werkelijke praktijk in de buurt waaraan kwartiermaken wordt gedaan. Indien dit echter niet mogelijk was, werd de respondent uitgenodigd op de campus Sleidinge waar een ruimte voorzien werd waar het interview kon plaatsvinden.

Aangezien de interviews werden opgenomen, wordt aan alle respondenten gevraagd een informed consent in te vullen en te ondertekenen. De informed consent werd geraadpleegd via de Universiteit Gent. Dit zodat het onderzoek op een ethisch correcte manier kan verlopen. De geïnterviewde kreeg tot slot nog de kans om bijkomende uitleg te vragen of na het opgenomen interview nog aanvullingen te geven.

Onderzoekssetting. De onderzoeksetting is de buurt rondom het PC Sleidinge. Deze setting is gekozen omdat personen die rondom het PC wonen in een normale gang van zaken reeds in aanraking zouden moeten gekomen zijn met psychiatrische patiënten uit het centrum. Derhalve zouden deze buurtbewoners weet hebben van het project en het ontstaan van de samenwerking tussen de buurt en de psychiatrie.

Criteria van de respondenten. De respondenten dienden aan een aantal restrictieve voorwaarden te voldoen eer ze konden deelnemen aan het onderzoek. Ze dienen woonachtig te zijn in een van de gekozen straten. Ze dienen een leeftijd van 18 bereikt te hebben en ze moeten op de hoogte zijn van de doelstelling van het onderzoek en de bijhorende ethische richtlijnen. De voorwaarden om deel te nemen aan het kwalitatieve onderzoek zijn dezelfde als degene voor het kwantitatieve onderzoek.

Er zijn zoals bij elke steekproef enkele beperkingen op te merken. Ten eerste kon de onderzoeker niet met honderd procent zekerheid bepalen hoeveel van de gecontacteerde personen effectief

(17)

17 antwoordden op de vragenlijst. Er moet rekening gehouden worden met de non-responsgraad, indien deze te hoog is kan dit de representativiteit van het onderzoek negatief beïnvloeden (Billiet

& Waege, 2005). Van belang is ook om mee te geven dat een gemakkelijkheidssteekproef een bias kan teweegbrengen in de resultaten waardoor de interne en externe validiteit van het onderzoek verkleind wordt (Baarda, M.P.M. & Teunissen, 2005).

Ethische aspecten. Tijdens het invullen van de vragenlijst wordt het doorklikken naar de volgende pagina via de knop ‘Akkoord en Volgende’ beschouwd als het instemmen van de deelname aan het onderzoek. Anonimiteit werd verzekerd door het niet vragen van namen bij het invullen van de survey, zo werd het onmogelijk om te achterhalen wie welke antwoorden heeft ingevuld. Dit werd benadrukt in de uitnodigingsbrief als ook in de inleidende tekst van de survey.

De respondenten worden op het einde van de survey uitgebreid bedankt voor hun deelname. De informed consent is een belangrijk principe bij het afnemen van een onderzoek (O’Gorman &

Vander Laenen, 2010). In het toestemmingsformulier werd benadrukt dat deelname aan het onderzoek volledig vrijwillig was en dat het onderzoek elk moment kon stopgezet worden. In de uitnodigingsbrief stond alle informatie die van belang is voor het onderzoek, waardoor respondenten voldoende kennis verkregen om tot een weloverwogen keuze tot deelname over te gaan. Er werd zowel in de begeleidingsbrief, nota bij de online vragenlijst als het eigenlijke interview telkens op gewezen dat het onderzoek volledig anoniem werd afgenomen en de privacy van respondenten gerespecteerd werd (Verhage, 2017).

Kwantitatief onderzoek. De studie naar de attitude van bewoners van de buurt rond het psychiatrisch centrum campus Sleidinge ten opzichte van het buurtproject betreft een kwantitatief onderzoek op basis van een online survey. Deze affectieve studie werd uitgevoerd bij zowel permante bewoners van de buurt als tweede verblijvers. De redenen waarom hier gekozen werd voor een kwantitatief onderzoek zijn; omdat een vrij grote groep respondenten bevraagd werd, de objectiviteit van de antwoorden belangrijk is en omdat de resultaten van deze survey verwerkt

(18)

18 kunnen worden tot statistische gegevens (Baarda, 2009). Ook werd gekozen om een uitgebreide populatie te bevragen en aangezien de onderzoeker alleen deze personen dient te bevragen, was een online survey de best passende methode om te voldoen aan het vooropgesteld tijdskader.

Gestandaardiseerde vragenlijst. De grotere bevraging werd mogelijk gemaakt via een online softwareprogramma. De vragenlijst werd afgenomen via de surveytool Qualtrics, waarbij het onderzoek via een link gedurende een zestal weken openbaar werd gezet. Dit programma maakte het mogelijk om een groot aantal personen te bevraging op een kwantitatieve manier in een relatief kort tijdskader. Het nadeel van dit soort methodieken is dat de persoonlijkheid van de bevraging verloren gaat. Het voordeel is dat een groot aantal personen kan verwerkt worden in de resultaten en het betreft een minder tijdrovende procedure (Saunders, Lewis & Thornhill, 2011) Voorafgaand aan de eigenlijke vragenlijst werd een pagina met algemene uitleg en verzekering van de anonimiteit toegevoegd. Dit om tegemoet te komen aan de ethische richtlijnen van het onderzoek. Voorafgaand aan de vragenlijst werd een objectieve beschrijving gegeven van het concept ‘buurtproject Sleidinge’ zodat personen die verder van het project staan deze vragenlijst eveneens konden beantwoorden.

Voor het opstellen van de vragenlijst werd gekeken naar voorgaande studies die dergelijke projecten evalueren. Een belangrijke onderzoeksmethode in het kader van dit onderzoek is de Community Attitudes to Mental Illness scale, of CAMI, ontwikkeld door S. Martin Taylor en Michael J. Dear. Oorspronkelijk werd deze schaal ontwikkeld om te peilen naar attitudes van de bevolking ten opzichte van personen met een psychiatrische stoornis. Voor dit onderzoek is het vooral van belang om te kijken naar de attitudes die personen erop nahouden over zorg die vanuit de gemeenschap verleend en ondersteund wordt (Taylor & Dear, 1981). Deze schaal bestaat uit vier subschalen met tien 10 stellingen. Voor deze studie zal enkel de vierde subschaal, gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidsideologie, gebruikt worden. Op basis hiervan

(19)

19 werden de vragen voor in deze survey opgemaakt. Ook werd er rekening gehouden met de algemene voorwaarden voor het opstellen van een vragenlijst (Pauwels & Pleysier, 2009).

Enerzijds is het de bedoeling dat er geen complexe vragen in de survey zitten, anderzijds mag de lijst met vragen niet te lang zijn. Beiden kunnen redenen zijn voor een lagere responsgraad (Oluka et al., 2014; Pauwels & Pleysier, 2009). In dit onderzoek werd ervoor gezorgd dat alle vragen duidelijk gesteld werden en dat de invultijd ongeveer vijf minuten in beslag nam.

De vragenlijst bestaat uit twee delen. Een eerste deel bevraagt de socio-demorgafische kenmerken van de respondenten. Namelijk hun leeftijd, geslacht, al dan niet wonend in de buurt van het psychiatrisch centrum, nationaliteit en hoogst behaalde opleiding. Bij deze vragen was telkens slechts een antwoord mogelijk. Deze vragen werden eerst in de vragenlijst opgenomen aangezien zij als het minst bedreigend gezien worden (Oluka et al., 2014).

Het tweede deel bestaat uit 35 vragen die specifiek peilden naar de ervaringen en attitudes van buurtbewoners ten aanzien van het buurtproject. Hiertoe behoren enkele vragen over de effectieve ervaring die bewoners hebben met betrekking tot het project gesteld. Er werd gekozen om gesloten vragen te stellen. Dit omdat gesloten vragen van de respondent minder inspanning vereisen (Billiet, 2010). Een enkele vraag werd in open vorm gesteld, omdat dit een persoonlijk antwoord beoogt.

Enkele daaropvolgende vragen peilden naar de bedenkingen bij het werkingsproces voor het opstellen van initiatieven, hieruit worden eveneens voorwaarden voor volgende initiatieven bevraagd. Hierbij zijn meerdere antwoorden mogelijk. Een derde soort vragen, verkregen uit de CAMI-schaal, werd opgesplitst in kleinere statements waarbij een 5-punt Likertschaal gebruikt werd met de antwoordmogelijkheden gaande van ‘helemaal niet akkoord’ tot ‘helemaal akkoord’

om zo een attitudeschatting te kunnen maken van hoe bewoners staan ten aanzien van het project.

Er werd in de vragenlijst ook gewerkt met skip question methodes indien een respondent niet

(20)

20 voldeed aan bepaalde voorwaarden. Zo werden bepaalde vragen overgeslagen die niet van toepassing waren op de respondent of werd het onderzoek, mits bedanking, vroegtijdig afgesloten.

Verspreiding van de vragenlijsten. Voor het kwantitatieve onderzoek werd als doel gesteld om zoals eerder vermeld 600 brievenbussen/ gezinnen te voorzien van een uitnodigingsbrief die toegang verleent tot de betreffende online survey via een URL. De uitnodigingsbrief werd manueel in de brievenbus van elke woning in de betreffende straten gestoken. De respondenten konden op een geheel vrijwillige manier kiezen om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek. Om de responsgraad te verhogen, werd een oproep gedaan via sociale media, meer bepaald Facebook, om de mensen die een brief in de bus hadden gekregen, warm te maken om deel te nemen aan het onderzoek.

Pretest. De voorlopige vragenlijst werd voorgelegd aan een man en een vrouw als pretest om na te gaan of er nog aanpassingen aan de survey dienden te gebeuren voor de lancering ervan.

Hierna werd aangegeven dat de inleidende tekst duidelijker kon worden gemaakt, schrijffouten werden uit de vragen gehaald en enkele vragen werden eenvoudiger herschreven.

Kwalitatieve interviews. In dit onderdeel wordt de tweede onderzoeksmethode die aangewend werd om een antwoord te zoeken op de hoofdvraag en de verschillende deelvragen die hierboven aan bod kwamen, beschreven. In deze empirische studie werd gekozen voor een kwalitatief onderzoek met semigestructureerde diepte-interviews (Mortelmans, 2007). Er werd voor deze interviewtechniek gekozen om zo de ervaringen en meningen van de respondenten duidelijk te kunnen weergeven (Mortelmans, 2007). Bovendien komt het waarom en hoe van bepaalde dieperliggende zaken duidelijk tot uiting in een persoonlijk interview (Decorte & Zaitch, 2010). De semigestructureerde versie van dit soort interviews zorgt ervoor dat de onderzoeker zelf nog de mogelijkheid heeft om in te spelen op diverse antwoorden die gegeven worden waarbij er nog een verdere uitleg gewenst wordt. De openheid van deze interviews levert vaak meer

(21)

21 diepgaande informatie op dan vooraf voorgesteld te weten te komen met de gestructureerde vragen (Baarda, 2014). Bij de interviews werden vooraf enkele hoofdthema’s opgesteld die overeenkomen met de hierboven vernoemde deelvragen. De hoofdthema’s werden dan onderverdeeld in kleinere vragen zodat men meer te weten kon komen over elke deelvraag op zich. De vragenlijst voor de interviews werd opgesteld aan de hand van opgedane kennis vanuit de literatuurstudie. Hierbij werd op voorhand een interview opgemaakt met de thema’s die tijdens het gesprek dienden te worden aangehaald (Decorte & Zaitch, 2010).

De manier waarop deze vragen dienden gesteld te worden, lag echter niet vast. Er is bij elk interview ruimte voor eventuele bijkomende vragen. Op die manier kon de interviewer flexibel omgaan met verschillende situaties.

Bij het opstellen van de vragen is het zeer belangrijk om suggestieve vragen te vermijden. De persoon die bevraagd wordt, dient immers zo spontaan mogelijk te antwoorden op de gestelde vragen. De interviewer moet dus vermijden om deze antwoorden te beïnvloeden (Levering, 2001) Bij het afnemen van interviews werd geopteerd om de gesprekken op te nemen. Zo kon de onderzoeker eventueel informatie die tijdens het interview verloren bleek te gaan, na transcribatie nog aan de resultaten toevoegen. Belangrijk te onthouden is dat indien er niet veel mensen bereikt kunnen worden, de verkregen resultaten niet zonder gevaar voor vertekeningen gegeneraliseerd worden. Dit is dan ook de grootste beperking van dit soort onderzoek (Levering, 2001).

Aangezien de onderzoeker geen weet heeft van welke respondent zich achter welke gevel begeeft, heeft de onderzoeker beperkte invloed op de samenstelling van de respondenten binnen de groep van de bereikte personen via kwantitatieve bevraging. Er moet wel opgemerkt dat er geen totale randomisatie van de onderzoeksobjecten heeft plaats gevonden. Aangezien er werd gekozen om een brief te versturen naar een op voorhand gekende lijst met respondenten, die op basis van het volunteer effect werden geselecteerd.

(22)

22 Voor het afnemen van kwalitatieve interviews werd er gekozen om te werken met de IPA-methode, of beter gekend als de interpretatieve fenomenologische analyse. Deze stelt de onderzoeker in staat na te gaan welke betekenis een persoon aan een bepaalde gebeurtenis of ervaring in zijn/haar leven geeft. Binnen de IPA-methode is de respondent expert op basis van zijn eigen interpretaties en ervaringen. De onderzoeker tracht deze gevoelens en percepties zo waarheidsgetrouw mogelijk te interpreteren (Howitt, 2010). Er is sprake van een questioning hermeneutics, wat betekent dat de onderzoeker niet enkel dient te luisteren naar wat de respondent antwoord op de gestelde vragen, maar dient ook te luisteren naar wat de respondent zelf ter sprake brengt (Howitt, 2010). Belangrijk is om te onthouden dat de onderzoeker nooit volledige controle heeft over het gesprek en de gevoelens die een persoon tracht over te brengen. Dit doordat de gevoelens van de onderzoeker ook een rol spelen in het proces van deze bevragingsmethode, het is dus noodzakelijk bij deze methode dat de onderzoeker zijn eigen percepties onderdrukt tijdens de afname en analyse van diverse interviews, om zo de onderzoekersbias te verminderen

(

Levering, 2001).In deze studie ligt de klemtoom op de persoonlijke ervaringen en percepties van de buurt bewoners over het buurtproject. Hierin ligt de kern van deze methode vervat, namelijk het onderzoeken van een individuele perceptie op een gedeelde ervaring (Smith, Larking & Flowers, 2009).

Verwerking. Aangezien het onderzoek zowel een kwantitatieve als kwalitatieve bevraging inhoudt, werden de resultaten worden verwerkt via twee softwareprogramma’s. Het statistisch programma dat hiervoor gebruikt werd, is SPPS en wordt beschikbaar gesteld door de webapplicatie, Athena, van de Universiteit Gent. SPSS maakt het mogelijk om een grote hoeveelheid data te verwerken op een kwantitatieve manier (Pauwels, 2012). Een nadeel van dit soort methodieken kan gezien worden in het feit dat de persoonlijkheid van de bevraging verloren gaat (Pauwels, 2012). Men kan via diverse tabellen en grafieken de resultaten van deze studie in duidelijk leesbare informatie gieten. Een van deze tabellen is de frequentietabel. Uit deze tabel

(23)

23 kunnen de frequenties van het aantal antwoorden op een vraag worden afgeleid, maar kan eveneens bekeken worden welke de ontbrekende waarden in de data zijn. Doordat geopteerd werd om tevens kwalitatieve interviews af te nemen van bepaalde respondenten bleef het nadeel van de onpersoonlijkheid van kwantitatieve methoden eerder beperkt.

Voor het kwalitatieve luik werd gewerkt met Nvivo 10. Met dit programma werden de getranscribeerde interviews verwerkt. Er werd eerst een open codering gedaan, gevolgd door het axiaal coderen van de interviews (Hak, 2007) Dit softwaresysteem werd eveneens door de webapplicatie van de UGent ter beschikking gesteld. Met dit programma wordt het voor de onderzoeker makkelijker om patronen in de interviews te ontdekken en wordt de transparantie van de interviews vergroot (Wong, 2008). Dit is voor de IPA-methode belangrijk, aangezien er zeer voorzichtig en diepgaand moet omgesprongen worden met de informatie gegeven door de respondenten.

Onderzoeksmateriaal. In deze studie is het onderzoeksobject het geheel van meningen en opvattingen over het buurtproject van de psychiatrie van Sleidinge. Er wordt gebruik gemaakt van zowel kennisbronnen als gegevensbronnen. Kennisbronnen zijn theorieën en inzichten die door anderen werden ontwikkeld, de onderzoeker moet deze dus enkel nog met elkaar confronteren. De inconsistenties, verschillen, tendensen en overeenkomsten werden bestudeerd en er werden conclusies uit getrokken die relevant bleken voor de literatuurstudie. Gegevensbronnen zijn bronnen waarbij de onderzoeker zelf gegevens naar voor brengt op basis van de gevoerde studie.

In deze masterproef werd gebruikt gemaakt van bronnentriangulatie van personen, media, documenten en literatuur. Wat betekent dat er meerdere soorten bronnen gehanteerd werden om aan de nodige informatie te komen.

Personen. Personen zijn in deze casestudy de belangrijkste databron en gegevensbron.

Personen werden enerzijds gebruikt als databron waarbij een informant data verschaft over de door

(24)

24 hem gekende situatie. Anderzijds werden personen gebruikt als kennisbron waarbij een deskundige fungeert als leverancier van kennis. Er werd een deskundige gecontacteerd: Meneer Dierinck Peter, bezieler van het buurtproject waarnaar een onderzoek werd gevoerd.

Media. Onder media wordt verstaan het overbrengen van informatie die bestemd is voor een breder publiek. Dit kan gedrukte media zijn zoals kranten, tijdschriften en brochures, maar ook elektronische media zoals internet en e-mail. Er werd gebruik gemaakt van wetenschappelijke zoeksystemen en databanken. Media fungeert als databron voor het onderzoek, in het bijzonder voor het verzamelen van literatuurstudie en ter beschikking stellen van de vragenlijsten.

Documenten. Documenten fungeren in de masterproef als data- en kennisbron. Ze verschillen van media in de zin dat documenten een duidelijke adressering hebben. Documenten die werden geraadpleegd voor het onderzoek zijn onder andere de papieren ter oprichting van het buurtproject, verslagen en rapporten, onderzoeksverslagen, briefwisseling tussen instanties, logboeken enz.

Literatuur. In deze masterproef fungeert literatuur vooral als kennisbron om bepaalde theoretische inzichten te verwerven die het mogelijk maken om bepaalde verbanden te kunnen leggen. Een globale oriëntatie in de literatuur is onontbeerlijk voor het uiteenrafelen, definiëren en operationaliseren van de kernbegrippen in de doel- en vraagstelling van het onderzoek. Bij het begin van deze uiteenzetting werd ervoor gekozen om via een systematische literatuurstudie relevante bronnen te zoeken. Hieronder volgen de stappen via welke de literatuurstudie is verlopen.

Zoals eerder vermeldt, werd vooraf aan het onderzoek de relevante literatuur geraadpleegd om een theoretisch kader, begripsbepaling, vraagstelling en doestelling op te zetten rond het uitvoeren van een evaluatieonderzoek. De eerste stap die hierbij gevolgd werd, is het algemeen opzoeken van de woorden ’attitudeonderzoek’, ‘buurtprojecten psychiatrie’ en ‘maatschappelijke participatie psychiatrische patiënten’ op de zoekmachine Google. Door het lezen van enkele artikels en boeken

(25)

25 is het eerste informatieve luik opengegaan. Deze trefwoorden en verder nog diepgaandere trefwoorden werden gebruikt om via de webapplicatie van de Universiteit Gent, Athena, in verschillende databases en bibliotheken te zoeken naar relevante boeken, artikels en onderzoeken.

De meest gebruikte databases hierbij waren Web of Science, Sage en Pubmed. Ook werden andere sites gebruikt die via de UGent website beschikbaar waren. Helaas zijn een aantal sites betalend, waardoor de toegang tot alle literatuur online onmogelijk bleek. Na het uitvoeren van deze zoekopdracht werd een onderzoekvraag opgesteld. Nadat een algemene selectie gemaakt werd van de relevante bronnen op basis van hun titel werd verder gekeken naar het abstract van de gevonden literatuur. Op basis van het abstract konden nog enkele bronnen geschrapt worden om zo een lijst met de meest relevante wetenschappelijke bronnen over te houden.

(26)

26

Context van het onderzoek

In het eerste hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het buurtproject dat georganiseerd wordt aan het PCGS, campus Sleidinge. Zo wordt duidelijk gemaakt hoe het project ontstaan is, wat het inhoudt en wat het doel ervan is. Later wordt een verduidelijking gegeven van de concepten waaruit het project voortkomt. Deze concepten zijn discriminatie van psychiatrische patiënten, vermaatschappelijking van de zorg, empowerment, sociale activering en kwartiermaken. Al deze concepten worden uitvoerig besproken en in verband gebracht met het buurtproject.

Het buurtproject aan de psychiatrie van Sleidinge.

In 2004 speelde zich een tragische gebeurtenis af voor het domein van de psychiatrie in Sleidinge.

Een ex-patiënt schoot er twee mensen dood die in de frituur in de Weststraat stonden te werken.

Zonder een duidelijke aanleiding gebruikte een ex-patiënt van de psychiatrie een wapen. Deze gebeurtenis bracht zowel voor de personeelsleden en patiënten uit de instelling als de buurtbewoners rondom veel onrust met zich mee. Om het voorval een plaats te kunnen geven, zorgde de psychiatrie ervoor dat een overlegplatform en meldpunt werd opgericht. Het meldpunt werd opgericht om problemen in de buurt aan te kaarten en de overlast die teweeggebracht kan worden door het PCGS tegen te gaan. Buurtbewoners kunnen contact opnemen met het meldpunt indien in de buurt een psychiatrische patiënt voor problemen zorgt of een probleem voorheeft. Een medewerker van de psychiatrie kan dan komen kijken en een oplossing voorzien. Omdat de dialoog werd aangegaan tussen de buurtbewoners en het centrum konden beide groepen dichter bij elkaar komen staan en werd de kloof tussen buurt en instelling verkleind. Dit zorgde ervoor dat de buurt zich een beeld kon vormen van wat zich in de instelling afspeelde en hoe ermee om te gaan. Het overlegplatform heeft tot doel het stigma rond psychiatrische patiënten te verkleinen, zeker nadat de gebeurtenissen van 2004 de bewoners van het centrum nog verder van de maatschappij

(27)

27 plaatsten. Naast het meldpunt bracht ook het overlegplatform een zekere geruststelling met zich mee. De buurtbewoners konden samen met de patiënten en personeelsleden het gesprek aangaan en hun gevoelens uitten over toestanden waarover ze zich ongerust maakten. Dit als aanvulling op het meldpunt. Deze projecten brachten oplossingen en ideeën met zich mee waaraan de hele gemeenschap had aan meegewerkt. Na verloop van tijd groeide het overlegplatform ook uit tot een forum van ideeën voor toekomstige activiteiten waarbij de buurt en de instelling dichter bij elkaar komen te staan.

Er werd eveneens een tijdschrift ter beschikking gesteld van de bewoners van de gemeente. Het tijdschrift, Kiosk, had een tweeledige werking. Enerzijds werden de buurtbewoners op de hoogte gebracht van het leven binnen de psychiatrie, anderzijds werden de psychiatrische patiënten en ex- patiënten uitgedaagd om mee te werken aan dit project. Na verloop van tijd werd ook een blog, Kiosk Sleidinge online, opgericht rond het tijdschrift. Zo wordt ook online informatie verspreid over wat leeft binnen de psychiatrische gemeenschap en de buurt.

Beschut wonen is een praktijk die ingevoerd werd ter bestendiging van de vermaatschappelijking van de zorg (Cools, 2007). In Sleidinge werd deze manier van re-integratie van psychiatrische patiënten uitgeoefend in de buurt rondom de psychiatrie. Een tiental huizen werden ter beschikking gesteld voor personen die stabiel en weerbaar genoeg zijn om terug buiten de instelling te wonen.

De personen die in deze woonvorm verblijven, krijgen nog steeds begeleiding en ondersteuning vanuit de psychiatrie. Het spreekt voor zich dat zo’n woonvorm aansluit bij de idee om de buurt en de psychiatrie dichter bij elkaar te brengen. Het buurtproject kan een aanvulling zijn om de kloof tussen buren die ‘anders’ zijn te verkleinen.

Men vraagt zich af waarom het mogelijk is dat aan de psychiatrie van Sleidinge dergelijk buurtproject is kunnen ontstaan. Enerzijds hebben de gebeurtenissen van 2004 een grote rol gespeeld, anderzijds is ook de inherente aanpak van deze open instelling een belangrijke troef

(28)

28 geweest om de werking van de voorziening naar buiten te verplaatsen. Personen die in de psychiatrie zitten hebben veelal zelf de keuze gemaakt om zich te laten opnemen omdat ze voelden dat ‘normaal’ functioneren in de maatschappij voor hen niet lukte. Dit vanuit de drang dat zij gerehabiliteerd willen worden om zo terug in de samenleving te kunnen gedijen. Het is dus van belang om te onderstrepen dat de eigenlijke aanzet tot het samenwerken met de buurt vanuit de psychiatrische patiënten zelf komt.

Een belangrijk aspect van de psychiatrie is dat er geluisterd wordt naar de mensen die er verblijven en samen met hen voor de problemen die er zijn, naar oplossingen gezocht wordt. De eigen inbreng van patiënten komt later nog terug in het hoofdstuk over empowerment. Het buurtproject zelf is namelijk gebaseerd op het empoweren van personen met een psychiatrische achtergrond. Het leven wordt terug in eigen handen gegeven waardoor ze zelfstandig relaties kunnen aangaan met de buurt.

Dit bevordert de re-integratie op zowel korte als lange termijn. Op korte termijn omdat de kloof tussen het psychiatrisch centrum en de samenleving kleiner wordt. Op lange termijn omdat de

weerbaarheid van patiënten verhoogd wordt.

Naast het feit dat deze psychiatrie een open instelling is, spelen ook de waarden die binnenin gedragen worden een rol. Respect is een van de belangrijkste waarden die kan worden aangehaald in deze context.

“Respect hebben voor de mens, en voor zijn lijden is verdragen dat er een lijden is, zonder het te willen overnemen, zonder te willen meelijden en zonder het betonen van mede-lijden.

Met medelijden wordt een mens niet geholpen. Het respecteren dat een ander, anders is en elkaar erkennen in het anders zijn.” Jan van Houtte, Kiosk online

Een andere oorzaak waarom dit project van start is gegaan aan het PCGS is omdat de bezieler ervan, Peter Dierinck, een nood zag bij psychiatrische patiënten om terug in de samenleving te kunnen functioneren. Naast de nood aan een plaats in de maatschappij hebben personen met een

(29)

29 psychiatrische achtergrond de wens om sociale relaties aan te gaan buiten de psychiatrie. Vanuit zijn voormalige functie als lid van de MOBil teams heeft meneer Dierinck kennis kunnen maken met deze noden en met de personen achter hun problematiek. Van daaruit heeft hij samen met de patiënten zelf, de buurt, ex-patiënten en werknemers van de psychiatrie gezocht naar mogelijkheden om het project uit te werken. Zijn mosterd haalde hij bij de presentiebenadering van Baart (2002) en de theorie rond kwartiermaken van Doortje Kal (2001). Later worden deze twee benaderingen verder uitgewerkt.

De nieuwste verwezenlijking van het project is ’t Kwartiertje’. Een buurtpleintje rechtover de instelling waar vroeger de onfortuinlijke frituur gevestigd was. Op die manier kunnen buurtbewoners en patiënten de gebeurtenissen van toen een definitieve plaats geven. De bedoeling van dit initiatief is de buurt dichter bij elkaar te brengen en personen met een psychiatrische problematiek de kans te geven om op die locatie met de buurt in contact te komen. Er is een boekenruilkastje aanwezig, een bloemenperkje met bijhorend insectenhotel, een overdekte ontmoetingsplaats, een tentoonstellingsmuur en een petanquebaan.

Discriminatie van personen met een psychiatrische stoornis.

Om nogmaals te benadrukken dat dit onderzoek criminologisch relevant is, werd gekeken naar de algemene bedenking uit de studie van Cotton in 2004. Uit deze studie blijkt dat personen met een psychiatrische achtergrond vaker gecriminaliseerd worden dan personen zonder deze achtergrond.

(Cotton, 2004).

Voor hier ingegaan wordt op discriminatie van psychiatrische patiënten is het van belang aan te halen wat er in deze masterproef verstaan wordt onder de term ‘psychiatrische stoornis’. In de DSM-5 wordt de volgende definitie gegeven:

(30)

30

Syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk en/of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die te verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag (politiek, religieus of seksueel bijvoorbeeld) en conflicten die zich vooral afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen, tenzij de deviantie of het conflict het gevolg is van disfunctioneren van het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven.” (DSM-5, 2014)

Uit diverse onderzoeken van Angermeyer et al. is gebleken dat personen met een psychiatrische stoornis ervaren dat ze buiten de maatschappij staan en er niet bij horen. Ze hebben het gevoel dat de samenleving anders met hen omgaat en het liefst een sociale afstand bewaard. Vanuit zo’n situatie gaat men op zoek naar een soort van bescherming, die vaak kan teruggevonden worden in afscherming. Daaruit ontstaat dan een afstand tussen de personen binnen de psychiatrie en de maatschappij. In deze studies komt naar voor dat de afstand het grootst is bij mensen die gebruik maken van verdovende middelen. Middelengebruik gepaard met een psychiatrische stoornis wordt dubbele diagnose genoemd. Deze personen ervaren het vaakst de stigma’s die gepaard gaan met sociale uitsluiting

Er zijn drie belangrijke processen die aan de grondslag liggen van de discriminatie van psychiatrische patiënten, namelijk stereotypering, etikettering en stigmatisering.

(31)

31 Etikettering of labelling is een theorie die voor het eerst werd gebruikt in de jaren ‘60 door Becker.

Becker (1993) gebruikte deze theorie in het kader van de criminologie. Een andere socioloog, Scheff (1979) herwerkte de theorie in het kader van de psychiatrie. De etiketteringstheorie wordt volgens Scheff gezien als het proces waardoor mensen door anderen als psychologisch afwijkend worden beschouwd, hierdoor zullen personen naar dit beeld gaan handelen. Dit proces geldt niet enkel voor de anderen, maar ook voor de persoon zelf. Hij /zij kan zichzelf ook het label

‘afwijkend’ opspelden, waardoor het individu zelf hier ook naar zal handelen (Scheff, 1979). Met handelen naar het etiket door de persoon zelf, wordt bedoeld dat hij/zij het psychiatrische beeld zal bestendigen door het gedrag hierop aan te passen. Zo raakt de patiënt vervat in een vicieuze cirkel.

Eenmaal personen een label hebben opgeplakt gekregen blijkt uit studies van Schene (2009) dat het afschudden van het etiket moeilijk is. Men stapt niet zomaar uit de rol waarin men ingeduwd werd. In verschillende studies werd opgemerkt dat labelling een invloed heeft op negatieve gevoelens van de maatschappij, waarbij personen een sociale afstand wilden bewaren. Na het proces van labelling volgt automatisch de stigmatisering en stereotypering van het individu (Bernburg, 2009).

Stereotypering wordt gezien als het toekennen van een kenmerk van een persoon op een hele groep.

Stereotypering is vaak bedoeld in de negatieve zin, zelden zal een positief stereotype het daglicht zien (Bhugra & Cutter, 2001). Nog een kenmerk van stereotypen is dat ze vaak overdreven worden om een duidelijk onderscheid te bekomen tussen diverse groepen. Een aantal stereotypen over psychiatrische patiënten die rondgaan zijn; ze zijn gevaarlijk en onvoorspelbaar.

De definitie van stigmatisering vanuit de criminologie:

“A sign of disgrace imposed upon certain identified individuals as a means of marking them out as different, deviant or criminal” (Muncle, 2006, p. 420).

(32)

32 De definitie gegeven door Pehlan en Link heeft betrekking op stigmatisering in psychiatrische context. Stigmatisering is het plakken van een etiket op een groep waardoor deze groep wordt uitgesloten en veroordeeld. Net zoals bij stereotypering worden negatieve kenmerken aan de groep toegeëigend waardoor de samenleving angst ervaart en een afstand wil bewaren (Link & Pehlan, 1998). Goffman (in Link & pehlan, 1998) is de grondlegger van de stigmatiseringtheorie. Hij toont het verschil in de maatschappij tussen normale personen die handelen volgens verwachtingen en gestigmatiseerde personen die niet volgens de norm handelen. Het is een dagdagelijkse bezigheid van alle personen om het verschil te zien tussen deze twee groepen Wanneer we een individu vinden dat niet aan de ‘norm’ voldoet, niet volgens de verwachte patronen handelt, dan zullen we deze persoon een label toekennen en ontstaat stigmatisering door negatieve stereotypen te linken aan dit individu (Larsen & Lubkin, 2009). Stigmatisering zorgt er niet enkel voor dat de maatschappij negatieve stereotypen toekent aan personen met een psychiatrische achtergrond, maar geeft de persoon in kwestie ook het gevoel uitgesloten te worden door het label, de stereotypering en het daarbij samengaand stigma.

Zoals hierboven vermeld, werd in de studie van Angermeyer & Dietrich (2006) aangetoond dat een aantal socio-demografische kenmerken van personen invloed hebben op de manier waarop ze omgaan met individuen met een psychiatrische achtergrond (Angermeyer & Dietrich, 2006).

In wat volgt worden de socio-demografische kenmerken beschreven in respectievelijke volgorde als hoe ze op de vragenlijst bevraagd worden. Er wordt telkens bij vermeld wat de invloed is van deze kenmerken op de manier hoe personen naar psychiatrische patiënten kijken volgens de betreffende studie.

- Geslacht: Oefent weinig tot geen invloed uit op de perceptie van individuen.

- Nationaliteit: Nationaliteit, of eerder etnische achtergrond heeft ook een invloed op hoe groot de sociale afstand is tussen individuen (Bhugra & Cutter, 2001; Wollf , Pathare, Craig,

(33)

33

& Leff, 1996). Algemeen gesteld heeft de algemene bevolking een overwegend negatieve attitude over personen met een psychiatrische stoornis.

- Leeftijd: Dit kenmerk oefent een significante invloed uit op de attitude die men erop nahoudt. (Angermeyer & Dietrich, 2006; Taylor & Dear, 1981). In deze studies wordt melding gemaakt van het feit dat hoe jonger de persoon is, hoe opener die staat tegenover het contact met psychiatrische patiënten (Bhugra & Cutter, 2001; Taylor & Dear, 1981).

- Hoogst behaalde opleiding: Er is een invloed op de perceptie die personen hebben door hun opleidingsniveau. Hoogopgeleiden staan vaker positief ten opzichte van personen met een psychiatrische achtergrond dan laagopgeleide personen. Angermeyer & Dietrich, 2006.

Vermaatschappelijking van de zorg.

Sinds de jaren ‘50 groeide de vermaatschappelijking van de zorg vanuit de geestelijke gezondheidszorg in Nederland naar een internationaal gegeven waarbij niet enkel professionals, maar de hele maatschappij betrokken wordt (Helmchen & Sartorius, 2010, Kwekkeboom, 2004).

Er werd voor deze aanpak geopteerd omdat in het toen heersende klimaat vraag was naar een veelzijdige aanpak van geestelijke gezondheidzorg. Dit omdat er in die periode een te beperkt aanbod bleek te zijn voor personen met een psychiatrische stoornis. Men wou af van de vrijheid berovende behandeling van de patiënt en wou meer in de richting van kleinschalige zorgvormen evolueren.

Om duidelijk te maken van waar de evolutie tot vermaatschappelijking van de zorg komt, wordt gekeken naar de geschiedenis van de psychiatrie op zich en welke ontwikkelingen deze heeft doorgemaakt. Personen met een psychiatrische problematiek hebben altijd bestaan, maar er was niet altijd een plaats voorzien voor hen. Voor de Middeleeuwen werd er nauwelijks aandacht besteed aan psychiatrische patiënten. Dit veranderde met de ingang van de Middeleeuwse periode.

Er werden ‘Krankenhause’ opgericht waar deze mensen werden opgesloten zonder enige vorm van

(34)

34 behandeling met zicht op een positieve vooruitgang. Het doel van deze huizen was hoofdzakelijk een bewaring te garanderen voor de personen die voor zichzelf en de maatschappij een gevaar of last vormden (Shorter, 1997). Stockman (2000) haalt aan dat in die periode mensen met een psychiatrische problematiek samen werden opgesloten met andere misdadigers. Hieruit blijkt dat in die periode geen aandacht besteet werd aan rehabilitatie of re-integratie. Eind de achttiende eeuw kwam het idee dat geestesziekten konden worden genezen door diverse therapeutische behandelingen die konden worden uitgevoerd binnen de instelling (Shorter, 1997). Samen met dit idee en de pleit rede voor moral management of de morele behandeling van de patiënt, van William Battie aan het begin van de negentiende eeuw ontstond de psychiatrie (Stockman, 2000). Stockman toont in zijn boek aan dat rond deze periode een exponentiële stijging kan teruggevonden worden van het aantal opnames en psychiatrische ziekenhuizen.

Deze welvarende periode voor residentiële instellingen bleef niet toenemen. Het systeem waarbij personen werden opgenomen in gestichten raakte overbelast begin de twintigste eeuw. Het spreek voor zich dat een kwaliteitsvol therapeutisch aanbod door deze overbevolking niet kan worden nagestreefd. Door deze situatie kwam er een ommekeer in het residentieel denken. Er was voor een eerste maal voorzichtig sprake van extramuralisering en niet-residentiele zorg.

In deze periode kan de visie van de open instelling in Sleidinge gekaderd worden. Trimbos gebruikte de term sociale psychiatrie om duidelijk te maken dat psychiatrische personen niet enkel biologisch gestuurd werden in hun handelen, maar ook de invloed hadden van de gemeenschap rondom hen (Trimbos geciteerd in Stockman, 2000). Een open instelling, zoals degene in Sleidinge, steunt op het feit dat personen zelf de keuze maken om zich te laten opnemen en er wordt aandacht besteed aan de omgeving rondom de patiënt en de psychiatrie. Bewoners mogen, indien hun behandeling het toelaat, vrij rondlopen in de buurt van de instelling. Dit verkleint de kloof met de samenleving en zorgt ervoor dat personen met een psychiatrische problematiek uit het isolement

(35)

35 worden gehaald en verantwoordelijkheden toegewezen krijgen. De visie van Trimbos werd gesteund door Querido, die het belang van integratie en ondersteuning vanuit de maatschappij aanhaalt. Querido is tegen de politiek van het isolement en benadrukt dat een goede ondersteunende omgeving een pluspunt is voor de behandeling van patiënten (van Reijen, 2007).

Midden de twintigste eeuw deed zich een ander psychiatrische therapeutische behandelingsvorm vorm. De therapeutische gemeenschap van Maxwell Jones heeft als doel de patiënten te resocialiseren met het gebruik van de groep als hoofdmiddel tot sociale interactie (Stockman, 2000;

Hodiamont en Sabbe, 2005). Van belang in een therapeutische gemeenschap is de inspraak die de patiënt heeft in de manier van behandeling. Deze manier van werken sluit nauw aan bij de empowerment benadering van waaruit het buurtproject ontstaan is. De hiërarchie binnen de organisatie maakte plaats voor een democratische besluitvorming (Shorter, 1997). Zoals eerder aangehaald ontstaat rond deze periode een crisis over de psychiatrische instellingen die aanleiding heeft tot de extramuralisatie avant la lettre. Er werd gepleit voor een divers palet aan alternatieve zorgvormen op basis van vrijwillige deelname buiten de instelling (Hodiamont & Sabbe, 2005).

Stockman schrijft in zijn boek dat er nog een aantal andere auteurs zijn in deze periode die zich bezighielden met het bekritiseren van de psychiatrie van toen. Een aantal van deze auteurs worden hier kort vernoemd omdat zonder hen de evolutie naar vermaatschappelijking geen bodem had.

Goffman en Cooper hadden beiden een belangrijke rol in het ontwikkelen van de antipsychiatrie.

Ze stonden lijnrecht tegenover de ideeën van de instellingen die de identiteit van patiënten kneedde naar die van instelling zelf (Stockman, 2000). Ook Foucalt en Szasz mogen niet ontbreken aan de lijst met belangrijke pioniers voor de ommekeer in het beleid (Shorter, 1997). Naar aanleiding van deze principes van vooruitstrevende personen, kwam Basaglia (1975) met een voorstel tot hervorming van de psychiatrie. Volgens Hodiamont & Sabbe leidde deze hervorming rechtsreeks tot de dëinstitutionalisering van de psychiatrie.

(36)

36 Algemeen kan gezegd worden dat er een evolutie plaats gegrepen heeft van grote psychiatrieën naar kleinere zorgalternatieven die gericht zijn op de gemeenschap. Een aantal voorbeelden dienen hier te worden aangehaald omdat het buurtproject een resultaat is van deze zorgvormen als zijn voorlopers. Aan het PCGS loopt een project rond beschut wonen. Hierbij wordt de patiënt in de samenleving teruggeplaatst door het bewonen van een huis in een woonbuurt. Aan de persoon worden verantwoordelijkheden toegekend die mits ondersteuning vanuit de psychiatrie behaald kunnen worden. Doorheen de evolutie van de psychiatrie zien we dat beschut wonen rond 2000 een alternatieve zorgvorm werd in plaats van het beslaan van bedden binnen de instelling. Na de ingebruikname van deze ambulante zorgvorm ontstonden steeds meer projecten die opteerden om de patiënten te laten participeren in de samenleving (De Rick et al, 2003; Van Audenhove et al., 2005, Informatienota, 2009). Om al deze projecten, initiatieven en vernieuwde beleidsvormen van een concrete wettelijke basis te voorzien werd in 2008 artikel 11 en 107 van de Ziekenhuiswetgeving ingevoerd. Later volgt een diepgaandere uitleg over dit artikel.

Een andere belangrijke ambulante zorg die doorheen de evolutie van de vermaatschappelijking van de zorg in het algemeen, en voor het buurtproject in het bijzonder van belang is, zijn de MOBil teams. De MOBil teams werden ingevoerd door artikel 107 van de Ziekenhuiswet en hadden als hoofddoel het normale leven van de patiënt in de woonwijk te kunnen garanderen. De kwetsbare groepen die vaak achterbleven door het verminderen van de psychiatrische bedden konden veelal nergens heen (Marysse, 2012). De taak van deze teams bestaat eruit deze personen te ondersteunen op ambulante wijze. MOBil team zijn gericht op inclusie van alles soorten personen in de maatschappij. Zij doen dit door het creëren van een gunstig klimaat voor participatie in de samenleving. MOBilteams kunnen hierdoor gezien worden als een aanleiding en tegelijkertijd uitvoerende kracht van kwartiermaken. Aan deze term wordt later een volledig hoofdstuk gewijd.

MOBilteams geven zorg op maat, naar wensen en mogelijkheden van de patiënt. ‘Zorg op maat’ is een van de belangrijkste uitgangspunten van vermaatschappelijking. De zorg op maat wordt

(37)

37 verzekerd door laagdrempeligheid en toegankelijkheid van deze teams. Ze zijn in de buurt aanwezig en komen naar de kwetsbare groep toe, dit is een vorm van outreachend werken.

Belangrijk is om te onthouden dat de patiënt nooit verplicht wordt om mee te gaan in het verhaal van de MOBilteams. Zo behoudt de psychiatrische persoon zijn eigenwaarde en kan men spreken van empowerment. Er werd eerder gesproken over het feit dat kwartiermaken van belang is voor MOBilteams. Het is vanuit deze context dat de bezieler van het buurtproject in Sleidinge, Peter Dierinck is voortgegaan. Er wordt door de teams een klimaat gecreëerd waarbij zowel de patiënt als de omgeving uitgenodigd worden om dichter bij elkaar te gaan staan (Marysse, 2012).

Zoals in elk van deze hoofdstukken wordt een definitie meegegeven aan de lezer om een beeld te krijgen van wat verstaan wordt onder de term ‘vermaatschappelijking van de zorg’. Ook deze term is uitgegroeid tot een containerbegrip. Waardoor vaak verschillende betekenissen en definities over het begrip rondgaan (Van Reijn, 2007). Er werd in de masterproef gekozen om een veelgebruikte definitie van Kwekkeboom te noteren.

“Vermaatschappelijking is het streven naar een zo min mogelijke institutionalisering van de zorg en een zo groot mogelijke maatschappelijke integratie van de psychiatrische patiënt.” (Kwekkeboom, 2001)

Ook de definitie die gegeven werd door Johan Vandeurzen in 2013 wordt hier gezien als een van de belangrijkste definities om aan te tonen dat er een verschuiving zou plaatsvinden in het huidige zorgverleningspatroon.

“Een verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en emotionele problemen, mensen die in armoede leven, … met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij waar nodig te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de vraag welk lunchconcept ouders het beste zouden vinden voor hun kind geven ouders aan het meest positief te zijn over de introductie van een zelfsmeerlunch (32,6 %),

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Voorts wys dieselfde auteur (p. 25} op die noue verwantskap tussen die vakdidaktieke en Didaktiese Pedagogiek. Daar bestaan op hierdie gebied sekerlik ruimte vir

Naar aanleiding van signalen dat slachtoffers tegen hun wens in door Slacht- offerhulp Nederland niet altijd worden doorverwezen naar gespecialiseerde hulp, heeft Regioplan

The purpose of this thesis was to investigate whether a nudge in the form of a commitment to exercise in an effective way to increase the attendance rates of people in

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het

Welke behoeften vervult u hiermee Heeft u nog andere redenen om deze databanken te raadplegen (bijvoorbeeld tijdverdrijf, ontspanning,algemene kennis